Einde inhoudsopgave
Wet inkomstenbelasting 2001
Artikel 9.2 Voorheffingen
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
20-12-2023, Stb. 2023, 501 (uitgifte: 27-12-2023, kamerstukken: 36420)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-12-2023, Stb. 2023, 501 (uitgifte: 27-12-2023, kamerstukken: 36420)
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Algemeen
1
De voorheffingen zijn:
- a.
de geheven loonbelasting met uitzondering van de als eindheffing geheven loonbelasting;
- b.
de geheven dividendbelasting;
- c.
de op prijzen van kansspelen geheven kansspelbelasting die betrekking heeft op bestanddelen van het verzamelinkomen;
- d.
de op grond van artikel 12 van het Besluit van het Europees Parlement nr. 2005/684/EG, Euratom, van 28 september 2005 houdende aanneming van het Statuut van de leden van het Europees Parlement (PbEU 2005, L 262), geheven gemeenschapsbelasting die betrekking heeft op bestanddelen van het verzamelinkomen voor zover het heffingsrecht op grond van het belastingverdrag aan Nederland is toegewezen.
2.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt dividendbelasting slechts als voorheffing in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten laste van wie de dividendbelasting is ingehouden tevens de uiteindelijk gerechtigde is tot de opbrengst waarop dividendbelasting is ingehouden. De belastingplichtige maakt aannemelijk dat hij de uiteindelijk gerechtigde is tot die opbrengst, met dien verstande dat de inspecteur het tegendeel aannemelijk maakt indien de geheven dividendbelasting in het kalenderjaar € 1.000 of minder bedraagt. Voor de toepassing van de eerste en tweede zin wordt in ieder geval niet als uiteindelijk gerechtigde beschouwd degene die in samenhang met de genoten opbrengst een tegenprestatie heeft verricht als onderdeel van een samenstel van transacties waarbij:
- a.
de opbrengst geheel of gedeeltelijk direct of indirect ten goede is gekomen aan een natuurlijk persoon die of lichaam dat in mindere mate gerechtigd is tot vermindering, teruggaaf of verrekening van dividendbelasting dan degene die de tegenprestatie heeft verricht; en
- b.
deze natuurlijk persoon of dat lichaam een positie in aandelen, winstbewijzen, kapitaalverstrekkingen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 of geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van die wet op directe of indirecte wijze behoudt of verkrijgt die vergelijkbaar is met zijn positie in soortgelijke aandelen, winstbewijzen, kapitaalverstrekkingen of geldleningen voorafgaand aan het moment waarop het samenstel van transacties een aanvang heeft genomen.
3.
Voor de toepassing van het tweede lid:
- a.
kan van een samenstel van transacties eveneens sprake zijn ingeval transacties zijn aangegaan op een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht of een met een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht vergelijkbaar systeem dat gelegen of werkzaam is in een staat die niet een lidstaat is van de Europese Unie;
- b.
wordt met een samenstel van transacties gelijkgesteld een transactie die betrekking heeft op de enkele verwerving van een of meer dividendbewijzen of op de vestiging van kortlopende genotsrechten op aandelen;
- c.
behoren tot een samenstel van transacties ook transacties die rechtens dan wel in feite direct of indirect zijn aangegaan door:
- 1°
een lichaam waarin de belastingplichtige, al dan niet tezamen met zijn partner, voor ten minste een derde gedeelte belang heeft;
- 2°
de partner van de belastingplichtige of een bloed- of aanverwant in de rechte lijn van de belastingplichtige, waarbij een partner van een kind wordt gelijkgesteld met een bloed- of aanverwant.
4.
In afwijking van het eerste lid wordt dividendbelasting niet als voorheffing in aanmerking genomen indien de dividendbelasting is ingehouden op de opbrengst die deel uitmaakt van een lijfrenterekening als bedoeld in artikel 3.126a of een lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 3.126a.
5.
Ten aanzien van een belastingplichtige die deel uitmaakt van een buitenlands gezelschap als bedoeld in artikel 5b van de Wet op de loonbelasting 1964, wordt ook als voorheffing aangemerkt een evenredig deel van de loonbelasting die is geheven over de door het gezelschap ontvangen gage, bedoeld in artikel 35g van die wet, welk evenredig deel is gerelateerd aan het aan hem toegerekende deel van de door het gezelschap ontvangen gage.
6.
Indien artikel 9.1, derde lid, toepassing vindt, wordt ook als voorheffing aangemerkt de bij wijze van inhouding geheven premie voor de volksverzekeringen met uitzondering van de bij wijze van eindheffing geheven premie voor de volksverzekeringen.
7
De ingevolge dit artikel in aanmerking te nemen voorheffingen gelden niet als voorheffing voor de bij wege van conserverende aanslag te heffen belasting.
8.
Voor buitenlandse belastingplichtigen wordt, in afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel b, als voorheffing aangewezen de geheven dividendbelasting die betrekking heeft op bestanddelen van het verzamelinkomen.
9.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de berekening van:
- a.
de in België verschuldigde belasting en bijdragen en premies sociale zekerheid die ingevolge artikel 27 van het op 5 juni 2001 te Luxemburg tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, met Protocol I en II, (Trb. 2001, 136) worden aangemerkt als ingehouden Nederlandse loonbelasting;
- b.
de in Duitsland verschuldigde belasting en bijdragen en premies sociale zekerheid die ingevolge artikel XII van het Protocol bij het op 12 april 2012 te Berlijn tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (Trb. 2012, 123) worden aangemerkt als ingehouden Nederlandse loonbelasting.