Vgl. HR 14 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1016, NJ 1999/75 en HR 8 februari 2011, ECLI:NL:HR: 2011:BM8030, NJ 2011/315.
HR, 13-10-2015, nr. 13/06301
ECLI:NL:HR:2015:3071
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-10-2015
- Zaaknummer
13/06301
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:3071, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑10‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1490, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:1490, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑06‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:3071, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0444
Uitspraak 13‑10‑2015
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. ’s Hofs oordeel is kennelijk gebaseerd op de opvatting dat o.m. bepaalde contante stortingen en opnames van bankrekeningen, nu zij voorwerpen van het in de samenhangende strafzaak bewezenverklaarde gewoontewitwassen waren, reeds daardoor w.v.v. vormden. Die opvatting is niet juist.
Partij(en)
13 oktober 2015
Strafkamer
nr. S 13/06301 P
ABO/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 13 december 2013, nummer 21/004002-13, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. S. Schuurman, advocaat te Breukelen bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440, tweede lid, Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad geëigend voorkomt.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als in de wet bedoeld. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De als middel 1 aangeduide klacht voldoet niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moet blijven.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel bevat de klacht dat het oordeel van het Hof dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van het in de met deze ontnemingsprocedure samenhangende strafzaak bewezenverklaarde gewoontewitwassen ontoereikend is gemotiveerd.
3.2.
De bestreden uitspraak houdt met betrekking tot de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel in:
"De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 13 december 2013 (parketnummer 21-004001-13) terzake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde (kort gezegd: gewoontewitwassen en opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod) veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf.
Het hof heeft in het arrest van 13 december 2013 bewezen verklaard dat de veroordeelde - kort gezegd - in de periode van 1 januari 2009 tot en met 8 november 2010 een bedrag van in totaal € 367.440,08 in contante betalingen heeft witgewassen, te weten: € 280.000 (terugbetaling lening [betrokkene 1]), € 36.740,00 (contante betalingen kosten verbouwing), € 10.620,08 (contant betaalde vlieglessen) en € 40.080,00 (contante stortingen).
Van de overige in de tenlastelegging genoemde bedragen heeft het hof niet bewezen geacht dat deze uit misdrijf afkomstig zijn.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit het onder 1 bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 367.440,08 (driehonderdzevenenzestigduizend vierhonderdenveertig euro en acht eurocent). Het hof komt als volgt tot deze schatting:
Contante betaling € 280.000 aan [betrokkene 1]
Uit de bewijsmiddelen, in het bijzonder het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 1] (dossierpagina 559 en 565) en bijlagen, het proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens van 15 november 2010 (dossierpagina 500, en bijlage pagina 503 en 504) en de eigen verklaringen van verdachte (verklaring verdachte ter zitting in eerste aanleg van 8 maart 2013) blijkt dat verdachte ten behoeve van de aankoop van een nieuwe woning € 280.000,- van [betrokkene 1] heeft geleend, welk bedrag op 1 februari 2010 door verdachte aan [betrokkene 1] contant is terugbetaald.
Verdachte heeft op 15 januari 2010 een bedrag van in totaal € 271.610 overgemaakt naar de rekening van notaris [A], ten behoeve van de aankoop van de woning aan de [a-straat 1] te Nijkerkerveen (proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens 15 november 2010, pagina 500 - 502, en proces-verbaal bevindingen, 28 december 2010, dossierpagina 508 met bijlagen pagina 518 - 520).
Contante betalingen kosten verbouwing
Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte is een iPad aangetroffen, waarop - naar uit onderzoek bleek - diverse notities en foto's waren opgeslagen. De notities hadden betrekking op bedragen die, gelet op hun aard en de op de iPad aangetroffen foto's, betrekking hadden op verbouwingswerkzaamheden aan een woning en de daarbij behorende kosten. Het totaalbedrag van die kosten bedroeg - zoals het hof in zijn arrest van heden in de strafzaak heeft overwogen en beslist -:€ 36.740,00 (proces-verbaal bevindingen 10 januari 2011, dossierpagina 281 - 284).
Namens verdachte is ter zitting in hoger beroep gesteld dat de kosten van de verbouwing niet meer dan € 36.340,00 zijn geweest. Het hof ziet in deze verklaring echter geen reden om af te wijken van het totaalbedrag zoals die naar voren komen uit de notities op zijn iPad, temeer nu verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft bevestigd dat de betreffende notities betrekking hebben op de verbouwing van zijn woning en dat hij iets meer dan € 36.000 heeft betaald voor die verbouwing.
Het hof gaat derhalve uit van verbouwingskosten van € 36.740.
Contante betalingen ten behoeve van vlieglessen
Verdachte heeft verklaard vlieglessen te hebben gevolgd en een deel van die vlieglessen contant te hebben betaald (verklaring ter terechtzitting op 8 maart 2013).
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte zijn een groot aantal facturen aangetroffen ten behoeve van vlieglessen, op naam van verdachte. Een deel van de facturen heeft betrekking op contante betalingen van vlieglessen gedurende de tenlastegelegde periode, tot een totaalbedrag van € 10.620,08 (dossierpagina 1019 t/m 1022).
Contante stortingen/opnames privé bankrekeningenABN AMRO/Fortis
Uit wettige bewijsmiddelen leidt het hof af dat in de periode van 1 januari 2009 tot en met 8 november 2010 bij verdachte sprake is geweest van een contant uitgaande geldstroom van € 40.080. Een en ander volgt onder meer uit het overzicht in het proces-verbaal "Zaaksdossier 01 Witwassen", dossier-pagina 10 - 11) en het proces-verbaal van bevindingen genummerd 1101060830.AMB (dossierpagina 938-939) en het proces-verbaal van bevindingen van 1012090900.AMB (dossierpagina 374 - 376).
Het hof is van oordeel dat het totaal van de stortingen van deze contant uitgaande geldstroom moet worden meegerekend bij het wederrechtelijk verkregen voordeel van verdachte gedurende de tenlastegelegde periode.
Het voorgaande leidt tot de volgende berekening van het door verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel uit strafbare feiten:
Contante storting van € 280.000 (koopprijs woning): € 280.000
Contante betalingen kosten verbouwing: € 36.740
Contante betalingen ten behoeve van vlieglessen afgerond: € 10.620,08
Contante stortingen/opnames bankrekeningen ABN AMRO/Fortis: € 40.080___ Wederrechtelijk verkregen voordeel: Totaal € 367.440,08."
3.3.
In de met deze ontnemingsprocedure verband houdende strafzaak is onder 1 bewezenverklaard dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan - kort gezegd - een gewoonte maken van het verwerven, voorhanden hebben, overdragen of omzetten van geldbedragen, althans gebruik maken van geldbedragen waarvan hij wist dat deze van misdrijf afkomstig zijn. Dat feit is gekwalificeerd als 'van het plegen van witwassen een gewoonte maken'.
In de hiervoor weergegeven overwegingen heeft het Hof als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat het begaan van dat feit tot het door de betrokkene wederrechtelijk verkrijgen van vermogen heeft geleid en dat voordeel geschat op € 367.440,08. Dit oordeel heeft het Hof kennelijk gebaseerd op de opvatting dat onder meer de contante stortingen/opnames bankrekeningen ABN AMRO/Fortis, nu zij voorwerpen van het bewezenverklaarde gewoontewitwassen waren, reeds daardoor wederrechtelijk verkregen voordeel vormden. Dat standpunt is niet juist. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is niet begrijpelijk dat de verdachte daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft verkregen tot het bedrag van € 367.440,08 door middel van of uit de baten van het bewezenverklaarde 'gewoontewitwassen'.
Daarover klaagt het middel terecht.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 oktober 2015.
Conclusie 09‑06‑2015
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. ’s Hofs oordeel is kennelijk gebaseerd op de opvatting dat o.m. bepaalde contante stortingen en opnames van bankrekeningen, nu zij voorwerpen van het in de samenhangende strafzaak bewezenverklaarde gewoontewitwassen waren, reeds daardoor w.v.v. vormden. Die opvatting is niet juist.
Nr. 13/06301P Zitting: 9 juni 2015 | Mr. Hofstee Conclusie inzake: [betrokkene] |
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 13 december 2013 het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 367.448,08 en de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
2. Er bestaat samenhang tussen de zaken met de rolnummers 13/06300 en 13/06301P. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Namens de betrokkene heeft mr. S. Schuurman, advocaat te Breukelen, twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. Hetgeen in de schriftuur als eerste middel wordt gepresenteerd behelst de klacht dat het Hof in de samenhangende hoofdzaak op onjuiste gronden tot een bewezenverklaring is gekomen, waardoor het arrest in de hoofdzaak dient te worden vernietigd alsook dat het Hof in de onderhavige ontnemingszaak tevens op onjuiste gronden tot een bewezenverklaring is gekomen zodat het hier bestreden arrest eveneens dient te worden vernietigd.
5. Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als in de wet bedoeld. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. Hetgeen als eerste middel is voorgesteld, op de keper beschouwd een ‘voorwaardelijk middel’, voldoet niet aan dit vereiste, zodat het onbesproken moet blijven. Het is immers gericht op vernietiging van de bestreden uitspraak voor het geval dat de cassatiemiddelen in de hoofdzaak gegrond zouden worden bevonden en ziet in zoverre eraan voorbij dat ingevolge het vierde lid van art. 557 Sv een uitspraak op een vordering van het Openbaar Ministerie, als bedoeld in art. 36e Sr, eerst kan worden tenuitvoergelegd nadat en voor zover de veroordeling, als bedoeld in art. 36e, eerste lid, Sr, in kracht van gewijsde is gegaan, terwijl ingevolge art. 511i Sv een uitspraak op een vordering van het Openbaar Ministerie als bedoeld in art. 36e Sr van rechtswege vervalt doordat en voor zover de uitspraak als gevolg waarvan de veroordeling van de verdachte, als bedoeld in art. 36e, eerste lid, Sr, achterwege blijft, in kracht van gewijsde gaat.1.Opmerking verdient bovendien dat de rechter in voorkomende gevallen op grond van art. 577b, tweede lid, Sv, het te betalen bedrag kan verminderen of kwijtschelden.2.
6. Het tweede middel dat is voorgesteld, naar mijn inzicht het enige middel, bezien in samenhang met de toelichting daarop, klaagt met een beroep op HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5217, NJ 2013/293 dat het Hof bij de vaststelling van het wederrechtelijk door de betrokkene verkregen voordeel een motivering heeft gebruikt die niet begrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd is, nu zonder nadere motivering die ontbreekt niet begrijpelijk is hoe dat voordeel kan zijn verkregen uit het bewezenverklaarde gewoontewitwassen.
7. Het is de vraag of een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5217, NJ 2013/293 hier geheel en al opgaat. De van belang zijnde passages uit dat arrest luiden als volgt:
“2.3. In de met deze ontnemingsprocedure verband houdende strafzaak is bewezenverklaard dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan - kort gezegd - het medeplegen van voorhanden hebben van geldbedragen waarvan hij wist dat deze van misdrijf afkomstig waren, welk feit is gekwalificeerd als medeplegen van witwassen. In deze strafzaak is met betrekking tot de inbeslaggenomen geldbedragen niet de verbeurdverklaring gevorderd.
In de hiervoor weergegeven overwegingen heeft het Hof als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat het begaan van het bewezenverklaarde misdrijf 'medeplegen van witwassen' tot het door de verdachte wederrechtelijk verkrijgen van vermogen heeft geleid. Het Hof heeft dit oordeel kennelijk gebaseerd op zijn opvatting dat de genoemde bedragen aan contant geld en banksaldi en het voor het verwerven van aandelen betaalde bedrag, nu zij voorwerp van het bewezenverklaarde misdrijf 'witwassen' waren, reeds daardoor wederrechtelijk verkregen voordeel vormden. Dat standpunt is niet juist. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is niet begrijpelijk dat de verdachte daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het bewezenverklaarde 'witwassen'. Dat die geldbedragen vermogensbestanddelen vormen die, zoals het Hof heeft overwogen, de verdachte tot voordeel (kunnen) strekken, vormt nog niet een toereikende motivering.
Daarover klaagt het middel terecht.”3.
Ik voeg daaraan toe dat de Hoge Raad in zijn arrest van HR 27 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR2086 heeft overwogen dat:
“(…) art. 36e, tweede lid, Sr betrekking heeft op “voordeel (…) verkregen door middel van of uit de baten van” een strafbaar feit waarvoor de betrokkene is veroordeeld, terwijl onder dergelijk voordeel ook kan worden begrepen daadwerkelijk genoten voordeel in het geval dat het strafbare feit op zichzelf geen rechtstreeks voordeel oplevert, doch kennelijk ertoe strekt en geëigend is voordeel te genereren (vgl. HR 25 mei 1999, LJN AK1546).”
8. Het enkel voorhanden hebben van geldbedragen als voorwerp van het bewezenverklaarde misdrijf witwassen, staat dus (nog) niet gelijk aan een (even zo groot) daadwerkelijk wederrechtelijk verkregen voordeel. Anders gezegd: die geldbedragen vormen niet reeds daardoor wederrechtelijk genoten voordeel. Daaraan doet niet af dat de voorhanden geldbedragen vermogensbestanddelen vormen die de verdachte tot voordeel (kunnen) strekken. Dát de betrokkene daadwerkelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van dat feit, behoeft volgens de Hoge Raad nadere motivering.
9. De vraag is evenwel wat dan wél onder daadwerkelijk voordeel is te verstaan. Blijkens de wetsgeschiedenis heeft de wetgever daarbij gedacht aan profijt in ruime zin. Niet alleen een daadwerkelijke toename van vermogen, maar ook een besparing van kosten, zoals vermindering van geldelijke lasten door het voldoen van of het afbetalen op schulden, kan wederrechtelijk verkregen voordeel opleveren.4.Uit het enkel storten of overmaken van de bedoelde geldbedragen op een rekeningnummer ten name van de betrokkene kan dat voordeel niet worden afgeleid, zo maak ik uit de hier relevante rechtspraak van de Hoge Raad op. Geldelijke uitgaven gedaan met, kort gezegd, witwasgelden in het kader van de bedrijfsvoering van legale en illegale activiteiten, ten behoeve van een kapperszaak of van auto’s vallen kennelijk wel als wederrechtelijk verkregen voordeel aan te merken.5.Dat is ook verdedigbaar, omdat in die gevallen - anders dan bij het ‘op de bank zetten’ of in een kluis bewaren - sprake is van effectieve besteding van de gelden voor een bepaald doel waarvan de betrokkene profijt trekt.
10. Terug naar de onderhavige zaak. Blijkens het in cassatie samenhangende arrest in de hoofdzaak is ten laste van de betrokkene bewezenverklaard dat:
“hij [op] tijdstippen in de periode van 01 januari 2009 tot en met 08 november 2010, te Nijkerkerveen, gemeente Nijkerk en/of Amersfoort van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte voorwerpen, te weten
- een geldbedrag van 280.000,00 euro (te weten de contante terugbetaling van de geldlening gesloten tussen [betrokkene 1] en [betrokkene] ) en
- contante stortingen van in totaal 40.080,00 euro en
- contante betalingen voor de verbouwing van het pand gelegen aan de [a-straat 1] te Nijkerkerveen, van in totaal 36.740,00 euro en
- contante betalingen ten behoeve van vlieglessen van in totaal 10.620,00 euro
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet,
althans van geldbedragen, gebruik gemaakt, terwijl verdachte wist dat bovenomschreven geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.”
11. Uit de hier bestreden beslissing in de ontnemingszaak kan het volgende worden afgeleid. De betrokkene heeft:
- een schuld teniet gedaan door een lening af te lossen van € 280.000,00;
- de facturen voor de verbouwing van een huis contant betaald (€ 36.740,00);
- vlieglessen genomen en deze contant betaald (€ 10.620,08); en
- contante stortingen gedaan op een privé bankrekening van ABN AMRO/Fortis (totaal € 40.080,00).
12. Op grond van hetgeen ik hierboven onder 7-9 heb opgemerkt, kent de bestreden ontnemingsuitspraak in ieder geval ten aanzien van de contante stortingen ten bedrage van in totaal € 40.080,00 een motiveringsgebrek. Door die stortingen is immers het vermogen van de betrokkene niet toegenomen en is er evenmin een schuld teniet gedaan. De betrokkene heeft dat geldbedrag immers nog altijd slechts voorhanden.
13. Dat laatste is anders bij de terugbetaling van het geleende bedrag van € 280.000,00 aan [betrokkene 1], de kosten voor de verbouwing van een woning en het nemen van vlieglessen. Met betrekking tot deze kostenposten zijn de witwasgelden immers aangewend voor het teniet doen van een uitschuld en het doen van betalingen. Daarmee heeft de betrokkene ‘zijn voordeel gedaan’.
14. Het middel slaagt derhalve ten dele.
15. Wellicht ziet Uw Raad om redenen van doelmatigheid ruimte om de zaak zelf af te doen door het voormelde bedrag van € 40.080,00 in mindering te brengen op het door het Hof vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel van in totaal € 367.440, 08.
16. Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
17. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440, tweede lid, Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad geëigend voorkomt.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑06‑2015
Vgl. HR 19 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1255.
Zie ook HR 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1559, HR 4 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:233 en HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2648.
Kamerstukken II 1989/90, 21 504, nr. 3 (MvT), p. 16.
Zie HR 30 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2843, NJ 2015/72.