Vgl. HR 17 september 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3569.
HR, 04-02-2014, nr. 11/05204
ECLI:NL:HR:2014:233
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-02-2014
- Zaaknummer
11/05204
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:233, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑02‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2436, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:2436, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑11‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:233, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0063
Uitspraak 04‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. In de met deze ontnemingsprocedure verband houdende strafzaak is bewezenverklaard dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan (medeplegen van) gewoontewitwassen. Het Hof heeft als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat het begaan van dit gewoontewitwassen heeft geleid tot w.v.v. door betrokkene. ’s Hofs oordeel dat de genoemde bedragen aan contante stortingen op de bankrekeningen van betrokkene w.v.v. vormden, is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
Partij(en)
4 februari 2014
Strafkamer
nr. 11/05204 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, van 16 november 2011, nummer 24/000623-10, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat de schatting van het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel door het Hof niet naar behoren is gemotiveerd.
2.2.1.
Het Hof heeft het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 47.989,07. Ter ontneming van dit wederrechtelijk verkregen voordeel heeft het Hof de betrokkene de verplichting opgelegd - na aftrek van 5% = € 2.399,45 als compensatie voor de overschrijding van de redelijke termijn na het instellen van het hoger beroep tot aan de dag van de uitspraak in hoger beroep - een bedrag van € 45.589,62 aan de Staat te betalen. Het verkorte arrest houdt dienaangaande het volgende in:
"De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 19 oktober 2011 (parketnummer 24-001607-09) terzake van gewoontewitwassen veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van EUR 47.989,07 (zevenenveertigduizend negenhonderdnegenentachtig euro en zeven eurocent). Het hof komt als volgt tot deze schatting:
Voordeelberekening
Het hof hanteert bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel de volgende uitgangspunten.
Uit het rapport Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 27 maart 2007 (rapportnummer 2007032113320101) blijkt dat het wederrechtelijk verkregen voordeel in onderhavige zaak berekend is op basis van de eenvoudige kasopstelling, inhoudende het volgende:
begin saldo kas + legale contante ontvangsten- werkelijk gedane contante uitgaven - werkelijk eindsaldo = wederrechtelijk verkregen voordeel.
Blijkens het arrest van dit hof in de strafzaak d.d. 19 oktober 2011 heeft veroordeelde zich in de periode van 1 januari 2005 tot en met 13 november 2006 schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen.
Gelet op de pleegperiode in de strafzaak en het aanvullende rapport Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 6 april 2009 (rapportnummer 2009040614020101, zijnde een aanvulling op het eerder genoemde rapport d.d. 27 maart 2007) heeft onderhavige ontnemingsvordering betrekking op de volgende periode:
1 januari 2005 tot en met 31 mei 2006.
Uit voornoemd aanvullend rapport blijkt ten aanzien van genoemde periode het volgende.
Het begin saldo van de kas bedraagt:
Totaal: € 250,--
De legale contante ontvangsten bedragen:
Resterende bedrag Holland Casino € 4.604,74
Kasopnames € 4.650,--
Totaal: € 9.254,74
De werkelijke contante uitgaven bestaan uit:
Contante stortingen op bankrekeningen € 16.931,95
Aankoop personenauto, [AA-00-BB] € 13.000,--
Contante uitgaven op basis van facturen/bonnen/
Onderzoek € 23.872,86
Uitgaven levensonderhoud € 7.089,--
Totaal: € 60.893,81
Het wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt:
Totaal: € 51.389,07
Het hof leidt uit al het voorgaande af dat het wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt is berekend: € 250,-- (begin saldo kas) + € 9.254,74 (legale contante ontvangsten) - € 60.893,81 (werkelijk gedane uitgaven) - € 0,- (werkelijk eindsaldo) = - € 51.389,07.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het wederrechtelijk verkregen voordeel in het hierboven aangehaalde rapport op juiste wijze is berekend.
Verweren raadsman
Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsman namens veroordeelde aangevoerd dat voornoemd bedrag gematigd dient te worden, nu er sprake is van schending van de redelijke termijn, veroordeelde vanaf het moment van aanhouding een coöperatieve houding heeft gehad en de uitgaven gedekt worden door de gokwinsten van veroordeelde.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof ziet geen aanleiding in de coöperatieve houding van veroordeelde om een matiging toe te passen, zoals door de raadsman is bepleit.
Ter terechtzitting van het hof heeft veroordeelde aangegeven dat hij het geld verdiende met gokken en dat dit in zijn algemeenheid ging om kleine bedragen. Veroordeelde verklaarde gokverslaafd te zijn geweest en een vrije levensstijl er op na te houden. Op basis van deze verklaring neemt het hof aan dat veroordeelde in de ten laste gelegde periode gegokt heeft en daarmee (naast de in het dossier vastgestelde) inkomsten gegenereerd heeft. Nu het volgens veroordeelde echter ging om kleine bedragen acht het hof - gelet op de hoogte van de uitgaven - het niet aannemelijk dat het gehele ontnemingsbedrag gedekt wordt door de gokwinsten.
Nu veroordeelde geen inzicht heeft gegeven in de hoogte van de gewonnen bedragen zal het hof de inkomsten van veroordeelde door middel van gokken schatten op een bedrag van € 200,-- per maand. Nu de ontnemingsperiode (1 januari 2005 tot 31 mei 2006) ongeveer 17 maanden beslaat, zal het hof het ontnemingsbedrag matigen met (17 x € 200,-- =) € 3.400,-.
Gelet op het voorgaande stelt het hof het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat vast op (€ 51.389,07 - € 3.400,- =) € 47.989,07.
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel: € 47.989,07."
2.2.2.
De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a Sv houdt het volgende in:
"Bewijsmiddelen
Het hof ontleent de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de navolgende bewijsmiddelen:
1. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 1 februari 2007 (pagina 112-116 van procesverbaalnummer 2007020110350101; dossiernummer 2007022711550101), inhoudend - zakelijk weergegeven -
als verklaring van verdachte, afgelegd op 1 februari 2007:
Van 2005 tot 2006 heb ik een uitkering gehad. Ik heb geen werk en geen uitkering op dit moment. Ik heb een rekening bij de SNS Bank en de Postbank.
2. Een Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling ex artikel 36e, 2e lid Sr d.d. 27 maart 2007 (proces-verbaalnummer 2007032113320101; Bijlage 0 van dossiernummer 2007022711550101), inhoudend - zakelijk weergegeven -
5.2.1
Beginsaldo kas
Uit de beschikbare onderzoeksgegevens is achteraf niet meer te herleiden welk bedrag [betrokkene] op 1 januari 2005 contant voorhanden had. Als beginsaldo kas is daarom een stelpost opgenomen van € 250,--. Dit bedrag is mede afgeleid van het bedrag van € 175,-- dat de verdachte [betrokkene] bij zijn aanhouding op 1 februari 2007 op zak had.
3. Een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal d.d. 31 juli 2006 (pagina 38 van proces-verbaalnummer 2006073108000101; dossiernummer 2007022711550101), met als bijlage een schriftelijk stuk, te weten informatie van Holland Casino betreffende verdachte (pagina 44-46 van voornoemd proces-verbaalnummer en dossiernummer) inhoudend - zakelijk weergegeven -
3.1
als verklaring van verbalisant:
Op 28 juli 2006 ontving ik middels een e-mail van [betrokkene 1] van Holland Casino 3 pagina's informatie. Hieruit bleek dat [betrokkene] op 3 januari 2006 een bedrag van ruim € 24.000,-- had gewonnen bij het Holland Casino te Amsterdam en dat op zijn verzoek een bedrag van € 20.000,-- was overgeboekt naar bankrekening [001] bij de SNS Bank.
Als bijlage is bij dit proces-verbaal gevoegd:
- informatie m.b.t. [betrokkene] (3 pagina's)
3.2
informatie Holland Casino:
Tel. overboeking voor (-) van € 20.000,-- op reknr. [001] van de SNS-bank te Almere. Totaal Jackpot van € 24.604,74 op m/c 082 Rad van Avontuur. Volledige bedrag is speelwinst. Gast heeft € 4.604,74 cash meegenomen.
4. Een schriftelijk stuk, te weten een ongedateerde kennisgeving van inbeslagneming (pagina 83 van dossiernummer 2007022711550101), met daaraan gehecht een beslaglijst (pagina 84-87 van voornoemd dossier), inhoudend - onder meer -:
Naam en adres van degene onder wie inbeslaggenomen is:
[betrokkene]
[a-straat 1]
[woonplaats]
Omschrijving van de inbeslaggenomen voorwerpen:
Zoeking o.l.v. rechter-commissaris Mevr. mr. A. van Holten.
Inbeslaggenomen voorwerpen conform bijgevoegde lijst
(...)
Beslaglijst
PAND:
Adres: [a-straat 1]
Datum: 14 november 2006
Nummer Vindplaats Soort goed
1-3-1 Op televisie in woonkamer Diverse papieren
1-5-1 Bijzettafeltje naast bank Diverse in woonkamer kassabonnen
II-3-1 Slaapkamer boven in Contant geld
Kledingkast 38 coupures van 50 euro en 6 coupures van 100 euro
II-3-2 Slaapkamer boven uit groen Diverse papiere tasje op strijkplank
III-1-2 Zolder Diverse papieren
III-1-5 Zolder Diverse facturen
IV-1 -1 Schuurtje achter huis Diverse kassabonnetjes
VI-2-1 Trapkast beneden Diverse papieren
VI-2-2 Trapkast beneden Diverse papieren
5. Een achttal schriftelijk stukken, te weten bankafschriften van respectievelijk de SNS Bank van rekeningnummer [001] ten name van verdachte en de Postbank van rekeningnummer [002] ten name van verdachte (pagina 252, 300, 301, 304, 308, 318, 321 en 393 van dossiernummer 2007022711550101), inhoudend - onder meer -:
Verdachte heeft op onderstaande data de hieronder genoemde bedragen van zijn rekening opgenomen, te weten:
6 juni 2005 € 250,--
5 januari 2006 € 2.500,--
6 januari 2006 € 200,--
9 januari 2006 € 50,--
27 januari 2006 € 250,--
10 februari 2006 € 150,--
27 maart 2006 € 1.000,--
12 april 2006 € 250,--
Het hof leidt hieruit af dat verdachte in de hierboven genoemde periode in totaal een bedrag van € 4.650,-- van zijn rekening heeft opgenomen.
6. Een achtentwintigtal schriftelijk stukken, te weten bankafschriften van respectievelijk de SNS Bank van rekeningnummer [001] ten name van verdachte en de Postbank van rekeningnummer [002] ten name van verdachte (pagina 225, 226, 230, 234, 236, 245, 258,263, 266, 272,274, 278, 282, 294, 302,308,315, 319, 327, 377, 380, 381, 383, 384, 385, 387, 388 en 394 van dossiernummer 2007022711550101), inhoudend - onder meer -:
Verdachte heeft op onderstaande data stortingen per kas, dan wel stortingen op eigen rekening gedaan van hieronder genoemde bedragen:
31 januari 2005 € 400,--
7 februari 2005 - 500,--
15 februari 2005 - 150,--
15 maart 2005 - 240,--
31 maart 2005 - 250,--
16 april 2005 - 200,--
19 april 2005 - 60,--
10 mei 2005 - 250,--
17 mei 2005 - 500,--
22 juni 2005 - 300,-
1 juli 2005 - 1.250,--
11 juli 2005 - 160,--
15 juli 2005 - 120,--
2 augustus 2005 - 1.300,--
16 augustus 2005 - 210,--
29 augustus 2005 - 230,90
13 september 2005 - 300,--
15 september 2005 - 120,--
26 september 2005 - 862,85
5 oktober 2005 - 4.050,--
5 oktober 2005 - 50,--
26 oktober 2005 - 276,45
22 december 2005 - 333,41
20 januari 2006 - 212,40
23 januari 2006 - 200,--
14 februari 2006 - 844,26
15 februari 2006 - 200,--
15 maart 2006 - 1.000,--
29 maart 2006 - 1.792,74
11 mei 2006 - 568,94
Het hof leidt hieruit af dat verdachte in de hierboven genoemde periode in totaal een bedrag van € 16.931,95 op eigen rekening heeft gestort.
7. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 juli 2006 (pagina 47 van proces-verbaalnummer 2006032210580101; dossiernummer 2007022711550101), inhoudend - zakelijk weergegeven - als verklaring van verbalisanten:
Op 31 juli 2006 hoorden wij een persoon, die desgevraagd opgaf te zijn: [betrokkene 2] en die, nadat wij hem ter zake dienende hadden ingelicht als volgt verklaarde:
"Ik ben als verkoper werkzaam bij [A] te Almere-Stad. Op uw verzoek heb ik de koopovereenkomst van de door u bedoelde verkoop opgezocht. Uit de stukken maak ik op dat de koop op 4 januari 2006 is gesloten. Ik kan mij nog herinneren dat de klant, genaamd [betrokkene], in de showroom kwam.
Uiteindelijk verkocht ik hem een Volkswagen Golf gekentekend [AA-00-BB] voor een bedrag van € 13.000,--. Op de dag van het sluiten van de koop deed de man een contante aanbetaling van € 11.000,-- en op 12 januari 2006 heeft hij contant de resterende € 2.000,-- betaald."
8. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 1 februari 2007 (pagina 112-116 van procesverbaalnummer 2007020110350101; dossiernummer 2007022711550101), inhoudend - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte, afgelegd op 1 februari 2007:
U confronteert mij met de aankoop van een personenauto, merk Volkswagen type Golf, gekentekend [AA-00-BB] en het feit dat ik deze contant heb betaald. Dc heb ongeveer € 12.000,-- à € 13.000,-- betaald voor de auto. Dit heb ik contant betaald.
9. Een tweeëntwintigtal schriftelijk stukken, te weten facturen en kassabonnen (pagina 403-439 van dossiernummer 2007022711550101), waaruit - onder meer - blijkt:
Verdachte heeft in de periode 9 september 2005 tot en met 26 mei 2006 facturen en kassabonnen betaald tot een bedrag van € 11.843,90.
Verdachte heeft in de periode 9 juni 2006 tot en met 9 november 2006 facturen en kassabonnen betaald tot een bedrag van € 9.206,79.
Het hof leidt hieruit af dat verdachte in een periode van 14 maanden in totaal € 21.050,89 aan facturen en bonnen heeft betaald. Nu de onderzoeksperiode een periode is van ruim 22 maanden wordt dit bedrag vermenigvuldigd met 22/14, hetgeen € 33.079,97 oplevert. Onderhavige ontneming betreft enkel de periode van 9 september 2005 tot 26 mei 2006 waardoor van € 33.079,97 het bedrag van € 9.206,79 afgetrokken dient te worden, hetgeen € 23.872,86 oplevert.
10. Een tweetal schriftelijk stukken, te weten een toelichting NIBUD minimum voorbeeldbegroting 2007 en een Minimum Voorbeeldbegroting januari 2007 (pagina 203a en 203b van dossiernummer 2007022711550101), waaruit - onder meer - blijkt:
Vaste lasten:
Heffingen *
Contributies, lidmaatschappen en
Abonnementen *
Vervoerskosten (abonnementen etc.) *
Reserveringsuitgaven:
Kleding € 46,--
Inventaris, onderhoud huis, tuin - 83,--
Vrijetijdsuitgaven *
Uitgaan *
Vakantie en weekenden *
Huishoudgeld:
Voeding - 159,--
Roken *
Was- en schoonmaakartikelen - 8,--
Persoonlijke verzorging - 19,--
Huishoudelijke hulp e.d. *
Huisdieren *
Diversen (postzegels, bloemen) - 18,--
Geschenken, donaties *
Zakgeld *
Voor de met * gemerkte posten o.a. - 84,--
Totaal € 417,--
Uit het voorgaande leidt het hof af dat per maand een bedrag van € 417,-- aan levensonderhoud uitgegeven wordt en dat, nu onderhavige ontneming een periode van 17 maanden behelst, verdachte in totaal (17 x €4/7,--) € 7.089,-- aan levensonderhoud heeft uitgegeven.
De hierboven weergegeven inhoud van de bewijsmiddelen levert op de redengevende feiten en omstandigheden, op grond waarvan het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft geschat, zoals in het arrest is vermeld."
2.3.
In de met deze ontnemingsprocedure verband houdende strafzaak is bewezenverklaard dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan - kort gezegd - (medeplegen van) gewoontewitwassen.
2.4.
In de hiervoor onder 2.2 weergegeven bewijsvoering heeft het Hof als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat het begaan van dit gewoontewitwassen heeft geleid tot wederrechtelijk verkrijgen van voordeel door de betrokkene. Het oordeel van het Hof dat de hiervoor onder 2.2.1 genoemde bedragen van in totaal € 16.931,95 aan contante stortingen op de bankrekeningen van de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel vormden, is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. Voor zover het middel hierover klaagt, is het terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 februari 2014.
Conclusie 19‑11‑2013
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. In de met deze ontnemingsprocedure verband houdende strafzaak is bewezenverklaard dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan (medeplegen van) gewoontewitwassen. Het Hof heeft als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat het begaan van dit gewoontewitwassen heeft geleid tot w.v.v. door betrokkene. ’s Hofs oordeel dat de genoemde bedragen aan contante stortingen op de bankrekeningen van betrokkene w.v.v. vormden, is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
Nr. 11/05204 P Zitting: 19 november 2013 | Mr. Bleichrodt Conclusie inzake: [betrokkene] |
1. Het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, heeft bij arrest van 16 november 2011 aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van een bedrag van € 45.589,62 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
2. Namens de betrokkene is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. Deze zaak hangt samen met een andere ontnemingszaak tegen de betrokkene (nr. 11/05205 P) en met twee strafzaken tegen de betrokkene (nr. 11/04739 en nr. 11/04740), waarin ik vandaag eveneens concludeer.
3. Het middel behelst de klacht dat het hof de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ontoereikend heeft gemotiveerd.
4. Het hof heeft het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 47.989,07. Het hof heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt berekend:
“De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 19 oktober 2011 (parketnummer 24-001607-09) terzake van gewoontewitwassen veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van EUR 47.989,07 (zevenenveertigduizend negenhonderdnegenentachtig euro en zeven eurocent). Het hof komt als volgt tot deze schatting:
Voordeelberekening
Het hof hanteert bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel de volgende uitgangspunten.
Uit het rapport Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 27 maart 2007 (rapportnummer 2007032113320101) blijkt dat het wederrechtelijk verkregen voordeel in onderhavige zaak berekend is op basis van de eenvoudige kasopstelling, inhoudende het volgende:
begin saldo kas + legale contante ontvangsten - werkelijk gedane contante uitgaven - werkelijk eindsaldo = wederrechtelijk verkregen voordeel.
Blijkens het arrest van dit hof in de strafzaak d.d. 19 oktober 2011 heeft veroordeelde zich in de periode van 1 januari 2005 tot en met 13 november 2006 schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen.
Gelet op de pleegperiode in de strafzaak en het aanvullende rapport Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 6 april 2009 (rapportnummer 2009040614020101, zijnde een aanvulling op het eerder genoemde rapport d.d. 27 maart 2007) heeft onderhavige ontnemingsvordering betrekking op de volgende periode: 1 januari 2005 tot en met 31 mei 2006.
Uit voornoemd aanvullend rapport blijkt ten aanzien van genoemde periode het volgende.
Het begin saldo van de kas bedraagt:
Totaal: € 250,--
De legale contante ontvangsten bedragen:
Resterende bedrag Holland Casino € 4.604,74
Kasopnames € 4.650,-
Totaal: € 9.254,74
De werkelijke contante uitgaven bestaan uit:
Contante stortingen op bankrekeningen € 16.931,95
Aankoop personenauto, [AA-00-BB] € 13.000,-
Contante uitgaven op basis van facturen/bonnen/onderzoek € 23.872,86
Uitgaven levensonderhoud € 7.089,-
Totaal: € 60.893,81
Het wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt:
Totaal: € 51.389,07
Het hof leidt uit al het voorgaande af dat het wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt is berekend: € 250,-- (begin saldo kas) + € 9.254,74 (legale contante ontvangsten) - € 60.893,81 (werkelijk gedane uitgaven) - € 0,- (werkelijk eindsaldo) = - € 51.389,07.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het wederrechtelijk verkregen voordeel in het hierboven aangehaalde rapport op juiste wijze is berekend.
Verweren raadsman
Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsman namens veroordeelde aangevoerd dat voornoemd bedrag gematigd dient te worden, nu er sprake is van schending van de redelijke termijn, veroordeelde vanaf het moment van aanhouding een coöperatieve houding heeft gehad en de uitgaven gedekt worden door de gokwinsten van veroordeelde.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof ziet geen aanleiding in de coöperatieve houding van veroordeelde om een matiging toe te passen, zoals door de raadsman is bepleit.
Ter terechtzitting van het hof heeft veroordeelde aangegeven dat hij het geld verdiende met gokken en dat dit in zijn algemeenheid ging om kleine bedragen. Veroordeelde verklaarde gokverslaafd te zijn geweest en een vrije levensstijl er op na te houden. Op basis van deze verklaring neemt het hof aan dat veroordeelde in de ten laste gelegde periode gegokt heeft en daarmee (naast de in het dossier vastgestelde) inkomsten gegenereerd heeft. Nu het volgens veroordeelde echter ging om kleine bedragen acht het hof - gelet op de hoogte van de uitgaven - het niet aannemelijk dat het gehele ontnemingsbedrag gedekt wordt door de gokwinsten.
Nu veroordeelde geen inzicht heeft gegeven in de hoogte van de gewonnen bedragen zal het hof de inkomsten van veroordeelde door middel van gokken schatten op een bedrag van € 200,- per maand. Nu de ontnemingsperiode (1 januari 2005 tot 31 mei 2006) ongeveer 17 maanden beslaat, zal het hof het ontnemingsbedrag matigen met (17 x € 200,-- =) € 3.400,-.
Gelet op het voorgaande stelt het hof het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat vast op (€ 51.389,07 - € 3.400,- =) € 47.989,07.
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel: €47.989,07”
5. Door de steller van het middel wordt ten eerste aangevoerd dat de door het hof gebezigde kasopstelling in de gegeven situatie onvoldoende redengevend is, omdat uit de gebezigde bewijsmiddelen en verklaringen in de strafzaak niet kan worden afgeleid dat de betrokkene een dergelijk bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten.
6. Voor de schatting van het voordeel kan gebruik worden gemaakt van verschillende rekenmethodes. Eén daarvan betreft de methode van de eenvoudige kasopstelling, waarbij uit de vergelijking van de contante uitgaven met de legale contante ontvangsten wordt afgeleid tot welk bedrag betrokkene onverklaarde inkomsten heeft gekregen. Geen rechtsregel staat in de onderhavige zaak aan toepassing van deze methode van berekening in de weg.1.Waarom de door het hof gehanteerde methode van kasopstelling in de gegeven situatie “onvoldoende redengevend” zou zijn, is mij uit de toelichting op het middel niet duidelijk geworden, terwijl deze stelling evenmin in feitelijke aanleg naar voren is gebracht. De klacht berust kennelijk op de opvatting dat uit de in de strafzaak gebezigde bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte door middel van of uit baten van het bewezen verklaarde feit wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. Die opvatting vindt echter geen steun in het recht, zodat het middel in zoverre faalt. De schatting dient ingevolge art. 511f Sv te worden ontleend aan de inhoud van de in de ontnemingszaak gebezigde bewijsmiddelen.
7. Voorts wordt in de toelichting op het middel aangevoerd dat niet is gebleken dat de betrokkene voordeel heeft verkregen uit het bewezen verklaarde “gewoontewitwassen”.
8. Alvorens over te gaan tot de bespreking van de klacht, merk ik het volgende op. De ontnemingsvordering heeft betrekking op de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 mei 2006. Met de onderhavige zaak hangt samen de ontnemingszaak tegen de betrokkene met parketnummer 24-001612-09 (11/05205P). In die zaak concludeer ik vandaag eveneens. Laatstgenoemde zaak betreft een ontnemingsvordering die betrekking heeft op het geld dat de betrokkene vanaf 1 juni 2006 heeft verdiend met de handel in cocaïne. De ontnemingsvorderingen betreffen aldus twee verschillende perioden. De periode waarin de betrokkene uit “gewoontewitwassen” voordeel zou hebben genoten gaat vooraf aan de periode van de ontnemingsvordering die betrekking heeft op de handel in cocaïne.
9. In de met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak is ten laste van de verdachte – kort gezegd – bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen. Het hof heeft te dien aanzien overwogen dat het door de betrokkene verdiende geld afkomstig was van enig druggerelateerd feit. Het hof heeft daarbij onder meer gelet op verklaringen van getuigen, inhoudende dat zij in de ten laste gelegde periode meermalen cocaïne hebben gekocht van de betrokkene.
10. Het hof heeft in de onderhavige ontnemingszaak vastgesteld dat uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de betrokkene uit gewoontewitwassen financieel voordeel heeft genoten. Het hof heeft het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel berekend aan de hand van een kasopstelling. Tot de legale contante ontvangsten heeft het hof gerekend (i) een bedrag van € 4.604,74 aan contant geld dat de betrokkene heeft meegenomen uit het Holland Casino nadat hij een bedrag van € 24.000,- had gewonnen (uit bewijsmiddel 3.1 volgt dat een bedrag van € 20.000 is overgemaakt naar de rekening van de betrokkene bij de SNS met het nummer [001]) en (ii) kasopnames tot een bedrag van € 4.650,-. Het betreft geld dat is opgenomen van twee rekeningen van de betrokkene, waaronder de genoemde rekening bij de SNS bank.
11. Het hof heeft tot de werkelijke contante uitgaven gerekend (i) contante stortingen op bankrekeningen, waaronder de rekening bij de SNS bank, (ii) de aankoop van een personenauto, (iii) contante uitgaven op basis van facturen/bonnen/onderzoek en (iv) uitgaven voor het levensonderhoud. Het hof heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel vervolgens als volgt berekend: € 250,- (begin saldo kas) + € 9.254,74 (legale contante ontvangsten) - € 60.893,81 (werkelijk gedane uitgaven) - € 0,- (werkelijk eindsaldo). Deze berekening resulteerde in een totaalbedrag van - € 51.389,07. De door het hof genoemde bedragen volgen uit de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de aanvulling op het arrest.
12. Het hof gaat er kennelijk vanuit dat het in de strafzaak ten laste van de betrokkene bewezen verklaarde strafbare feit dat aan de ontnemingszaak ten grondslag ligt, te weten gewoontewitwassen, ertoe heeft geleid dat de betrokkene het berekende voordeel heeft verkregen. Dat oordeel is in elk geval niet zonder meer begrijpelijk waar het de stortingen op bankrekeningen van de betrokkene betreft. In dit verband verwijs ik naar HR 19 februari 2013 (ECLI:NL:HR: 2013:BY5217, NJ 2013/293 m.nt. Reijntjes). In de met die ontnemingszaak samenhangende strafzaak was ten laste van de verdachte bewezen verklaard dat hij zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van geldbedragen waarvan hij wist dat deze van misdrijf afkomstig waren (“medeplegen witwassen”). In de ontnemingszaak werd door het hof het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel berekend aan de hand van de contante gelden die in het huis van de betrokkene waren aangetroffen, het geldbedrag dat op bankrekeningen van de betrokkene stond en het bedrag dat de betrokkene had betaald voor het verwerven van aandelen. De Hoge Raad oordeelde in die zaak:
“In de hiervoor weergegeven overwegingen heeft het Hof als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat het begaan van het bewezenverklaarde misdrijf 'medeplegen van witwassen' tot het door de verdachte wederrechtelijk verkrijgen van vermogen heeft geleid. Het Hof heeft dit oordeel kennelijk gebaseerd op zijn opvatting dat de genoemde bedragen aan contant geld en banksaldi en het voor het verwerven van aandelen betaalde bedrag, nu zij voorwerp van het bewezenverklaarde misdrijf 'witwassen' waren, reeds daardoor wederrechtelijk verkregen voordeel vormden. Dat standpunt is niet juist. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is niet begrijpelijk dat de verdachte daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het bewezenverklaarde 'witwassen'. Dat die geldbedragen vermogensbestanddelen vormen die, zoals het Hof heeft overwogen, de verdachte tot voordeel (kunnen) strekken, vormt nog niet een toereikende motivering.”
13. Anders dan in de zaak waarin de Hoge Raad op 19 februari 2013 arrest wees, heeft het hof in de onderhavige zaak het voordeel berekend aan de hand van een kasopstelling. Naar mijn mening maakt dat voor de uitkomst van de zaak geen verschil. Het verschil in rekenmethode laat onverlet dat niet zonder meer begrijpelijk is dat de betrokkene daadwerkelijk voordeel heeft verkregen uit het louter voorhanden hebben van de door het hof in zijn berekening betrokken gelden. In zoverre schiet de motivering van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel dan ook tekort en treft het middel doel.
14. Het middel behelst voorts de klacht dat de door het hof geschatte inkomsten uit gokken ontoereikend zijn gemotiveerd.
15. Het hof heeft overwogen dat de betrokkene ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangegeven dat hij geld verdiende met gokken en dat dit in zijn algemeenheid ging om kleine bedragen. Voorts heeft de betrokkene ter terechtzitting verklaard gokverslaafd te zijn geweest en er een vrije levensstijl op na te houden. Het hof heeft op basis van deze verklaring aangenomen dat de betrokkene in de ten laste gelegde periode heeft gegokt en daarmee inkomsten heeft gegenereerd. Nu het volgens de betrokkene ging om kleine bedragen heeft het hof - gelet op de hoogte van de uitgaven – het niet aannemelijk geacht dat het gehele ontnemingsbedrag gedekt wordt door de gokwinsten. De betrokkene heeft geen inzicht gegeven in de hoogte van de gewonnen bedragen. Het hof schat de inkomsten die de betrokkene uit het gokken genereerde op een bedrag van € 200,- per maand.
16. Door de steller van het middel wordt aangevoerd dat dit maandbedrag te laag is geschat.
17. Uit de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 5 oktober 2011 gehechte pleitnota volgt dat door de verdediging niets is aangevoerd dat inzicht geeft in de hoogte van de gokwinsten. Het enkele feit dat de betrokkene in de periode van 3 januari 2006 tot en met 20 juni 2006 veertien keer, dat wil zeggen ongeveer twee keer per maand, het Holland Casino bezocht, betekent niet dat de betrokkene in die periode ook daadwerkelijk per saldo geld verdiende met gokken in het casino, laat staan dat het door de betrokkene verdiende geld meer bedroeg dan € 200,- per maand. Ook het feit dat de betrokkene “ook wel eens” illegaal gokte, brengt niet met zich dat hij meer verdiende dan € 200,- per maand. Door de verdediging is noch in de frequentie van het illegaal gokken noch in de daarmee gegenereerde inkomsten inzicht gegeven. Mede in aanmerking genomen dat de betrokkene heeft verklaard dat het in zijn algemeenheid ging om kleine bedragen, is het oordeel van het hof dat de betrokkene € 200,- per maand verdiende met gokken niet onbegrijpelijk. In zoverre faalt het middel.
18. Het middel behelst voorts kennelijk de klacht dat het hof in de onderhavige zaak geen extrapolatie mocht toepassen.
19. Bewijsmiddel 9 en de daaronder weergegeven overweging van het hof houden het volgende in:
“9. Een tweeëntwintigtal schriftelijk stukken, te weten facturen en kassabonnen (pagina 403-439 van dossiernummer 2007022711550101), waaruit - onder meer - blijkt:
Verdachte heeft in de periode 9 september 2005 tot en met 26 mei 2006 facturen en kassabonnen betaald tot een bedrag van € 11.843,90.
Verdachte heeft in de periode 9 juni 2006 tot en met 9 november 2006 facturen en kassabonnen betaald tot een bedrag van € 9.206,79.
Het hof leidt hieruit af dat verdachte in een periode van 14 maanden in totaal € 21.050,89 aan facturen en bonnen heeft betaald. Nu de onderzoeksperiode een periode is van ruim 22 maanden wordt dit bedrag vermenigvuldigd met 22/14, hetgeen € 33.079,97 oplevert.
Onderhavige ontneming betreft enkel de periode van 9 september 2005 tot 26 mei 2006 waardoor van € 33.079,97 het bedrag van € 9.206,79 afgetrokken dient te worden, hetgeen €23.872,86 oplevert.”
20. Vooropgesteld moet worden dat de berekeningsmethode van extrapolatie in ontnemingszaken op zichzelf door de Hoge Raad is aanvaard.2.Het hof heeft aan de hand van een twintigtal facturen en kassabonnen vastgesteld dat de betrokkene in de periode van 9 september 2005 tot en met 26 mei 2006 een bedrag heeft betaald van € 11.843,90 en dat de betrokkene in de periode van 9 juni 2006 tot en met 9 november 2006 een bedrag heeft betaald van € 9.206,79. Het hof heeft uit deze gegevens afgeleid dat de betrokkene in een periode van 14 maanden in totaal € 21.050,89 aan bonnen en facturen heeft betaald. Voorts overweegt het hof dat de onderzoeksperiode een periode van ruim 22 maanden betreft en dat daarom het bedrag wordt vermenigvuldigd met 22/14, hetgeen een bedrag van € 33.079,97 oplevert. Het hof heeft van dit bedrag een bedrag van € 9.206,79 afgetrokken, omdat de periode van 9 juni 2006 tot en met 9 november 2006 buiten de periode van de onderhavige ontnemingsvordering valt. Het oordeel van het hof dat in de onderhavige zaak extrapolatie kan worden toegepast is toereikend gemotiveerd, wat er ook verder zij van het in mindering brengen van een bedrag € 9.206,79, waardoor de betrokkene in ieder geval niet in zijn belangen is geschaad. De klacht faalt derhalve.
21. Het middel behelst voorts nog de klacht dat er sprake is van een dubbeltelling waar het de uitgaven voor levensonderhoud over de periode januari 2006 tot en met mei 2006 in de ontnemingszaak 11//05205P.
22. Het hof heeft in de onderhavige zaak de kosten die de betrokkene heeft gemaakt voor levensonderhoud berekend aan de hand van een toelichting van het NIBUD en de kosten vermenigvuldigd met 17 maanden. Nu de onderhavige ontnemingsvordering een periode van 17 maanden bestrijkt, is deze berekening niet onbegrijpelijk, terwijl niet valt in te zien dat die leidt tot een dubbeltelling. De klacht faalt.
23. Het middel slaagt. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
24. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
n.d.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑11‑2013
Vgl. HR 25 maart 1997, ECLI:NL:HR:1997:AK1364, HR 19 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ3571, NJ 2010/281 m.nt. Schalken.