HR 30 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8735, NJ 2013, 128 m.nt. B.F. Keulen.
HR, 28-09-2021, nr. 21/003135
ECLI:NL:PHR:2021:904
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-09-2021
- Zaaknummer
21/003135
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2021:904, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑09‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1573
Conclusie 28‑09‑2021
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Beklag tegen beslag op hond, art. 116.1 en 552a Sv. In het systeem van de wet ligt besloten dat, indien het OM bij de behandeling van een beklag te kennen geeft van oordeel te zijn dat het belang van de strafvordering zich niet meer tegen de gevraagde teruggave verzet, de rechter zonder zelf in een beoordeling van dat punt te treden, op het klaagschrift dient te beslissen (vgl. ECLI:NL:HR:2014:3424). De rechtbank heeft dit miskend. Conclusie strekt tot vernietiging van de beschikking en tot zodanige op art. 448 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/03135 B
Zitting 28 september 2021
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[klaagster] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
hierna: de klaagster.
1. Het cassatieberoep
1.1.
De rechtbank Den Haag heeft bij beschikking van 8 juni 2021 het klaagschrift ex art. 552a Sv van de klaagster strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave aan de klaagster van de onder haar in beslag genomen hond ongegrond verklaard.
1.2.
Uit de stukken die zich in het dossier bevinden maak ik op dat het in deze zaak gaat om de in beslag genomen hond [hond] , type Rottweiler. Deze hond behoort toe aan de klaagster en haar echtgenoot. De hond is op 27 maart 2021 tijdens het uitlaten los geraakt, achter een zesjarige jongen aangerend, waarna hij deze jongen in het been heeft gebeten. De hond is daarop ex art. 94 Sv in beslag genomen.
1.3.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klaagster en mr. J. Biemond, advocaat te 's-Gravenhage, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
2. Volgorde van bespreking van de middelen
2.1.
Het eerste middel komt in de kern erop neer dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het belang van de strafvordering in de weg staat aan teruggave van de inbeslaggenomen hond aan klager. Het tweede middel ziet op de rechtmatigheid van het beslag. Ik zal eerst het tweede middel bespreken omdat indien dit middel slaagt, het eerste middel geen bespreking meer behoeft.
3. Het tweede middel
3.1.
Het tweede middel klaagt dat de rechtbank op onjuiste gronden heeft beslist dat er op het moment van de inbeslagname nog sprake was van een heterdaadsituatie en dat daarmee de inbeslagneming rechtmatig was. Dit oordeel is volgens de steller van het middel onjuist, onvoldoende en/of onbegrijpelijk gemotiveerd dan wel in strijd met de wet.
3.2.
De advocaat van de klaagster heeft blijkens het proces-verbaal in raadkamer op 25 mei 2021 het woord gevoerd overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotitie. Hierin staat met betrekking tot het verweer over de rechtmatigheid van het beslag het volgende vermeld:
“ 2. “ 2. In het dossier en bijzonder de KVI valt nergens te lezen of en welke verdenking van enig strafbaar feit er aan de orde zou zijn en wie er verdachte zou zijn. Er staat enkel: art 94 Sv. Zonder verdenking en/of verdachte geen bevoegdheid tot inbeslagname.
“ 2. 3. Gesteld noch onderbouwd dat de verdenking een misdrijf betreft en welk dan.Art 96 Sv staat dan enkel beslag toe bij heterdaad-situaties.Evident dat er op 27 maart 2021 te 21:45 uur geen heterdaad situatie (meer) bestond. Het eerste politiecontact was immers om 16:40 uur, 5 uur eerder! Er was geen sprake van dat de verblijfplaats van de hond uitgezocht moest worden oid. Integendeel: die was bekend. Om 18 uur besliste de hondengeleider nog dat er binnenkort iemand zou langskomen voor een onderzoek naar de hond. Ergo: geen beslag. Dit standpunt is kort na 18 uur nogmaals herhaald naar klagers toe.Beslag onrechtmatig: opheffen.”
3.3.
Het standpunt van de officier van justitie over de rechtmatigheid van het beslag wordt in het proces-verbaal van het verhandelde in raadkamer als volgt weergegeven:
“De rechter deelt mee dat in het dossier staat dat sprake is van een verdenking van overtreding van artikel 425 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
De officier van justitie licht toe dat de inbeslagname is gegrond op artikel 308 Sr, maar dat er nog geen vervolgingsbeslissing is genomen, omdat de gedragsrapportage nog maar kort geleden is opgemaakt.(…)
De raadsman heeft opgemerkt dat de inbeslagname buiten heterdaad is geweest. Bij een verdenking van 302 of 308 Sr, toebrengen zwaar letsel door schuld, is de inbeslagname op de juiste gronden gebeurd. Ik begrijp dat de communicatie niet goed is gegaan. Vooral de toezegging dat de hond snel terug zou gaan, is fout. Dat is intern behandeld. Ik vind het geen disproportioneel ingrijpen gezien de ernst van het feit en dat de gewone procedures gevolgd zijn.”
3.4.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verweer met betrekking tot de rechtmatigheid als volgt verworpen:
“De raadsman heeft aangevoerd dat ten tijde van inbeslagneming geen sprake meer was van een heterdaadsituatie, zodat de inbeslagneming van [hond] onrechtmatig was.De rechtbank overweegt het volgende. Uit de Kennisgeving van inbeslagneming blijkt dat verbalisanten rond 16:30 uur een melding kregen van een bijtincident. Daarop heeft de politie telefonisch contact opgenomen met de houder van [hond] en met de vader van het slachtoffer. [hond] is direct na het incident naar huis gebracht door de dochters van klaagster. De vader van het slachtoffer heeft verklaard dat hij in het ziekenhuis was en dat het letsel ernstig is. Om 18:26 uur ontving de verbalisant van de vader van het slachtoffer foto’s van het letsel. Vervolgens heeft de verbalisant overleg gevoerd met de hondenbrigade en met het Openbaar Ministerie. Daarop is een machtiging gegeven tot binnentreden van de woning van de eigenaars. [hond] is om 21:45 uur in het bijzijn van de hondenbrigade in beslag genomen en overgedragen aan de dierenambulance.Uit de genoemde feiten en omstandigheden blijkt dat tussen het bijtincident en het moment van inbeslagneming slechts enkele uren zijn verstreken. Gedurende deze periode werd onderzoek verricht en vond overleg en afstemming plaats tussen de politie, de hondenbrigade, het Openbaar Ministerie en de dierenambulance. Gelet op het feit dat onafgebroken onderzoekshandelingen zijn verricht door de politie, was op het moment van inbeslagneming nog sprake was van een heterdaadsituatie (vgl. HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:100). De inbeslagneming is dan ook rechtmatig verricht.”
4. Beoordeling van het middel
4.1.
De uitgangspunten voor de beoordeling van het middel kunnen als volgt worden samengevat. Indien de klager degene is onder wie het voorwerp in beslag is genomen, oordeelt de rechter mede over de (on)rechtmatigheid van de inbeslagneming.1.De beklagrechter hoeft in zijn beschikking alleen blijk te geven van het onderzoek naar de rechtmatigheid als daar over wordt geklaagd.2.Dit onderzoek heeft een summier karakter.3.
4.2.
Uit de stukken van het geding blijkt, zoals hiervoor vermeld, dat er sprake is geweest van een bijtincident door de hond van de klaagster en dat er een verdenking was van een strafbaar feit waarbij een slachtoffer betrokken was. Onduidelijk was in eerste instantie van welk concreet strafrechtelijk verwijt de klaagster werd verdacht. De officier van justitie heeft hier tijdens de behandeling in raadkamer helderheid over verschaft. Kennelijk heeft de rechtbank vervolgens geoordeeld dat er sprake was van een redelijke verdenking op grond van art. 308 Sr. Hier wordt in het middel niet over geklaagd. Wel wordt geklaagd over het oordeel van de rechtbank dat er sprake was van een heterdaadsituatie, waarbij de nadruk wordt gelegd op de overweging van de rechtbank dat ‘slechts enkele uren’ zijn verstreken tussen het bijtincident en de inbeslagneming terwijl er feitelijk 5 uur en 15 minuten tussen lagen, en niet enkele uren, aldus de steller van het middel.
4.3.
Ik ben van mening dat het oordeel van de rechtbank, dat op grond van de door haar vastgestelde omstandigheden geen sprake is van een dusdanig tijdsverloop dat niet meer kan worden gesproken van een heterdaadsituatie en de inbeslagneming om die reden rechtmatig is geweest, geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en evenmin onbegrijpelijk is.
4.4.
Het tweede middel faalt.
4.5.
Het eerste middel
4.6.
Het eerste middel klaagt dat de rechtbank het klaagschrift ten onrechte ongegrond heeft verklaard gelet op het feit dat officier van justitie zich in raadkamer op het standpunt heeft gesteld dat het klaagschrift gegrond moet worden verklaard en de hond [hond] kan worden teruggegeven aan de klaagster, onder de ‘strenge en cumulatieve voorwaarden die zijn vermeld in de gedragsrapportage die door de Universiteit Utrecht is opgesteld’.
4.7.
De beschikking van de rechtbank houdt het volgende in:
“Het standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat het beklag gegrond kan worden verklaard en [hond] kan worden teruggegeven aan klager, onder de strenge en cumulatieve voorwaarden die zijn vermeld in de gedragsrapportage die door de Universiteit Utrecht is opgesteld. (…)
Het oordeel van de rechtbank (…)De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt en dat van de rechter niet gevergd kan worden ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel (Hoge Raad 18 mei2021, ECLI:NL:HR:2021:736).
Het gaat in deze zaak om een op de voet van artikel 94 Wetboek van Strafvordering gelegd beslag. In geval van een beklag van de beslagene tegen een zodanig beslag dient de rechter te beoordelen of het belang van strafvordering het beslag vordert. Het door artikel 94 Sv beschermde belang verzet zich bijvoorbeeld tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.
Uit het dossier komt naar voren dat [hond] betrokken is geweest bij een ernstig bijtincident. [hond] is tijdens het uitlaten los geraakt en is achter een 6-jarige jongen gerend, waarna zij de jongen in het been heeft gebeten en is blijven vasthouden. Als gevolg daarvan is bij het slachtoffer een diepe wond in het been ontstaan. De officier van justitie heeft ter zitting meegedeeld dat nog een vervolgingsbeslissing moet worden genomen, maar dat ook een verdenking bestaat op grond van de artikelen 302 Sr (zware mishandeling) en 308 Sr (zwaar lichamelijk letsel door schuld).
Door de Universiteit Utrecht is een gedragsrapportage opgemaakt ten aanzien van [hond] .Daarin weliswaar de teruggave van [hond] aan de eigenaars mogelijk wordt geacht onder strenge voorwaarden, maar daaruit blijkt ook dat het recidivegevaar hoog is. Op pagina 21 wordt vermeld: “ [hond] toont veel spanningssignalen en een onzekere houding in verschillende contexten en bij verschillende prikkels, zoals bij het aangeraakt worden door een onbekende en bij de poppentesten. Wanneer er beweging bij de prikkel komt, komen daarbij elementen van opwinding en van najagen. Zo hapt en bijt [hond] meermaals kort achter elkaar wanneer de pop haar tijdens de poppentesten nadert en hapt ze bij versneld naderen met een verlaagd lichaam, wanneer de pop langs haar hopt. Ook bij het bijtincident was er sprake van een weg bewegend kind en de resultaten van de gedragstest lijken een identiek beeld te geven. [...] [hond] toont dus in een veelheid van situaties dreiggedrag en bijtgedrag en in andere situaties najaaggedrag met soms happen/bijten. Hoewel zij door een capabele geleider direct, geheel en langdurig af te leiden lijkt, wordt het risico naar mensen, inclusief kinderen daarom ingeschat als zeer hoog, zeker als deze bewegen.”
Gelet op het summiere karakter van het onderzoek in raadkamer in beklagzaken, de ernst van het feit en de inhoud van de gedragsrapportage, acht de rechtbank het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de politierechter, later oordelend, de hond verbeurd zal verklaren of onttrekken aan het verkeer. Het belang van strafvordering verzet zich daarom tegen opheffing van het beslag, zodat het beklag ongegrond moet worden verklaard.”
4.8.
Uit het proces-verbaal van de behandeling van het klaagschrift blijkt het volgende:
“De officier van justitie voert het woord: (…)De vraag is of er nog een grond is voor het voortduren van het beslag. De hond hoeft niet ten behoeve van de waarheidsvinding in beslag te blijven. De vervolgingsbeslissing is nog niet genomen. Ik maak uit het dossier op dat het een eenmalig incident is, maar tussen de regels door lees ik wel dat de hond wel eens los is geschoten en niet altijd onder controle is. Ik schrik van de gedragsrapportage waaruit blijkt wat de hond doet in reactie op bepaalde acties. Ik schrik van het hoge risico dat genoemd wordt. Tegelijk staat er dat er onder bepaalde omstandigheden de mogelijkheid is er aan te werken. Het is een jonge hond met de mogelijkheid tot ontwikkeling. Het belangrijkste is of aan alle voorwaarden voldaan kan worden en ik denk dat klager bereid en in staat is om aan alle voorwaarden te voldoen. Ik concludeer dat het klaagschrift gegrond moet worden verklaard en dat daarbij streng toezicht moet worden gehouden op de naleving van alle voorwaarden die in de gedragsrapportage geschetst zijn.”
4.9.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat de officier van justitie met zijn standpunt in raadkamer onmiskenbaar te kennen heeft gegeven dat het belang van strafvordering zich niet meer verzette tegen teruggave van de hond [hond] . Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad was de rechtbank vanaf dat moment niet meer bevoegd in dit oordeel over het belang van strafvordering te treden.
5. Beoordeling van het middel
5.1.
Het is juist dat de rechter, indien het openbaar ministerie zich op het standpunt stelt dat het belang van strafvordering zich niet (langer) tegen teruggave verzet, niet in dat oordeel mag treden. Ingevolge art. 116, eerste lid, Sv doet het openbaar ministerie de inbeslaggenomen voorwerpen teruggeven aan de beslagene zodra het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet. In het systeem van de wet ligt dus besloten dat, indien het openbaar ministerie bij de behandeling van een beklag als bedoeld in art. 552a Sv te kennen geeft van oordeel te zijn dat het belang van de strafvordering zich niet meer tegen de gevraagde teruggave verzet, de rechter, zonder zelf in een beoordeling van dit laatste punt te treden, op het klaagschrift dient te beslissen.4.
5.2.
Gelet op het voorgaande stond het de rechtbank niet meer vrij zelfstandig te beoordelen of het belang van strafvordering zich tegen teruggave verzette. Door vervolgens te oordelen dat gelet op de ernst van het feit en de inhoud van de gedragsrapportage het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat in een latere strafprocedure de hond verbeurd zal worden verklaard of zal worden onttrokken aan het verkeer en dat daarmee het strafvorderlijk belang van de instandhouding van het beslag is gegeven, heeft de rechtbank hetgeen hiervoor onder 5.1 is aangehaald miskend.
5.3.
De steller van het middel vraagt uitdrukkelijk aan de Hoge Raad om het beslag zelf af te doen. Nu het gaat om een jonge hond en uit de stukken duidelijk naar voren komt dat niemand anders dan de klaagster redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt en de klaagster en haar echtgenoot in raadkamer hebben aangegeven bereid te zijn om bij teruggave aan alle voorwaarden te voldoen die in de gedragsrapportage staan vermeld, zie ik geen noodzaak tot terugwijzing en zou de Hoge Raad de bestreden beschikking kunnen vernietigen met bevel tot teruggave van de hond [hond] aan de klaagster onder de voorwaarden die gesteld worden in de gedragsrapportage.
6. Conclusie
6.1.
Het eerste middel slaagt. Het tweede middel faalt.
6.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6.3.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige op art. 448 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑09‑2021
HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:130, NJ 2013,578 m. nt. T.M. Schalken, HR 30 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8735, NJ 2013, 128 m.nt. B.F. Keulen.
HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:130, NJ 2013,578 m. nt. T.M. Schalken. Vgl. I. Felix, A. Schild, G. Schnitzler en E. Vliegenberg, ‘Beste rechter, mag ik mijn auto terug? NJB 2021/1455. I noot 99 verwijzen zij naar AG Knigge in zijn conclusie voor HR 30 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8735, m.nt. Keulen NJ 2013/128, onder 4.20: ‘Die karakteristiek heeft dan echter geen betrekking op de toetsingsmaatstaf, maar op het onderzoek dat aan het rechterlijk oordeel voorafgaat.’
HR 25 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3424