HR, 02-11-2021, nr. 21/03135 B
ECLI:NL:HR:2021:1573
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
02-11-2021
- Zaaknummer
21/03135 B
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1573, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑11‑2021; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:904
Beroepschrift, Hoge Raad, 03‑09‑2021
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2021-0333
Uitspraak 02‑11‑2021
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex art. 94 Sv op hond onder klaagster na bijtincident waarbij 6-jarig kind in been is gebeten. 1. Kan Rb zelf een strafvorderlijk belang aannemen, als OvJ van oordeel is dat dit belang er niet is en hond retour kan? 2. Kan beklagrechter voorwaarden verbinden aan teruggave van inbeslaggenomen voorwerp? Ad 1. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2010:BL2823 m.b.t. aan te leggen maatstaf i.g.v. een ex art. 94 Sv gelegd beslag en inhoudende dat in systeem van wet besloten ligt dat, indien OM bij behandeling van beklag a.b.i. art. 552a Sv te kennen geeft van oordeel te zijn dat belang van strafvordering zich niet meer tegen gevraagde teruggave verzet, rechter, zonder zelf in beoordeling van dit laatste punt te treden, op klaagschrift dient te beslissen. Volgens p-v heeft OvJ zich tijdens behandeling in raadkamer op standpunt gesteld dat strafvorderlijk belang zich niet verzet tegen teruggave van inbeslaggenomen hond. Rb had daarom niet mogen treden in beoordeling of belang van strafvordering zich niet meer tegen gevraagde teruggave verzet. Ad 2. Met oog op verdere afdoening van zaak merkt HR op dat wet niet voorziet in mogelijkheid dat rechter die oordeelt over klaagschrift a.b.i. art. 552a.1 Sv voorwaarden verbindt aan teruggave van inbeslaggenomen voorwerp. Volgt vernietiging en terugwijzing. CAG (strekking): HR kan zelf teruggave van hond bevelen onder voorwaarden gesteld in gedragsrapportage.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/03135 B
Datum 2 november 2021
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 8 juni 2021, nummer RK 21/814, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klaagster],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
hierna: de klaagster.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft J. Biemond, advocaat te ’sGravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige op artikel 448 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de ongegrondverklaring van het klaagschrift door de rechtbank.
2.2.1
De rechtbank heeft het klaagschrift, dat strekt tot teruggave van de onder de klaagster inbeslaggenomen hond, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
“Inleiding
Op 27 maart 2021 is onder klager een hond inbeslaggenomen. Het gaat om een teef, van het ras Rottweiler, genaamd [hond] (hierna: [hond]) in beslag genomen op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering. Het beklag strekt tot teruggave van [hond].
(...)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat het beklag gegrond kan worden verklaard en [hond] kan worden teruggegeven aan klager, onder de strenge en cumulatieve voorwaarden die zijn vermeld in de gedragsrapportage die door de Universiteit Utrecht is opgesteld.(...)
Het oordeel van de rechtbank(...)
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt en dat van de rechter niet gevergd kan worden ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel (Hoge Raad 18 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:736).
Het gaat in deze zaak om een op de voet van artikel 94 Wetboek van Strafvordering gelegd beslag. In geval van een beklag van de beslagene tegen een zodanig beslag dient de rechter te beoordelen of het belang van strafvordering het beslag vordert. Het door artikel 94 Sv beschermde belang verzet zich bijvoorbeeld tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.
Uit het dossier komt naar voren dat [hond] betrokken is geweest bij een ernstig bijtincident. [hond] is tijdens het uitlaten los geraakt en is achter een 6-jarige jongen gerend, waarna zij de jongen in het been heeft gebeten en is blijven vasthouden. Als gevolg daarvan is bij het slachtoffer een diepe wond in het been ontstaan. De officier van justitie heeft ter zitting meegedeeld dat nog een vervolgingsbeslissing moet worden genomen, maar dat ook een verdenking bestaat op grond van de artikelen 302 Sr (zware mishandeling) en 308 Sr (zwaar lichamelijk letsel door schuld).
Door de Universiteit Utrecht is een gedragsrapportage opgemaakt ten aanzien van [hond]. Daarin weliswaar de teruggave van [hond] aan de eigenaars mogelijk wordt geacht onder strenge voorwaarden, maar daaruit blijkt ook dat het recidivegevaar hoog is. Op pagina 21 wordt vermeld: “[hond] toont veel spanningssignalen en een onzekere houding in verschillende contexten en bij verschillende prikkels, zoals bij het aangeraakt worden door een onbekende en bij de poppentesten. Wanneer er beweging bij de prikkel komt, komen daarbij elementen van opwinding en van najagen. Zo hapt en bijt [hond] meermaals kort achter elkaar wanneer de pop haar tijdens de poppentesten nadert en hapt ze bij versneld naderen met een verlaagd lichaam, wanneer de pop langs haar hopt. Ook bij het bijtincident was er sprake van een weg bewegend kind en de resultaten van de gedragstest lijken een identiek beeld te geven. [...] [hond] toont dus in een veelheid van situaties dreiggedrag en bijtgedrag en in andere situaties najaaggedrag met soms happen/bijten. Hoewel zij door een capabele geleider direct, geheel en langdurig af te leiden lijkt, wordt het risico naar mensen, inclusief kinderen daarom ingeschat als zeer hoog, zeker als deze bewegen.”
Gelet op het summiere karakter van het onderzoek in raadkamer in beklagzaken, de ernst van het feit en de inhoud van de gedragsrapportage, acht de rechtbank het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de politierechter, later oordelend, de hond verbeurd zal verklaren of onttrekken aan het verkeer. Het belang van strafvordering verzet zich daarom tegen opheffing van het beslag, zodat het beklag ongegrond moet worden verklaard.”
2.2.2
Volgens het proces-verbaal van de raadkamerzitting heeft de officier van justitie daar onder meer het volgende aangevoerd:
“De vraag is of er nog een grond is voor het voortduren van het beslag. De hond hoeft niet ten behoeve van de waarheidsvinding in beslag te blijven. De vervolgingsbeslissing is nog niet genomen. Ik maak uit het dossier op dat het een eenmalig incident is, maar tussen de regels door lees ik wel dat de hond wel eens los is geschoten en niet altijd onder controle is. Ik schrik van de gedragsrapportage waaruit blijkt wat de hond doet in reactie op bepaalde acties. Ik schrik van het hoge risico dat genoemd wordt. Tegelijk staat er dat er onder bepaalde omstandigheden de mogelijkheid is er aan te werken. Het is een jonge hond met de mogelijkheid tot ontwikkeling. Het belangrijkste is of aan alle voorwaarden voldaan kan worden en ik denk dat klager bereid en in staat is om aan alle voorwaarden te voldoen. Ik concludeer dat het klaagschrift gegrond moet worden verklaard en dat daarbij streng toezicht moet worden gehouden op de naleving van alle voorwaarden die in de gedragsrapportage geschetst zijn.”
2.3
De rechtbank heeft vastgesteld dat onder de klaagster op de voet van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) beslag is gelegd op de in het klaagschrift bedoelde hond. Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene dat is gericht tegen een beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv, moet de rechter a. beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo nee, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast. (Vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, rechtsoverweging 2.8.)
2.4
Ingevolge artikel 116 lid 1 Sv doet het openbaar ministerie de inbeslaggenomen voorwerpen teruggeven aan de beslagene, zodra het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet. In het systeem van de wet ligt aldus besloten dat, indien het openbaar ministerie bij de behandeling van een beklag als bedoeld in artikel 552a Sv te kennen geeft van oordeel te zijn dat het belang van strafvordering zich niet meer tegen de gevraagde teruggave verzet, de rechter, zonder zelf in een beoordeling van dit laatste punt te treden, op het klaagschrift dient te beslissen. (Vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, rechtsoverweging 2.10.)
2.5
Volgens het onder 2.2.2 weergegeven proces-verbaal heeft de officier van justitie zich tijdens de behandeling in raadkamer op het standpunt gesteld dat het strafvorderlijk belang zich niet verzet tegen teruggave van de inbeslaggenomen hond. Gelet op wat onder 2.3 en 2.4 is overwogen, had de rechtbank daarom niet mogen treden in een beoordeling of het belang van strafvordering zich niet meer tegen de gevraagde teruggave verzet.
2.6
Het cassatiemiddel is gegrond.
2.7
Met het oog op de verdere afdoening van de zaak merkt de Hoge Raad op dat de wet niet voorziet in de mogelijkheid dat de rechter die oordeelt over een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a lid 1 Sv voorwaarden verbindt aan de teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp.
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het tweede cassatiemiddel niet nodig.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 november 2021.
Beroepschrift 03‑09‑2021
Griffienummer S21/03135 B
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen:
[klaagster], wonende te [woonplaats],
dat verzoeker van cassatie van de haar betreffende beschikking van de Rechtbank Den Haag, uitgesproken 8 juni 2021 (21/814), het/de volgend(e) middel(en) van cassatie voordraagt:
I. Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-nakoming nietigheid meebrengt.
In het bijzonder is de motivering c.q. redengevende overweging van de Rechtbank onjuist, onvoldoende c.q. onbegrijpelijk, want in strijd met de Wet en vaste jurisprudentie van de Hoge Raad heeft de Rechtbank geoordeeld dat het belang van strafvordering zich verzet tegen opheffing van het beslag en het beklag met die redengeving ongegrond verklaard.
Toelichting:
- a.
Uit het proces verbaal van de terechtzitting is als standpunt van de Officier van Justitie op te maken:
‘De hond hoeft niet ten behoeve van de waarheidsvinding in beslag te blijven’.
Voorts verklaart de Officier letterlijk: ‘Ik concludeer dat het klaagschrift gegrond moet worden verklaard … ’.
- b.
De grond van waarheidsvinding speelt dus niet meer.
Doordat — ten overvloede — door de Officier van Justitie geen ander (strafvorderlijk) belang wordt genoemd, op grond waarvan het beslag ex art 94 Sv zou moeten voortduren en de Officier van Justitie — juist — uitdrukkelijk concludeert tot gegrondverklaring, gaf de Officier van Justitie onmiskenbaar te kennen dat het belang van strafvordering zich niet meer tegen teruggave van de hond [hond] verzette.
- c.
De Rechtbank was vanaf dat bij die deze stand van zaken c.q. vanaf dat moment niet meer bevoegd om — alsnog — te treden in de vraag van ‘het belang van strafvordering’.
Zoals mr P.A.M. Mevis het treffend verwoordde in zijn noot onder ECLI:NL:HR:2010:BL2823:
‘De beklagrechter heeft niet, naar aanleiding van een klaagschrift, min of meer ambtshalve en in volledig vrije dispositie te beslissen wat er volgens hem het meest aangewezen is dat er met een in beslag genomen voorwerp zou moeten gebeuren, los van hetgeen daarin door de indiener of door enige andere belanghebbende in diens klaagschrift in reactie daarop, wordt beslist of door het OM in de procedure wordt gebracht’.
Overigens oordeelde de Hoge Raad vaker in dezelfde zin, o.a. in Hoge Raad 25-11-2003, ECLI:NL:HR:2003:AL8421.
- d.
De Rechtbank heeft onjuist beslist want is ten onrechte WEL alsnog getreden in de vraag van ‘het belang van strafvordering’.
- e.
De Rechtbank had met verwijzen naar art 116 lid 1 Sv moeten besluiten tot gegrond verklaren en teruggave van de hond aan klaagster.
II. Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-nakoming nietigheid meebrengt.
De Rechtbank heeft — op gevoerd verweer — op onjuiste gronden beslist dat er op het moment van inbeslagname nog sprake was van een heterdaadsituatie en dat daarmee de inbeslagneming rechtmatig was.
Toelichting:
De motivering c.q. redengevende overweging van de Rechtbank onjuist, onvoldoende c.q. onbegrijpelijk c.q. in strijd met de Wet.
De Rechtbank overweegt dat er ‘slechts enkele uren’ zijn verstreken tussen het bijtincident en de inbeslagneming. Opgemerkt zij dat er tussen 16:30 uur en 21:45 uur 5 uur en 15 minuten lagen, niet enkele uren dus.
Opgemerkt zij dat
- 1)
vanaf nagenoeg het eerste moment bij de politie bekend was wat er was gebeurd en van wie de hond is en waar de eigenaar van de hond woont. De politie heeft nota bene ter plaatse en meteen gesproken met de dochter van klaagster (pv 2021.086.659-1);
- 2)
er voor een inbeslagname als in casu geen enkele (wettelijk voorgeschreven) noodzaak of eis van ‘overleg en afstemming’ met het Openbaar Ministerie is voorgeschreven.
De politie was, anders gezegd, niet afhankelijk van een bevel of machtiging door de Officier van Justitie;
- 3)
er geen sprake was van — ingezette en voortdurende — opsporings- of achtervolgingshandelingen door de politie ‘ter inbeslagname’ om achter een onbekende verblijfplaats van in casu de hond te komen.
Integendeel: er is blijkens genoemd proces verbaal kennelijk uitgebreid gesproken en overlegd binnen de politie over heel andere opties dan in beslagname, bijvoorbeeld een beoordeling van de hond door de politie/ de hondengeleider.
Ook is er rond 19:46 uur in alle rust overleg geweest met de Officier van Justitie, en vervolgens heeft het nogmaals 2 uur geduurd tot de daadwerkelijke inbeslagname.
De conclusie kan enkel zijn dat er van heterdaad absoluut geen sprake meer was om 21:45 uur.
Concluderend:
Verzoeker meent dat Uw Raad de beschikking dient te vernietigen en de zaak zelf zou kunnen afdoen (vgl als in de uitspraak HR 15-10-2013, HR:2013:944) door het beslag op te heffen en een bevel tot teruggave af te geven. Subsidiair wordt verzocht om te beslissen datgene dat de Hoge Raad voor juist zal houden.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr J. Biemond, advocaat te Den Haag, aldaar kantoor houdend aan de Joseph Ledelstraat 116, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoekster tot cassatie.
's‑Gravenhage, 3 september 2021
(mr J. Biemond)