NJ 2013/578
Rechtmatigheid beslag. Onderscheid tussen de vraag of jegens klager een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit bestond op het moment van doorzoeking en de vraag of de beslaglegging zelf aan de formaliteiten voldoet.
HR 02-07-2013, ECLI:NL:HR:2013:130, m.nt. T.M. Schalken
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
2 juli 2013
- Magistraten
Mrs. W.A.M. Van Schendel, H.A.G. Splinter-van Kan, Y. Buruma
- Zaaknummer
12/01144 B
- Conclusie
A-G mr. W.H. Vellinga
- Noot
T.M. Schalken
- JCDI
JCDI:ADS127749:1
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Rechtsmiddelen
Strafprocesrecht / Voorfase
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2013:130, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑07‑2013
ECLI:NL:PHR:2013:87, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑03‑2013
Beroepschrift, Hoge Raad, 30‑05‑2012
- Wetingang
Essentie
Indien de teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp wordt verzocht met een beroep op feiten en omstandigheden op grond waarvan de beslaglegging zelve — waarmee wordt gedoeld op de formaliteiten (zoals de in art. 94b Sv gestelde vereisten) waaraan de inbeslagneming moet voldoen — van onwaarde moet worden geacht, zal de rechter moeten onderzoeken of hij de feitelijke grondslag van dat beroep voldoende aannemelijk acht en zo ja , of die onregelmatigheid bij de beslaglegging tot gegrondverklaring van het klaagschrift dient te leiden. De rechter mag in zo een geval de last tot het aannemelijk maken van die ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.