Einde inhoudsopgave
Artikel 6 EVRM en de civiele procedure (BPP nr. 10) 2008/
Verhandeling
Mr. P. Smits, datum 06-03-2008
- Datum
06-03-2008
- Auteur
Mr. P. Smits
- JCDI
JCDI:ADS300100:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Brenninkmeijer (1987), p. 20.
Zie o.a. EHRM 28 juni 1984, Campbell en Fell, serie A, vol 80, § 78; EHRM 22 juni 1989, Langborger, serie A, vol 155, § 32; EHRM 25 februari 1997, Findlay, Reports, 1997-1, § 73; EHRM 9 juni 1998, In-cal, Reports 1998 IV, 22678/93, § 65; EHRM 2 september 1998, Lauko, Reports 1998 VI, 26138/95, 63 e.v.; ECRM 7 september 1990,12733187, DR 66, p. 11 en ECRM 29 juni 1994, 20664/92, DR 78B, p. 97. Uit deze rechtspraak blijkt dat ook de schijn van afhankelijkheid vermeden moet worden (vgl. Wagner (2001), p. 10-11). Aldus wordt een objectieve test van de rechterlijke onafhankelijkheid ingebouwd. De Werd (1999) 2, p. 37, geeft aan dat op deze manier door het Hof in individuele gevallen rechtsbescherming kan worden geboden tegen uitwassen bij de toepassing van het nationale (proces)recht, terwijl niet meteen dat nationale recht in abstracto ter toets komt. Nadeel van deze rechtspraak acht hij wel dat het leerstuk van de schijn van rechterlijke onafhankelijkheid een soort grabbelton wordt, waaruit naar believen argumenten voor en tegen eigen opvattingen gehaald kunnen worden.
Met de rechtspositionele onafhankelijkheid zou men kunnen aanduiden die waarborgen welke de onafhankelijkheid van de persoon van de rechter, en meer in het bijzonder diens onafhankelijke rechtspositie, veilig stellen. Zoals Brenninkmeijer stelt, hebben deze waarborgen een indirecte invloed op de onafhankelijke oordeelsvorming door de rechter.1 Het is dan ook van belang dat de aard en omvang van deze waarborgen op evenwichtige wijze worden vastgesteld. De belangrijkste rechtspositionele waarborgen voor rechterlijke onafhankelijkheid zijn die inzake de wijze en duur van benoeming en die aangaande de samenstelling en bezoldiging der rechterlijke macht. In aanbeveling R(94)12 wordt menig richtlijn geformuleerd met betrekking tot deze waarborgen.
In de rechtspraak van Hof en Commissie zijn de grenzen van de rechtspositionele waarborgen eveneens ter toets gekomen. Vaste jurisprudentie vormt de overweging dat 'in order to establish whether a body can be considered "independent", re-gard must be had, inter alia, to the manner of appointment of its members and their term of office, to the existence of guarantees against outside pressures and to the question whether or not the body presents an appearance of independence'.2 Bezien wij of de Nederlandse situatie met de Straatsburgse aanbeveling en rechtspraak te verenigen zijn.