Einde inhoudsopgave
Alle omstandigheden van het geval (O&R nr. 77) 2013/2.5.2
2.5.2 Grondrechten
mr. P.T.J. Wolters, datum 01-03-2013
- Datum
01-03-2013
- Auteur
mr. P.T.J. Wolters
- JCDI
JCDI:ADS302189:1
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Van den Brink 2002, p. 48, Nieuwenhuis 2005, p. 265 en Asser/Hartkamp 2011 (3-I*), nr. 92 en 228-231.
Zie De Vos 2010, p. 153-164 voor een uitgebreidere behandeling van de invloed van grondrechten op het overeenkomstenrecht.
Hof Amsterdam 29 september 2009, NJ 2010, 658 (Esthéticienne Beheer/Coöperatie Woningeigenaren Waterpark It Soal). Zie voor een vergelijkbare casus ook HR 3 november 1989, NJ 1991, 168 (Prins/Sint Joseph), EHRM 16 december 2008, AB 2009, 286 (Khurshid Mustafa en Tarzibachi/Zweden) en De Vos 2010, p. 160-161.
HR 12 december 2003, NJ 2004, 117.
HR 30 januari 2004, NJ 2008, 536 (Parallel Entry/KLM). Zie ook § 2.5.1. Het gelijkheidsbeginsel is ook terug te vinden in het recht van de Europese Unie. Zie Sieburgh 2011a, in het bijzonder p. 800.
Rb. Leeuwarden 3 augustus 2011, LJN BR4256 (Keuning/X), Hof Amsterdam 17 april 2012, NJF 2012, 358 (Bouwfonds Ontwikkeling/X), Barkhuysen, Bos & Ten Have 2011, p. 487 en Zippro 2012b, p. 291. Art. 6:233 sub a BW is, gelet op het woord ‘onredelijk’, een in § 1.2.3 beschreven precisering van de redelijkheid en billijkheid. Het artikel is daarnaast een in § 1.2.4 beschreven kristallisatie van de redelijkheid en billijkheid. Zie Hartkamp 1981, p. 230.
Van Gerven 1991, p. 83, Van den Brink 2002, p. 47-48, Nieuwenhuis 2005, p. 265, Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III*), nr. 59 en Asser/Hartkamp 2011 (3-I*), nr. 92 en 228-231.
Zie bijvoorbeeld HR 31 oktober 1969, NJ 1970, 57 (Mensendieck/Kerstens) en Van den Brink 2002, p. 40-44. Zie ook Van den Brink 2002, p. 150 over Duits recht.
Zie bijvoorbeeld HR 9 januari 1987, NJ 1987, 928, HR 21 januari 1994, NJ 1994, 473 (Ferdi E), Van den Brink 2002, p. 40 en 47 en De Vos 2010, p. 136-153.
Hesselink 1999, p. 45-46, Staudinger/Looschelders/Olzen 2009, § 242, nr. 145-147 en MünchKommBGB/Roth/Schubert 2012, § 242, nr. 56-67.
Hesselink 1999, p. 46-47.
De Vos 2010, p. 136-153.
Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III*), nr. 58.
Vergelijk Hesselink 1999, p. 46.
§ 6.2.2. Vergelijk ook De Vos 2010, p. 4, 161-162, 202 en 204.
§ 2.5.
Vergelijk Kortmann 2011, p. 132.
§ 4.3.
Zie de §§ 6.2.1 en 6.2.2
Grondrechten of ‘fundamentele rechten’ beïnvloeden de werking van de redelijkheid en billijkheid. Niet alleen de nationale grondrechten oefenen invloed uit. Ook grondrechten uit internationale verdragen als het EVRM beïnvloeden de werking van de redelijkheid en billijkheid.1
Ik geef enkele voorbeelden.2 Een woningcorporatie verbiedt schotelantennes. Zij beperkt hiermee het recht op ontvangst van informatie. Handhaving van dit verbod is, mede gelet op art. 10 EVRM, in strijd met de redelijkheid en billijkheid.3 Het in art. 11 Gw beschermde grondrecht van de onaantastbaarheid van het menselijk lichaam pleit tegen het aannemen van een aanvullende verplichting tot medewerking aan een bloedonderzoek.4 In Parallel Entry/KLM beïnvloedde het gelijkheidsbeginsel de werking van de redelijkheid en billijkheid. Aan dit beginsel werd, gelet op de artt. 26 IVBPR en 7 IVESCR, zwaar gewicht toegekend.5 Het in de artt. 17 Gw en 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie beschermde grondrecht van toegang tot de rechter kan pleiten voor de vernietigbaarheid van een arbitraal beding op grond van art. 6:233 sub a BW.6
De factor ‘grondrechten’ speelt ook een rol buiten de redelijkheid en billijkheid. Grondrechten beïnvloeden verhoudingen tussen een overheid en een burger direct. Zij beïnvloeden daarnaast de eisen en de werking van andere open normen.7 Zij beïnvloeden de eventuele nietigheid van een overeenkomst of andere rechtshandeling op grond van strijd met de openbare orde of de goede zeden.8 Grondrechten beïnvloeden eveneens de eventuele onrechtmatigheid van een gedraging.9
De factor speelt ook een rol in andere rechtsstelsels. Grondrechten beïnvloeden de werking van de Duitse Treu und Glauben10 en de Italiaanse buona fede.11 Ook in het buitenland beïnvloeden grondrechten het antwoord op de vraag of er sprake is van een onrechtmatige daad.12 De grondrechten van het EVRM en de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten maken op grond van art. 6 lid 3 VEU als algemene beginselen deel uit van recht van de Europese Unie.
Verschillende rechtsbeginselen zijn als grondrecht opgenomen in de grondwet of in een internationaal verdrag. Ik geef enkele voorbeelden. Het gelijkheidsbeginsel is opgenomen in de artt. 1 Gw, 26 IVBPR en 7 IVESCR. Het rechtszekerheidsbeginsel is onder meer terug te vinden in de artt. 14 lid 1 en 15 lid 1 Gw en 1 Eerste Protocol bij het EVRM. Het beginsel van partijautonomie blijkt uit de artt. 8 en 19 lid 3 Gw.13 De factor ‘grondrechten’ vertoont daarom een overlap met de factor ‘rechtsbeginselen’. Een beroep op beide factoren is even indirect. Beide factoren zijn normen. Hun invloed en relevantie zijn afhankelijk van andere omstandigheden. Een beroep op de factor ‘grondrechten’ is duidelijker. Grondrechten zijn geformuleerd in de Grondwet of in een verdrag. Het bestaan, de betekenis en de formulering van rechtsbeginselen zijn niet te herleiden tot een enkele duidelijk geformuleerde bron. De precieze inhoud van rechtsbeginselen is hierdoor minder duidelijk. Een beroep op de factor ‘grondrechten’ verdient om deze reden de voorkeur boven een beroep op de factor ‘rechtsbeginselen’.14
Grondrechten beschermen ‘fundamentele’ belangen zoals de rechten op vrijheid, lichamelijke integriteit en privacy. De factor ‘grondrechten’ vertoont daarom een overlap met de factor ‘soort belang’.15 Een beroep op de factor ‘soort belang’ is directer. De factor ‘grondrechten’ beïnvloedt de werking van de redelijkheid en billijkheid alleen als de rechtsbetrekking tot de aantasting van een fundamenteel belang leidt. Het omgekeerde geldt niet. De redelijkheid en billijkheid beschermt fundamentele belangen, ook als zij niet worden beschermd door een grondrecht.
Het gezag van de instantie die een norm voorschrijft, vergroot het gewicht van de achterliggende factoren.16 Dit geldt echter alleen als de norm op enige manier bij het concrete geval betrokken is. Grondrechten zijn geschreven voor de rechtsbetrekkingen tussen de overheid en een burger.17 Zij beïnvloeden deze verticale betrekkingen rechtstreeks.18 Grondrechten zijn echter niet betrokken bij privaatrechtelijke rechtsbetrekking tussen twee burgers. Niet het grondrecht, maar het door het grondrecht beschermde belang is betrokken bij een dergelijke betrekking. Grondrechten leiden niet tot een groter gewicht voor de in deze grondrechten beschermde fundamentele belangen. Een beroep op de factor ‘grondrechten’ verduidelijkt daarom niet. Het kan het gewicht van de betrokken belangen niet verklaren.
De factor ‘grondrechten’ speelt geen zelfstandige rol bij het bepalen van de werking van de redelijkheid en billijkheid. Een beroep op de factor ‘soort belang’ verdient de voorkeur. Deze factor legt het op zijn beurt af tegen de factor ‘omvang belang’.19 Een beroep op de factor ‘omvang belang’ verdient daarom de voorkeur boven een beroep op de factor ‘grondrechten’.