Zie Wim Vellinga, Van mate van schuld: over ondergrens (en bovengrens) van de culpa in het Nederlandse strafrecht, Preadvies voor de vereniging voor de vergelijkende studie van het recht van België en Nederland 2012, p. 36 e.v. HR 23 september 2014, ECLI:2014:2767; HR 11 november 2014, NJ 2015, 96 m.nt. Keulen.
HR, 19-09-2017, nr. 16/01138
ECLI:NL:HR:2017:2414
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-09-2017
- Zaaknummer
16/01138
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2414, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑09‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:926, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:926, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑07‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2414, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 16‑09‑2016
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2017/426 met annotatie van N. Rozemond
SR-Updates.nl 2017-0379
NbSr 2017/342
Uitspraak 19‑09‑2017
Inhoudsindicatie
Roekeloosheid bij een verkeersruzie op de snelweg, art. 6 en 175 WVW 1994. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:960 m.b.t. roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm, waarvan alleen in uitzonderlijke gevallen sprake is. Uit de bewijsvoering kan worden afgeleid dat verdachte ‘s nachts bij een verkeersruzie een voor hem rijdende auto dicht heeft genaderd, met zijn lichten heeft geseind en deze rechts heeft ingehaald, en dat hij zijn auto plotseling tot stilstand heeft gebracht op de rijbaan van een onverlichte snelweg om verhaal te halen, waarbij verdachte zo abrupt heeft geremd dat de achter hem rijdende auto werd gedwongen te stoppen. Als gevolg daarvan is een achteropkomende auto in botsing gekomen met de stilstaande auto’s, waarbij drie personen gewond zijn geraakt. Aldus heeft het Hof in zijn bewijsvoering tot uitdrukking gebracht dat hier zich een uitzonderlijk geval voordoet.
Partij(en)
19 september 2017
Strafkamer
nr. S 16/01138
SG/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 22 februari 2016, nummer 20/001470-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.E.W.J. Maessen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1.
Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank gedeeltelijk en met aanvulling van de bewijsmiddelen en gronden bevestigd. In dat vonnis is overeenkomstig de tenlastelegging ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij:
"op 30 april 2012 te Ittervoort, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Toyota Aygo), daarmede rijdende over de autosnelweg, A2, komend uit de richting Amsterdam en gaande in de richting Maastricht zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, - bij nacht - zijn, verdachtes, personenauto - zonder noodzaak - op de rijbaan van de A2, zijnde een autosnelweg, alwaar een maximumsnelheid van 120 km/u geldt, abrupt tot stilstand te brengen, ten gevolge waarvan genoemd voertuig op die rijbaan stil stond, waardoor een, achter hem, verdachte, rijdende bestuurster van een personenauto (Toyota Starlet) het door haar bestuurde voertuig eveneens abrupt tot stilstand moest brengen, terwijl op dat moment een bestuurster van een personenauto (Nissan Micra), rijdende op dezelfde weg (de auto van) hem, verdachte en de bestuurster van die Toyota Starlet aan de achterzijde aan het naderen was en de snelheid van het door haar, bestuurde motorrijtuig niet tijdig en niet voldoende kon verminderen en niet behoorlijk uit kon wijken om een aanrijding en/of botsing met die zich vóór haar bevindende auto's te voorkomen, waardoor de bestuurster van laatstgenoemd voertuig (Nissan Micra), met haar voertuig in botsing of aanrijding is gekomen met de Toyota Starlet en de Toyota Aygo, waardoor anderen, te weten:
- [betrokkene 1] (inzittende Nissan Micra), zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken onderarm (links) en gebroken ribben werd toegebracht,
- [betrokkene 2] (inzittende Nissan Micra), zwaar lichamelijk letsel, te weten gebroken ribben werd toegebracht,
- [betrokkene 3] (inzittende Toyota Starlet), zwaar lichamelijk letsel, te weten een nekfractuur werd toegebracht,
en
- [betrokkene 4] (inzittende Toyota Starlet) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan."
2.2.
Het door het Hof bevestigde vonnis van de Rechtbank houdt onder meer het volgende in:
"In de nacht van 30 april 2012 heeft er een verkeersongeval plaatsgevonden op de autosnelweg A2, gelegen buiten de bebouwde kom van Ittervoort. De A2 heeft zijn verloop van Amsterdam naar Maastricht. Ter plaatse geldt een maximale snelheid van 120 kilometer per uur.
Bij het ongeval waren drie personenauto's betrokken, te weten een grijze Toyota Aygo, een zwarte Toyota Starlet en een rode Nissan Micra. De Toyota Aygo en de Toyota Starlet stonden, achter elkaar, stil op de autosnelweg. De achteropkomende Nissan Micra is vervolgens tegen de stilstaande auto's gereden.
In de Toyota Aygo zaten verdachte, als bestuurder, en de passagiers [betrokkene 5] en [betrokkene 6] . In de Toyota Starlet zaten [betrokkene 4] , als bestuurster, en de passagiers [betrokkene 3] , [betrokkene 7] en [betrokkene 8] . In de Nissan Micra zaten [betrokkene 9] , als bestuurster, en de passagiers [betrokkene 1] en [betrokkene 2] .
Letsel
Enkele inzittenden van de bij het verkeersongeval betrokken auto's, hebben als gevolg van het ongeval letsel opgelopen. Zo had [betrokkene 1] haar linker onderarm en ribben gebroken. Op 8 januari 2013 bleek zij nog steeds last te hebben van dit letsel. De metalen pinnen in haar elleboog en linkerarm moesten nog verwijderd worden. Het ellebooggewricht was geheel verbrijzeld. De linkerarm zal nooit meer geheel genezen. Ook [betrokkene 2] liep als gevolg van het ongeval gebroken ribben op. Hij lag 8 dagen in het ziekenhuis.
[betrokkene 3] had een gebroken nekwervel. Als gevolg van het opgelopen letsel heeft hij tot medio december 2012 thuis gezeten en niet kunnen werken. De komende drie tot vier jaar mag hij geen zwaar fysiek werk doen.
[betrokkene 4] had naar aanleiding van het ongeval last van haar knieën, waardoor zij niet langer dan een uur kon staan en haar werkzaamheden in de horeca niet meer kon verrichten. Na het ongeval werd ze drie maanden behandeld door een fysiotherapeut.
De rechtbank stelt vast dat voornoemde personen letsel hebben opgelopen bij het verkeersongeval op 30 april 2012. Gelet op de ernst van het letsel en de duur van het genezingsproces, stelt de rechtbank vast dat het letsel van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel. [betrokkene 4] heeft lichamelijk letsel opgelopen, waardoor tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Toedracht verkeersongeval
Over de toedracht van het verkeersongeval overweegt de rechtbank als volgt.
Verklaringen
Verdachte heeft verklaard dat hij op 30 april 2012 's avonds als bestuurder van de Toyota Aygo reed over de A2 richting Maastricht. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat het op dat moment erg donker was. Er was geen straatverlichting.
Over wat er vervolgens gebeurd is, lopen de lezingen uiteen.
Zo heeft verdachte verklaard dat hij op de linker rijbaan reed toen hij voor zich een zwarte auto zag rijden. Deze auto reed zo'n 100 kilometer per uur. Verdachte wilde de auto passeren. De auto ging echter niet naar de rechterrijstrook. Verdachte seinde hierop met groot licht. Aangezien de auto nog steeds niet aan de kant ging, haalde verdachte de auto via de rechterrij strook in. Tijdens het voorbijrijden gooide de bijrijder van de Toyota Starlet een blikje tegen de auto van verdachte. Door de schrik drukte verdachte op de rem. Hij remde af tot 20 à 30 kilometer per uur, om vervolgens met zijn voertuig geheel tot stilstand te komen. Deze verklaring van verdachte wordt bevestigd door de medepassagiers van verdachte, te weten [betrokkene 5] en [betrokkene 6] .
Verdachte heeft ten overstaan van de politie nog verklaard dat de zwarte auto, voordat hij zijn auto tot stilstand bracht, achter hem reed en dat de zwarte auto tegen de achterkant van zijn auto is gereden. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij pas uit de auto is gestapt nadat de Nissan Micra ook bij het verkeersongeval betrokken is geraakt.
[betrokkene 4] heeft verklaard dat zij op de rechterrij strook reed, toen er achter haar een grijze auto reed. De auto seinde met zijn lichten en reed dicht op haar bumper (bumperkleven). Uiteindelijk haalde de auto haar in. Bij het passeren, stak [betrokkene 4] haar middelvinger op. Toen de grijze auto voor haar reed, remde deze ineens af. [betrokkene 4] kon haar voertuig nog net op tijd tot stilstand brengen, zodat zij de grijze auto niet raakte. Beide auto's stonden stil op de rechterrij strook. De inzittenden van de grijze auto stapten uit en renden naar de auto van [betrokkene 4] . Zij sloegen op de ramen. Vervolgens vond er een botsing plaats met een auto, die hen van achteren genaderd was. Deze verklaring wordt bevestigd door de medepassagiers van [betrokkene 4] , te weten [betrokkene 3] , [betrokkene 8] en [betrokkene 7] .
[betrokkene 9] heeft verklaard dat zij op 30 april 2012 op de A2 reed, toen zij een aantal rode lichten voor haar op de rechterrij strook zag. Terwijl zij daar naar toe reed, zag zij dat er voertuigen stilstonden. Zij remde hard en stuurde naar de linkerrijstrook. Daar is zij uiteindelijk met de rechterzijde van de auto tegen de vangrail gereden.
De zus van [betrokkene 9] , genaamd [betrokkene 1] , zat op de bijrijdersstoel. Zij zag een donkerkleurige auto stilstaan op de rechterrij strook. Ook zag zij een groep jongeren in de berm staan. Haar zus stuurde naar links, langs de donkerkleurige auto. [betrokkene 1] voelde desondanks een klap. De auto draaide daarna rond en kwam tot stilstand.
Op grond van deze verklaringen kan naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval als vaststaand worden vastgesteld dat de Toyota Aygo en de Toyota Starlet op enig moment stil stonden op de rechterrij strook van de autosnelweg en dat de van achter genaderde Nissan Micra vervolgens tegen één dan wel beide auto's is gereden.
Over de reden van het stilstaan op de autosnelweg en de wijze waarop het verkeersongeval zich vervolgens heeft voltrokken zijn echter uiteenlopende verklaringen afgelegd. Zo verklaren de inzittenden van de Toyota Aygo dat er vanuit de Toyota Starlet een blikje tegen hun auto werd gegooid. Vervolgens zou verdachte uit een schrikreactie zijn auto tot stilstand hebben gebracht waarna ook de Starlet op de Aygo is gebotst.
Volgens de inzittenden van de Toyota Starlet heeft [betrokkene 4] haar middelvinger opgestoken naar de inzittenden van de Toyota Aygo en heeft de bestuurder van de Toyota Aygo, zo begrijpt de rechtbank, hen vervolgens door hard te remmen tot stoppen gedwongen, waarna zij uitstapten en 'verhaal kwamen halen' bij de inzittenden van de Toyota Starlet. In deze lezing van het gebeurde is de Starlet niet op de Aygo gebotst, maar is alleen een derde auto tegen de stilstaande auto('s) gebotst.
De vraag is nu welk verhaal het juiste is. Om die vraag te kunnen beantwoorden heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij het sporenonderzoek van de afdeling Verkeersongevallenanalyse, nu dat van alle stukken in het dossier het meest objectieve verslag is van hetgeen zich die avond op de A2 heeft afgespeeld.
Sporenbeeld
Door de politie van de afdeling Verkeersongevallenanalyse werd een onderzoek ingesteld. Op grond van technisch onderzoek, de aangetroffen sporen op het wegdek en de eindpositie van de betrokken voertuigen, kwam de politie tot de volgende conclusie.
De Nissan Micra is met de rechtervoorzijde tegen de linkerachterzijde van de Toyota Starlet gebotst. Door deze botsing schoot de Toyota Starlet voorwaarts naar rechts en kwam op de vluchtstrook tot stilstand.
De Nissan Micra kreeg door de botsing met de Toyota Starlet een impuls naar links en liep hierdoor in zijn voorwaartse snelheid naar links uit. Bij deze uitloop botste de Nissan Micra met de rechtervoorzijde tegen de rechterachterzijde van de stilstaande Toyota Aygo. Beide auto's haken in elkaar, waardoor de Nissan Micra om zijn middelpunt draaide en achterstevoren met zijn rechterachterzijde tegen de midden vangrail tot stilstand kwam. De Toyota Aygo werd weggedrukt en kwam op de rechts gelegen vluchtstrook tot stilstand.
De bij het ongeval betrokken auto's werden nader onderzocht op schade. De Toyota Aygo had schade aan de rechterachterzijde en aan de achterruit. Van de Toyota Starlet was de gehele linker achterzijde beschadigd. De Nissan Micra had een beschadigde rechtervoorzijde en rechterachterzijde.
De rechtbank stelt aan de hand van het voorgaande vast dat er op twee momenten botsingen hebben plaatsgevonden. Allereerst kwam de Nissan Micra in botsing met de Toyota Starlet en vervolgens kwam de Nissan Micra in botsing met de Toyota Aygo.
Conclusie over de toedracht van het ongeval
Verdachte heeft verklaard dat de Toyota Starlet van achteren tegen zijn auto is aangereden. Deze verklaring is, gelet op het ontbreken van schade aan de voorzijde van de Toyota Starlet, niet aannemelijk. Bovendien was in dat geval te verwachten dat op de plaats van het ongeval glasscherven van de Aygo en Starlet bij elkaar zouden zijn aangetroffen. Daarvan is geen sprake.
De verklaring van verdachte dat hij, nadat er een blikje tegen zijn auto werd gegooid, uit een schrikreactie heeft geremd, past evenmin in het sporenbeeld.
Ook op andere gronden acht de rechtbank de verklaring van verdachte, dat sprake is geweest van een schrikreactie, ongeloofwaardig. Uitgaande van de eigen verklaring van verdachte moet er namelijk behoorlijk wat tijd zijn verstreken tussen het gooien van het blikje en het remmen, nu verdachte op het moment dat het blikje werd gegooid rechts naast de Toyota Starlet reed. Om vervolgens vóór de Toyota Starlet te kunnen komen, heeft verdachte dus eerst nog gas moeten geven, is de Toyota Starlet daarna achter verdachte gaan rijden en vervolgens moet hij nog hebben geremd. Gelet op de tijd die uitgaande van de verklaring van verdachte, moet hebben gezeten tussen het blikje dat gegooid werd en het remmen, is het niet aannemelijk dat het remmen in een schrikreactie is gebeurd.
Daarbij komt dat de verklaring van verdachte, dat hij pas nadat de Nissan Micra was gebotst, is uitgestapt, niet strookt met de verklaringen van de inzittenden van de Toyota Starlet noch met de verklaring van [betrokkene 1] , die nog vóórdat de Nissan Micra botste jongeren in de berm zag staan.
De rechtbank acht de lezing zoals die volgt uit de verklaring van verdachte en zijn medepassagiers om de hiervoor genoemde redenen dan ook niet aannemelijk. De verklaringen van de inzittenden van de Toyota Starlet worden daarentegen wel ondersteund door het sporenonderzoek en door de verklaringen van de inzittenden van de Nissan Micra. De rechtbank zal deze verklaringen dan ook als uitgangspunt nemen. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte naar aanleiding van een verkeersruzie zijn auto tot stilstand heeft gebracht, waarna de achter hem rijdende auto eveneens tot stoppen werd gedwongen. Verdachte is uit zijn auto uitgestapt om verhaal te halen bij de auto die achter hem reed en kort daarna is een derde auto op de beide stilstaande auto's gebotst.
Mate van schuld
De rechtbank acht verdachte op grond van het vorenstaande schuldig aan het veroorzaken van het verkeersongeval en dient vervolgens de vraag te beantwoorden in welke mate hij schuld heeft gehad. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van "roekeloosheid".
De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
Van "roekeloosheid" is slechts in uitzonderlijke gevallen sprake. "Roekeloosheid" in de zin van de wet heeft een specifieke betekenis die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder "roekeloos" - in de betekenis van "onberaden" - wordt verstaan.
Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van "roekeloosheid" moet sprake zijn van een buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen. De verdachte moet zich daarvan ook bewust zijn geweest (zie Hoge Raad 18 februari 2014, ECLI: HR:2014:351).
Verdachte heeft zijn auto doelbewust tot stilstand gebracht op de autosnelweg, om verhaal te halen naar aanleiding van een verkeersruzie. Doordat verdachte abrupt remde, was de bestuurster van de achterop komende auto genoodzaakt haar auto eveneens tot stilstand te brengen. Op die manier heeft zij kunnen voorkomen dat zij achterop de auto van verdachte is gebotst. Verdachte is vervolgens uit zijn auto gestapt om verhaal te halen bij de auto achter hem en heeft zijn auto onbemand achtergelaten.
Door het handelen van verdachte stonden twee auto's stil op de rechterrijstrook. Bij nacht, zonder noodzaak, stilstaan op de rijbaan van een onverlichte autosnelweg, merkt de rechtbank aan als buitengewoon onvoorzichtig gedrag waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven wordt geroepen, doordat het achteropkomende verkeer volstrekt niet bedacht is op een dergelijke situatie op die plaats op de weg. Daar komt nog bij dat op de autosnelweg met hoge snelheden, zo'n 120 kilometer per uur, wordt gereden. Die snelheden zullen 's avonds, wanneer het relatief rustig op de weg is, wellicht nog hoger liggen. In ieder geval maken deze snelheden het voor andere verkeersdeelnemers lastiger adequaat te reageren en verhogen deze de risico's. Dat verdachte zich bewust was van de gevaren van zijn handelen, blijkt uit zijn verklaring ter terechtzitting. Hij verklaarde namelijk dat hij niet zomaar langzaam gaat rijden op de autosnelweg. "Dat doet geen normaal mens." Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte zich degelijk bewust was van de gevaren van zijn handelen. Dit heeft verdachte er echter niet van weerhouden om toch midden op de autosnelweg zijn auto tot stilstand te brengen, een andere auto daarmee te dwingen te stoppen en vervolgens zijn eigen auto onbemand achter te laten.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van roekeloosheid in de zin van de wet."
2.3.
In aanvulling hierop heeft het Hof het volgende overwogen:
"Feitenvaststelling hof
Het hof overweegt naar aanleiding van vorenstaande verweren het navolgende.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis aan de hand van de verklaringen van de slachtoffers en het sporenbeeld de feitelijke toedracht van het verkeersongeval vastgesteld.
Verdachte heeft midden in de nacht na een verkeersruzie zijn auto (Toyota Aygo) plotseling tot stilstand gebracht op de rechterrijstrook van een onverlichte snelweg. Door de abrupte wijze van remmen werd de achter verdachte rijdende auto (Toyota Starlet) eveneens gedwongen te stoppen. Verdachte is vervolgens verhaal gaan halen bij de inzittenden van die andere auto. Een derde achteropkomende auto (Nissan Micra) kon de stilstaande auto's niet meer ontwijken en is met beide auto's in botsing gekomen. Een drietal personen raakte daarbij gewond.
Het hof verenigt zich met deze feitenvaststelling door de rechtbank en maakt deze tot de zijne.
Aanvullend bewijsmiddel
In eerste aanleg heeft verdachte verklaard dat hij ten prooi aan een soort "black out" is gestopt. Ter terechtzitting in hoger beroep op 5 oktober 2015 heeft verdachte die verklaring gewijzigd. Het hof zal de navolgende passages uit die gewijzigde verklaring in aanvulling op de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen hanteren. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep voor zover van belang en zakelijk weergegeven verklaard:
"ik ben voor die Toyota Starlet gaan rijden. Omdat ik wilde kijken wat er met mijn auto aan de hand was en ik verhaal wilde halen, trapte ik op de rem."
en
"Ik stapte uit en liep om mijn auto heen om te kijken of er iets te zien was aan mijn auto. Daarna ben ik verhaal gaan halen bij de andere auto die inmiddels ook achter mij was gestopt."
en
"Het is juist dat het op de Rijksweg A2 was en dat het donker was."
en
"Als ik had geweten wat er zou gebeuren, was ik nooit gestopt.".
Bespreking standpunten verdediging
Primair standpunt
Ter onderbouwing van het standpunt dat verdachte geen schuld in de zin van artikel 6 WVW'94 aan het ongeval heeft, is door de verdediging aangevoerd dat de achteropkomende Nissan Micra - kort gezegd - onjuist heeft geanticipeerd op de op de rechterrijstrook stilstaande personenauto's. Volgens de verdediging was de verkeerssituatie van verre te zien omdat de Rijksweg op dat punt kaarsrecht is en de lampen van de stilstaande Toyota Aygo en Toyota Starlet licht uitstraalden.
In de kern stelt de verdediging met voormeld verweer dat de schuld van verdachte aan het ongeval wordt weggenomen, althans verminderd, door het gestelde - onvoorzichtige - rijgedrag van de achteropkomende Nissan Micra.
Het hof verwerpt dit verweer nu uit de hiervoor weergegeven feitenvaststelling de schuld van verdachte aan het verkeersongeval onmiskenbaar volgt. Het is verdachte geweest die zijn auto op de rechterrijstrook van een onverlichte autosnelweg abrupt tot stilstand heeft gebracht en is uitgestapt om verhaal te halen. Deze evidente schuld wordt niet weggenomen of verminderd door een eventuele onoplettendheid van de vervolgens op de stilstaande auto's inrijdende bestuurster van de Nissan Micra. In dat licht zijn de door de verdediging gestelde omstandigheden dat de weg waarop het incident heeft plaatsgevonden kaarsrecht was en dat de lichten van beide stilstaande auto's brandden niet relevant.
Verdachte heeft schuld in de zin van artikel 6 WVW'94 aan het verkeersongeval.
Subsidiair standpunt
Op dezelfde gronden als de rechtbank verwerpt het hof het subsidiaire standpunt van de verdediging dat het rijgedrag van verdachte niet als roekeloos in de zin van artikel 6 WVW'94 valt aan te merken.
De rechtbank heeft op juiste wijze overwogen dat er sprake is van een buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen en waarvan de verdachte zich bewust is geweest."
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel richt zich tegen het oordeel van het Hof dat sprake is van schuld in de zin van roekeloosheid.
3.2.
Het tenlastegelegde is toegesneden op art. 6 in verbinding met art. 175 WVW 1994. De in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende term "roekeloos" moet derhalve geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in art. 175, tweede lid aanhef en onder a, WVW 1994.
3.3.
Ingevolge bestendige rechtspraak kan in cassatie slechts worden onderzocht of de schuld aan een verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW 1994 uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Voor de schuldvorm "roekeloosheid" geldt op zichzelf hetzelfde, zij het dat daarbij moet worden betrokken dat deze roekeloosheid in de wetsgeschiedenis als "de zwaarste vorm van het culpose delict" wordt aangemerkt die tot onder meer een verdubbeling van het maximum van de op te leggen vrijheidsstraf heeft geleid. Mede met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel moeten daarom aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid, dus de zwaarste vorm van schuld, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter in voorkomende gevallen daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven. Dat geldt ook in de gevallen waarin de roekeloosheid in de kern bestaat uit de in art. 175, derde lid, WVW 1994 omschreven gedragingen, nu die gedragingen grond vormen voor een verdere verhoging van het ingevolge het tweede lid van dat artikel voor roekeloosheid geldende strafmaximum.
Het voorgaande brengt mee dat de vraag of in een concreet geval sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW 1994 een beoordeling vergt van de specifieke omstandigheden van dat geval. Bij de toetsing in cassatie van beslissingen in concrete gevallen kan een rol spelen of de rechter zijn oordeel dat sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW 1994, heeft voorzien van een nadere motivering die recht doet aan het bijzondere karakter van roekeloosheid. Van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm zal immers slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Daarbij verdient opmerking dat "roekeloosheid" in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder "roekeloos" - in de betekenis van "onberaden" - wordt verstaan.
Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW 1994, zal de rechter zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat in dit verband doorgaans niet volstaat de enkele vaststelling dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een of meer in art. 175, derde lid, WVW 1994 genoemde, zelfstandig tot verhoging van het wettelijk strafmaximum leidende gedragingen. (Vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:960, NJ 2014/25.)
3.4.
Het Hof heeft zijn oordeel dat te dezen sprake is van roekeloosheid voorzien van een motivering als hiervoor bedoeld.
3.5.
Voor zover het middel klaagt dat die motivering tekortschiet nu de door het Hof vastgestelde omstandigheden niet zonder meer toereikend zijn voor het oordeel dat de verdachte "roekeloos" in de zin van art. 6 in verbinding met art. 175 WVW 1994 heeft gereden, faalt het. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat uit de door het Hof gebezigde bewijsvoering kan worden afgeleid dat het Hof in het bijzonder acht heeft geslagen op het samenstel van gedragingen van de verdachte, welk samenstel eruit bestaat dat de verdachte, kort gezegd, 's nachts in het kader van een verkeersruzie – waarbij de verdachte een voor hem rijdende auto dicht heeft genaderd, met de lichten van zijn auto heeft geseind en vervolgens rechts heeft ingehaald - zijn auto plotseling tot stilstand heeft gebracht op de rechterrijstrook van een onverlichte autosnelweg omdat hij 'verhaal wilde halen' en hij daarbij zo abrupt heeft geremd dat de achter de verdachte rijdende auto werd gedwongen te stoppen. Als gevolg daarvan kon een derde achteropkomende auto de stilstaande auto's niet meer ontwijken en is deze auto met beide stilstaande auto's in botsing gekomen, waarbij een drietal personen gewond is geraakt. Aldus heeft het Hof in zijn bewijsvoering tot uitdrukking gebracht dat zich hier een uitzonderlijk geval in de hiervoor bedoelde zin voordoet.
4. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, de vice-president J. de Hullu, en de raadsheren Y. Buruma, V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 september 2017.
Conclusie 04‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Roekeloosheid bij een verkeersruzie op de snelweg, art. 6 en 175 WVW 1994. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:960 m.b.t. roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm, waarvan alleen in uitzonderlijke gevallen sprake is. Uit de bewijsvoering kan worden afgeleid dat verdachte ‘s nachts bij een verkeersruzie een voor hem rijdende auto dicht heeft genaderd, met zijn lichten heeft geseind en deze rechts heeft ingehaald, en dat hij zijn auto plotseling tot stilstand heeft gebracht op de rijbaan van een onverlichte snelweg om verhaal te halen, waarbij verdachte zo abrupt heeft geremd dat de achter hem rijdende auto werd gedwongen te stoppen. Als gevolg daarvan is een achteropkomende auto in botsing gekomen met de stilstaande auto’s, waarbij drie personen gewond zijn geraakt. Aldus heeft het Hof in zijn bewijsvoering tot uitdrukking gebracht dat hier zich een uitzonderlijk geval voordoet.
Nr. 16/01138
Mr. A.J. Machielse
Zitting 4 juli 2017 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 22 februari 2016 het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 28 april 2014, behoudens wat betreft de kwalificatie, strafoplegging en strafmotivering, onder aanvulling van de bewijsmiddelen en gronden bevestigd en verdachte voor: Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, en overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor zodanig lichamelijk letsel wordt toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van een normale bezigheden ontstaat, veroordeeld tot een geldboete van € 10.000, tot een taakstraf van 120 uur en tot een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 24 maanden.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen en mr. E. Maessen, advocaat te Maastricht, heeft een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel stelt dat de verbeterde bewijsvoering het arrest innerlijk tegenstrijdig maakt omdat het hof enerzijds voor het bewijs bezigt de verklaring van verdachte 'Als ik had geweten wat er zou gebeuren, was ik nooit gestopt' en anderzijds heeft overwogen:
“De rechtbank heeft op juiste wijze overwogen dat er sprake is van een buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen en waarvan de verdachte zich bewust is geweest.”
Volgens de steller van het middel bestaat die tegenstrijdigheid hierin dat uit de verklaring van verdachte dat hij nooit zou zijn gestopt als hij had geweten wat er zou gebeuren volgt dat verdachte zich niet bewust was van het gevaar dat door zijn gedraging in het leven is geroepen.
3.2. Dit standpunt kan ik niet onderschrijven. Het hof heeft zich klaarblijkelijk op het standpunt gesteld dat verdachte zich bewust was van het zeer gevaarlijke karakter van zijn gedrag maar, achteraf bezien en geconfronteerd met de ernstige gevolgen van zijn gedrag, betreurt dat hij zich zo heeft gedragen. Vaak is kenmerkend voor de bewuste schuld dat de verdachte toch handelt hoewel hij beseft dat aan dat handelen gevaar verbonden is, maar ervan uitgaat dat dit gevaar zich niet zal realiseren en daarom dat gevaar niet aanvaardt.1.
Het middel faalt.
4.1. Het tweede middel klaagt dat het hof ten onrechte roekeloosheid heeft aangenomen en wijst erop dat het hof in aanvulling op de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen voor het bewijs ook heeft gebezigd de volgende passage uit de gewijzigde verklaring die verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op 5 oktober 2015 heeft afgelegd en die als volgt luidt:
"Ik ben voor die Toyota Starlet gaan rijden. Omdat ik wilde kijken wat er met mijn auto aan de hand was en ik verhaal wilde halen, trapte ik op de rem."
4.2. Het hof heeft zich aangesloten bij de vaststelling door de rechtbank van de feiten:
"De rechtbank heeft in het bestreden vonnis aan de hand van de verklaringen van de slachtoffers en het sporenbeeld de feitelijke toedracht van het verkeersongeval vastgesteld.
Verdachte heeft midden in de nacht na een verkeersruzie zijn auto (Toyota Aygo) plotseling tot stilstand gebracht op de rechterrijstrook van een onverlichte snelweg. Door de abrupte wijze van remmen werd de achter verdachte rijdende auto (Toyota Starlet) eveneens gedwongen te stoppen. Verdachte is vervolgens verhaal gaan halen bij de inzittenden van die andere auto. Een derde achteropkomende auto (Nissan Micra) kon de stilstaande auto’s niet meer ontwijken en is met beide auto’s in botsing gekomen. Een drietal personen raakte daarbij gewond.”
Even daarna onderschrijft het hof het oordeel van de rechtbank dat verdachte zich aan roekeloosheid schuldig heeft gemaakt:
“Op dezelfde gronden als de rechtbank verwerpt het hof het subsidiaire standpunt van de verdediging dat het rijgedrag van verdachte niet als roekeloos in de zin van artikel 6 WVW’94 valt aan te merken.
De rechtbank heeft op juiste wijze overwogen dat er sprake is van een buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen en waarvan de verdachte zich bewust is geweest."
Over de mate van schuld heeft de rechtbank in haar vonnis het volgende opgenomen:
"Van “roekeloosheid” is slechts in uitzonderlijke gevallen sprake. "Roekeloosheid" in de zin van de wet heeft een specifieke betekenis die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder "roekeloos" - in de betekenis van "onberaden" - wordt verstaan.
Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van “roekeloosheid” moet sprake zijn van een buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen. De verdachte moet zich daarvan ook bewust zijn geweest (zie Hoge Raad 18 februari 2014, ECLI HR:2014:351).
Verdachte heeft zijn auto doelbewust tot stilstand gebracht op de autosnelweg, om verhaal te halen naar aanleiding van een verkeersruzie. Doordat verdachte abrupt remde, was de bestuurster van de achterop komende auto genoodzaakt haar auto eveneens tot stilstand te brengen. Op die manier heeft zij kunnen voorkomen dat zij achterop de auto van verdachte is gebotst. Verdachte is vervolgens uit zijn auto gestapt om verhaal te halen bij de auto achter hem en heeft zijn auto onbemand achtergelaten.
Door het handelen van verdachte stonden twee auto’s stil op de rechterrijstrook. Bij nacht, zonder noodzaak, stilstaan op de rijbaan van een onverlichte autosnelweg, merkt de rechtbank aan als buitengewoon onvoorzichtig gedrag waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven wordt geroepen, doordat het achteropkomende verkeer volstrekt niet bedacht is op een dergelijke situatie op die plaats op de weg. Daar komt nog bij dat op de autosnelweg met hoge snelheden, zo’n 120 kilometer per uur, wordt gereden. Die snelheden zullen ’s avonds, wanneer het relatief rustig op de weg is, wellicht nog hoger liggen. In ieder geval maken deze snelheden het voor andere verkeersdeelnemers lastiger adequaat te reageren en verhogen deze de risico’s. Dat verdachte zich bewust was van de gevaren van zijn handelen, blijkt uit zijn verklaring ter terechtzitting. Hij verklaarde namelijk dat hij niet zomaar langzaam gaat rijden op de autosnelweg. “Dat doet geen normaal mens.” Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte zich degelijk bewust was van de gevaren van zijn handelen. Dit heeft verdachte er echter niet van weerhouden om toch midden op de autosnelweg zijn auto tot stilstand te brengen, een andere auto daarmee te dwingen te stoppen en vervolgens zijn eigen auto onbemand achter te laten.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van roekeloosheid in de zin van de wet."
4.3. Dat de Hoge Raad zware eisen stelt aan het bewijs voor roekeloosheid hebben talrijke arresten de afgelopen jaren inderdaad duidelijk gemaakt. Ik citeer uit een arrest uit 2015:
"3.2. Het onder 1 tenlastegelegde is toegesneden op art. 6 in verbinding met art. 175 WVW 1994. De in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende term "roekeloos" moet derhalve geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in art. 175, tweede lid aanhef en onder a, WVW 1994.
3.3. Ingevolge bestendige rechtspraak kan in cassatie slechts worden onderzocht of de schuld aan een verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW 1994 uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Voor de schuldvorm "roekeloosheid" geldt op zichzelf hetzelfde, zij het dat daarbij moet worden betrokken dat deze roekeloosheid in de wetsgeschiedenis als "de zwaarste vorm van het culpose delict" wordt aangemerkt die tot onder meer een verdubbeling van het maximum van de op te leggen vrijheidsstraf heeft geleid. Mede met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel moeten daarom aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid, dus de zwaarste vorm van schuld, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter in voorkomende gevallen daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven. Dat geldt ook in de gevallen waarin de roekeloosheid in de kern bestaat uit de in art. 175, derde lid, WVW 1994 omschreven gedragingen, nu die gedragingen grond vormen voor een verdere verhoging van het ingevolge het tweede lid van dat artikel voor roekeloosheid geldende strafmaximum.
Het voorgaande brengt mee dat de vraag of in een concreet geval sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW 1994 een beoordeling vergt van de specifieke omstandigheden van dat geval. Bij de toetsing in cassatie van beslissingen in concrete gevallen kan een rol spelen of de rechter zijn oordeel dat sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW 1994, heeft voorzien van een nadere motivering die recht doet aan het bijzondere karakter van roekeloosheid. Van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm zal immers slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Daarbij verdient opmerking dat "roekeloosheid" in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder "roekeloos" - in de betekenis van "onberaden" - wordt verstaan.
Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW 1994, zal de rechter zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat in dit verband doorgaans niet volstaat de enkele vaststelling dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een of meer in art. 175, derde lid, WVW 1994 genoemde, zelfstandig tot verhoging van het wettelijk strafmaximum leidende gedragingen. (Vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:960, NJ 2014/25.)"2.
4.4. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad is af te leiden dat de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze plaatsvond doorslaggevend zullen zijn voor de kwalificatie als roekeloos. Het opeenstapelen van verkeersfouten en zelfs van verkeersmisdrijven levert doorgaans nog geen roekeloosheid op.3.
De gevallen waarin de Hoge Raad akkoord is gegaan met een kwalificatie als roekeloos zijn stuk voor stuk bijzonder vanwege de min of meer verkeersvreemde context. In HR 6 oktober 2009, ECLI:2009:BJ9367 daagden vrienden – ieder in hun auto – elkaar in het centrum van Leeuwarden uit, overschreden de maximumsnelheid en probeerden elkaar af te troeven. Een van hen reed een fietsster aan die aan de gevolgen overleed. Beide automobilisten werden veroordeeld voor het medeplegen van dood door schuld in het verkeer, welke schuld heeft bestaan in roekeloosheid. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring toereikend was gemotiveerd en dat de vaststelling van het hof dat verdachten, mede gelet op hun te hoge snelheid waarmee zij rond 20:00 uur in het centrum van Leeuwarden dicht achter elkaar op een bochtige weg reden, waar gelet op het tijdstip andere (zwakkere) verkeersdeelnemers te verwachten waren, beiden roekeloos hebben gereden, geen blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk was. In HR 15 oktober 2013, NJ 2014, 27 m.nt. Keijzer had verdachte zich laten verleiden tot een kat- en muisspel, waarbij de een de ander opjoeg en de verdachte met aanzienlijke overschrijding van de maximumsnelheid door rood licht een kruispunt is opgereden en in botsing is gekomen met een andere auto ten gevolge waarvan twee personen overleden. Het hof heeft in het bijzonder acht geslagen op dit samenstel van gedragingen en in zijn bewijsvoering aldus tot uitdrukking gebracht dat dit geval voldoende uitzonderlijk was om roekeloosheid aan te nemen. Vergelijkbaar is HR 3 december 2013, NJ 2014, 30 m.nt. Keijzer waarin twee BMW's binnen de bebouwde kom van Utrecht een snelheidswedstrijd hielden waarbij de snelheid opliep tot boven de 100 km/h en waarbij een van de BMW's tegen een derde auto botste, als gevolg waarvan een van de inzittenden van die andere auto overleed en een tweede inzittende zwaar werd gewond. Deze gevolgen waren volgens het hof aan de roekeloosheid van de bestuurder van de botsende BMW te wijten. De Hoge Raad meende dat het middel, dat klaagde over het aannemen van roekeloosheid, faalde gelet op het samenstel van gedragingen van verdachte, eruit bestaande dat hij te midden van andere weggebruikers was verwikkeld in een snelheidswedstrijd met een andere automobilist, heeft gereden met zeer grote overschrijding van de maximumsnelheid van 50 km/h en zonder bij de nadering van een bocht snelheid te verminderen, de controle over zijn auto heeft verloren en met groot snelheidsverschil is aangereden tegen de derde auto. Daarin ligt als het oordeel van het hof besloten dat zich hier een uitzonderlijk geval zoals voor roekeloosheid nodig is, zich heeft voorgedaan. Ook in HR 16 december 2014, ECLI:2014:3620 is een dodelijk ongeval het gevolg geweest van roekeloos rijden, nu verdachte te midden van medeweggebruikers zich heeft laten verleiden tot een wedstrijdachtige achtervolging met een andere bestuurder over langere afstand en met zeer grote overschrijding van de ter plekke geldende maximumsnelheid en, bekend zijnde met de situatie ter plekke, vervolgens met onverminderde snelheid door rood licht een kruispunt is opgereden waardoor een overstekende fietser dodelijk werd geraakt.
In HR 16 juni 2015, ECLI:2015:1656 probeerde verdachte aan de politie te ontkomen terwijl hij onder invloed was van verdovende middelen, nooit een rijbewijs heeft gehad en het zicht in één oog miste. Verdachte slingerde over de weg met forse overschrijding van de maximumsnelheid, reed zonder voldoende aandacht voor het overige verkeer links en rechts inhalend , ramde een aantal politieauto's en reed achter op een file waardoor een derde om het leven kwam. Dit samenstel van gedragingen heeft het hof als een zodanig uitzonderlijk geval kunnen bestempelen dat de kwalificatie tot roekeloosheid gerechtvaardigd was.
4.5. De vraag is dus of de door rechtbank en hof vastgestelde omstandigheden het oordeel dat er sprake was van roekeloosheid kunnen dragen. Rozemond wijst erop dat in de zaken waarin verdachten een race hielden op de openbare weg gezegd kan worden dat verdachte zich met hun gedragingen welbewust buiten de orde van het normale verkeer plaatsten ten koste van extreme risico's voor andere verkeersdeelnemers.4.Keijzer acht kenmerkend voor roekeloosheid de onverschilligheid voor de veiligheid van anderen, een asociale attitude waarmee een delict wordt begaan.5.Kooijmans benadrukt dat in de opvatting van de Hoge Raad roekeloosheid zich alleen maar in uitzonderlijke gevallen zal voordoen. In ieder geval zal het moeten gaan om een buitengewoon onvoorzichtige gedraging die een zeer ernstig gevaar in het leven heeft geroepen, waarvan verdachte zich bewust is geweest althans heeft moeten zijn. Kooijmans wijst er voorts op dat de Hoge Raad ook van de feitenrechter verlangt dat deze zo precies mogelijk uitlegt waarom aan deze eisen is voldaan.6.
4.6. Mijns inziens hebben rechtbank en hof toereikend gemotiveerd waarom zij tot het oordeel zijn gekomen dat er sprake was van een buitengewoon onvoorzichtige gedraging van verdachte die een zeer ernstig gevaar in het leven heeft geroepen, waarvan verdachte zich bewust was. Door de andere auto in het donker op de snelweg tot stoppen te dwingen om verhaal te halen, heeft verdachte verkeersgedrag vertoond dat een forse inbreuk opleverde op de normale afwikkeling van het verkeer. Ik ontwaar een zekere gelijkenis met de gevallen waarin de veroordeling voor roekeloosheid in de ogen van de Hoge Raad door de beugel kon. Ook in de onderhavige zaak is het verkeersgevaarlijke gedrag van verdachte bepaald door rivaliteit. Waar in het merendeel van de andere zaken de betrokkenen elkaar hebben opgejut en over en weer uitgedaagd heeft verdachte zich kennelijk aan het gedrag van de andere weggebruiker zo gestoord dat hij die ander op een uiterst riskante wijze voor het blok heeft gezet. In de meeste gevallen van roekeloosheid is het verkeersgevaarlijke gedrag in interactie met een welbepaalde ander tot stand gekomen, in deze zaak was het direct tegen de ander gericht. In de zaken waarin de Hoge Raad te weinig aanknopingspunten voor roekeloosheid zag was van zo een specifieke relatie met het gedrag van een andere verkeersdeelnemer geen sprake. Het bovenstaande wil overigens geenszins zeggen dat buiten de sfeer van de rivaliteit en uitdaging roekeloosheid niet voor kan komen, maar enkel dat naar mijn oordeel de onderhavige zaak een kenmerk deelt met die andere zaken.
Het middel faalt.
5. Beide middelen falen. Het eerste kan naar mijn oordeel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑07‑2017
HR 30 juni 2015, ECLI:2015:1772.
Bijvoorbeeld HR 4 december 2012, ECLI:2012:BY2823; HR 15 oktober 2013, NJ 2014, 25 m.nt. Keijzer; HR 15 oktober 2013, NJ 2014, 26 m.nt. Keijzer; HR 3 december 2013, NJ 2014, 29 m.nt. Keijzer; HR 4 maart 2014, NJ 2014, 220 m.nt. Rozemond; HR 28 oktober 2014, NJ 2015, 14 m.nt. Keijzer.
Annotatie onder NJ 2014, 220.
Annotatie onder NJ 2015, 15. Buruma bespreekt het normatieve verwijt als een vereiste voor roekeloosheid, waarbij hij betrekt de reden voor het nemen van een onaanvaardbaar risico; Ybo Buruma, Roekeloosheid, in Ad hunc modum, Deventer 2013, p. 44. Mr. R.J.A. Klaar acht een subjectieve invulling van de roekeloosheid waarbij bijvoorbeeld het motief van handelen en de mate van bewustzijn relevant zijn minder gelukkig dan een invulling aan de hand van de objectieve kenbaarheid van het grote risico; Mr. R.J.A. Klaar, Het 'roekeloze' van roekeloosheid: een nadere omlijning van het bestanddeel roekeloosheid, in Strafblad, mei 2014, p. 132 e.v.
Prof. mr. T. Kooijmans, De roekeloze automobilist, AA 2014, p. 118 e.v.
Beroepschrift 16‑09‑2016
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR HOUDENDE MIDDELEN VAN CASSATIE:
Inzake: [requirant]/O.M.
[requirant], requirant van cassatie van een te zijnen aanzien gewezen arrest van het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch van 22 februari 2016 (parketnummer: 20-001470-14).
Edelhoogachtbaar College,
Ondergetekende, mr. E. Maessen, advocaat te Maastricht, die verklaart tot ondertekening en indiening van onderhavige schriftuur bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door requirant van cassatie, heeft de eer aan Uw Hoge Raad voor te dragen de navolgende:
Middelen van cassatie
I
Schending van het recht, in het bijzonder van de artt. 350, 358 lid 2, 359 leden 2 en 3 en art. 415 lid 1 Sv en/of verzuim van vormen waarvan het niet naleven nietigheid meebrengt, doordien het Hof de bewezenverklaring ontoereikend heeft gemotiveerd. Immers heeft het Hof enerzijds als bewijsmiddel gebruikt de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van requirant inhoudende ‘Als ik had geweten wat er zou gebeuren, was ik nooit gestopt’, terwijl het Hof anderzijds heeft aangenomen dat requirant zich bewust is geweest dat door requirant's gedraging zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen.
Toelichting:
Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank, onder aanvulling van de bewijsmiddelen en de gronden en met verbetering van de kwalificatie en met uitzondering van de strafoplegging, bevestigd.
Ten laste van requirant is door de Rechtbank bewezen verklaard dat hij:
op 30 april 2012 re Ittervoort, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Toyota Aygo), daarmede rijdende over de autosnelweg, A2, komend uit de richting Amsterdam en gaande in de richting Maastricht zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos,
—
bij nacht — zijn, verdachtes, personenauto — zonder noodzaak — op de rijbaan van de A2, zijnde een autosnelweg, alwaar een maximumsnelheid van 120 km/u geldt, abrupt tot stilstand te brengen, ten gevolge waarvan genoemd voertuig op die rijbaan stil stond, waardoor een, achter hem, verdachte, rijdende bestuurster van een personenauto (Toyota Starlet) het door haar bestuurde voertuig eveneens abrupt tot stilstand moest brengen, terwijl op dat moment een bestuurster van een personenauto (Nissan Micra), rijdende op dezelfde weg (de auto van) hem, verdachte en de bestuurster van die Toyota Starlet aan de achterzijde aan het naderen was en de snelheid van het door haar, bestuurde motorrijtuig niet tijdig en niet voldoende kon verminderen en niet behoorlijk uit kon wijken om een aanrijding en/of botsing met die zich vóór haar bevindende auto's te voorkomen, waardoor de bestuurster van laatstgenoemd voertuig (Nissan Micra), met haar voertuig in botsing of aanrijding is gekomen met de Toyota Starlet en de Toyota Aygo, waardoor anderen, te weten:
- —
[betrokkene 1] (inzittende Nissan Micra), zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken onderarm (links) en gebroken ribben werd toegebracht,
- —
[betrokkene 2] (inzittende Nissan Micra), zwaar lichamelijk letsel, te weten gebroken ribben werd toegebracht,
- —
[betrokkene 3] (inzittende Toyota Starlet), zwaar lichamelijk letsel, te weten een nekfactuur werd toegebracht,
en
- —
[betrokkene 4] (inzittende Toyota Starlet) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Ten aanzien van de bewezenverklaring heeft het Hof overwogen (arrest, p. 2 en 3):
‘(A) Aanvulling gronden en bewijsmiddelen
(…)
Feitenvaststelling hof
Het hof overweegt naar aanleiding van vorenstaande verweren het navolgende.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis aan de hand van de verklaringen van de slachtoffers en het sporenbeeld de feitelijke toedracht van het verkeersongeval vastgesteld.
Verdachte heeft midden in de nacht na een verkeersruzie zijn auto (Toyota Aygo) plotseling tot stilstand gebracht op de rechterrijstrook van een onverlichte snelweg. Door de abrupte wijze van remmen werd de achter verdachte rijdende auto (Toyota Starlet) eveneens gedwongen te stoppen. Verdachte is vervolgens verhaal gaan halen bij de inzittenden van die andere auto. Een derde achteropkomende auto (Nissan Micra) kon de stilstaande auto's niet meer ontwijken en is met beide auto's in botsing gekomen. Een drietal personen raakte daarbij gewond.
Het hof verenigt zich met deze feitenvaststelling door de rechtbank en maakt deze tot de zijne.
Aanvullend bewijsmiddel
In eerste aanleg heeft verdachte verklaard dat hij ten prooi aan een soort ‘black out’ is gestopt. Ter terechtzitting in hoger beroep op 5 oktober 2015 heeft verdachte die verklaring gewijzigd. Het hof zal de navolgende passages uit die gewijzigde verklaring in aanvulling op de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen hanteren. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep voor zover vak belang en zakelijk weergegeven verklaard:
‘Ik ben voor die Toyota Starlet gaan rijden. Omdat ik wilde kijken wat er met mijn auto aan de hand was en ik verhaal wilde halen, trapte ik op de rem.’
en
‘Ik stapte uit en liep om mijn auto heen om te kijken of er iets te zien was aan mijn auto. Daarna ben ik verhaal gaan halen bij de andere auto die inmiddels ook achter mij was gestopt.’
en
‘Het is juist dat het op de Rijksweg A2 was en dat het donker was.’
en
‘Als ik had geweten wat er zou gebeuren, was ik nooit gestopt.’
(…)
Op dezelfde gronden als de rechtbank verwerpt het hof het subsidiaire standpunt van de verdediging dat het rijgedrag van verdachte niet als roekeloos in de zin van artikel 6 WVW'94 valt aan te merken.
De rechtbank heeft op juiste wijze overwogen dat er sprake is van een buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen en waarvan de verdachte zich bewust is geweest.’
De overweging van het Hof dat requirant zich bewust is geweest van een zeer ernstig gevaar dat in het leven is geroepen door zijn gedraging is onverenigbaar met het aanvullend bewijsmiddel, te weten de verklaring van requirant inhoudende dat als hij had geweten wat er zou gebeuren, hij nooit was gestopt. Uit deze verklaring volgt immers dat requirant zich niet bewust was van het gevaar dat door zijn gedraging in het leven is geroepen.
II
Schending van het recht, in het bijzonder van art. 423 lid 1 Sv en/of verzuim van vormen waarvan het niet naleven nietigheid meebrengt, doordien het Hof ten onrechte het vonnis van de Rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring heeft bevestigd en aangevuld voor wat betreft het onderdeel ‘roekeloos’. Immers heeft de Rechtbank ontoereikend gemotiveerd geoordeeld dat er sprake is geweest van roekeloosheid als bedoeld in art. 175 lid 2 WVW1994. De aanvulling van de bewezenverklaring door het Hof maakt dit niet anders.
Toelichting:
Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank, onder aanvulling van de bewijsmiddelen en de gronden en met verbetering van de kwalificatie en met uitzondering van de strafoplegging, bevestigd.
Ten laste van requirant is door de Rechtbank bewezen verklaard dat hij:
op 30 april 2012 re Ittervoort, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Toyota Aygo), daarmede rijdende over de autosnelweg, A2, komend uit de richting Amsterdam en gaande in de richting Maastricht zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos,
—
bij nacht — zijn, verdachtes, personenauto — zonder noodzaak — op de rijbaan van de A2, zijnde een autosnelweg, alwaar een maximumsnelheid van 120 km/u geldt, abrupt tot stilstand te brengen, ten gevolge waarvan genoemd voertuig op die rijbaan stil stond, waardoor een, achter hem, verdachte, rijdende bestuurster van een personenauto (Toyota Starlet) het door haar bestuurde voertuig eveneens abrupt tot stilstand moest brengen, terwijl op dat moment een bestuurster van een personenauto (Nissan Micra), rijdende op dezelfde weg (de auto van) hem, verdachte en de bestuurster van die Toyota Starlet aan de achterzijde aan het naderen was en de snelheid van het door haar, bestuurde motorrijtuig niet tijdig en niet voldoende kon verminderen en niet behoorlijk uit kon wijken om een aanrijding en/of botsing met die zich vóór haar bevindende auto's te voorkomen, waardoor de bestuurster van laatstgenoemd voertuig (Nissan Micra), met haar voertuig in botsing of aanrijding is gekomen met de Toyota Starlet en de Toyota Aygo, waardoor anderen, te weten:
- —
[betrokkene 1] (inzittende Nissan Micra), zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken onderarm (links) en gebroken ribben werd toegebracht,
- —
[betrokkene 2] (inzittende Nissan Micra), zwaar lichamelijk letsel, te weten gebroken ribben werd toegebracht,
- —
[betrokkene 3] (inzittende Toyota Starlet), zwaar lichamelijk letsel, te weten een nekfactuur werd toegebracht,
en
- —
[betrokkene 4] (inzittende Toyota Starlet) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Ten aanzien van de bewezenverklaring heeft de Rechtbank Promis-gewijs nader overwogen (vonnis, p. 2–6; met weglating van voetnoten):
‘In de nacht van 30 april 2012 heeft er een verkeersongeval plaatsgevonden op de autosnelweg A2, gelegen buiten de bebouwde kom van Ittervoort. De A2 heeft zijn verloop van Amsterdam naar Maastricht. Ter plaatse geldt een maximale snelheid van 120 kilometer per uur.
Bij het ongeval waren drie personenauto's betrokken, te weten een grijze Toyota Aygo, een zwarte Toyota Starlet en een rode Nissan Micra. De Toyota Aygo en de Toyota Starlet stonden, achter elkaar, stil op de autosnelweg. De achteropkomende Nissan Micra is vervolgens tegen de stilstaande auto's gereden.
In de Toyota Aygo zaten verdachte, als bestuurder, en de passagiers [betrokkene 5] en [betrokkene 6]. In de Toyota Starlet zaten [betrokkene 4], als bestuurster, en de passagiers [betrokkene 3], [betrokkene 7] en [betrokkene 8]. In de Nissan Micra zaten [betrokkene 9], als bestuurster, en de passagiers [betrokkene 1] en [betrokkene 2].
Letsel
Enkele inzittenden van de bij het verkeersongeval betrokken auto's, hebben als gevolg van het ongeval letsel opgelopen. Zo had [betrokkene 1] haar linker onderarm en ribben gebroken. Op 8 januari 2013 bleek zij nog steeds last te hebben van dit letsel. De metalen pinnen in haar elleboog en linkerarm moesten nog verwijderd worden. Het ellebooggewricht was geheel verbrijzeld. De linkerarm zal nooit meer geheel genezen.
Ook [betrokkene 2] liep als gevolg van het ongeval gebroken ribben op. Hij lag 8 dagen in het ziekenhuis.
[betrokkene 3] had een gebroken nekwervel. Als gevolg van het opgelopen letsel heeft hij tot medio december 2012 thuis gezeten en niet kunnen werken. De komende drie tot vier jaar mag hij geen zwaar fysiek werk doen.
[betrokkene 4] had naar aanleiding van het ongeval last van haar knieën, waardoor zij niet langer dan een uur kon staan en haar werkzaamheden in de horeca niet meer kon verrichten. Na het ongeval werd ze drie maanden behandeld door een fysiotherapeut.
De rechtbank stelt vast dat voornoemde personen letsel hebben opgelopen bij het verkeersongeval op 30 april 2012. Gelet op de ernst van het letsel en de duur van het genezingsproces, stelt de rechtbank vast dat het letsel van [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel [betrokkene 4] heeft lichamelijk letsel opgelopen, waardoor tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Toedracht verkeersongeval
Over de toedracht van het verkeersongeval overweegt de rechtbank als volgt.
Verklaringen
Verdachte heeft verklaard dat hij op 30 april 2012 's avonds als bestuurder van de Toyota Aygo reed over de A2 richting Maastricht. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat het op dat moment erg donker was. Er was geen straatverlichting.
Over wat er vervolgens is gebeurd, lopen de lezingen uiteen.
Zo heeft verdachte verklaard dat hij op de linker rijbaan reed toen hij voor zich een zwarte auto zag rijden. Deze auto reed zo'n 100 kilometer per uur. Verdachte wilde de auto passeren. De auto ging echter niet naar de rechterrijstrook. Verdachte seinde hierop met groot licht. Aangezien de auto nog steeds niet aan de kant ging, haalde verdachte de auto via de rechterrijstrook in. Tijdens het voorbijrijden gooide de bijrijder van de Toyota Starlet een blikje tegen de auto van verdachte. Door de schrik drukte verdachte op de rem. Hij remde af tot 20 à 30 kilometer per uur, om vervolgens met zijn voertuig geheel tot stilstand te komen. Deze verklaring van verdachte wordt bevestigd door de medepassagiers van verdachte, te weten [betrokkene 5] en [betrokkene 6].
Verdachte heeft ten overstaan van de politie nog verklaard dat de zwarte auto, voordat hij zijn auto tot stilstand bracht, achter hem reed en dat de zwarte auto tegen de achterkant van zijn auto is gereden. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij pas uit de auto is gestapt nadat de Nissan Micra ook bij het verkeersongeval betrokken is geraakt.
[betrokkene 4] heeft verklaard dat zij op de rechterrijstrook reed, toen er achter haar een grijze auto reed. De auto seinde met zijn lichten en reed dicht op haar bumper (bumperkleven). Uiteindelijk haalde de auto haar in. Bij het passeren, stak [betrokkene 4] haar middelvinger op. Toen de grijze auto voor haar reed, remde deze ineens af. [betrokkene 4] kan haar voertuig nog net op tijd tot stilstand brengen, zodat zij de grijze auto niet raakte. Beide auto's stonden stil op de rechterrijstrook. De inzittenden van de grijze auto stapten uit en renden naar de auto van [betrokkene 4]. Zij sloegen op de ramen. Vervolgens vond er een botsing plaats met een auto, die hen van achteren genaderd was. Deze verklaring wordt bevestigd door de medepassagiers van [betrokkene 4], te weten [betrokkene 3], [betrokkene 8] en [betrokkene 7].
[betrokkene 9] heeft verklaard dat zij op 30 april 2012 op de A2 reed, toen zij een aantal rode lichten voor haar op de rechterrijstrook zag. Terwijl zij daar naar toe reed, zag zij dat er voertuigen stilstonden. Zij remde hard en stuurde naar de linkerrijstrook. Daar is zij uiteindelijk met de rechterzijde van de auto tegen de vangrail gereden.
De zus van [betrokkene 9], genaamd [betrokkene 1], zat op de bijrijdersstoel Zij zag een donkerkleurige auto stilstaan op de rechterrijstrook. Ook zag zij een groep jongeren in de berm staan. Haar zus stuurde naar links, langs de donkerkleurige auto. [betrokkene 1] voelde desondanks een klap. De auto draaide daarna rond en kwam tot stilstand.
Op grond van deze verklaringen kan naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval als vaststaand worden vastgesteld dat de Toyota Aygo en de Toyota Starlet op enig moment stil stonden op de rechterrijstrook van de autosnelweg en dat de van achter genaderde Nissan Micra vervolgens tegen één dan wel beide auto's is gereden.
Over de reden van het stilstaan op de autosnelweg en de wijze waarop het verkeersongeval zich vervolgens heeft voltrokken zijn echter uiteenlopende verklaringen afgelegd. Zo verklaren de inzittenden van de Toyota Aygo dat er vanuit de Toyota Starlet een blikje tegen hun auto werd gegooid. Vervolgens zou verdachte uit een schrikreactie zijn auto tot stilstand hebben gebracht waarna ook de Starlet op de Aygo is gebotst.
Volgens de inzittenden van de Toyota Starlet heeft [betrokkene 4] haar middelvinger opgestoken naar de inzittenden van de Toyota Aygo en heeft de bestuurder van de Toyota Aygo, zo begrijpt de rechtbank, hen vervolgens door hard te remmen tot stoppen gedwongen, waarna zij uitstapten en ‘verhaal kwamen halen’ bij de inzittenden van de Toyota Starlet. In deze lezing van het gebeurde is de Starlet niet op de Aygo gebotst, maar is alleen een derde auto tegen de stilstaande auto('s) gebotst.
De vraag is nu welk verhaal het juiste is. Om die vraag te kunnen beantwoorden heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij het sporenonderzoek van de afdeling Verkeersongevallenanalyse, nu dat van alle stukken in het dossier het meest objectieve verslag is van hetgeen zich die avond op de A2 heeft afgespeeld.
Sporenbeeld
Door de politie van de afdeling Verkeersongevallenanalyse werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de betrokken voertuigen, kwam de politie tot de volgende conclusie.
De Nissan Micra is met de rechtervoorzijde tegen de linkerachterzijde van de Toyota Starlet gebotst. Door deze botsing schoot de Toyota Starlet voorwaarts naar rechts en kwam op de vluchtstrook tot stilstand.
De Nissan Micra kreeg door de botsing met de Toyota Starlet een impuls naar links en liep hierdoor in zijn voorwaartse snelheid naar links uit. Bij deze uitloop botste de Nissan Micra met de rechtervoorzijde tegen de rechterachterzijde van de stilstaande Toyota Aygo. Beide auto's haken in elkaar, waardoor de Nissan Micra om zijn middelpunt draaide en achterstevoren met zijn rechterachterzijde tegen de midden vangrail tot stilstand kwam. De Toyota Aygo werd weggedrukt en kwam op de rechts gelegen vluchtstrook tot stilstand.
De bij het ongeval betrokken auto's werden nader onderzocht op schade. De Toyota Aygo had schade aan de rechterachterzijde en aan de achterruit. Van de Toyota Starlet was de gehele linker achterzijde beschadigd. De Nissan Micra had een beschadigde rechtervoorzijde en rechterachterzijde.
De rechtbank stelt aan de hand van het voorgaande vast dat er op twee momenten botsingen hebben plaatsgevonden. Allereerst kwam de Nissan Micra in botsing met de Toyota Starlet en vervolgens kwam de Nissan Micra in botsing met de Toyota Aygo.
Conclusie over de toedracht van het ongeval
Verdachte heeft verklaard dat de Toyota Starlet van achteren tegen zijn auto is aangereden. Deze verklaring is, gelet op het ontbreken van schade aan de voorzijde van de Toyota Starlet, niet aannemelijk. Bovendien was in dat geval te verwachten dat op de plaats van het ongeval glasscherven van de Aygo en de Starlet bij elkaar zouden zijn aangetroffen. Daarvan is geen sprake.
De verklaring van verdachte dat hij, nadat er een blikje tegen zijn auto werd gegooid, uit een schrikreactie heeft geremd, past evenmin in het sporenbeeld.
Ook op andere gronden acht de rechtbank de verklaring van verdachte, dat sprake is geweest van een schrikreactie, ongeloofwaardig. Uitgaande van de eigen verklaring van verdachte moet er namelijk behoorlijk wat tijd zijn verstreken tussen het gooien van het blikje en het remmen, nu verdachte op het moment dat het blikje werd gegooid rechts naast de Toyota Starlet reed. Om vervolgens vóór de Toyota Starlet te kunnen komen, heeft verdachte dus eerst nog gas moeten geven, is de Toyota Starlet daarna achter verdachte gaan rijden en vervolgens moet hij nog hebben geremd. Gelet op de tijd die uitgaande van de verklaring van verdachte, moet hebben gezeten tussen het blikje dat gegooid werd en het remmen, is het niet aannemelijk dat het remmen in een schrikreactie is gebeurd.
Daarbij komt dat de verklaring van verdachte, dat hij pas nadat de Nissan Micra was gebotst, is uitgestapt, niet strookt met de verklaringen van de inzittenden van de Toyota Starlet noch met de verklaring van [betrokkene 1], die nog vóórdat de Nissan Micra botste jongeren in de berm zag staan.
De rechtbank acht de lezing zoals die volgt uit de verklaring van verdachte en zijn medepassagiers om de hiervoor genoemde redenen dan ook niet aannemelijk. De verklaringen van de inzittenden van de Toyota Starlet worden daarentegen wel ondersteund door het sporenonderzoek en door de verklaringen van de inzittenden van de Nissan Micra. De rechtbank zal deze verklaringen dan ook als uitgangspunt nemen. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte naar aanleiding van een verkeersruzie zijn auto tot stilstand heeft gebracht, waarna de achter hem rijdende auto eveneens tot stoppen werd gedwongen. Verdachte is […] zijn [auto] uitgestapt om verhaal te halen bij de auto die achter hem reed en kort daarna is een derde auto op de beide stilstaande auto's gebotst.
Mate van schuld
De rechtbank acht verdachte op grond van het vorenstaande schuldig aan het veroorzaken van het verkeersongeval en dient vervolgens de vraag te beantwoorden in welke mate hij schuld heeft gehad. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van ‘roekeloosheid’.
De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
Van ‘roekeloosheid’ is slechts in uitzonderlijke gevallen sprake. ‘Roekeloosheid’ in de zin van de wet heeft een specifieke betekenis die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder ‘roekeloos’ — in de betekenis van ‘onberaden’ — wordt verstaan.
Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van ‘roekeloosheid’ moet sprake zijn van een buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen. De verdachte moet zich daarvan ook bewust zijn geweest (zie Hoge Raad 18 februari 2014, ECLI HR:2014:351).
Verdachte heeft zijn auto doelbewust tot stilstand gebracht op de autosnelweg, om verhaal te halen naar aanleiding van een verkeersruzie. Doordat verdachte abrupt remde, was de bestuurster van de achterop komende auto genoodzaakt haar auto eveneens tot stilstand te brengen. Op die manier heeft zij kunnen voorkomen dat zij achterop de auto van verdachte is gebotst. Verdachte is vervolgens uit zijn auto gestapt om verhaal te halen bij de auto achter hem en heeft zijn auto onbemand achtergelaten.
Door het handelen van verdachte stonden twee auto's stil op de rechterrijstrook. Bij nacht, zonder noodzaak, stilstaan op de rijbaan van een onverlichte autosnelweg, merkt de rechtbank aan als buitengewoon onvoorzichtig gedrag waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven wordt geroepen, doordat het achteropkomende verkeer volstrekt niet bedacht is op een dergelijke situatie op die plaats op de weg. Daar komt nog bij dat op de autosnelweg met hoge snelheden, zo'n 120 kilometer per uur, wordt gereden. Die snelheden zullen 's avonds, wanneer het relatief rustig is op de weg, wellicht nog hoger liggen. In ieder geval maken deze snelheden het voor andere verkeersdeelnemers lastiger adequaat te reageren en verhogen deze risico's. Dat verdachte zich bewust was van de gevaren van zijn handelen, blijkt uit zijn verklaring ter terechtzitting. Hij verklaarde namelijk dat hij niet zomaar langzaam gaat rijden op de autosnelweg. ‘Dat doet geen normaal mens’. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte zich degelijk bewust was van de gevaren van zijn handelen. Dit heeft verdachte er echter niet van weerhouden om toch midden op de autosnelweg zijn auto tot stilstand te brengen, een andere auto daarmee te dwingen te stoppen en vervolgens zijn eigen auto onbemand achter te laten.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van roekeloosheid in de zin van de wet.’
Het Hof heeft de bewezenverklaring aangevuld met de verklaring van requirant die hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd, voor zover die inhoudt (arrest, p. 2–3):
‘Ik ben voor de Toyota Starlet gaan rijden. Omdat ik wilde kijken wat er met mijn auto aan de hand was en ik verhaal wilde halen, trapte ik op de rem.’
en
‘Ik stapte uit en liep om mijn auto heen om te kijken of er iets te zien was aan mijn auto. Daarna ben ik verhaal gaan halen bij de andere auto die inmiddels ook achter mij was gestopt.’
en
‘Het is juist dat het op de Rijksweg A2 was en dat het donker was.’
en
‘Als ik had geweten wat er zou gebeuren, was ik nooit gestopt.’
In o.a. HR 30 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1772 heeft Uw Raad overwogen:
‘Ingevolge bestendige rechtspraak kan in cassatie slechts worden onderzocht of de schuld aan een verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW 1994 uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Voor de schuldvorm ‘roekeloosheid’ geldt op zichzelf hetzelfde, zij het dat daarbij moet worden betrokken dat deze roekeloosheid in de wetsgeschiedenis als ‘de zwaarste vorm van het culpose delict’ wordt aangemerkt die tot onder meer een verdubbeling van het maximum van de op te leggen vrijheidsstraf heeft geleid. Mede met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel moeten daarom aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid, dus de zwaarste vorm van schuld, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter in voorkomende gevallen daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven. Dat geldt ook in de gevallen waarin de roekeloosheid in de kern bestaat uit de in art. 175, derde lid, WVW 1994 omschreven gedragingen, nu die gedragingen grond vormen voor een verdere verhoging van het ingevolge het tweede lid van dat artikel voor roekeloosheid geldende strafmaximum.
Het voorgaande brengt mee dat de vraag of in een concreet geval sprake is van roekeloosheid in de zin van art 175, tweede lid, WVW 1994 een beoordeling vergt van de specifieke omstandigheden van dat geval. Bij de toetsing in cassatie van beslissingen in concrete gevallen kan een rol spelen of de rechter zijn oordeel dat sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW 1994, heeft voorzien van een nadere motivering die recht doet aan het bijzondere karakter van roekeloosheid. Van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm zal immers slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Daarbij verdient opmerking dat ‘roekeloosheid’ in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder ‘roekeloos’ — in de betekenis van ‘onberaden’ — wordt verstaan.
Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW 1994, zal de rechter zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.’
De door het Hof bevestigde en aangevulde bewezenverklaring door de Rechtbank van het onderdeel ‘roekeloos’ is weliswaar voorzien van een nadere motivering als door Uw Raad wordt geëist, maar deze motivering schiet tekort nu de door de Rechtbank en het Hof vastgestelde omstandigheden niet zonder meer toereikend zijn voor het oordeel dat requirant ‘roekeloos’ in de zin van art. 6 jo. art. 175 WVW 1994 heeft gereden (vgl. HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3620).
Hierbij wordt met name gewezen op de omstandigheid dat, blijkens de aanvulling van de bewezenverklaring door het Hof, requirant in de eerste plaats is gestopt en uitgestapt om te kijken wat er met zijn auto aan de hand was. Dat is uiteraard ten opzichte van de mogelijke andere weggebruikers zeer onnadenkend en gevaarzettend, maar dit gedrag duidt niet op een amorele attitude van requirant (vgl. de annotatie sub 5 van mr. N. Keijzer bij HR 03 december 2013, NJ 2014, 30).
Maastricht, 16 september 2016
Mr. E. Maessen