NJB 2017/1869:Roekeloosheid in het verkeer, art. 175 WVW 1994: de Hoge Raad herhaalt de jurisprudentie die inhoudt dat van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zal zijn. In casu accepteert de Hoge Raad de bewezenverklaring door het hof van roekeloosheid in een geval waarin de verdachte – kort gezegd – ’s nachts in het kader van een verkeersruzie (waarbij de verdachte een voor hem rijdende auto dicht heeft genaderd, met de lichten van zijn auto heeft geseind en vervolgens rechts heeft ingehaald) zijn auto plotseling tot stilstand heeft gebracht op de rechterrijstrook van een onverlichte autosnelweg omdat hij ‘verhaal wilde halen’ en hij daarbij zo abrupt heeft geremd dat de achter de verdachte rijdende auto werd gedwongen te stoppen, als gevolg waarvan een derde achteropkomende auto de stilstaande auto’s niet meer kon ontwijken en deze auto met beide stilstaande auto’s in botsing gekomen, waarbij een drietal personen gewond is geraakt