Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2019/1111 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering
Artikel 82 Plaatsing van het kind in een andere lidstaat
Geldend
Geldend vanaf 22-07-2019
- Bronpublicatie:
25-06-2019, PbEU 2019, L 178 (uitgifte: 02-07-2019, regelingnummer: 2019/1111)
- Inwerkingtreding
22-07-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
25-06-2019, PbEU 2019, L 178 (uitgifte: 02-07-2019, regelingnummer: 2019/1111)
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Europees burgerlijk procesrecht
Personen- en familierecht / Europees personen- en familierecht
Personen- en familierecht / Familieprocesrecht
Personen- en familierecht / Gezag en omgang
Internationaal privaatrecht / Internationaal bevoegdheidsrecht
Personen- en familierecht / Huwelijk, relaties en echtscheiding
1.
Indien een gerecht of bevoegde autoriteit overweegt het kind te plaatsen in een andere lidstaat, vraagt het, respectievelijk zij, eerst de goedkeuring van de bevoegde autoriteit van die andere lidstaat. Daartoe dient de centrale autoriteit van de verzoekende lidstaat aan de centrale autoriteit van de aangezochte lidstaat waar het kind zal worden geplaatst, een verzoek om goedkeuring te zenden, dat vergezeld gaat van een verslag over het kind, samen met de redenen voor de voorgestelde plaatsing of zorgverstrekking, informatie over eventueel voorgenomen financiering en elke andere informatie die het relevant acht, zoals de verwachte duur van de plaatsing.
2.
Lid 1 is niet van toepassing indien het kind bij een ouder wordt geplaatst.
De lidstaten kunnen besluiten dat hun toestemming overeenkomstig lid 1 niet is vereist voor plaatsingen binnen hun eigen grondgebied bij bepaalde categorieën van nauwe verwanten, in aanvulling op de ouders. Die categorieën worden overeenkomstig artikel 103 aan de Commissie meegedeeld.
3.
De centrale autoriteit van een andere lidstaat kan een gerecht of bevoegde autoriteit die overweegt een kind te plaatsen, ervan in kennis stellen dat het kind met die lidstaat een nauwe band heeft. Dit doet geen afbreuk aan nationaal recht en procedures van de lidstaat die de plaatsing overweegt.
4.
Het verzoek en eventuele aanvullende documenten als bedoeld in lid 1 gaan vergezeld van een vertaling in de officiële taal van de aangezochte lidstaat of, indien er in die lidstaat meerdere officiële talen zijn, in de officiële taal of een van de officiële talen van de plaats waar het verzoek moet worden behandeld, of enige andere taal die de aangezochte lidstaat uitdrukkelijk aanvaardt. Lidstaten delen deze aanvaarding overeenkomstig artikel 103 aan de Commissie mee.
5.
De in lid 1 bedoelde plaatsing wordt door de verzoekende lidstaat slechts worden gelast of geregeld nadat de bevoegde autoriteit van de aangezochte lidstaat de plaatsing heeft goedgekeurd.
6.
Tenzij dit als gevolg van uitzonderlijke omstandigheden onmogelijk blijkt, wordt het besluit tot verlening of weigering van de goedkeuring uiterlijk drie maanden na de ontvangst van het verzoek toegezonden aan de verzoekende centrale autoriteit.
7.
De procedure voor het verkrijgen van de goedkeuring wordt geregeld door het nationale recht van de aangezochte lidstaat.
8.
Dit artikel belet de centrale autoriteiten of de bevoegde autoriteiten niet om overeenkomsten of regelingen met de centrale autoriteiten of de bevoegde autoriteiten van een of meer andere lidstaten, op grond waarvan de overlegprocedure met het oog op goedkeuring in hun onderlinge betrekkingen wordt vereenvoudigd, aan te gaan of te handhaven.