Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2019/1111 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 22-07-2019
- Bronpublicatie:
25-06-2019, PbEU 2019, L 178 (uitgifte: 02-07-2019, regelingnummer: 2019/1111)
- Inwerkingtreding
22-07-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
25-06-2019, PbEU 2019, L 178 (uitgifte: 02-07-2019, regelingnummer: 2019/1111)
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Europees burgerlijk procesrecht
Personen- en familierecht / Europees personen- en familierecht
Personen- en familierecht / Familieprocesrecht
Personen- en familierecht / Gezag en omgang
Internationaal privaatrecht / Internationaal bevoegdheidsrecht
Personen- en familierecht / Huwelijk, relaties en echtscheiding
(herschikking)
Verordening van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 81, lid 3,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien de adviezen van het Europees Parlement (1),
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),
Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
De Commissie heeft op 15 april 2014 een verslag goedgekeurd over de toepassing van Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad (3). In dat verslag wordt geconcludeerd dat Verordening (EG) nr. 2201/2003 een goed functionerend instrument is dat de burger grote voordelen oplevert, maar dat de bestaande regels voor verbetering vatbaar zijn. De verordening dient op een aantal punten gewijzigd te worden. De verordening moet ten behoeve van de duidelijkheid worden herschikt.
- (2)
Deze verordening stelt uniforme bevoegdheidsregels vast voor scheiding, scheiding van tafel en bed en nietigverklaring van een huwelijk, en voor geschillen over ouderlijke verantwoordelijkheid met een internationaal aspect. De verordening bevat bepalingen over erkenning en afdwingbaarheid in andere lidstaten, waardoor zij het verkeer van beslissingen, alsmede van authentieke akten en bepaalde overeenkomsten binnen de Unie bevordert. Daarnaast zorgt deze verordening voor de verduidelijking van het recht van kinderen om in de gelegenheid gesteld te worden hun standpunt kenbaar te maken in procedures waarbij zij betrokken zijn, en bevat zij ook bepalingen ter aanvulling op het Verdrag van 's-Gravenhage van 25 oktober 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (hierna ‘Verdrag van 's-Gravenhage van 1980’ genoemd) in de betrekkingen tussen de lidstaten. Deze verordening moet derhalve helpen de rechtszekerheid te versterken en de flexibiliteit te vergroten, om te zorgen voor betere toegang tot gerechtelijke procedures en het efficiënter maken van deze procedures.
- (3)
De vlotte en correcte werking van een justitiële ruimte op het niveau van de Unie, met respect voor de verschillende rechtsstelsels en -tradities van de lidstaten, is cruciaal voor de Unie. In dat opzicht moet het wederzijds vertrouwen in elkaars justitiële stelsels nog worden versterkt. De Europese Unie heeft zich tot doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht in stand te houden, waarin het vrije verkeer van personen en toegang tot het gerecht gewaarborgd zijn. Met het oog op uitvoering van die doelstelling moeten de rechten van personen, en van kinderen in het bijzonder, in juridische procedures worden versterkt ter vergemakkelijking van de samenwerking tussen justitiële en administratieve autoriteiten en van de tenuitvoerlegging van beslissingen in zaken van familierecht met grensoverschrijdende gevolgen. De wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke zaken moet worden vergroot, de toegang tot het gerecht moet worden vereenvoudigd en de uitwisseling van informatie tussen de autoriteiten van de lidstaten moet worden verbeterd.
- (4)
Te dien einde moet de Unie onder andere maatregelen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen aannemen, met name als die nodig zijn voor de goede werking van de interne markt. De term ‘burgerlijke zaken’ dient autonoom te worden geïnterpreteerd, overeenkomstig de vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (‘het Hof van Justitie’). De term dient te worden beschouwd als een autonoom begrip dat moet worden uitgelegd aan de hand van, in eerste instantie, de doelstellingen en het systeem van deze verordening en, in tweede instantie, de algemene beginselen die in alle nationale rechtsstelsels tezamen worden gevonden. De term ‘burgerlijke zaken’ moet derhalve aldus worden uitgelegd dat hij ook maatregelen kan omvatten die naar het recht van een lidstaat onder het publiekrecht kunnen vallen. Hij dient meer bepaald van toepassing te zijn op alle verzoeken, maatregelen en beslissingen inzake ‘ouderlijke verantwoordelijkheid’ in de zin van deze verordening, overeenkomstig haar doelstellingen.
- (5)
Deze verordening bestrijkt ‘burgerlijke zaken’, hetgeen civiele procedures en de daaruit voortvloeiende beslissingen omvat, alsmede authentieke akten en bepaalde buitengerechtelijke overeenkomsten in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid. Daarnaast dient de term ‘burgerlijke zaken’ van toepassing te zijn op verzoeken, maatregelen en beslissingen alsmede op authentieke akten en bepaalde buitengerechtelijke overeenkomsten betreffende de terugkeer van een kind uit hoofde van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980, die, volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie en overeenkomstig artikel 19 van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980, geen procedures ten gronde inzake ouderlijke verantwoordelijkheid zijn, maar er nauw verband mee houden en worden behandeld in bepaalde bepalingen van deze verordening.
- (6)
Met het oog op het faciliteren van het verkeer van beslissingen alsmede van authentieke akten en bepaalde overeenkomsten in huwelijkszaken en inzake ouderlijke verantwoordelijkheid is het nodig en passend de regels inzake bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in bindende en rechtstreeks toepasselijke regelgeving van de Unie neer te leggen.
- (7)
Teneinde de gelijke behandeling van alle kinderen te waarborgen dient deze verordening van toepassing te zijn op alle beslissingen betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid, inclusief maatregelen ter bescherming van het kind, los van ieder verband met een procedure in huwelijkszaken of andere procedures.
- (8)
Echter, aangezien de toepassing van de regels betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid vaak in het kader van procedures in huwelijkszaken aan de orde komt, is het nuttig over één enkel rechtsinstrument te beschikken voor zowel echtscheiding als ouderlijke verantwoordelijkheid.
- (9)
Wat betreft beslissingen betreffende echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk, mag deze verordening uitsluitend van toepassing zijn op de ontbinding van de huwelijksband. Zij dient geen betrekking te hebben op kwesties zoals de echtscheidingsgronden, de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk of andere bijkomende maatregelen. Beslissingen tot weigering van de ontbinding van de huwelijksband mogen niet onder de bepalingen inzake erkenning vallen.
- (10)
Wat betreft de vermogensbestanddelen van het kind dient deze verordening uitsluitend van toepassing te zijn op de maatregelen ter bescherming van het kind, namelijk op de aanwijzing en de taken van personen of organen belast met het beheer van het vermogen van het kind of die het kind vertegenwoordigen of bijstaan, en op maatregelen betreffende het beheer, de instandhouding van of de beschikking over het vermogen van het kind. In dit verband dient deze verordening bijvoorbeeld van toepassing te zijn in gevallen waarin het geschil betrekking heeft op de aanwijzing van de persoon die of het orgaan dat het vermogen van het kind beheert. Maatregelen inzake het vermogen van het kind die niet de bescherming van het kind betreffen moeten ook in de toekomst vallen onder Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad (4). De bepalingen van deze verordening betreffende de bevoegdheid inzake incidentele vorderingen moeten evenwel kunnen worden toegepast in dergelijke gevallen.
- (11)
De plaatsing van een kind in pleegzorg, overeenkomstig nationaal recht en procedures bij één of meerdere privépersonen, of in een inrichting, bijvoorbeeld een weeshuis of een kindertehuis, in een andere lidstaat moet binnen het toepassingsgebied van de verordening vallen, tenzij dit uitdrukkelijk wordt uitgesloten, hetgeen bijvoorbeeld het geval is voor plaatsing met het oog op adoptie, plaatsing bij een ouder, of, in voorkomend geval, plaatsing bij een ander naast familielid, zoals meegedeeld door de ontvangende lidstaat. Door een gerecht gelaste of door een bevoegde autoriteit geregelde ‘plaatsingen om opvoedkundige redenen’ met instemming van de ouders of het kind, of op hun verzoek ingevolge afwijkend gedrag van het kind moeten hier ook onder vallen. Alleen een plaatsing, om opvoedkundige reden of als straf, die is gelast of geregeld naar aanleiding van een handeling van een kind die op grond van het nationale strafrecht een strafbare handeling zou kunnen vormen indien begaan door een volwassene, moet, ongeacht of dit in het specifieke geval tot een veroordeling zou kunnen leiden, van het toepassingsgebied worden uitgesloten.
- (12)
Deze verordening dient niet van toepassing te zijn op de vaststelling van familierechtelijke betrekkingen, die onderscheiden moet worden van de toekenning van ouderlijke verantwoordelijkheid, noch dient deze van toepassing te zijn op de andere aangelegenheden die verband houden met de staat van personen.
- (13)
Onderhoudsverplichtingen zijn van het toepassingsgebied van onderhavige verordening uitgesloten, omdat zij reeds onder Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad (5) vallen. Naast de gerechten voor de plaats waar de verweerder of de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft, dienen de gerechten die uit hoofde van onderhavige verordening bevoegd zijn in huwelijkszaken over het algemeen bevoegd te zijn om een beslissing te nemen over aanvullende onderhoudsverplichtingen tussen echtgenoten of voormalige echtgenoten, krachtens artikel 3, onder c), van die verordening. De gerechten die uit hoofde van onderhavige verordening bevoegd zijn inzake ouderlijke verantwoordelijkheid zijn over het algemeen bevoegd om een beslissing te nemen over aanvullende onderhoudsverplichtingen betreffende het kind, krachtens artikel 3, onder d), van die verordening.
- (14)
Volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie moet de term ‘gerecht’ ruim worden uitgelegd, zodat hij tevens administratieve of andere autoriteiten, zoals notarissen, omvat die bevoegdheden uitoefenen in bepaalde huwelijkszaken of zaken inzake ouderlijke verantwoordelijkheid. Iedere overeenkomst die door een gerecht wordt goedgekeurd na een onderzoek ten gronde in overeenstemming met nationaal recht en procedures dient als een ‘beslissing’ te worden erkend en uitgevoerd. Andere overeenkomsten die in de lidstaat van herkomst een bindend rechtsgevolg verkrijgen ten gevolge van een formeel optreden door een overheidsinstantie of een andere autoriteit die met dat doel door een lidstaat ter kennis van de Commissie is gebracht, moeten in andere lidstaten rechtsgevolg verkrijgen overeenkomstig de in deze verordening vervatte specifieke bepalingen inzake authentieke akten en overeenkomsten. Deze verordening mag niet het vrije verkeer van louter onderhandse overeenkomsten mogelijk maken. Overeenkomsten die een beslissing noch een authentieke akte zijn, maar door een daartoe bevoegde overheidsinstantie zijn geregistreerd, moeten echter wel kunnen circuleren. Dergelijke overheidsinstanties kunnen bijvoorbeeld notarissen zijn die overeenkomsten registreren, ook wanneer zij een vrij beroep uitoefenen.
- (15)
In samenhang met ‘authentieke akte’ moet de term ‘bevoegdheid’ in deze verordening autonoom worden uitgelegd in overeenstemming met de definitie van ‘authentieke akte’ die horizontaal wordt gehanteerd in andere Unie-instrumenten en in het licht van de doelstellingen van deze verordening.
- (16)
Hoewel terugkeerprocedures uit hoofde van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 geen procedures ten gronde inzake ouderlijke verantwoordelijkheid zijn, dienen beslissingen waarmee de terugkeer van een kind naar een andere lidstaat uit hoofde van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 wordt gelast, uit hoofde van hoofdstuk IV van deze verordening te worden erkend en ten uitvoer gelegd indien zij in een andere lidstaat ten uitvoer moeten worden gelegd als gevolg van een verdere ontvoering nadat de terugkeer was gelast. Dit doet geen afbreuk aan de mogelijkheid een nieuwe procedure te beginnen voor de terugkeer van een kind uit hoofde van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 met betrekking tot de verdere ontvoering. Daarnaast moet deze verordening van toepassing blijven op andere aspecten in aangelegenheden van ongeoorloofde overbrenging of niet doen terugkeren van een kind, waaronder de bepalingen betreffende de bevoegdheid van het gerecht van de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats had, en de erkennings- en tenuitvoerleggingsbepalingen voor eventuele vonnissen van dat gerecht.
- (17)
Deze verordening, net als het Verdrag van 's-Gravenhage van 19 oktober 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (‘het Verdrag van 's-Gravenhage van 1996’), moet van toepassing zijn op alle kinderen tot 18 jaar, zelfs in gevallen waarin zij vóór die leeftijd op grond van de wet die hun persoonlijke staat regelt handelingsbekwaamheid hebben verkregen, bijvoorbeeld via handlichting als gevolg van een huwelijk. Zo wordt een overlapping met het toepassingsgebied van het Verdrag van 's-Gravenhage van 13 januari 2000 inzake de internationale bescherming van volwassenen, dat van toepassing is voor personen vanaf 18 jaar, voorkomen en worden tegelijk lacunes tussen die beide instrumenten vermeden. Het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 en bijgevolg ook hoofdstuk III van deze verordening, waarbij de toepassing van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 in de betrekkingen tussen de lidstaten wordt aangevuld, moeten van toepassing blijven voor kinderen tot 16 jaar.
- (18)
Voor de toepassing van deze verordening moet een persoon worden geacht het ‘gezagsrecht’ te hebben indien ingevolge een beslissing, van rechtswege of bij een rechtsgeldige overeenkomst krachtens het recht van de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, een persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt niet kan beslissen over de verblijfplaats van het kind zonder de instemming van eerstgenoemde persoon, ongeacht de termen die krachtens het nationaal recht worden gebruikt. In bepaalde rechtsstelsels die de termen ‘gezagsrecht’ en ‘omgangsrecht’ behouden, zou de ouder die geen gezagsrecht heeft in feite belangrijke verantwoordelijkheden kunnen dragen voor beslissingen betreffende het kind die verder gaan dan louter het omgangsrecht.
- (19)
De bevoegdheidsregels met betrekking tot ouderlijke verantwoordelijkheid zijn zodanig opgezet dat zij in het belang van het kind zijn, en moeten worden toegepast met inachtneming van dat belang. Elke verwijzing naar de belangen van het kind moet worden geïnterpreteerd in de zin van artikel 24 van het Handvest van grondrechten van de Europese Unie (‘het Handvest’) en van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind van 20 november 1989 (‘VN Verdrag inzake de rechten van het kind’), zoals uitgewerkt in nationaal recht en procedures.
- (20)
Om de belangen van het kind te beschermen moet de bevoegdheid in de eerste plaats worden bepaald op basis van het criterium van de nauwe verbondenheid. Bijgevolg moet de bevoegdheid bij de lidstaat van de gewone verblijfplaats van het kind berusten, behalve in bepaalde gevallen die in deze verordening zijn vastgesteld, bijvoorbeeld wanneer het kind van verblijfplaats is veranderd of er een overeenkomst bestaat tussen de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen.
- (21)
Indien er nog geen procedure inzake ouderlijke verantwoordelijkheid aanhangig is en de gewone verblijfplaats van het kind verandert ten gevolge van een rechtmatige verhuizing, moet de bevoegdheid met het kind meereizen zodat de nauwe verbondenheid behouden blijft. Voor reeds aanhangige procedures rechtvaardigen rechtszekerheid en de efficiënte rechtsbedeling het behoud van de bevoegdheid in deze procedures tot zij tot een definitieve beslissing hebben geleid of anderszins zijn beëindigd. Het gerecht waarbij een procedure aanhangig is, dient echter in bepaalde omstandigheden de bevoegdheid te kunnen overdragen aan de lidstaat waar het kind woont ten gevolge van een rechtmatige verhuizing.
- (22)
In gevallen van ongeoorloofde overbrenging of niet doen terugkeren van een kind dienen de gerechten van de lidstaat van de gewone verblijfplaats van het kind, onverminderd een mogelijke forumkeuze uit hoofde van deze verordening, bevoegd te blijven totdat een nieuwe gewone verblijfplaats in een andere lidstaat is vastgesteld en aan specifieke voorwaarden is voldaan. Lidstaten waar de bevoegdheid geconcentreerd is, moeten overwegen het gerecht waar het verzoek tot terugkeer op grond van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 aanhangig is gemaakt, de mogelijkheid te bieden ook de bevoegdheid uit te oefenen die door de partijen in het kader van deze verordening inzake ouderlijke verantwoordelijkheid is overeengekomen of aanvaard voor zover de partijen in de loop van de terugkeerprocedure een overeenkomst hebben bereikt. Die overeenkomsten dienen overeenkomsten betreffende de terugkeer en betreffende de niet-terugkeer van het kind te omvatten. Indien de niet-terugkeer is overeengekomen, dient het kind in de lidstaat van de nieuwe gewone verblijfplaats te blijven, en dient de bevoegdheid voor een eventuele toekomstige gezagsprocedure aldaar te worden bepaald op basis van de nieuwe gewone verblijfplaats van het kind.
- (23)
Onder de specifieke voorwaarden die bij de onderhavige verordening zijn vastgesteld, moet het mogelijk zijn dat de rechtsmacht inzake ouderlijke verantwoordelijkheid ook wordt aangenomen in een lidstaat waar procedures voor echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk tussen de ouders aanhangig zijn, of in een andere lidstaat waarmee het kind een nauwe band heeft en waarover de partijen op voorhand, uiterlijk op het moment waarop de zaak bij het gerecht aanhangig is gemaakt, overeenstemming hebben bereikt of waarmee zij in de loop van die procedure uitdrukkelijk hebben ingestemd, zelfs als het kind zijn gewone verblijfplaats niet in die lidstaat heeft, op voorwaarde dat de uitoefening van die bevoegdheid in het belang van het kind is. Volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie dient iedere andere persoon dan de ouders, die naar het nationaal recht de hoedanigheid van een partij in de door de ouders ingeleide procedure heeft, voor de toepassing van deze verordening te worden beschouwd als een partij in de procedure en dient derhalve het verzet van die partij tegen de bevoegdheidskeuze van de ouders van het kind in kwestie, na de datum waarop de zaak bij het gerecht aanhangig is gemaakt, te beletten dat de aanvaarding van de prorogatie van bevoegdheid door alle partijen op die datum wordt vastgesteld. Alvorens zijn bevoegdheid op basis van een forumkeuzeovereenkomst of -aanvaarding uit te oefenen, dient het gerecht na te gaan of deze overeenkomst of aanvaarding gebaseerd was op een geïnformeerde en vrije keuze van de betrokken partijen en niet het gevolg was van het feit dat één partij heeft geprofiteerd van de moeilijke of zwakke positie van de andere partij. Wanneer de bevoegdheid in de loop van de procedure wordt aanvaard, moet het gerecht daarvan akte nemen in overeenstemming met nationaal recht en procedures.
- (24)
Een overeengekomen of aanvaarde bevoegdheid moet, tenzij anders overeengekomen door de partijen, worden beëindigd zodra tegen een beslissing in die procedure inzake ouderlijke verantwoordelijk geen gewoon rechtsmiddel meer kan worden ingesteld of de procedure om een andere reden is beëindigd, zodat bij een eventuele nieuwe procedure het beginsel van nauwe verbondenheid wordt nageleefd.
- (25)
Indien de gewone verblijfplaats van een kind niet kan worden vastgesteld en de bevoegdheid niet op grond van een forumkeuzeovereenkomst kan worden bepaald, zijn de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zich bevindt, bevoegd. Deze regel op basis van aanwezigheid dient tevens van toepassing te zijn op vluchtelingenkinderen en kinderen die naar een ander land zijn overgebracht ten gevolge van onlusten in de lidstaat waar zij hun gewone verblijfplaats hadden. In het licht van deze verordening in samenhang met artikel 52, lid 2, van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1996 dient deze bevoegdheidsregel echter uitsluitend van toepassing te zijn op kinderen die vóór de overbrenging hun gewone verblijfplaats in een lidstaat hadden. Indien de gewone verblijfplaats van het kind vóór de overbrenging zich in een derde land bevond, dient de bevoegdheidsregel van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1996 betreffende vluchtelingenkinderen en kinderen die naar een ander land zijn overgebracht, van toepassing te zijn.
- (26)
In uitzonderlijke omstandigheden is een gerecht van de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft mogelijk niet het meest geschikte gerecht om de zaak te behandelen. In uitzonderlijke gevallen en onder bepaalde voorwaarden, en zonder daartoe verplicht te zijn, moet het bevoegde gerecht zijn bevoegdheid in een specifieke zaak kunnen overdragen aan een gerecht van een andere lidstaat indien dit gerecht beter in staat is om in die specifieke zaak het belang van het kind te beoordelen. Volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie mag de bevoegdheid inzake ouderlijke verantwoordelijkheid door een gerecht van een lidstaat uitsluitend worden overgedragen aan een gerecht van een andere lidstaat waarmee het kind een ‘bijzondere band’ heeft. In deze verordening moet een uitputtende lijst worden voorgesteld van de bepalende elementen van een dergelijke ‘bijzondere band’ Het bevoegde gerecht mag het verzoek aan het gerecht van een andere lidstaat uitsluitend doen indien zijn voorafgaande beslissing om de behandeling van de procedure aan te houden en een verzoek om bevoegdheidsoverdracht te doen definitief is geworden, indien er tegen die beslissing krachtens het nationaal recht een rechtsmiddel kan worden aangewend.
- (27)
In uitzonderlijke omstandigheden en indien het in dat specifieke geval in het belang van het kind is, moet een gerecht van een lidstaat waarmee het kind overeenkomstig deze verordening een bijzondere band heeft, maar dat overeenkomstig deze verordening geen bevoegdheid heeft, kunnen verzoeken om de overdracht van bevoegdheid van het bevoegde gerecht van de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft. In gevallen van ongeoorloofde overbrenging of niet doen terugkeren van een kind mag dat echter niet worden toegestaan. Het specifiek bevoegde gerecht moet overeenkomstig het nationale recht van de aangezochte lidstaat worden bepaald.
- (28)
Een bevoegdheidsoverdracht mag enkel gelden voor de specifieke zaak waarvoor om overdracht is verzocht, ongeacht of deze geschiedt op verzoek van een gerecht dat zijn bevoegdheid wil overdragen of op verzoek van een gerecht dat bevoegdheid wil verkrijgen. De overdracht mag geen gevolgen hebben voor toekomstige procedures ná de procedure waarvoor om de bevoegdheidsoverdracht werd verzocht en waarvoor deze werd toegestaan.
- (29)
Indien van geen enkele lidstaat een gerecht op grond van deze verordening bevoegd is, dient de bevoegdheid in elke lidstaat te worden bepaald door de wetgeving van die lidstaat. De term ‘wetgeving van die lidstaat’ moet de internationale instrumenten omvatten die in die lidstaat van kracht zijn.
- (30)
Deze verordening mag niet beletten dat de gerechten van een lidstaat die geen bevoegdheid ten gronde hebben, in spoedeisende gevallen voorlopige en bewarende maatregelen nemen met betrekking tot de persoon of de vermogensbestanddelen van een kind dat zich in die lidstaat bevindt. Deze maatregelen moeten overeenkomstig deze verordening niet in andere lidstaten worden erkend en ten uitvoer gelegd, met uitzondering van maatregelen die worden genomen om het kind te beschermen tegen een ernstig risico als bedoeld in artikel 13, lid 1, onder b), van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980. Maatregelen die worden genomen om het kind te beschermen tegen een dergelijk risico moeten van kracht blijven tot een gerecht van de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, de maatregelen heeft genomen die het passend acht. Als dat nodig is om de belangen van het kind te beschermen, informeert het gerecht, hetzij rechtstreeks, hetzij via de centrale autoriteiten, het gerecht van de lidstaat dat krachtens deze verordening ten gronde bevoegd is over de genomen maatregelen. Indien deze informatie niet is verstrekt, is dat echter geen grond om de maatregel niet te erkennen.
- (31)
Een gerecht dat alleen bevoegd is voor voorlopige en bewarende maatregelen, waarbij een verzoek ten gronde aanhangig wordt gemaakt, moet ambtshalve verklaren niet bevoegd te zijn als een gerecht van een andere lidstaat krachtens deze verordening ten gronde bevoegd is.
- (32)
Indien de uitkomst van een procedure voor een gerecht van een lidstaat dat krachtens deze verordening niet bevoegd is, afhangt van het beslechten van een incidentele vordering die binnen het toepassingsgebied van deze verordening valt, dan mag de verordening de gerechten van die lidstaat er niet van weerhouden deze vordering te beslechten. Als derhalve het onderwerp van de procedures bijvoorbeeld een geschil over een erfenis is waarbij een kind is betrokken, en een curator ad litem of bijzondere curator moet worden aangesteld om het kind in die procedure te vertegenwoordigen, dan moet de lidstaat die bevoegd is voor het geschil over de erfenis de mogelijkheid hebben deze vertegenwoordiger aan te stellen voor de aanhangige procedures, ongeacht of hij krachtens deze verordening bevoegd is inzake ouderlijke verantwoordelijkheid. De beslechting mag alleen gevolgen hebben voor de procedures waarvoor zij is verricht.
- (33)
Indien de geldigheid van een voor rekening van een kind verrichte of te verrichten rechtshandeling in een erfenisprocedure voor een gerecht in een lidstaat de toestemming of goedkeuring van een gerecht vereist, moet een gerecht in die lidstaat kunnen beslissen een dergelijke rechtshandeling al dan niet toe te staan of goed te keuren, ook indien hij krachtens deze verordening niet bevoegd is. Onder de term ‘rechtshandeling’ moet bijvoorbeeld worden verstaan: de aanvaarding of afwijzing van een erfenis, of een overeenkomst tussen de partijen over de verdeling van de nalatenschap.
- (34)
De toepassing van deze verordening dient de toepassing van het internationaal publiekrecht inzake diplomatieke immuniteit onverlet te laten. Indien de uit hoofde van deze verordening bestaande bevoegdheid niet kan worden uitgeoefend wegens het bestaan van diplomatieke immuniteit overeenkomstig het internationale recht, dient de bevoegdheid te worden uitgeoefend in de lidstaat waar de betrokkene geen immuniteit geniet, overeenkomstig de wet van deze lidstaat.
- (35)
Deze verordening definieert op welk tijdstip een zaak voor de toepassing van deze verordening wordt geacht bij een gerecht aanhangig te zijn gemaakt. In het licht van de twee verschillende systemen die in de lidstaten bestaan, waarbij het stuk waarmee de procedure wordt ingeleid hetzij eerst aan de verweerder wordt betekend of medegedeeld, hetzij eerst bij het gerecht wordt neergelegd, moet het volstaan dat de eerste stap krachtens het nationale recht is ondernomen, op voorwaarde dat de verzoeker vervolgens niet heeft nagelaten de krachtens het nationale recht vereiste stappen te ondernemen opdat de tweede stap zou plaatsvinden. Rekening houdend met het groeiende belang van bemiddeling en andere methoden voor alternatieve geschillenbeslechting, ook tijdens gerechtelijke procedures, moet, in overeenstemming met de jurisprudentie van het Hof van Justitie, een zaak bij het gerecht ook dan aanhangig geacht te zijn gemaakt op het tijdstip waarop het stuk dat het geding inleidt, of een gelijkwaardig stuk, bij het gerecht wordt ingediend in zaken waar de procedure inmiddels op verzoek van de partij die deze heeft ingesteld is geschorst met het oog op het vinden van een minnelijke oplossing, zonder dat het gedinginleidend stuk al aan de verweerder is betekend of medegedeeld en zonder dat de verweerder van de procedure op de hoogte was of er op enige wijze aan heeft deelgenomen, op voorwaarde dat de partij die de procedure heeft ingesteld vervolgens niet heeft nagelaten de vereiste stappen te nemen om het stuk aan de verweerder te doen betekenen of mede te delen. Bij aanhangigheid moet, volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie, de datum waarop een verplichte bemiddelingsprocedure bij een nationale bemiddelingsautoriteit is ingeleid, worden beschouwd als de datum waarop een zaak bij een ‘gerecht’ wordt geacht aanhangig te zijn gemaakt.
- (36)
Verordening (EG) nr. 1393/2077[lees: 1393/2007] van het Europees Parlement en de Raad (6) dient van toepassing te zijn op de betekening en kennisgeving van stukken in overeenkomstig deze verordening ingestelde procedures.
- (37)
Het gerecht van een lidstaat waarbij een zaak aanhangig is gemaakt waarvoor het overeenkomstig deze verordening niet ten gronde bevoegd is, maar waarvoor een gerecht van een andere lidstaat overeenkomstig deze verordening ten gronde bevoegd is, moet zich ambtshalve onbevoegd verklaren. Een gerecht van een lidstaat waarmee het kind overeenkomstig deze verordening een bijzondere band heeft moet echter de mogelijkheid, maar niet de verplichting hebben om overeenkomstig deze verordening om een bevoegdheidsoverdracht te verzoeken.
- (38)
Met het oog op een harmonische rechtsbedeling moeten parallel lopende procedures zoveel mogelijk worden beperkt en moet worden voorkomen dat in verschillende lidstaten onverenigbare beslissingen worden gegeven. Er moet een duidelijk en doeltreffend mechanisme zijn om problemen op het gebied van aanhangigheid en samenhang op te lossen, alsook om problemen te verhelpen die voortvloeien uit de tussen de lidstaten bestaande verschillen ten aanzien van het tijdstip waarop een zaak als aanhangig wordt beschouwd. Voor de toepassing van deze verordening moet dat tijdstip autonoom worden bepaald. Teneinde exclusieve forumkeuzeovereenkomsten doeltreffender te maken, mogen de bepalingen inzake aanhangigheid van deze verordening evenwel geen belemmering vormen wanneer ouders exclusieve bevoegdheid toekennen aan de gerechten van een lidstaat.
- (39)
Procedures inzake ouderlijke verantwoordelijkheid krachtens deze verordening en terugkeerprocedures krachtens het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 moeten, als grondbeginsel, het bij deze procedures betrokken kind dat in staat is een eigen mening te vormen, overeenkomstig de jurisprudentie van het Hof van Justitie een reële en effectieve mogelijkheid geven om die mening te uiten, en bij het beoordelen van het belang van het kind moet voldoende rekening worden gehouden met die mening. De mogelijkheid voor kinderen om vrijelijk hun mening te uiten overeenkomstig artikel 24, lid 1, van het Handvest en artikel 12 van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, speelt een belangrijke rol bij de toepassing van deze verordening. De verordening dient het echter aan de lidstaten over te laten in hun nationaal recht en procedures te bepalen door wie en hoe het kind zal worden gehoord. Het dient dan ook niet tot de doelstellingen van deze verordening te behoren om te bepalen of het kind moet worden gehoord door de rechter persoonlijk of door een gespecialiseerde deskundige die nadien verslag uitbrengt aan het gerecht, dan wel of het kind moet worden gehoord in de rechtszaal of ergens anders of via andere middelen. Daarenboven kan het horen van een kind, hoewel het een recht blijft, geen absolute verplichting vormen, maar moet dit worden beoordeeld met inachtneming van het belang van het kind, bijvoorbeeld in zaken waarin er overeenkomsten tussen de partijen bestaan.
Hoewel artikel 24 van het Handvest noch Verordening (EG) nr. 2201/2003 volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie het gerecht van de lidstaat van herkomst verplicht in iedere zaak kennis te nemen van de mening van het kind middels een hoorzitting, en dat gerecht zodoende over een beoordelingsmarge beschikt, bepaalt de jurisprudentie ook dat, indien dat gerecht besluit het kind de mogelijkheid te geven om te worden gehoord, het gerecht alle maatregelen moet nemen die nodig zijn voor het regelen van een dergelijke hoorzitting, gelet op het belang van het kind en de omstandigheden van iedere afzonderlijke zaak, opdat die bepalingen doeltreffend zijn en het kind een reële en effectieve mogelijkheid krijgt om zijn mening te uiten. Het gerecht van de lidstaat van herkomst moet, voor zover mogelijk en steeds met oog voor het belang van het kind, alle middelen aanwenden die het uit hoofde van het nationale recht ter beschikking staan, alsmede de specifieke instrumenten van internationale justitiële samenwerking, waaronder, in voorkomend geval, de instrumenten waarin Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad (7) voorziet.
- (40)
In gevallen van ongeoorloofd overbrengen of niet doen terugkeren van een kind dient de terugkeer van het kind onverwijld te worden verkregen en te dien einde dient het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 van toepassing te blijven, zoals aangevuld door deze verordening, in het bijzonder hoofdstuk III.
- (41)
Om de terugkeerprocedures uit hoofde van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 zo snel mogelijk te kunnen voltooien, moeten de lidstaten overwegen om, in overeenstemming met de structuur van hun nationale gerechtelijke apparaat, de bevoegdheid voor deze procedures te concentreren in een zo klein mogelijk aantal gerechten. De bevoegdheid inzake kinderontvoering kan voor een heel land in één enkel gerecht worden geconcentreerd of in een beperkt aantal gerechten; daarbij kan bijvoorbeeld het aantal beroepsgerechten als uitgangspunt worden gebruikt en kan de bevoegdheid inzake internationale kinderontvoeringen worden geconcentreerd bij één gerecht van eerste aanleg in elk district van een beroepsgerecht.
- (42)
In terugkeerprocedures uit hoofde van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980, dienen gerechten, van welke aanleg dan ook, binnen zes weken hun beslissing te geven, behalve wanneer uitzonderlijke omstandigheden dit onmogelijk maken. Het gebruik van alternatieve geschillenbeslechting mag niet als een uitzonderlijke omstandigheid gelden waardoor de termijn mag worden overschreden. Tijdens, of als gevolg van, het gebruik van dergelijke middelen kunnen er echter uitzonderlijke omstandigheden optreden. Voor een gerecht van eerste aanleg moet de termijn beginnen op het tijdstip dat de zaak bij dat gerecht aanhangig wordt gemaakt. Voor een hoger gerecht moet de termijn beginnen op het tijdstip waarop alle vereiste procedurele stappen zijn voltooid. Dergelijke stappen kunnen, al naargelang het betrokken rechtsstelsel, onder meer inhouden: de betekening of mededeling van het rechtsmiddel aan de verweerder, hetzij in de lidstaat waar het gerecht is gevestigd, hetzij in een andere lidstaat; de toezending van het dossier en het verzoek tot het rechtsmiddel aan het beroepsgerecht in lidstaten waar het rechtsmiddel moet worden ingesteld bij het gerecht dat de beslissing heeft gegeven die wordt bestreden; of een verzoek door een partij om een hoorzitting wanneer een dergelijk verzoek krachtens het nationale recht vereist is. De lidstaten moeten ook overwegen het aantal keren dat een rechtsmiddel kan worden ingesteld tegen een beslissing tot erkenning of weigering van de terugkeer van een kind krachtens het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 te beperken tot één.
- (43)
In alle gevallen die betrekking hebben op kinderen, en met name in gevallen van internationale kinderontvoering, moeten de gerechten de mogelijkheid overwegen om via bemiddeling en andere geschikte middelen tot een oplossing te komen, waar nodig bijgestaan door de bestaande netwerken en ondersteuningsstructuren voor bemiddeling in grensoverschrijdende geschillen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid. Dergelijke inspanningen mogen echter de terugkeerprocedures krachtens het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 niet nodeloos verlengen. Bovendien is bemiddeling niet altijd geschikt, vooral niet in gevallen van huiselijk geweld. Indien ouders in de loop van terugkeerprocedures uit hoofde van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 tot een overeenkomst komen over de terugkeer of niet-terugkeer van het kind, en tevens over onderwerpen betreffende ouderlijke verantwoordelijkheid, dient deze verordening hun onder bepaalde omstandigheden de kans te geven overeen te komen dat het aangezochte gerecht krachtens het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 de bevoegdheid moet hebben om bindende rechtsgevolgen toe te kennen aan hun overeenkomst, hetzij door deze overeenkomst in een besluit in te passen, hetzij door deze goed te keuren, hetzij door een ander middel te gebruiken waarin nationaal recht en procedures voorzien. Lidstaten waar de bevoegdheid geconcentreerd is, moeten daarom overwegen het gerecht waar het verzoek tot terugkeer uit hoofde van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 aanhangig is gemaakt, ook de mogelijkheid te geven de bevoegdheid inzake ouderlijke verantwoordelijkheid uit te oefenen die door de partijen in het kader van deze verordening is overeengekomen of aanvaard, indien de partijen in de loop van die terugkeerprocedure tot een overeenkomst zijn gekomen.
- (44)
Het gerecht van de lidstaat waarnaar het kind ongeoorloofd is overgebracht of waar het ongeoorloofd wordt vastgehouden, moet in welbepaalde, naar behoren gemotiveerde gevallen de terugkeer van het kind kunnen weigeren, zoals toegestaan krachtens het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980. Voor het de terugkeer van het kind weigert, moet het gerecht oordelen of er passende beschermingsmaatregelen zijn genomen of kunnen worden genomen om het kind te beschermen tegen het ernstige risico dat wordt genoemd in artikel 13, lid 1, onder b), van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980.
- (45)
Indien een gerecht overweegt de terugkeer van een kind te weigeren, enkel op basis van artikel 13, lid 1, onder b), van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980, dan dient het de terugkeer van het kind niet te weigeren als de partij die om de terugkeer van het kind verzoekt het gerecht ervan kan overtuigen, of als het gerecht er anderszins van overtuigd is, dat er een adequate regeling is getroffen om de bescherming van het kind na de terugkeer te waarborgen. Dergelijke regelingen zijn bijvoorbeeld een rechterlijke beslissing van de lidstaat waarnaar het kind terugkeert waardoor het de verzoeker verboden is het kind te benaderen, een voorlopige en bewarende maatregel van die lidstaat waarbij het kind bij de ontvoerende ouder die de hoofdverzorger is, mag blijven tot er na de terugkeer in die lidstaat een beslissing ten gronde over het gezagsrecht is genomen, of het aantonen van de beschikbaarheid van medische voorzieningen voor een kind dat behandeling behoeft. Welk soort regeling in dat bepaalde geval adequaat is, moet afhangen van het concrete ernstige risico waaraan het kind bij terugkeer waarschijnlijk zal worden blootgesteld indien niet in dergelijke regelingen is voorzien. Het gerecht dat wil nagaan of er een adequate regeling is getroffen, moet in eerste instantie een beroep doen op de partijen en, waar nodig en gepast, om bijstand verzoeken bij de centrale autoriteit of de netwerkrechters, meer bepaald binnen het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken, zoals ingesteld bij Besluit 2001/470/EG van de Raad (8), en het Internationale Haagse Netwerk van rechters.
- (46)
In voorkomend geval kan het gerecht, wanneer het de terugkeer van het kind gelast, alle nodige voorlopige en bewarende maatregelen uit hoofde van deze verordening gelasten die het nodig acht om het kind te beschermen tegen het ernstige risico op fysieke of psychische schade als gevolg van de terugkeer, dat anders tot weigering van de terugkeer zou leiden. Dergelijke maatregelen en de doorzending daarvan mogen de terugkeerprocedure uit hoofde van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 niet vertragen en mogen evenmin leiden tot het ondermijnen van de bevoegdheidsverdeling tussen het gerecht waarbij de terugkeerprocedure uit hoofde van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 aanhangig is gemaakt, en het gerecht dat krachtens deze verordening ten gronde bevoegd is inzake ouderlijke verantwoordelijkheid. Indien nodig moet het gerecht waar de terugkeerprocedure uit hoofde van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 aanhangig is gemaakt, met de steun van de centrale autoriteiten of de netwerkrechters, meer bepaald binnen het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken en het Internationale Haagse Netwerk van rechters, overleg plegen met het gerecht of de bevoegde instanties van de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft. Deze maatregelen moeten worden erkend door en ten uitvoer gelegd in alle andere lidstaten, met inbegrip van de lidstaten die krachtens deze verordening bevoegd zijn, totdat een gerecht van een dergelijke lidstaat de maatregelen heeft genomen die het nodig acht. Dergelijke voorlopige en bewarende maatregelen kunnen bijvoorbeeld inhouden dat het kind bij de hoofdverzorger blijft wonen of dat wordt geregeld hoe het contact met het kind na de terugkeer moet verlopen totdat het gerecht van de gewone verblijfplaats van het kind de maatregelen heeft genomen die het nodig acht. Dit laat de maatregelen of de beslissingen van het gerecht van de gewone verblijfplaats die zijn genomen na de terugkeer van het kind, onverlet.
- (47)
Een beslissing waarmee de terugkeer van het kind wordt gelast, moet uitvoerbaar bij voorraad kunnen worden verklaard, onverminderd enig daartegen gericht rechtsmiddel, indien vóór de beslissing over het rechtsmiddel de terugkeer van het kind is vereist in het belang van het kind zelf. Het nationale recht kan nader bepalen welk gerecht de beslissing uitvoerbaar bij voorraad kan verklaren.
- (48)
Als het gerecht van een lidstaat waarnaar het kind ongeoorloofd is overgebracht of waar het ongeoorloofd wordt vastgehouden, beslist de terugkeer van het kind krachtens het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 te weigeren, moet het in zijn beslissing expliciet verwijzen naar de artikelen van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 waarop het zijn weigering heeft gebaseerd. Ongeacht of dergelijke beslissing tot weigering definitief is dan wel of er nog rechtsmiddelen tegen mogelijk zijn, kan zij worden vervangen door een latere beslissing die wordt gegeven tijdens een gezagsprocedure door het gerecht van de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats had vóór het ongeoorloofd overbrengen of niet doen terugkeren. Tijdens deze procedure moeten alle omstandigheden, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, het gedrag van de ouders, grondig worden onderzocht, rekening houdend met de belangen van het kind. Heeft de resulterende beslissing ten gronde over het gezagsrecht de terugkeer van het kind tot gevolg, dan dient de terugkeer plaats te vinden zonder dat enigerlei bijzondere procedure is vereist voor de erkenning en tenuitvoerlegging van die beslissing in een andere lidstaat.
- (49)
Het gerecht dat de terugkeer van het kind weigert enkel en alleen op basis van artikel 13, lid 1, onder b), of van artikel 13, lid 2, van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980, of op basis van beide, moet ambtshalve een certificaat afgeven in de passende vorm zoals bepaald in deze verordening. Dit certificaat strekt ertoe de partijen te informeren over de mogelijkheid om uiterlijk drie maanden na de kennisgeving van de beslissing om de terugkeer van het kind te weigeren, bij een gerecht van de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats had onmiddellijk vóór het ongeoorloofd overbrengen of niet doen terugkeren, een procedure ten gronde betreffende het gezagsrecht aanhangig te maken, of, indien bij dat gerecht al een procedure aanhangig is gemaakt, relevante documenten betreffende de terugkeerprocedures ter kennis van het gerecht te brengen.
- (50)
Indien in de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats had onmiddellijk vóór het ongeoorloofd overbrengen of niet doen terugkeren reeds een procedure ten gronde over het gezagsrecht aanhangig is op het tijdstip dat een gerecht waarbij een verzoek om terugkeer op basis van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 aanhangig is gemaakt de terugkeer van het kind enkel weigert op basis van artikel 13, lid 1, onder b), of van artikel 13, lid 2, of beide, van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980, moet het gerecht dat de terugkeer van het kind geweigerd heeft, indien het weet heeft van die procedure, binnen één maand na de datum van zijn beslissing een kopie van de beslissing, het gepaste certificaat en, indien van toepassing, een afschrift, samenvatting of de notulen van de hoorzitting, evenals alle andere stukken die het relevant acht, doen toekomen aan het gerecht waarbij de zaak ten gronde over het gezagsrecht aanhangig is gemaakt. De term ‘alle andere stukken die het relevant acht’ verwijst naar alle documenten die informatie bevatten die van invloed kan zijn op het resultaat van die procedures inzake het gezagsrecht, voor zover die informatie niet al in de beslissing om de terugkeer te weigeren is vervat.
- (51)
Indien in de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats had onmiddellijk vóór het ongeoorloofd overbrengen of niet doen terugkeren, nog geen procedure ten gronde betreffende het gezagsrecht aanhangig is gemaakt en een partij uiterlijk drie maanden na de kennisgeving van de beslissing om de terugkeer van het kind te weigeren, een zaak bij een gerecht van die lidstaat aanhangig maakt, moet die partij een kopie van de beslissing om het kind niet terug te sturen krachtens het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980, het gepaste certificaat en, indien van toepassing, een afschrift, samenvatting of de notulen van de hoorzitting indienen bij het gerecht waarbij de procedure ten gronde over het gezagsrecht aanhangig is gemaakt. Dit belet niet dat het gerecht waarbij de procedure aanhangig is gemaakt, om alle bijkomende stukken kan verzoeken die het relevant acht en die informatie bevatten die van invloed kan zijn op het resultaat van de procedure ten gronde over het gezagsrecht, voor zover dergelijke informatie niet al in de beslissing om de terugkeer te weigeren is vervat.
- (52)
Indien uiterlijk drie maanden na de kennisgeving van de beslissing om de terugkeer van het kind te weigeren op grond van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980, bij het gerecht dat ten gronde bevoegd is voor het gezagsrecht, door een partij een procedure aanhangig wordt gemaakt, dan wel bij dat gerecht reeds een gezagsprocedure aanhangig is op het ogenblik waarop het die beslissing van het gerecht dat de terugkeer van het kind heeft geweigerd ontvangt, moet iedere beslissing die het resultaat is van dergelijke procedures ten gronde over het gezagsrecht en die de terugkeer van het kind naar die lidstaat met zich meebrengt, overeenkomstig hoofdstuk IV, afdeling 2, van deze verordening uitvoerbaar zijn in alle andere lidstaten, zonder dat daar enige speciale procedure voor nodig is en zonder dat verzet tegen de erkenning ervan mogelijk is. Dit moet gelden tenzij en voor zover die onverenigbaarheid met een latere beslissing inzake ouderlijke verantwoordelijkheid met betrekking tot hetzelfde kind wordt vastgesteld, op voorwaarde dat er voor de beslissing ten gronde betreffende het gezagsrecht die de terugkeer van het kind met zich meebrengt een certificaat voor ‘geprivilegieerde beslissingen’ is afgegeven. Indien de zaak bij het gerecht dat ten gronde bevoegd is voor het gezagsrecht, aanhangig wordt gemaakt na het verstrijken van de drie maanden, of indien de voorwaarden voor de afgifte van een certificaat voor dergelijke geprivilegieerde beslissingen niet zijn vervuld, moet de daaruit voortvloeiende beslissing ten gronde betreffende het gezagsrecht worden erkend en ten uitvoer gelegd in andere lidstaten overeenkomstig hoofdstuk IV, afdeling 1, van deze verordening.
- (53)
Onverminderd andere Unie-instrumenten kan het gerecht, indien een partij of een kind niet persoonlijk kan worden gehoord en de technische middelen beschikbaar zijn, een hoorzitting per videoconferentie of met behulp van ongeacht welke andere communicatietechnologie overwegen, tenzij het gebruik van een dergelijke technologie in het licht van de bijzondere omstandigheden van de zaak niet passend zou zijn voor het eerlijke verloop van de procedure.
- (54)
Wederzijds vertrouwen in de rechtsbedeling in de Unie rechtvaardigt het beginsel dat beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid die in een lidstaat zijn gegeven, in alle lidstaten moeten worden erkend, zonder dat daarvoor een erkenningsprocedure nodig is. Met name wanneer de autoriteiten van de aangezochte lidstaat een in een andere lidstaat gegeven beslissing krijgen voorgelegd waarbij een echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van een huwelijk wordt uitgesproken die niet meer kan worden betwist in de lidstaat van herkomst, moeten zij deze beslissing van rechtswege erkennen zonder dat daartoe enigerlei bijzondere procedure vereist is en moeten zij hun akten van de burgerlijke stand dienovereenkomstig aanpassen. Het komt toe aan het nationale recht om te bepalen of de gronden voor weigering kunnen worden aangevoerd door een partij of ambtshalve overeenkomstig het nationale recht. Dit belet eventuele belanghebbenden niet om overeenkomstig deze verordening te verzoeken om een beslissing dat er geen gronden voor weigering van de erkenning als bedoeld in deze verordening zijn. Het moet toekomen aan het nationale recht van de lidstaat waar dat verzoek wordt ingediend om te bepalen wie kan worden beschouwd als een belanghebbende die het recht heeft dat verzoek in te dienen.
- (55)
De erkenning en de tenuitvoerlegging van in een lidstaat gegeven beslissingen, authentieke akten en overeenkomsten dienen gebaseerd te zijn op het beginsel wederzijds vertrouwen. Derhalve dienen de gronden tot weigering van de erkenning, in het licht van de onderliggende doelstelling van deze verordening, namelijk bevordering van erkenning en tenuitvoerlegging, en doeltreffende bescherming van de belangen van het kind, tot het noodzakelijke minimum beperkt te blijven.
- (56)
De erkenning van een beslissing kan slechts worden geweigerd als een of meer van de in deze verordening bepaalde gronden voor weigering van de erkenning aanwezig zijn. De lijst van in deze verordening genoemde gronden voor weigering van de erkenning is exhaustief. Gronden die niet in deze verordening worden vermeld, zoals bijvoorbeeld een schending van de bepaling over aanhangigheid, zouden niet als weigeringsgronden moeten kunnen worden ingeroepen. In aangelegenheden in verband met ouderlijke verantwoordelijkheid, komt een latere beslissing altijd in de plaats van een eerdere beslissing met gevolgen voor de toekomst, voor zover deze onverenigbaar zijn.
- (57)
Wat betreft de mogelijkheid die het kind wordt geboden om zijn mening te uiten moet het gerecht dat de beslissing heeft gegeven de vrijheid hebben om te beslissen wat de geschikte methode is om het kind te horen. De weigering van erkenning van een beslissing mag niet uitsluitend worden gebaseerd op het enkele feit dat het gerecht dat de beslissing heeft gegeven, een andere methode heeft gebruikt dan die welke een gerecht in de lidstaat van erkenning zou gebruiken. De lidstaat waar de erkenning wordt ingeroepen, mag de erkenning niet weigeren indien een van de bij deze verordening toegestane uitzonderingen met betrekking tot deze specifieke weigeringsgrond van toepassing is. Het effect van die uitzonderingen is dat een gerecht in de lidstaat van tenuitvoerlegging niet de mogelijkheid mag hebben om te weigeren een beslissing ten uitvoer te leggen op de enkele grond dat het kind niet de mogelijkheid heeft gekregen om zijn mening te uiten, waarbij rekening wordt gehouden met zijn belangen, indien de procedure uitsluitend het vermogen van het kind betrof en op voorwaarde dat het bieden van die mogelijkheid in het licht van het onderwerp van de procedure niet noodzakelijk was, dan wel in geval van ernstige gronden, waarbij met name rekening wordt gehouden met de urgentie van de zaak. Die ernstige gronden kunnen bijvoorbeeld bestaan wanneer er een dreigend gevaar is voor de fysieke en psychische integriteit of het leven van het kind en verder uitstel het risico inhoudt dat dit gevaar werkelijkheid wordt.
- (58)
Daarnaast verantwoordt het streven naar een snellere en goedkopere behandeling van grensoverschrijdende geschillen waarbij kinderen betrokken zijn, de afschaffing van de verklaring van uitvoerbaarheid of, naargelang het geval, de registratie voor tenuitvoerlegging, voorafgaand aan de tenuitvoerlegging in de lidstaat van tenuitvoerlegging voor alle beslissingen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid. Terwijl Verordening (EG) nr. 2201/2003 deze verplichting slechts afschafte voor bepaalde beslissingen waarbij omgangsrecht wordt verleend en bepaalde beslissingen die de terugkeer van het kind met zich meebrengen, moet deze verordening de verplichting afschaffen voor de grensoverschrijdende tenuitvoerlegging van alle beslissingen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid; wel moet deze verordening een nog gunstiger behandeling van bepaalde beslissingen handhaven waarbij omgangsrecht wordt verleend en bepaalde beslissingen die de terugkeer van het kind met zich meebrengen. Bijgevolg moet, onder voorbehoud van deze verordening, een door het gerecht van een andere lidstaat gegeven beslissing worden behandeld alsof zij is gegeven in de lidstaat van tenuitvoerlegging.
- (59)
Wanneer voorlopige en bewarende maatregelen zijn gelast door een gerecht dat ten gronde bevoegd is, moet het verkeer van die maatregelen worden gewaarborgd krachtens deze verordening. Voorlopige en bewarende maatregelen die door een dergelijk gerecht zijn gelast zonder dat verweerder is gedaagd te verschijnen, mogen krachtens deze verordening evenwel niet worden erkend en ten uitvoer gelegd, tenzij de beslissing waarin de maatregel is vervat vóór de tenuitvoerlegging aan de verweerder is betekend of medegedeeld. Dit laat de erkenning en tenuitvoerlegging van dergelijke maatregelen krachtens nationaal recht onverlet. Wanneer er voorlopige en bewarende maatregelen zijn gelast door een gerecht van een lidstaat dat niet ten gronde bevoegd is, moet het verkeer ervan krachtens deze verordening worden beperkt tot maatregelen die zijn genomen in internationale zaken betreffende de ontvoering van kinderen en bedoeld zijn om het kind te beschermen tegen het in artikel 13, lid 1, onder b), van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 genoemde ernstige risico. Deze maatregelen dienen van toepassing te zijn totdat een gerecht van een lidstaat dat krachtens deze verordening ten gronde bevoegd is, de maatregelen heeft genomen die het nodig acht.
- (60)
Aangezien tenuitvoerleggingsprocedures gerechtelijk of buitengerechtelijk kunnen zijn, afhankelijk van het nationale recht, kunnen ‘voor de tenuitvoerlegging bevoegde autoriteiten’ gerechten, deurwaarders en alle andere bij nationaal recht vastgestelde autoriteiten zijn. Indien in deze verordening naast voor de tenuitvoerlegging bevoegde autoriteiten ook gerechten worden vermeld, dient dit gevallen te behelzen waarin de voor tenuitvoerlegging bevoegde autoriteit krachtens het nationaal recht een andere instantie is dan een gerecht, maar bepaalde beslissingen voorbehouden zijn aan gerechten, hetzij van begin af aan, hetzij omdat zij de handelingen van de voor tenuitvoerlegging bevoegde autoriteiten kunnen toetsen. Het dient aan de voor tenuitvoerlegging bevoegde autoriteit of het gerecht van de lidstaat van tenuitvoerlegging toe te komen om over te gaan tot het gelasten of nemen van of het voorzien in specifieke maatregelen die moeten worden getroffen in de tenuitvoerleggingsfase, waaronder alle niet-dwangmaatregelen en alle dwangmaatregelen die mogelijk beschikbaar zijn in het nationaal recht van die lidstaat, met inbegrip van boetes vrijheidsbeneming of wegneming van het kind door een deurwaarder.
- (61)
Om de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake de uitoefening van omgangsrecht van een andere lidstaat te bevorderen, dienen de voor tenuitvoerlegging bevoegde autoriteiten of de gerechten in de lidstaat van tenuitvoerlegging, gerechtigd te zijn om bepaalde details in verband met praktische omstandigheden of met wettelijke vereisten waaraan krachtens het recht van de lidstaat van tenuitvoerlegging moet worden voldaan, te specificeren. De regelingen waarin deze verordening voorziet moeten het gemakkelijker maken om een beslissing van de lidstaat van tenuitvoerlegging ten uitvoer te leggen die anders, vanwege de vaagheid ervan, niet ten uitvoer zou kunnen worden gelegd, opdat de voor de tenuitvoerlegging bevoegde autoriteit of het gerecht van tenuitvoerlegging de beslissing concreter en preciezer kan maken. Dit dient tevens te gelden voor alle andere regelingen waarmee beoogd wordt te voldoen aan de wettelijke vereisten van het nationaal tenuitvoerleggingsrecht van de lidstaat van tenuitvoerlegging, zoals de betrokkenheid van een autoriteit voor kinderbescherming of een psycholoog in de tenuitvoerleggingsfase. Deze regelingen mogen evenwel niet ingaan tegen of verder gaan dan de essentie van de beslissing inzake het omgangsrecht. Voorts mag de bevoegdheid uit hoofde van deze verordening om maatregelen aan te passen, het voor het gerecht van tenuitvoerlegging niet mogelijk maken om maatregelen die in de lidstaat van tenuitvoerlegging onbekend zijn te vervangen door andere maatregelen.
- (62)
De tenuitvoerlegging in een lidstaat van een in een andere lidstaat gegeven beslissing zonder verklaring van uitvoerbaarheid mag de eerbiediging van het recht van verweer niet in gevaar brengen. Daarom moet de persoon tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevorderd, kunnen verzoeken om weigering van erkenning of tenuitvoerlegging van een beslissing als hij meent dat er een grond voor weigering van erkenning of tenuitvoerlegging krachtens deze verordening aanwezig is. Het moet toekomen aan het nationale recht om te bepalen of de gronden voor weigering van erkenning in deze verordening ambtshalve dan wel op verzoek moeten worden onderzocht. Hetzelfde onderzoek moet derhalve mogelijk zijn in verband met de weigering van de tenuitvoerlegging. De toepassing van een nationale weigeringsgrond mag er niet toe leiden dat de voorwaarden en nadere bepalingen van de gronden waarin bij deze verordening is voorzien, worden uitgebreid.
- (63)
Een partij die zich verzet tegen de tenuitvoerlegging van een in een andere lidstaat gegeven beslissing, moet dat, voor zover mogelijk en in overeenstemming met het rechtsstelsel van de lidstaat van tenuitvoerlegging, kunnen doen in het kader van de tenuitvoerleggingsprocedure en moet, in één procedure, naast de weigeringsgronden waarin deze verordening voorziet, de weigeringsgronden kunnen inroepen die beschikbaar zijn krachtens het recht van de lidstaat waar om de tenuitvoerlegging wordt verzocht en die van toepassing zouden blijven omdat zij niet onverenigbaar zijn met de gronden waarin deze verordening voorziet. Het kan bij deze gronden bijvoorbeeld gaan om betwistingen op basis van formele gebreken krachtens het nationale recht in een tenuitvoerleggingsbesluit of op basis van de bewering dat de bij de beslissing vereiste stappen reeds gezet zijn of onmogelijk zijn geworden, bijvoorbeeld door overmacht, ernstige ziekte van de persoon aan wie het kind wordt overgedragen, de opsluiting of de dood van die persoon, het feit dat de lidstaat waarnaar het kind moet worden teruggebracht in een oorlogsgebied is veranderd nadat de beslissing is gegeven, of de weigering van tenuitvoerlegging van een beslissing die volgens het recht van de lidstaat waar om de tenuitvoerlegging wordt verzocht geen uitvoerbare inhoud heeft en niet in die zin kan worden aangepast.
- (64)
Om de persoon jegens wie om tenuitvoerlegging wordt verzocht, in kennis te stellen van de tenuitvoerlegging van een in een andere lidstaat gegeven beslissing, moet het op grond van deze verordening opgestelde certificaat, indien nodig vergezeld van de beslissing, een redelijke termijn vóór de eerste tenuitvoerleggingsmaatregel aan de betrokkene worden betekend of medegedeeld. De eerste tenuitvoerleggingsmaatregel betekent in dit verband de eerste tenuitvoerleggingsmaatregel na de betekening of mededeling. Volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie heeft de partij jegens wie om tenuitvoerlegging wordt verzocht het recht op een doeltreffende voorziening in rechte, die onder meer de mogelijkheid omvat een procedure in te leiden om de uitvoerbaarheid van de beslissing aan te vechten voordat de tenuitvoerlegging daadwerkelijk ingaat.
- (65)
In aangelegenheden in verband met ouderlijke verantwoordelijkheid zal de tenuitvoerlegging altijd betrekking hebben op een kind, en in veel gevallen op de overdracht van een kind aan een andere persoon dan de persoon bij wie het kind op dat tijdstip verblijft en/of op de verplaatsing van een kind naar een andere lidstaat. De primaire doelstelling moet dus zijn om het juiste evenwicht te vinden tussen enerzijds het recht van de verzoeker om in beginsel zo spoedig mogelijk de uitvoering van een beslissing te verkrijgen, ook in grensoverschrijdende gevallen in de Unie, zo nodig door toepassing van dwangmaatregelen, en anderzijds de noodzaak om de blootstelling van het kind aan deze mogelijk traumatiserende dwangmaatregelen voor tenuitvoerlegging zo veel mogelijk te beperken in gevallen waarin zulks niet kan worden vermeden. Deze afweging moet voor elk geval apart worden gemaakt door de voor tenuitvoerlegging bevoegde autoriteiten en de gerechten in elke lidstaat.
- (66)
Deze verordening beoogt de totstandbrenging van een gelijk speelveld onder de lidstaten wat betreft de grensoverschrijdende tenuitvoerlegging van beslissingen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid. In een aantal lidstaten zijn deze beslissingen reeds uitvoerbaar als er nog een rechtsmiddel tegen kan worden ingesteld, of als er reeds een rechtsmiddel is ingesteld en de zaak nog aanhangig is. In andere lidstaten is enkel een definitieve beslissing waar geen gewoon rechtsmiddel meer tegen kan worden ingesteld uitvoerbaar. Om oplossingen aan te reiken voor spoedeisende situaties voorziet deze verordening er daarom in dat bepaalde beslissingen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid uitvoerbaar bij voorraad kunnen worden verklaard door het gerecht van de lidstaat van herkomst, zelfs indien er nog een rechtsmiddel tegen kan worden ingesteld, namelijk beslissingen die de terugkeer van een kind gelasten krachtens het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 en beslissingen waarbij omgangsrecht wordt verleend.
- (67)
In tenuitvoerleggingsprocedures waarbij kinderen betrokken zijn, is het echter belangrijk dat de voor tenuitvoerlegging bevoegde autoriteiten of de gerechten snel kunnen reageren op een relevante verandering van omstandigheden, met inbegrip van betwistingen van de beslissing in de lidstaat van herkomst, het verlies van uitvoerbaarheid van de beslissing, en belemmeringen of noodsituaties waarmee zij in de tenuitvoerleggingsfase worden geconfronteerd. De tenuitvoerleggingsprocedure moet derhalve, hetzij op verzoek hetzij ambtshalve door de autoriteit of het gerecht, worden geschorst indien de uitvoerbaarheid van de beslissing is geschorst in de lidstaat van herkomst. De voor tenuitvoerlegging bevoegde autoriteit of het gerecht mag evenwel niet worden verplicht om actief te onderzoeken of de uitvoerbaarheid in de lidstaat van herkomst in de tussentijd is geschorst, na een beroepsprocedure of anderszins, indien er geen aanwijzingen zijn dat dit het geval is. Daarnaast moet het, op verzoek, aan de voor de tenuitvoerlegging bevoegde autoriteit of het gerecht worden overgelaten of de tenuitvoerlegging in de lidstaat van tenuitvoerlegging wordt geschorst of geweigerd, zelfs indien een of meer van de in deze verordening vervatte of toegestane gronden worden vastgesteld.
- (68)
Indien tegen de beslissing nog een rechtsmiddel kan worden ingesteld in de lidstaat van herkomst en de termijn voor het instellen van een gewoon rechtsmiddel nog niet is verstreken, moet de voor tenuitvoerlegging bevoegde autoriteit of het gerecht in de lidstaat van tenuitvoerlegging de tenuitvoerleggingsprocedure op verzoek kunnen schorsen. In die gevallen kan de autoriteit of het gerecht nader bepalen binnen welke termijn in de lidstaat van herkomst een rechtsmiddel moet worden ingesteld om de schorsing van een tenuitvoerleggingsprocedure te verkrijgen of te handhaven. De termijnbepaling dient enkel te gelden voor de schorsing van de tenuitvoerleggingsprocedure en mag geen invloed hebben op de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel volgens het procesrecht van de lidstaat van herkomst.
- (69)
In uitzonderlijke gevallen moet de voor tenuitvoerlegging bevoegde autoriteit of het gerecht de tenuitvoerleggingsprocedure kunnen schorsen indien de tenuitvoerlegging het kind zou blootstellen aan een ernstig risico van fysieke of psychische schade als gevolg van tijdelijke belemmeringen die zijn ontstaan nadat de beslissing is gegeven, of op grond van een andere belangrijke verandering van omstandigheden. De tenuitvoerlegging moet worden hervat zodra het ernstige risico van fysieke of psychologische schade ophoudt te bestaan. Indien het risico echter blijft bestaan, moeten voorafgaand aan de weigering van tenuitvoerlegging passende maatregelen worden genomen om te trachten de uitvoering van de beslissing te waarborgen, zulks in overeenstemming met nationaal recht en procedures, en in voorkomend geval met de ondersteuning van andere relevante professionals, zoals maatschappelijk werkers of kinderpsychologen. In het bijzonder moet de voor tenuitvoerlegging bevoegde autoriteit of het gerecht, overeenkomstig nationaal recht en procedures, alle belemmeringen als gevolg van een verandering van omstandighedenwegnemen, waaronder kennelijke bezwaren van het kind die pas zijn geuit nadat de beslissing werd gegeven en die zo sterk zijn dat zij, indien zij buiten beschouwing worden gelaten, een ernstig risico van fysieke of psychische schade voor het kind zouden vormen.
- (70)
Authentieke akten en overeenkomsten tussen partijen inzake scheiding van tafel en bed en echtscheiding die juridisch bindend zijn in één lidstaat, dienen voor de toepassing van de regels inzake erkenning te worden gelijkgesteld met ‘beslissingen’. Authentieke akten en overeenkomsten tussen partijen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid die in één lidstaat uitvoerbaar zijn, dienen voor de toepassing van de regels inzake erkenning en tenuitvoerlegging te worden gelijkgesteld met ‘beslissingen’.
- (71)
Hoewel de verplichting uit hoofde van deze verordening om het kind de mogelijkheid te geven zijn mening te uiten, niet van toepassing mag zijn op authentieke akten en overeenkomsten, moet het recht van het kind om zijn mening te uiten van toepassing blijven overeenkomstig artikel 24 van het Handvest en in het licht van artikel 12 van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, zoals uitgevoerd krachtens nationaal recht en procedures. Het feit dat een kind niet de mogelijkheid heeft gekregen zijn mening te uiten, mag niet automatisch gelden als grond voor weigering van de erkenning en tenuitvoerlegging van authentieke akten en overeenkomsten inzake ouderlijke verantwoordelijkheid.
- (72)
Inzake ouderlijke verantwoordelijkheid dienen in alle lidstaten centrale autoriteiten te worden aangewezen. De lidstaten moeten overwegen voor deze verordening dezelfde centrale autoriteit aan te wijzen als die voor de Verdragen van 's-Gravenhage van 1980 en 1996. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de centrale autoriteiten over adequate financiële en personele middelen beschikken om de taken te kunnen uitvoeren die hun krachtens deze verordening worden toegewezen.
- (73)
De bepalingen van deze verordening betreffende de samenwerking inzake ouderlijke verantwoordelijkheid dienen niet van toepassing te zijn op de verwerking van verzoeken om terugkeer op grond van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 die, overeenkomstig artikel 19 van dat Verdrag en de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie, geen procedures ten gronde inzake ouderlijke verantwoordelijkheid zijn. De toepassing van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 moet evenwel worden aangevuld door de bepalingen van deze verordening betreffende internationale kinderontvoering en door het hoofdstuk van deze verordening betreffende erkenning en tenuitvoerlegging en het hoofdstuk inzake algemene bepalingen.
- (74)
De centrale autoriteiten moeten gerechten en bevoegde autoriteiten, en in bepaalde gevallen ook personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen, bijstaan in grensoverschrijdende procedures, en zowel in algemene kwesties als in specifieke gevallen met elkaar samenwerken, onder meer ter bevordering van de minnelijke schikking van gezinsconflicten.
- (75)
Behalve in spoedeisende gevallen en onverminderd de bij deze verordening toegestane rechtstreekse samenwerking en communicatie tussen gerechten, kunnen gerechten en bevoegde autoriteiten uit hoofde van deze verordening verzoeken betreffende samenwerking inzake ouderlijke verantwoordelijkheid doen, en deze moeten worden ingediend bij de centrale autoriteit van de lidstaat van het verzoekende gerecht of de verzoekende bevoegde autoriteit. Bepaalde verzoeken kunnen ook worden gedaan door personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen. Deze verzoeken moeten worden ingediend bij de centrale autoriteit van de gewone verblijfplaats van de verzoeker. Deze verzoeken dienen onder meer verband te houden met verzoeken om informatie en bijstand te geven aan personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen en die op het grondgebied van de aangezochte centrale autoriteit beslissingen willen doen erkennen en ten uitvoer leggen, met name met betrekking tot het omgangsrecht en de terugkeer van het kind, inclusief, waar nodig, informatie over de manier waarop rechtshulp kan worden verkregen; verzoeken om door bemiddeling en andere alternatieve wijzen van geschillenbeslechting overeenstemming tussen personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen te bevorderen, evenals tot een gerecht of bevoegde autoriteit gerichte verzoeken om na te gaan of er maatregelen moeten worden genomen ter bescherming van de persoon of het vermogen van het kind.
- (76)
Een voorbeeld van een spoedeisend geval waarbij rechtstreeks initieel contact met het gerecht of de bevoegde instantie van de aangezochte lidstaat is toegestaan, is een tot de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat gericht rechtstreeks verzoek om te overwegen of er maatregelen ter bescherming van het kind moeten worden genomen indien wordt vermoed dat het kind direct gevaar loopt. De verplichting om zich tot de centrale autoriteit te richten, dient alleen voor initiële verzoeken te gelden; alle daaropvolgende communicatie met het gerecht, de bevoegde autoriteit of de verzoeker kan ook rechtstreeks verlopen.
- (77)
De centrale autoriteiten of de bevoegde autoriteiten mag niet worden belet overeenkomsten of regelingen met de centrale autoriteiten of de bevoegde autoriteiten van een of meer andere lidstaten aan te gaan of te handhaven, op grond waarvan rechtstreekse communicatie in hun onderlinge betrekkingen is toegestaan. De bevoegde autoriteiten moeten hun centrale autoriteiten in kennis te stellen van zulke overeenkomsten of regelingen.
- (78)
In specifieke gevallen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen, moeten de centrale autoriteiten met elkaar samenwerken om bijstand te bieden aan zowel gerechten en bevoegde autoriteiten als personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen. De door de aangezochte centrale autoriteit verleende bijstand houdt met name in dat het kind wordt gelokaliseerd, hetzij rechtstreeks hetzij via gerechten, bevoegde autoriteiten of andere instanties, als dat nodig is voor de uitvoering van een verzoek krachtens deze verordening, en op voorwaarde dat alle andere informatie wordt verstrekt die van belang is voor procedures inzake ouderlijke verantwoordelijkheid.
- (79)
Aangezochte centrale autoriteiten moeten tevens alle passende maatregelen nemen om de communicatie tussen gerechten, waar nodig, te vergemakkelijken, met name voor de toepassing van de regels inzake bevoegdheidsoverdracht, waaronder voorlopige en bewarende maatregelen in spoedeisende gevallen, in het bijzonder wanneer deze verband houden met internationale kinderontvoering en ten doel hebben het kind te beschermen tegen het in artikel 13, lid 1, onder b), van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 genoemde ernstige risico, en inzake aanhangigheid en onderling samenhangende procedures. Daartoe kan het verstrekken van informatie voor verdere rechtstreekse communicatie, bijvoorbeeld het verstrekken van contactgegevens van kinderwelzijnsorganisaties, rechters in het netwerk of het bevoegde gerecht, in bepaalde gevallen toereikend zijn.
- (80)
Ter verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening en onverminderd enige vereisten krachtens nationaal procedurerecht moet een verzoekend gerecht of een verzoekende autoriteit vrij kunnen kiezen tussen de verschillende kanalen waarlangs zij de nodige informatie kan verkrijgen.
- (81)
Als een verzoek met ondersteunende redenen voor een verslag of andere informatie die van belang is voor procedures inzake ouderlijke verantwoordelijkheid in de verzoekende lidstaat wordt ingediend, moeten de centrale autoriteiten dat verzoek hetzij rechtstreeks, hetzij via de gerechten, bevoegde autoriteiten of andere instanties van de aangezochte lidstaat, uitvoeren. Het verzoek moet met name een beschrijving bevatten van de procedures waarvoor de informatie nodig is en de feitelijke situatie die aanleiding gaf tot de procedures.
- (82)
Indien een gerecht van een lidstaat reeds een beslissing inzake ouderlijke verantwoordelijkheid heeft gegeven of een dergelijke beslissing overweegt, en de tenuitvoerlegging van de beslissing moet plaatsvinden in een andere lidstaat, moet het gerecht erom kunnen verzoeken dat de gerechten of bevoegde autoriteiten van die andere lidstaat bijstand verlenen bij de tenuitvoerlegging van de beslissing. Dat geldt bijvoorbeeld voor beslissingen inzake omgang onder toezicht die worden uitgevoerd in een andere lidstaat dan de lidstaat waar het gerecht dat de omgang gelast, is gevestigd, of voor beslissingen met andere begeleidende maatregelen van de gerechten of bevoegde autoriteiten in de lidstaat waar de beslissingen ten uitvoer moet worden gelegd.
- (83)
Indien een gerecht of een bevoegde autoriteit van een lidstaat overweegt een kind in een andere lidstaat te plaatsen, dient vóór de plaatsing een consultatieprocedure om goedkeuring te verkrijgen te worden gevolgd. Het gerecht dat of de bevoegde autoriteit die de plaatsing overweegt, moet de goedkeuring verkrijgen van de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het kind moet worden geplaatst, voordat het, c.q. zij, de plaatsing gelast of regelt. Daarnaast moeten de lidstaten conform de jurisprudentie van het Hof van Justitie voorzien in duidelijke regels en procedures voor de toepassing van op grond van deze verordening te verkrijgen goedkeuring, zulks ter wille van de rechtszekerheid en een snelle afhandeling. De procedures moeten de bevoegde autoriteit onder meer in staat stellen haar goedkeuring terstond te verlenen of te weigeren. Wanneer er binnen drie maanden geen antwoord wordt ontvangen, mag dit niet als een goedkeuring worden begrepen, en zonder goedkeuring mag de plaatsing niet doorgaan. Het verzoek om goedkeuring moet ten minste vergezeld gaan van een verslag over het kind, samen met de redenen voor de voorgestelde plaatsing of zorgverstrekking, de verwachte duur van de plaatsing, informatie over eventuele voorgenomen financiering, aangevuld met alle andere informatie die de aangezochte lidstaat nuttig zou kunnen achten, zoals eventueel gepland toezicht op de maatregel, regelingen voor contact met de ouders, andere familieleden of andere personen met wie het kind een nauwe band heeft, of de redenen waarom dergelijk contact niet wordt overwogen gelet op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Gelet op de jurisprudentie van het Hof van Justitie mag, indien een specifieke termijn is goedgekeurd, die goedkeuring niet gelden voor beslissingen of regelingen tot verlenging van de plaatsing. In die omstandigheden moet een nieuw verzoek om goedkeuring worden ingediend.
- (84)
Indien in de lidstaat van de gewone verblijfplaats van het kind wordt overwogen het kind in een inrichting of in pleegzorg te plaatsen, moet het gerecht in het vroegste stadium van de procedure passende maatregelen in overweging nemen om te waarborgen dat de rechten van het kind in acht worden genomen, met name het recht om zijn identiteit te behouden en het recht om contact te behouden met de ouders of, waar passend, met andere familieleden, gelet op de artikelen 8, 9 en 20 van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind. Indien het gerecht kennis heeft van een nauwe band van het kind met een andere lidstaat kunnen passende maatregelen in het bijzonder een kennisgeving aan het consulaire orgaan van die lidstaat overeenkomstig artikel 37, punt b), van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen inhouden. Ook de centrale autoriteit van die andere lidstaat kan het gerecht inlichten over het bestaan van die nauwe band. Onder passende maatregelen kan ook worden verstaan een verzoek uit hoofde van deze verordening aan die lidstaat om informatie over een ouder, een familielid of andere personen die geschikt zouden kunnen zijn om voor het kind te zorgen. Afhankelijk van de omstandigheden kan het gerecht voorts om informatie verzoeken over procedures en beslissingen betreffende een ouder of broers of zussen van het kind. Het belang van het kind dient de voornaamste overweging te blijven. Meer bepaald mag geen van deze bepalingen afbreuk doen aan het nationale recht of de procedures die van toepassing zijn op een beslissing over de plaatsing genomen door het gerecht of de bevoegde autoriteit in de lidstaat die de plaatsing overweegt. In het bijzonder mogen deze bepalingen de autoriteiten van de bevoegde lidstaat niet verplichten tot plaatsing van het kind in die andere lidstaat of tot het verder betrekken van die lidstaat bij de procedure of beslissing over de plaatsing.
- (85)
Aangezien tijd van cruciaal belang is in zaken inzake ouderlijke verantwoordelijkheid, moet informatie waarom wordt verzocht uit hoofde van de bepalingen van deze verordening betreffende samenwerking, onder meer wat betreft het verzamelen en uitwisselen van informatie die van belang is in procedures inzake ouderlijke verantwoordelijkheid, en de beslissing tot verlening of weigering van goedkeuring van de plaatsing van een kind in een andere lidstaat, door de centrale autoriteit van de aangezochte lidstaat uiterlijk drie maanden na de ontvangst van het verzoek aan de verzoekende lidstaat worden toegezonden tenzij dit als gevolg van uitzonderlijke omstandigheden onmogelijk blijkt. Dit dient de verplichting van de bevoegde nationale autoriteit te omvatten om de informatie aan de aangezochte centrale autoriteit te verstrekken, of om toe te lichten waarom die niet kan worden verstrekt, zodanig dat de centrale autoriteit die termijn kan eerbiedigen. Desalniettemin moeten alle betrokken bevoegde autoriteiten ernaar streven sneller te antwoorden dan binnen deze maximale termijn.
- (86)
Dat de vergaderingen van de centrale autoriteiten met name door de Commissie worden bijeengeroepen in het kader van het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken overeenkomstig Beschikking 2001/470/EG, mag geen beletsel vormen voor het beleggen van andere vergaderingen van de centrale autoriteiten.
- (87)
Tenzij in deze verordening anders is bepaald, moet Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (9) van toepassing zijn op de verwerking van persoonsgegevens door de lidstaten overeenkomstig deze verordening. Meer specifiek kan, om de uitvoering van een verzoek op grond van deze verordening niet in het gedrang te brengen, bijvoorbeeld een verzoek om de terugkeer van een kind overeenkomstig het Verdrag van 1980 van 's-Gravenhage of een verzoek aan een gerecht om zich te beraden op de noodzaak om maatregelen te nemen met het oog op de bescherming van de persoon of de eigendom van het kind, de verplichte kennisgeving aan de betrokkene op grond van artikel 14, leden 1 tot en met 4, van Verordening (EU) 2016/679, bijvoorbeeld over gevraagde gegevens voor het lokaliseren van het kind, worden uitgesteld totdat het verzoek waarvoor deze informatie is vereist, is uitgevoerd. Deze uitzondering wordt gemaakt overeenkomstig artikel 14, lid 5, alsmede artikel 23, lid 1, punten f), g), i) en j), van Verordening (EU) 2016/679. Dit mag niet beletten dat een tussenpersoon, een gerecht of een bevoegde autoriteit waaraan de informatie is doorgegeven, maatregelen neemt om het kind te beschermen of ervoor kan zorgen dat dergelijke maatregelen worden genomen, indien het kind wordt blootgesteld aan een risico van schade of er aanwijzingen zijn voor een dergelijk risico.
- (88)
In gevallen waarin de openbaarmaking of bevestiging van de betrokken informatie ten koste zou kunnen gaan van de gezondheid, veiligheid of vrijheid van het kind of een andere persoon, bijvoorbeeld wanneer er huiselijk geweld is gepleegd en een gerecht heeft gelast het nieuwe adres van het kind niet mee te delen aan de verzoeker, streeft deze verordening een delicaat evenwicht na. Hoewel in deze verordening moet worden bepaald dat een centrale autoriteit, gerecht of bevoegde autoriteit informatie die voor de toepassing van deze verordening is vergaard of toegezonden niet openbaar mag maken of mag bevestigen aan de verzoeker of aan een derde indien de centrale autoriteit, het gerecht of de bevoegde autoriteit vaststelt dat dit ten koste zou kunnen gaan van de gezondheid, veiligheid of vrijheid van het kind of een andere persoon, moet in deze verordening niettemin worden benadrukt dat dat geen beletsel mag vormen voor het vergaren en toezenden van informatie door en tussen centrale autoriteiten, gerechten en bevoegde autoriteiten, voor zover dit noodzakelijk is om de verplichtingen krachtens deze verordening te vervullen. Dit houdt in dat, indien mogelijk en passend, een verzoek op grond van deze verordening moet kunnen worden verwerkt zonder dat alle informatie die nodig is voor de verwerking ervan aan de verzoeker wordt verstrekt. Indien het nationale recht daarin voorziet, zou een centrale autoriteit bijvoorbeeld namens een verzoeker een procedure kunnen inleiden zonder de informatie over de verblijfplaats van het kind aan de verzoeker door te geven. In gevallen waarin het louter indienen van een verzoek al ten koste kan gaan van de gezondheid, veiligheid of vrijheid van het kind of een andere persoon, mag er krachtens deze verordening geen verplichting bestaan om een dergelijk verzoek in te dienen.
- (89)
Teneinde ervoor te zorgen dat de certificaten voor gebruik in combinatie met de toepassing van de hoofdstukken III en IV van deze verordening up-to-date worden gehouden, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijzigingen in de bijlagen I tot en met IX bij deze verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven(10). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangt de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
- (90)
De continuïteit tussen het verdrag van 1998 opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken (‘Verdrag Brussel II’) (11), Verordening (EG) nr. 1347/2000, Verordening (EG) nr. 2201/2003 en deze verordening moet worden gewaarborgd voor zover de bepalingen ongewijzigd zijn gebleven; daartoe zijn overgangsbepalingen nodig. Deze continuïteit moet ook gelden voor de uitleg, onder meer door het Hof van Justitie, van het Verdrag Brussel II en van de Verordeningen (EG) nr. 1347/2000 en (EG) nr. 2201/2003.
- (91)
Er zij aan herinnerd dat artikel 351 van het VWEU van toepassing is op overeenkomsten die lidstaten vóór hun toetreding tot de Unie hebben gesloten met één of meer derde landen.
- (92)
Het recht dat toepasselijk is inzake ouderlijke verantwoordelijkheid moet worden vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk III van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1996. Bij de toepassing van dat verdrag in procedures voor een gerecht van een lidstaat waar deze verordening van toepassing is, moet de verwijzing in artikel 15, lid 1, van dat verdrag naar ‘het bepaalde in hoofdstuk II’ van dat verdrag worden begrepen als een verwijzing naar ‘de bepalingen van deze verordening’.
- (93)
Met het oog op de goede werking van deze verordening dient de Commissie de toepassing ervan te beoordelen en in voorkomend geval de nodige wijzigingen voor te stellen.
- (94)
De Commissie dient de door de lidstaten toegezonden informatie openbaar te maken en bij te houden.
- (95)
Overeenkomstig artikel 3 en artikel 4 bis, lid 1, van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en aan het VWEU, hebben die lidstaten te kennen gegeven dat zij wensen deel te nemen aan de aanneming en toepassing van deze verordening.
- (96)
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en aan het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze verordening, zodat deze niet bindend voor, noch van toepassing op Denemarken is.
- (97)
- (98)
Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt vanwege de verschillen tussen nationale regels over bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen, maar vanwege de rechtstreekse toepasselijkheid en het bindend karakter van deze verordening beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Voetnoten
Advies van 18 januari 2018 (PB C 458 van 19.12.2018, blz. 499) en advies van 14 maart 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
Advies van 26 januari 2017 (PB C 125 van 21.4.2017, blz. 46).
Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB L 338 van 23.12.2003, blz. 1).
Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 352 van 20.12.2012, blz. 1).
Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (PB L 7 van 10.1.2009, blz. 1).
Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (de betekening en de kennisgeving van stukken), en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1348/2000 (PB L 324 van 10.12.2007, blz. 79).
Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken (PB L 174 van 27.6.2001, blz. 1).
Beschikking 2001/470/EG van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de oprichting van een Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken (PB L 174 van 27.6.2001, blz. 25).
Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
PB C 221 van 16.7.1998, blz. 1.
Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).
PB C 120 van 6.4.2018, blz. 18.