Kamerstukken TK 1997-1998, 25 325, nr. 6, p. 2.
HR, 23-09-2014, nr. 12/03134
ECLI:NL:HR:2014:2756, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Conclusie: Gedeeltelijk contrair, Conclusie: Gedeeltelijk contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-09-2014
- Zaaknummer
12/03134
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:2756, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑09‑2014; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2012:BW7828, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1607, Gedeeltelijk contrair
ECLI:NL:PHR:2014:1607, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑06‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:2756, Gedeeltelijk contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 20‑02‑2014
- Vindplaatsen
NJ 2014/431 met annotatie van
SR-Updates.nl 2014-0339
Uitspraak 23‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Art. 11.3 Opiumwet. Handelen “in de uitoefening van een beroep of bedrijf”. Mede met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel - verdrievoudiging strafmaximum op te leggen vrijheidsstraf - moeten aan de vaststelling daarvan bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter in voorkomende gevallen daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te besteden. ’s Hofs kennelijke oordeel dat de teelt i.c. zodanig grootschalig en professioneel was dat sprake was van handelen “in de uitoefening van een beroep of bedrijf” a.b.i. art. 11.3 Ow geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Opmerking verdient dat het Hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting naast het derde lid ook het vijfde lid van art. 11 Ow heeft kunnen toepassen.
Partij(en)
23 september 2014
Strafkamer
nr. 12/03134
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 30 mei 2012, nummer 20/003937-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest ten aanzien van feit 1 en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel richt zich tegen de bewezenverklaring van feit 1 voor zover inhoudende dat de verdachte heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf als bedoeld in art. 11, derde lid, Opiumwet.
2.2.1.
Overeenkomstig de inleidende dagvaarding is ten laste van de verdachte, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 september 2009 tot en met 19 november 2009 te Heeswijk Dinther, gemeente Bernheze, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk (ongeveer) 716 hennepplanten (een grote hoeveelheid hennepplanten), waarvan 35 hennepstekken (zijnde hennep een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II) heeft geteeld."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt en op 22 november 2009 ondertekend door [verbalisant 1] (hoofdagent van politie) en [verbalisant 2] (agent van politie), doorgenummerde pagina's 15 tot en met 17 van bovenvermeld proces-verbaal, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisanten of één van hen:
Op 19 november 2009 belden wij aan bij de woning aan de [a-straat 1] te Heeswijk-Dinther. De man die de deur voor ons opende, [verdachte], bleek later de hoofdbewoner te zijn.
Toen wij de garage in liepen, roken wij een voor ons ambtshalve bekende henneplucht. Toen wij de trap op liepen zagen wij op de overloop direct 25 ons ambtshalve bekende hennepplanten. Wij zagen op de overloop tevens een dompelpomp en een ventilatieregelaar staan.
Toen wij de linkerdeur openden, troffen wij een in werking zijnde hennepkwekerij aan. Wij zagen dat er in deze ruimte 180 hennepplanten stonden. Wij zagen boven de hennepplanten 9 assimilatielampen van 600 watt, met kap hangen. Wij zagen 2 losse tafelventilatoren van 50 watt staan en 1 afzuiginstallatie van 200 watt. Wij zagen dat er 9 transformatoren en 1 schakelbord aanwezig waren.
Toen wij de rechterdeur openden, troffen wij een in werking zijnde hennepkwekerij aan. Wij zagen dat er in deze ruimte 280 hennepplanten stonden. Wij zagen boven de hennepplanten 20 assimilatielampen van 600 watt, met kap, hangen. Wij zagen 2 losse tafelventilatoren van 50 watt staan en 1 afzuiginstallatie van 200 watt. Wij zagen dat er 20 transformatoren en 1 schakelbord aanwezig waren. Wij zagen dat er verschillende hennepstekken op de grond van het looppad lagen, als waren deze net geknipt. Wij zagen ook een witte plastic zak liggen, met daarin ongeveer 35 hennepstekken.
Toen wij de tweede verdieping van de woning betraden, zagen wij dat wij terecht kwamen op een overloop met 3 deuren. Toen wij de rechterdeur op de overloop openden, zagen wij dat er in die ruimte 1 dompelpomp van 400 watt, 1 schakelbord en 1 ventilatieregelaar aanwezig waren. Toen wij de deur tegenover de trap op de overloop van de zolder openden, troffen wij een in werking zijnde hennepkwekerij aan. Wij zagen dat er in deze ruimte 196 hennepplanten stonden. Wij zagen dat er in deze ruimte tevens 18 assimilatielampen van 600 watt, met kap, aanwezig waren. Wij zagen 3 losse tafelventilatoren van 50 watt staan en 1 afzuiginstallatie van 200 watt. Wij zagen dat er 15 transformatoren en 1 schakelbord aanwezig waren.
Vervolgens vroeg ik aan de hoofdbewoner of er nog meer dingen waren. Ik zag dat hij vervolgens links naast de koelkast wat houten schotten verwijderde en daar achter een blauwe regenton vandaan haalde. Toen ik deze ton opende zag ik dat deze bijna vol zat met ons ambtshalve bekend hennepafval. Ik rook ook dat er een henneplucht uit de ton kwam.
2. Een proces-verbaal "Opiumwet" d.d. 26 november 2009, doorgenummerde pagina's 19 en 20 van bovenvermeld proces-verbaal, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisant [verbalisant 3] (hoofdagent van politie):
Op 26 november 2009 werd door mij een onderzoek ingesteld in verband met een vermoedelijke overtreding van de Opiumwet. Het onderzoek vond plaats aan een hoeveelheid verdovende middelen die aan mij ter beschikking werd gesteld door [verbalisant 2].
Deze partij was in beslag genomen in de woning van de verdachte [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1980.
De aangeboden partij bestond uit gedroogde plantdelen.
Uit de aangeboden hoeveelheid materiaal werd door mij een representatief monster genomen dat werd gewaarmerkt zoals in de sporenlijst vermeld. Dit monster werd getest conform het gestelde in de 'Forensisch technische norm 120.02' waarbij gebruik werd gemaakt van een Narcotest ODV testbuisje.
De test gaf een positieve reactie, indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj, vermeld op lijst II van de Opiumwet.
Sporenlijst
2009123249 garage 1: links
2009123249 garage 2: rechts
2009123249 overloop
2009123249 zolder
3. Een aangifte van Enexis B.V., opgemaakt en op 2 december 2009 ondertekend door [betrokkene 1], medewerker Fraudebestrijding Enexis B.V, doorgenummerde pagina's 29 tot en met 31 van bovenvermeld proces-verbaal, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Aangever Enexis B.V.
Namens Enexis B.V. ben ik bevoegd om aangifte van diefstal van energie te doen.
Enexis B.V. heeft met een persoon genaamd [verdachte] een overeenkomst betreffende aansluiting en transport van elektriciteit naar het perceel [a-straat 1] te Heeswijk-Dinther.
Op 19 november 2009 is er door fraude-inspecteur [betrokkene 2] van Enexis B.V., een onderzoek ingesteld naar de meetinrichting in de woning gelegen aan het perceel [a-straat 1] te Heeswijk Dinther.
Bij dit onderzoek is het volgende geconstateerd:
De fraude-inspecteur constateerde op 19 november 2009 verboden handelingen aan de elektriciteitsinstallatie en trof het volgende aan:
Illegale aansluiting op onderzijde zekeringhouders. De eerdergenoemde medewerker zag dat de zegels van de hoofdaansluitkast waren verbroken. Na het verwijderen van het deksel van de aansluitkast zag hij dat aan de onderzijde van de zekeringhouders een illegale elektriciteitsaansluiting was gemaakt. Hij zag dat deze aansluiting buiten de elektriciteitsmeter om liep naar de hennepplantage en deze voorzag van elektriciteit. Uit ervaring weet hij dat door een illegale aansluiting onder de zekeringhouders te maken, het mogelijk is meer vermogen af te nemen dan dat de contractueel overeengekomen en geïnstalleerde hoofdzekeringen zouden doorlaten. Hij weet dat daardoor schade en hinder werd veroorzaakt aan Enexis, omdat de juiste tarievenregeling niet juist kon worden toegepast. Voorts heeft hij vastgesteld dat het gelijktijdige af te nemen vermogen van de getransporteerde elektriciteit niet meer in overeenstemming was met de installatie.
De eerdergenoemde fraude-inspecteur zag dat de hoofdbeveiliging ten behoeve van de elektrische installatie verzwaard was. Hij zag dat er nu zekeringen met een waarde van Onbeperkt geplaatst waren. Door voorstaande werd schade en hinder veroorzaakt aan Enexis B.V. omdat de juiste tarievenregeling niet kon worden toegepast. Voorts was het gelijktijdige af te nemen vermogen van de getransporteerde elektriciteit niet meer in overeenstemming met de installatie.
Door de manipulatie werd afgenomen elektriciteit ten behoeve van de hennepplantage niet correct via de elektriciteitsmeter geregistreerd.
Naar aanleiding van een inventarisatie en het door Enexis B.V. ingestelde onderzoek is door mij een berekening gemaakt waaruit blijkt dat er minimaal 46.569 kWh illegaal is afgenomen (weggenomen) ten behoeve van de hennepplantage en eventueel huishoudelijk verbruik.
Niemand had het recht of de toestemming van Enexis B.V. om het zegel te verbreken of wijziging in de bedrading aan te brengen. Niemand is gerechtigd de elektra, zijnde eigendom van Enexis B.V. op deze wijze weg te nemen en zich toe te eigenen.
4. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 22 oktober 2010, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik erken het mij ten laste gelegde. In de periode van 1 september 2009 tot en met 19 november 2009 had ik hennepkwekerijen in verschillende ruimtes in een door mij gehuurde woning te Heeswijk Dinther aan de [a-straat 1]. Ik heb alles laten aanleggen, inclusief de stroomvoorziening.
5. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 3 december 2009, doorgenummerde pagina 58 van bovenvermeld proces-verbaal, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte:
De kwekerijen zijn aangelegd. Ik denk dat ze eind augustus 2009 zijn aangelegd."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende overwogen:
"In de hennepkwekerij waren, blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 22 november 2009 (pagina's 15 tot en met 17 van het dossier), kunstlichten (47), ventilatoren (7) en afzuiginstallaties (3) aanwezig. Voorts zijn er transformatoren (44), schakelborden (4), een ventilatieregelaar en een dompelpomp aangetroffen. Voorts is er een regenton aangetroffen die bijna vol zat met hennepafval.
Vastgesteld kan worden dat de verdachte een aanzienlijke investering heeft gedaan met de bedoeling een hennepkwekerij op te zetten waarmee verschillende keren kon worden geoogst ten behoeve van de verkoop, dat de capaciteit van de kwekerij niet gering was (716 hennepplanten), en dat het teeltproces geschiedde in afzonderlijke daarvoor ingerichte ruimtes onder gecontroleerde condities en in belangrijke mate geautomatiseerd verliep met behulp van technische middelen, kennelijk ter optimalisering van het teeltproces en minimalisering van de daarvoor van de teler vereiste inspanning.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als hennepteelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf."
2.2.4.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als "in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel".
2.3.1.
Art. 11 Opiumwet luidt:
"1. Hij die handelt in strijd met een in artikel 3 gegeven verbod, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie.
2. Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3 onder B, C of D, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie. 3. Hij die in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3, onder B, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
4. Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3 onder A, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie. 5. Indien een feit als bedoeld in het tweede of vierde lid, betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel, wordt gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd. Onder grote hoeveelheid wordt verstaan een hoeveelheid die meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel. 6. Het tweede lid is niet van toepassing, indien het feit betrekking heeft op een hoeveelheid van hennep of hasjiesj van ten hoogste 30 gram.
7. Het tweede en vierde lid zijn niet van toepassing, indien het feit betrekking heeft op een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik, van de in lijst II vermelde middelen, met uitzondering van hennep en hasjiesj."
2.3.2.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 18 maart 1999, Stb. 1999, 168 (wijziging van de Opiumwet in verband met de invoering van een verhoogde strafmaat voor beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt), houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"Wij stellen voor het telen van hennep expliciet strafbaar te stellen en de strafmaat voor de verboden gedraging fors te verhogen, voor zover deze plaatsvindt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
Gelet op het hierboven geschetste beeld van de grootschalige hennepteelt, stellen wij voor niet alleen de strafmaat voor de professionele hennepteelt te verhogen, maar ook de strafmaat voor het beroeps- of bedrijfsmatige bereiden, verwerken, verkopen en afleveren van hennepplanten. Daardoor wordt het mogelijk doeltreffend op te treden tegen de professionele en grootschalige hennepteelt en de gedragingen die daar doorgaans onlosmakelijk mee zijn verbonden. Met een verhoging van de strafmaat voor het kweken van hennepplanten kan niet worden volstaan. Een effectieve aanpak van de grootschalige hennepteelt is slechts mogelijk als de strafmaat voor de daarbij behorende gedragingen, voor zover die beroeps- of bedrijfsmatig worden verricht, zoals het verwerken, verkopen en afleveren van deze planten, eveneens wordt verhoogd. Zou hierin niet worden voorzien dan zouden criminelen die zich hiermee bezig houden, het telen van hennep kunnen overlaten aan stromannen, zodat de strafmaatverhoging niet op hen van toepassing is. Als strafmaat stellen wij voor: vier jaar gevangenisstraf of een geldboete van de vijfde categorie.
De voorgestelde verhoging van de strafmaat voor de grootschalige hennepteelt achten wij gerechtvaardigd, gelet op het professionele en lucratieve karakter van deze teelt en om te voorkomen dat nederwiet een exportproduct wordt. De verhoging van de strafmaat heeft tot gevolg dat voorlopige hechtenis mogelijk wordt voor dit delict en de daaraan gekoppelde dwangmiddelen, zoals bijvoorbeeld de huiszoeking ter inbeslagneming en de telefoontap. Deze dwangmiddelen maken een effectief optreden tegen de grootschalige hennepteelt mogelijk. Overigens strekt deze verhoging van de strafmaat zich uit tot alle verboden die worden gesteld in het onderhavige artikel, eerste lid onder B, en derhalve tot alle hier genoemde handelingen met de middelen die staan vermeld op Lijst II van de wet.
(...)
Artikel 11
Het voorgestelde derde lid bevat ten opzichte van het bestaande tweede lid van artikel 11 een gekwalificeerde strafbaarstelling, voor zover het gaat om de verboden, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder B, inclusief het nieuw op te nemen «telen». Het strafverhogende element vormt het beroeps- of bedrijfsmatige karakter van de overtreding van deze verboden. Voor dit criterium is gekozen, omdat uit de professionaliteit voortvloeit dat de hoeveelheden verdovende middelen of psychotrope stoffen die erbij zijn betrokken, niet gering zijn. Dit is tevens de reden waarom het bestaande vierde lid, houdende het 30-gramcriterium, niet van toepassing is verklaard."
2.3.3.
De nota naar aanleiding van het verslag bij genoemd wetsvoorstel houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"Mede gelet op het feit dat een aantal vragen betrekking heeft op de effectiviteit van de voorgestelde wetswijziging, achten wij het van belang erop te wijzen dat het onderhavige wetsvoorstel een onderdeel vormt van het reeds ingezette proces van intensivering van de bestrijding van de professionele illegale teelt van hennep en handel in cannabis. Zo zijn mede naar aanleiding van de nota "Het Nederlands drugbeleid Continuïteit en verandering" (hierna te noemen: de drugnota) de richtlijnen van het Openbaar Ministerie voor het opsporings- en strafvorderingsbeleid inzake strafbare feiten van de Opiumwet aangepast (Stcrt. 27 september 1996, 187; voortaan te noemen: de OM-richtlijnen). Een van die wijzigingen betreft de expliciete aandacht voor de illegale hennepteelt. Deze is thans vervolgbaar als overtreding van het in artikel 3, eerste lid, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod van het aanwezig hebben. Met het oog op de beoordeling van het karakter van de teelt zijn in de richtlijnen een aantal indicatoren vermeld voor bedrijfsmatige teelt. Zo zijn niet alleen het aantal planten maar ook de te behalen oogsten per jaar van belang. Voorts kan uit de wijze waarop de teelt in concreto plaatsvindt, zoals het gebruik van technische hulpmiddelen, het bedrijfsmatige karakter daarvan worden afgeleid. (...)
De leden van de PvdA-fractie stelden dat zij een definitie van grootschalige beroeps- of bedrijfsmatige teelt misten. Ook de leden van de fracties van CDA en D66 stelden een aantal vragen met betrekking tot de invulling van de in artikel I, onderdeel B, van het wetsvoorstel opgenomen kwalificatie. De gehanteerde kwalificatie, «Hij die in de uitoefening van een beroep of bedrijf», komt in onze wetgeving meer voor. Wij wijzen in dit verband op de artikelen 137g, 151b, 151c, 429quater, 437 en 437bis van het Wetboek van Strafrecht. De invulling is overgelaten aan de rechtspraak. Dit biedt de gelegenheid om in voorkomende gevallen alle feiten en omstandigheden mee te wegen. Zeker wanneer het gaat om illegale activiteiten, zoals de professionele hennepteelt waarbij innovatie een grote rol speelt, is het niet verstandig te trachten de te hanteren criteria wettelijk vast te leggen. De in de memorie van toelichting genoemde indicatoren zijn ontleend aan de OM-richtlijnen, waarop in de inleiding werd ingegaan. Het systeem van in de OM-richtlijnen opgenomen indicatoren bevordert de eenheid van beleid en biedt tegelijkertijd de mogelijkheid om op flexibele wijze te reageren op wijzigingen die de professionele illegale teelt ondergaat. Uit het voorgaande moge blijken waarom het wetsvoorstel geen voorstel voor een definitie bevat."
2.4.
De tenlastelegging is toegesneden op art. 11, derde lid, Opiumwet. Daarom moet de in de tenlastelegging voorkomende uitdrukking "in de uitoefening van een beroep of bedrijf" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in dat artikel. Mede met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel - een verdrievoudiging van het strafmaximum van de op te leggen vrijheidsstraf - moeten aan de vaststelling daarvan bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter in voorkomende gevallen daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
2.5.
Het Hof heeft vastgesteld "dat de verdachte een aanzienlijke investering heeft gedaan met de bedoeling een hennepkwekerij op te zetten waarmee verschillende keren kon worden geoogst ten behoeve van de verkoop, dat de capaciteit van de kwekerij niet gering was (716 hennepplanten), en dat het teeltproces geschiedde in afzonderlijke daarvoor ingerichte ruimtes onder gecontroleerde condities en in belangrijke mate geautomatiseerd verliep met behulp van technische middelen, kennelijk ter optimalisering van het teeltproces en minimalisering van de daarvoor van de teler vereiste inspanning". Het Hof heeft op grond van dit een en ander kennelijk geoordeeld dat de teelt zodanig grootschalig en professioneel was dat sprake was van handelen "in de uitoefening van een beroep of bedrijf" in de betekenis die daaraan toekomt in art. 11, derde lid, Opiumwet. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is, ook in het licht van hetgeen hiervoor onder 2.4 is vooropgesteld, toereikend gemotiveerd.
2.6.
Het middel faalt.
2.7.
Opmerking verdient nog dat het Hof blijkens de bewezenverklaring en kwalificatie niet alleen het derde, maar ook het vijfde lid van art. 11 Opiumwet toepasselijk heeft geacht.
2.8.1.
Het vijfde lid van art. 11 Opiumwet is ingevoerd bij Wet van 1 juni 2006, Stb. 2006, 292, in werking getreden op 1 juli 2006. Bij diezelfde wet is het huidige strafmaximum van het derde lid ingevoerd.
2.8.2.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat tot deze wet heeft geleid, houdt - voor zover hier van belang - het volgende in:
"Uit het kaderbesluit illegale drugshandel volgt dat op opzettelijke overtreding van alle in artikel 3 van de Opiumwet genoemde verboden, dus naast die van onderdeel B, ook op het in- of uitvoeren (onderdeel A) en het aanwezig hebben (onderdeel C), een strafmaximum van ten minste 5 tot 10 jaren moet worden gesteld voorzover die gedragingen betrekking hebben op een grote hoeveelheid drugs. Teneinde aan deze verplichting te voldoen, wordt voorgesteld om in artikel 11 van de Opiumwet een nieuw vijfde lid op te nemen dat voorziet in een strafbedreiging van ten hoogste 6 jaren voorzover de gedragingen, bedoeld in artikel 3, onder A, B en C, betrekking hebben op een grote hoeveelheid drugs. Ook al gaat het in artikel 11 niet om stoffen met een onaanvaardbaar risico, is er door de hier beoogde omvang van de gedragingen sprake van ernstige delicten, waarop een daarbij passende strafmaximum dient te worden gesteld.
In het kaderbesluit is invulling van het begrip «grote hoeveelheid» bewust achterwege gelaten. Lidstaten wensten zich op dit punt niet te binden en erkennen derhalve dat onderlinge afwijkingen mogelijk zijn. Zeker wat betreft de cannabis kan in meer algemene zin worden opgemerkt dat de hoeveelheden die in Nederland worden aangetroffen bij het opsporen van illegale teelt en handel in de ogen van andere lidstaten zonder meer als grote hoeveelheid zijn te beschouwen.
Tegen deze achtergrond ligt het wat betreft de cannabis voor de hand om aan te sluiten bij de bovengrens (500 gram) die wordt gehanteerd voor de handelsvoorraad van een coffeeshop. Met andere woorden: een hoeveelheid van vanaf 501 gram wordt beschouwd als een grote hoeveelheid in de zin van het nieuwe vijfde lid van artikel 11 van de Opiumwet. Bij de teelt is er sprake van verschillende fasen in het groei- en bloeiproces. De situaties die men bij de opsporing aantreft, kunnen uiteenlopen van zeer kleine stekken tot volwassen planten in volle bloei of waarvan de toppen kort tevoren geoogst zijn. Een omrekening naar aanwezigheid van hoeveelheden werkzame stof is daarom een minder passende maatstaf. In de bestaande richtlijnen van het openbaar ministerie inzake de Opiumwet wordt wat betreft de teelt een viertal schalen gehanteerd. Voorgesteld wordt om de bovengrens van de eerste schaal te hanteren als benedengrens van grootschalige teelt. Met andere woorden, vanaf 201 planten is er sprake van een grote hoeveelheid.
Wat betreft de overige op lijst II geplaatste stoffen wordt nog opgemerkt dat er nauwelijks sprake is van strafzaken die daarop betrekking hebben. De stoffen waarom het hier gaat zijn veelal verwerkt in geneesmiddelen waarvoor een recept nodig is. Als benedengrens voor grote hoeveelheden zal worden gehanteerd 500 doseringseenheden.
In de voorgestelde wijziging van artikel 11 van de Opiumwet wordt volstaan met opname van de strafverzwarende omstandigheid «grote hoeveelheid». De invulling van dat begrip zal worden vastgelegd in het Opiumwetbesluit. Reden voor deze delegatie is de volgende. Door het ontbreken van een invulling van het begrip «grote hoeveelheid» zijn de lidstaten vrij bij de invulling ervan. Wel is duidelijk dat de concrete invulling ervan door de lidstaten enigszins met elkaar in verhouding dient te zijn. Mocht tijdens de evaluatie van de implementatie van het kaderbesluit in 2009, overeenkomstig artikel 9 van het besluit, blijken dat er sprake is van een te grote divergentie dan zal ongetwijfeld verder overleg in EU-verband volgen. Gelet op het belang dat sedert het Haagse Programma wordt gehecht aan een systematische objectieve evaluatie van onder andere kaderbesluiten, zal een dergelijk overleg tot op het niveau van de Raad worden gevoerd. Dit brengt met zich mee dat betrokkenheid van beide kamers van de Staten-Generaal daarbij verzekerd is. Een eventuele wijziging van het kaderbesluit op het punt van het begrip «grote hoeveelheid» zal de uitdrukkelijke instemming van het parlement behoeven. Zou daartoe worden besloten, dan kan de implementatie daarvan op betrekkelijk eenvoudige wijze en in relatief korte tijd gebeuren door middel van wijziging van het Opiumwetbesluit.
Met de invoering van deze nieuwe strafbedreiging wordt duidelijk dat artikel 11 gaandeweg een tweeledig karakter heeft gekregen. Uit het eerste, tweede, vierde en het hernummerde zesde en zevende lid, blijkt de opvatting van de wetgever dat nog steeds met een relatief milde strafrechtelijke benadering kan worden volstaan wanneer het om eenvoudige handelingen met lijst II stoffen gaat. In het derde en het nieuwe vijfde lid gaat het ook om deze stoffen, maar ligt de nadruk meer op de vormen van criminaliteit die zich hebben ontwikkeld. Zij onderscheiden zich onderling nauwelijks in ernst. Daarom ligt het voor de hand om in beide leden te voorzien in een identieke strafbedreiging. Voorgesteld wordt ook in het derde lid een gevangenisstraf van ten hoogste 6 jaren op te nemen. In dit verband is ook van belang dat bij een strafmaat van 6 jaren de toepassing van voorlopige hechtenis op de grond van artikel 67a, tweede lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht mogelijk wordt."
2.8.3.
Ten aanzien van de verhouding tussen het vijfde en het derde lid van art. 11 Opiumwet houdt de nota naar aanleiding van het verslag het volgende in:
"Gevraagd door de leden van de PvdA-fractie naar de onderlinge verhouding tussen het derde lid en het voorgestelde vijfde lid van artikel 11, wordt het volgende opgemerkt. Zoals hiervoor al is aangegeven ziet het derde lid op beroepsmatige teelt en andere verboden handelingen. Voor het bepalen van het beroeps- of bedrijfsmatige karakter van de handelingen is het aantal planten of de hoeveelheid cannabis een belangrijke, maar niet de enige factor, zo blijkt ook uit de OM-richtlijnen. In theorie kan er vanaf een hoeveelheid van 6 planten al sprake zijn van beroeps- of bedrijfsmatige teelt, mits dit uit andere omstandigheden (soort perceel, inrichting en de rol van de verdachte) blijkt. Voor de toepasselijkheid van het vijfde lid van artikel 11 is nodig dat het aantal planten van meer dan 200 wordt aangetroffen, maar dat is dan ook voldoende. Dit laatste laat onverlet dat bij meer dan 200 planten meestal sprake zal zijn van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Voor de praktijk betekent een en ander toegespitst op illegale teelt het volgende. Bij minder dan 201 planten kan er sprake zijn van beroeps- en bedrijfsmatig telen, maar is er nooit sprake van het telen van grote hoeveelheden. Bij het telen van 201 planten is er in elk geval sprake van telen van grote hoeveelheden en hangt het van de overige omstandigheden af of er tevens sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig telen. Alleen als dat laatste het geval is, is er sprake van samenloop van de toepasselijkheid van het derde en het nieuwe vijfde lid van artikel 11. Een conflict tussen beide bepalingen, waar deze leden naar vroegen, wordt door ons niet voorzien.
De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom niet is volstaan met het bestaande uitgangspunt dat de hoeveelheid is gekoppeld aan het beroeps- en bedrijfsmatige karakter, nu het begrip «grote hoeveelheid» niet nader is uitgewerkt. Zorgvuldige implementatie vergt, dat het bepaalde in artikel 4, tweede lid, aanhef en onder a, van het kaderbesluit een heldere weerslag dient te krijgen in de nationale wetgeving. Zou de techniek die de PvdA-fractie suggereert zijn gehanteerd, dan zou dat niet het geval zijn geweest. Bovendien zou dan, zoals uit het antwoord op de vorige vraag van deze leden is gebleken, de situatie kunnen ontstaan dat bij de enkele aanwezigheid van een grote hoeveelheid er daarnaast altijd bewijs zou moeten worden geleverd voor het beroeps- of bedrijfsmatig aanwezig hebben. Met andere woorden: er zou sprake kunnen zijn van een zwaardere bewijsvoering dan bij het enkele criterium van grote hoeveelheid en dat is niet verenigbaar met hetgeen het kaderbesluit voorschrijft."
2.8.4.
Art. 1 Opiumwetbesluit luidt:
"1. In dit besluit wordt verstaan onder:
a. wet: Opiumwet;
(...)
2. De hoeveelheid middelen, bedoeld in artikel 11, vijfde lid artikel 11, vijfde lid, van de wet, betreft 500 gram hennep, 200 hennepplanten of 500 eenheden van een ander middel als bedoeld in de bij de wet behorende lijst II."
2.9.
Uit het voorgaande volgt dat het Hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting naast het derde lid ook het vijfde lid van art. 11 Opiumwet heeft kunnen toepassen. Tot een ander strafmaximum leidt dat overigens niet.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier maanden.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze drie maanden en twee weken beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, Y. Buruma en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 september 2014.
Conclusie 17‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Art. 11.3 Opiumwet. Handelen “in de uitoefening van een beroep of bedrijf”. Mede met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel - verdrievoudiging strafmaximum op te leggen vrijheidsstraf - moeten aan de vaststelling daarvan bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter in voorkomende gevallen daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te besteden. ’s Hofs kennelijke oordeel dat de teelt i.c. zodanig grootschalig en professioneel was dat sprake was van handelen “in de uitoefening van een beroep of bedrijf” a.b.i. art. 11.3 Ow geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Opmerking verdient dat het Hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting naast het derde lid ook het vijfde lid van art. 11 Ow heeft kunnen toepassen.
Nr. 12/03134 Zitting: 17 juni 2014 (bij vervroeging) | Mr. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
Verdachte is bij arrest van 30 mei 2012 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens 1. “in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel” en 2. “diefstal” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. Tevens heeft het hof beslist op de vordering van de benadeelde partij en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft namens verdachte drie middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt dat het oordeel van het hof dat verdachte heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf als bedoeld in art. 11, derde lid, Ow blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans onbegrijpelijk is. Aangevoerd wordt dat de vereiste stelselmatigheid en duurzaamheid van de hennepkwekerij ontbreekt, omdat de kwekerij zich bevond in de voorbereidingsfase van de beoogde economische activiteiten.
Ten laste van verdachte is onder feit 1 kort gezegd bewezen verklaard dat hij in de periode van 1 september 2009 tot en met 19 november 2009 te Heeswijk Dinther, in de uitoefening van beroep of bedrijf, opzettelijk (ongeveer) 716 hennepplanten, waarvan 35 hennepstekken, heeft geteeld.
Deze bewezenverklaring steunt voor zover relevant op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen (…):
Op 19 november 2009 belden wij aan bij de woning aan de [a-straat 1] te Heeswijk-Dinther. De man die de deur voor ons opende, [verdachte], bleek later de hoofdbewoner te zijn.
Toen wij de garage in liepen, roken wij een voor ons ambtshalve bekende henneplucht. Toen wij de trap op liepen zagen wij op de overloop direct 25 ons ambtshalve bekende hennepplanten. Wij zagen op de overloop tevens een dompelpomp en een ventilatieregelaar staan.
Toen wij de linkerdeur openden, troffen wij een in werking zijnde hennepkwekerij aan. Wij zagen dat er in deze ruimte 180 hennepplanten stonden. Wij zagen boven de hennepplanten 9 assimilatielampen van 600 watt, met kap hangen. Wij zagen 2 losse tafelventilatoren van 50 watt staan en 1 afzuiginstallatie van 200 watt. Wij zagen dat er 9 transformatoren en 1 schakelbord aanwezig waren.
Toen wij de rechterdeur openden, troffen wij een in werking zijnde hennepkwekerij aan. Wij zagen dat er in deze ruimte 280 hennepplanten stonden. Wij zagen boven de hennepplanten 20 assimilatielampen van 600 watt, met kap, hangen. Wij zagen 2 losse tafelventilatoren van 50 watt staan en 1 afzuiginstallatie van 200 watt. Wij zagen dat er 20 transformatoren en 1 schakelbord aanwezig waren. Wij zagen dat er verschillende hennepstekken op de grond van het looppad lagen, als waren deze net geknipt. Wij zagen ook een witte plastic zak liggen, met daarin ongeveer 35 hennepstekken.
Toen wij de tweede verdieping van de woning betraden, zagen wij dat wij terecht kwamen op een overloop met 3 deuren. Toen wij de rechterdeur op de overloop openden, zagen wij dat er in die ruimte 1 dompelpomp van 400 watt, 1 schakelbord en 1 ventilatieregelaar aanwezig waren. Toen wij de deur tegenover de trap op de overloop van de zolder openden, troffen wij een in werking zijnde hennepkwekerij aan. Wij zagen dat er in deze ruimte 196 hennepplanten stonden. Wij zagen dat er in deze ruimte tevens 18 assimilatielampen van 600 watt, met kap, aanwezig waren. Wij zagen 3 losse tafelventilatoren van 50 watt staan en 1 afzuiginstallatie van 200 watt. Wij zagen dat er 15 transformatoren en 1 schakelbord aanwezig waren.
Vervolgens vroeg ik aan de hoofdbewoner of er nog meer dingen waren. Ik zag dat hij vervolgens links naast de koelkast wat houten schotten verwijderde en daar achter een blauwe regenton vandaan haalde. Toen ik deze ton opende zag ik dat deze bijna vol zat met ons ambtshalve bekend hennepafval. Ik rook ook dat er een henneplucht uit de ton kwam.
4. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 22 oktober 2010, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik erken het mij ten laste gelegde. In de periode van 1 september 2009 tot en met 19 november 2009 had ik hennepkwekerijen in verschillende ruimtes in een door mij gehuurde woning te Heeswijk Dinther aan de [a-straat 1]. Ik heb alles laten aanleggen, inclusief de stroomvoorziening.
5. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 3 december 2009, doorgenummerde pagina 58 van bovenvermeld proces-verbaal, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring -van de verdachte:
De kwekerijen zijn aangelegd. Ik denk dat ze eind augustus 2009 zijn aangelegd.”
6. Het hof heeft ten aanzien van het bewijs van feit 1 onder meer het volgende overwogen:
“In de hennepkwekerij waren, blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 22 november 2009 (pagina's 15 tot en met 17 van het dossier), kunstlichten (47), ventilatoren (7) en afzuiginstallaties (3) aanwezig. Voorts zijn er transformatoren (44), schakelborden (4), een ventilatieregelaar en een dompelpomp aangetroffen. Voorts is er een regenton aangetroffen die bijna vol zat met hennepafval aangetroffen. Vastgesteld kan worden dat de verdachte een aanzienlijke investering heeft gedaan met de bedoeling een hennepkwekerij op te zetten waarmee verschillende keren kon worden geoogst ten behoeve van de verkoop, dat de capaciteit van de kwekerij niet gering was (716 hennepplanten), en dat het teeltproces geschiedde in afzonderlijke daarvoor ingerichte ruimtes onder gecontroleerde condities en in belangrijke mate geautomatiseerd verliep met behulp van technische middelen, kennelijk ter optimalisering van het teeltproces en minimalisering van de daarvoor van de teler vereiste inspanning.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als hennepteelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.”
7. Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende wetsbepalingen van belang:
Art. 3, aanhef en onder B Ow: “Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren.”
Art. 11, tweede lid, Ow: “Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3, onder B, C of D, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.”
Art. 11, derde lid, Ow: “Hij die in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3, onder B, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
8. De tenlastelegging is toegesneden op art. 11, derde lid, Ow. Daarom moet de daarin voorkomende uitdrukking “in de uitoefening van een beroep of bedrijf” geacht worden te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in dat artikel. Zoals ook in het middel wordt aangehaald, heeft de wetgever de invulling van deze woorden bewust overgelaten aan de rechtspraak.1.Mijn ambtgenoot Vellinga schreef in zijn conclusie voor HR 1 juli 20082.dat het moet gaan om het verrichten van een activiteit met een economisch karakter, van een zekere duurzaamheid en stelselmatigheid, gericht op het verwerven van inkomsten of het behalen van winst.3.Het hof had in deze zaak geoordeeld dat de verdachte samen met anderen vanuit zijn woning softdrugs verhandelde “als ware die woning een coffeeshop”. Onder de overweging dat het hof hiermee kennelijk tot uitdrukking heeft gebracht dat sprake was van geregelde en stelselmatig verkoop van softdrugs, oordeelde de Hoge Raad dat het oordeel van het hof dat de verkoop door de verdachte en zijn mededaders - gedurende een half jaar aan willekeurige klanten die voor softdrugs aan de deur kwamen - geschiedde “in de uitoefening van een beroep of bedrijf” in de betekenis die daaraan toekomt in art. 11, derde lid, Ow niet blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting.4.
9. Ik ben het met de steller van het middel eens dat in de onderhavige zaak de situatie anders ligt. De bewijsmiddelen laten zien dat het hof aannemelijk heeft geacht dat verdachte op 1 september 2009 is begonnen met het telen van hennep en dat de kwekerij al vrij snel daarna, op 19 november 2009, is ontdekt. Het is een feit van algemene bekendheid dat met één kweekcyclus gemiddeld tien weken is gemoeid. Hieruit kan worden afgeleid dat de aangetroffen hennepplanten de eerste oogst betroffen, terwijl het beroeps- of bedrijfsmatig handelen nu juist impliceert dat het telen meermalen heeft plaatsgevonden.5.Het hof heeft weliswaar geoordeeld dat verdachte een aanzienlijke investering heeft gedaan met de kennelijke bedoeling een hennepkwekerij voor langere tijd op te zetten ten behoeve van de verkoop, maar dat laat onverlet dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat op het moment van ontdekking reeds sprake was van “een zekere duurzaamheid en stelselmatigheid”.
10. Het middel slaagt.
11. Uit de onder 7 geciteerde leden van art. 11 Ow blijkt dat de strafbedreiging voor het opzettelijk telen van hennep aanzienlijk wordt verzwaard, namelijk verdrievoudigd, indien dit gebeurt in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf.6.Blijkens de in het bestreden arrest opgenomen strafmotivering heeft het hof deze strafverzwarende omstandigheid expliciet betrokken bij het bepalen van de hoogte van de straf. Gelet hierop wordt de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd aangetast als de woorden “in de uitoefening van een beroep of bedrijf” uit de bewezenverklaring en de kwalificatie van feit 1 zouden worden geschrapt. Daarom concludeer ik tot vernietiging van het bestreden arrest, waardoor het tweede middel, dat klaagt de bewezenverklaring van feit 1 ontoereikend is gemotiveerd omdat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat de aangetroffen hennepplanten zijn onderzocht op de werkzame stof THC, geen bespreking meer behoeft.
12. Het derde middel klaagt over overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase. Het cassatieberoep is ingesteld op 11 juni 2012 en het dossier is pas op 4 december 2013 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen.
13. De door de steller van het middel vermelde gegevens zijn juist. Dit brengt mee dat de door de Hoge Raad op acht maanden gestelde inzendtermijn met bijna tien maanden is overschreden. Daarbij komt dat al meer dan twee jaren zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep en de overschrijding van de inzendtermijn dus niet meer door een voortvarende behandeling kan worden gecompenseerd.
14. Indien de Hoge Raad de strekking van deze conclusie volgt, zal het hof dat de zaak opnieuw zal behandelen in geval van strafoplegging rekening moeten houden met de schending van de redelijke termijn in de cassatiefase.
15. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
16. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest ten aanzien van feit 1 en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch om de zaak in zoverre opnieuw te berechten.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑06‑2014
Deze door Vellinga geformuleerde uitleg van het begrip “in de uitoefening van een beroep of bedrijf” heeft navolging gekregen in de feitenrechtspraak, zie onder meer Gerechtshof Amsterdam 27 juli 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BX4741 en Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 26 juni 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:3226.
HR 1 juli 2008, rov. 3.6-3.7.
HR 3 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1299, rov. 2.8.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot wijziging van de Ow in verband met de invoering van een verhoogde strafmaat voor beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt, maakt duidelijk dat werd voorgesteld de strafmaat voor hennepteelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf “fors” te verhogen om doeltreffend te kunnen optreden tegen professionele en grootschalige hennepteelt en de gedragingen die daarmee doorgaans onlosmakelijk zijn verbonden (Kamerstukken TK 1996-1997, 25 325, nr. 3, p. 2-3).
Beroepschrift 20‑02‑2014
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Kamer voor Strafzaken
Postbus 20303
2500 EH 's‑Gravenhage
Namens verzoeker, [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonplaats], draag ik de volgende cassatiemiddelen voor tegen het arrest van het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch, uitgesproken op 30 mei 2012, onder parketnummer 20-003937-10, waarbij verzoeker wegens ‘(onder 1) in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel’ en ‘(onder 2) diefstal’ is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden:
Middel 1:
Er is sprake van schending van het recht en / of van verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO. Het oordeel van het hof voor zover inhoudende dat bewezen verklaard is dat verzoeker heeft gehandeld ‘in de uitoefening van een beroep of bedrijf’ als bedoeld in artikel 11, derde lid, Opiumwet, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting en / of is onbegrijpelijk.
Het hof heeft — voor zover hier relevant — het volgende overwogen:
‘Tot slot is voor het hof nog het volgende komen vast te staan.
In de hennepkwekerij waren, blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 22 november 2009 (pagina's 15 tot en met 17 van het dossier), kunstlichten (47), ventilatoren (7) en afzuiginstallaties (3) aanwezig. Voorts zijn er transformatoren (44), schakelborden (4), een ventilatieregelaar en een dompelpomp aangetroffen. Voorts is er een regenton aangetroffen die bijna vol zat met hennepafval aangetroffen.
Vastgesteld kan worden dat de verdachte een aanzienlijke investering heeft gedaan met de bedoeling een hennepkwekerij op te zetten waarmee verschillende keren kon worden geoogst ten behoeve van de verkoop, dat de capaciteit van de kwekerij niet gering was (716 hennepplanten), en dat het teeltproces geschiedde in afzonderlijke daarvoor ingerichte ruimtes onder gecontroleerde condities en in belangrijke mate geautomatiseerd verliep met behulp van technische middelen, kennelijk ter optimalisering van het teeltproces en minimalisering van de daarvoor van de teler vereiste inspanning.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als hennepteelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.’
Het hof heeft (onder 1) bewezen verklaard dat:
‘hij in de periode van 1 september 2009 tot en met 19 november 2009 te Heeswijk Dinther, gemeente Bernheze, in de uitoefening van een beroep op bedrijf, opzettelijk (ongeveer) 716 hennepplanten (een grote hoeveelheid hennepplanten), waarvan 35 hennepstekken (zijnde hennep een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II) heeft geteeld’.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
1.
Relaas van eigen waarneming(en) en / of bevinding(en) van verbalisanten:
‘Op 19 november 2009 belden wij aan bij de woning aan de [a-straat] [001] te Heeswijk-Dinther. De man die de deur voor ons opende, [verdachte], bleek later de hoofdbewoner te zijn.
Toen wij de garage in liepen, roken wij een voor ons ambtshalve bekende henneplucht. Toen wij de trap op liepen zagen wij op de overloop direct 25 ons ambtshalve bekende hennepplanten. Wij zagen op de overloop tevens een dompelpomp en een ventilatieregelaar staan.
Toen wij de linkerdeur openden, troffen wij een in werking zijnde hennepkwekerij aan. Wij zagen dat er in deze ruimte 180 hennepplanten stonden. Wij zagen boven de hennepplanten 9 assimilatielampen van 600 watt, met kap hangen. Wij zagen 2 losse tafelventilatoren van 50 watt staan en 1 afzuiginstallatie van 200 watt. Wij zagen dat er 9 transformatoren en 1 schakelbord aanwezig waren.
Toen wij de rechterdeur openden, troffen wij een in werking zijnde hennepkwekerij aan. Wij zagen dat er in deze ruimte 280 hennepplanten stonden. Wij zagen boven de hennepplanten 20 assimilatielampen van 600 watt, met kap, hangen. Wij zagen 2 losse tafelventilatoren van 50 watt staan en 1 afzuiginstallatie van 200 watt. Wij zagen dat er 20 transformatoren en 1 schakelbord aanwezig waren. Wij zagen dat er verschillende hennepstekken op de grond van het looppad lagen, als waren deze net geknipt. Wij zagen ook een witte plastic zak liggen, met daarin ongeveer 35 hennepstekken.
Toen wij de tweede verdieping van de woning betraden, zagen wij dat wij terecht kwamen op een overloop met 3 deuren. Toen wij de rechterdeur op de overloop openden, zagen wij dat er in die ruimte 1 dompelpomp van 400 watt, 1 schakelbord en 1 ventilatieregelaar aanwezig waren. Toen wij de deur tegenover de trap op de overloop van de zolder openden, troffen wij een in werking zijnde hennepkwekerij aan. Wij zagen dat er in deze ruimte 196 hennepplanten stonden. Wij zagen dat er in deze ruimte tevens 18 assimilatielampen van 600 watt, met kap, aanwezig waren. Wij zagen 3 losse tafelventilatoren van 50 watt staan en 1 afzuiginstallatie van 200 watt. Wij zagen dat er 15 transformatoren en 1 schakelbord aanwezig waren.
Vervolgens vroeg ik aan de hoofdbewoner of er nog meer dingen waren. Ik zag dat hij vervolgens links naast de koelkast wat houden schotten verwijderde en daar achter een blauwe regenton vandaan haalde. Toen ik deze ton opende zag ik dat deze bijna vol zat met ons ambtshalve bekend hennepafval. Ik rook ook dat er een henneplucht uit de ton kwam.’
2.
Relaas van verbalisant [verbalisant 3] (hoofdagent van politie):
‘Op 26 november 2009 werd door mij een onderzoek ingesteld in verband met een vermoedelijke overtreding van de Opiumwet. Het onderzoek vond plaats aan een hoeveelheid verdovende middelen die aan mij ter beschikking werd gesteld door [verbalisant 2].
Deze partij was in beslag genomen in de woning van de verdachte [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1980.
De aangeboden partij bestond uit gedroogde plantdelen.
Uit de aangeboden hoeveelheid materiaal werd door mij een representatief monster genomen dat werd gewaarmerkt zoals in de sporenlijst vermeld. Dit monster werd getest conform het gestelde in de ‘Forensisch technische norm 120.02’ waarbij gebruik werd gemaakt van een Narcotest ODV testbuisje.
De test gaf een positieve reactie, indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj, vermeld op lijst II van de Opiumwet.
Sporenlijst
2009123249 garage 1: links
2009123249 garage 2: rechts
2009123249 overloop
2009123249 zolder’
3.
Aangifte van Enexis B.V.:
‘Aangever Enexis B.V.
Namens Enexis B.V. ben ik bevoegd om aangifte van diefstal van energie te doen.
Enexix B.V. heeft met een persoon genaamd [verdachte] een overeenkomst betreffende aansluiting en transport van elektriciteit naar het perceel [a-straat] [001] te Heeswijk-Dinther.
Op 19 november 2009 is er door fraude-inspecteur [betrokkene 2] van Enexis B.V., een onderzoek ingesteld naar de meetinrichting in de woning gelegen aan het perceel [a-straat] [001] te Heeswijk Dinther.
Bij dit onderzoek is het volgende geconstateerd:
De fraude-inspecteur constateerde op 19 november 2009 verboden handelingen aan de elektriciteitsinstallatie en trof het volgende aan:
Illegale aansluiting op onderzijde zekeringhouders. De eerdergenoemde medewerker zag dat de zegels van de hoofdaansluitkast waren verbroken. Na het verwijderen van het deksel van de aansluitkast zag hij dat aan de onderzijde van de zekeringhouders een illegale elektriciteitsaansluiting was gemaakt. Hij zag dat deze aansluiting buiten de elektriciteitsmeter om liep naar de hennepplantage en deze voorzag van elektriciteit. Uit ervaring weet hij dat door een illegale aansluiting onder de zekeringhouders te maken, het mogelijk is meer vermogen af te nemen dan dat de contractueel overeengekomen en geïnstalleerde hoofdzekeringen zouden doorlaten. Hij weet dat daardoor schade en hinder werd veroorzaakt aan Enexis, omdat de juiste tarievenregeling niet juist kon worden toegepast. Voorts heeft hij vastgesteld dat het gelijktijdige af te nemen vermogen van de getransporteerde elektriciteit niet meer in overeenstemming was met de installatie.
De eerdergenoemde fraude-inspecteur zag dat de hoofbeveiliging ten behoeve van de elektrische installatie verzwaard was. Hij zag dat er nu zekeringen met een waarde van Onbeperkt geplaatst waren. Door voorstaande werd schade en hinder veroorzaakt aan Enexis B.V. omdat de juiste tarievenregeling niet kon worden toegepast. Voorts was het gelijktijdige af te nemen vermogen van de getransporteerde elektriciteit niet meer in overeenstemming met de installatie.
Door de manipulatie werd afgenomen elektriciteit ten behoeve van de hennepplantage niet correct via de elektriciteitsmeter geregistreerd.
Naar aanleiding van een inventarisatie en het door Enexis B.V. ingestelde onderzoek is door mij een berekening gemaakt waaruit blijkt dat er minimaal 46.569 kWh illegaal is afgenomen (weggenomen) ten behoeve van de hennepplantage en eventueel huishoudelijk verbruik.
Niemand had het recht of de toestemming van Enexis B.V. om het zegel te verbreken of wijziging in de bedrading aan te brengen. Niemand is gerechtigd de elektra, zijnde eigendom van Enexis B.V. op deze wijze weg te nemen en zich toe te eigenen.’
4.
Verklaring van verdachte:
‘Ik erken het mij ten laste gelegde. In de periode van 1 september 2009 tot en met 19 november 2009 had ik hennepkwekerijen in verschillende ruimtes in een door mij gehuurde woning te Heeswijk Dinther aan de [a-straat] [001]. Ik heb alles laten aanleggen, inclusief de stroomvoorziening.’
5.
Verklaring van verdachte:
‘De kwekerijen zijn aangelegd. Ik denk dat ze eind augustus 2009 zijn aangelegd.’
Artikel 11, derde lid, Opiumwet luidt:
‘Hij die in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3, onder B, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.’
Uit de wetsgeschiedenis komt naar voren dat de wetgever de invulling / uitleg van de woorden ‘in de uitoefening van een beroep of bedrijf’ heeft willen overlaten aan de rechtspraak (o.a. de nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II 1997–1998, 25 325, nr. 6, p. 1–2).
Uw Raad heeft zich nog niet veelvuldig over de interpretatie van deze woorden (in artikel 11, derde lid, Opiumwet) uitgesproken. In het arrest van 1 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8654 overwoog Uw Raad het volgende:
‘Met zijn oordeel dat de verdachte samen met anderen vanuit zijn woning softdrugs verhandelde ‘als ware die woning een coffeeshop’, heeft het Hof kennelijk en in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen niet onbegrijpelijk, tot uitdrukking gebracht dat sprake was van geregelde en stelselmatige verkoop van softdrugs. Zulks in aanmerking genomen geeft het oordeel van het Hof dat die verkoop door de verdachte en zijn mededaders geschiedde ‘in de uitoefening van een beroep of bedrijf’ in de betekenis die daaraan toekomt in art. 11, derde lid, Opiumwet geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.’
In zijn Conclusie voor het genoemde arrest van 1 juli 2008 spreekt Advocaat-Generaal mr. Vellinga over ‘een economische activiteit van een zekere stelselmatigheid en duurzaamheid, gericht op het behalen van winst’.
Aanwijzingen voor de vereiste stelselmatigheid zullen per geval moeten worden vastgesteld. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt in dit verband uitdrukkelijk gewezen naar de richtlijnen van het openbaar ministerie (Kamerstukken II 1997–1998, 25 325, nr. 6, p. 1):
‘Met het oog op de beoordeling van het karakter van de teelt zijn in de richtlijnen een aantal indicatoren vermeld voor bedrijfsmatige teelt. Zo zijn niet alleen het aantal planten maar ook de te behalen oogsten per jaar van belang. Voorts kan uit de wijze waarop de teelt in concreto plaatsvindt, zoals het gebruik van technische hulpmiddelen, het bedrijfsmatige karakter daarvan worden afgeleid.’
In bijlage 1 bij de huidige Aanwijzing Opiumwet (2012A021) wordt de factor professionaliteit bij de definiëring van bedrijfsmatig handelen met betrekking tot de teelt van cannabis nader uitgewerkt. Op de meeste indicatoren (belichting, voeding, ruimte, afscherming, ventilatie, verwarming, bodem, ziektebestrijding, verwerking, plantmateriaal en CO2-suppletie) scoort de bij verzoeker aangetroffen kwekerij ‘laag’ of ‘gemiddeld’. Er werd weliswaar gebruik gemaakt van apparatuur (o.a. assimilatielampen, tafelventilatoren, transformatoren), maar uit de bewijsmiddelen blijkt bijvoorbeeld niet dat de processen geautomatiseerd of computergestuurd plaatsvonden. De opmerkingen van het hof hierover (‘…dat het teeltproces … onder gecontroleerde condities en in belangrijke mate geautomatiseerd verliep met behulp van technische middelen, kennelijk ter optimalisering van het teeltproces en minimalisering van de daarvoor van de teler vereiste inspanning’) vinden geen steun in de gebezigde bewijsmiddelen. Het heeft er — wanneer we ons beperken tot de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen — alle schijn van dat de lampen, ventilatoren, etc., met de hand moesten worden bediend en dat water, voeding en bestrijdingsmiddelen eveneens handmatig moesten worden toegediend. De aanwezigheid van z.g. ‘schakelborden’ zegt op zichzelf niets, aangezien daarmee niet wordt aangegeven van wat voor soort schakelaars (computerschakelaars, tijdschakelaars, ‘klassieke’ aan/uit-schakelaars, etc.) gebruik werd gemaakt en of de schakelaars ook daadwerkelijk in het proces een rol speelden. Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat de dompelpomp en de ventilatieregelaar op de overloop stonden. Aangezien de kwekerijen zich in andere vertrekken bevonden en het hof niet heeft vastgesteld dat de pomp en de ventilatieregelaar in verbinding stonden met die kwekerijen, moet er vanuit worden gegaan dat deze apparatuur geen rol speelde in het kweekproces en dus ook niet van belang is bij de beantwoording van de vraag of gehandeld werd in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
Het aantal aangetroffen planten was niet uitzonderlijk hoog. Over het aantal te behalen oogsten per jaar heeft het hof niets vastgesteld. Uit de gebezigde bewijsmiddelen komt naar voren dat verzoeker nog maar kort bezig was.
Over ‘economische activiteiten van een zekere stelselmatigheid en duurzaamheid’, heeft het hof niets concreets vastgesteld. Er zijn geen aanwijzingen in het arrest te vinden die aannemelijk maken dat er al was geoogst. Er is — voor zover dat op basis van de bewijsmiddelen kan worden aangenomen — slechts geïnvesteerd en een begin gemaakt met het kweken van hennepplanten. De opbrengsten moesten nog komen. In zoverre zou men kunnen stellen dat men nog in de voorbereidingsfase zat van de beoogde economische activiteiten. Voordat de activiteiten iets konden opleveren, werd de kwekerij al ontmanteld. De noodzakelijke stelselmatigheid en duurzaamheid ontbreekt.
Al met al stelt verzoeker zich op het standpunt dat er weliswaar een hennepkwekerij in zijn woning aanwezig is geweest, maar dat uit de bewijsmiddelen niet (zonder meer) kan worden vastgesteld dat werd gehandeld ‘in de uitoefening van een beroep of bedrijf’. Het andersluidende oordeel van het hof geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting en / of is onbegrijpelijk.
Middel 2:
Er is sprake van schending van het recht en / of van verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat de in de bewezenverklaring bedoelde hennepplanten vallen onder het bereik van de Opiumwet. Deze planten en stekken zijn — voor zover dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid — niet onderzocht op de werkzame stof THC. De bewijsmiddelen kunnen in zoverre bewezenverklaring niet dragen. Het onder 2 opgenomen bewijsmiddel mist redengevendheid. De bewezenverklaring is hierdoor op een wezenlijk (voor de strafrechtelijke betekenis van het feit relevant) onderdeel niet toereikend gemotiveerd.
Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat er wel een partij gedroogde plantdelen — die op vier verschillende plaatsen in de woning waren aangetroffen — is onderzocht op de aanwezigheid van THC. De test gaf een positieve reactie, indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj.
Over de omvang van de inbeslaggenomen en onderzochte partij gedroogde plantdelen wordt in de bewijsmiddelen niets meegedeeld. Het zou kunnen gaan om (telkens) een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik (bijv. een paar zakjes weed).
De tenlastelegging en bewezenverklaring hebben betrekking op levende planten (en dus niet op de gedroogde plantdelen die zijn onderzocht). Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat (naast de onderzochte gedroogde plantdelen) deze planten ook zijn onderzocht.
De uitkomst van het onderzoek van de gedroogde plantdelen, is niet redengevend voor het bewijs van het onderdeel ‘716 hennepplanten (een grote hoeveelheid hennepplanten), waarvan 35 hennepstekken (zijnde hennep een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II)’.
Het is een feit van algemene bekendheid dat henneptoppen worden gedroogd en dat dit gedroogde plantmateriaal in coffeeshops wordt verkocht aan consumenten. Het gedroogde (en onderzochte) plantmateriaal zou — in theorie — uit een coffeeshop kunnen komen. In ieder geval kan niet zonder meer worden aangenomen dat het gedroogde plantmateriaal afkomstig is van planten die op 19 november 2009 in de kwekerij in de woning gelegen aan de [a-straat] [001] te Heeswijk-Dinther werden aangetroffen. Die planten zijn immers (kennelijk) niet onderzocht.
Middel 3:
Er is sprake van schending van het recht en / of van verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO. De redelijke termijn (zoals bedoeld in artikel 6 EVRM) is overschreden. Tussen het instellen van cassatie en het insturen van het dossier naar de griffie van de Hoge Raad is te veel tijd verstreken.
Verzoeker heeft op 11 juni 2012 beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het Gerechtshof van 30 mei 2012. De stukken van het geding zijn op 4 december 2013 op de griffie van de Hoge Raad ontvangen. Dit betekent dat er op dat moment al bijna achttien (18) maanden waren verstreken. De Hoge Raad hanteert een maximale inzendingstermijn van acht (8) maanden.
Het is op dit moment nog niet bekend wanneer de zaak voor de eerste maal ter terechtzitting van de Hoge Raad zal worden behandeld en evenmin wanneer de Hoge Raad uitspraak zal doen.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat er door het tijdsverloop na de uitspraak van het Gerechtshof, jegens hem een inbreuk is gemaakt op het in artikel 6 EVRM gegarandeerde recht op berechting binnen een redelijke termijn. Deze overschrijding van de redelijke termijn zal aanleiding moeten zijn voor een compensatie in de straftoemeting.
Afronding:
Uw Raad heeft in de arresten van 11 september 2012 (o.a. NJ 2013/243) aangegeven dat de ambtshalve cassatie tegenwoordig bijzonder spaarzaam wordt toegepast en dat ervan wordt uitgegaan dat het achterwege blijven van klachten die zijn toegespitst op misslagen in de bestreden uitspraak of op fouten in de aan die uitspraak voorafgegane procedure, berust op een weloverwogen keuze. Ondergetekende hecht eraan op te merken dat het beslist niet zijn bedoeling is om (kansrijke) cassatieklachten te laten liggen. Hij kan echter niet uitsluiten dat hij onbedoeld iets over het hoofd ziet. Mocht het zo zijn dat Uw Raad constateert dat over een bepaald punt dat tot cassatie zou moeten leiden, niet is geklaagd, dan mag U er vanuit gaan dat dit niet berust op een weloverwogen keuze van verzoeker. Verzocht wordt in dat geval gebruik te maken van Uw bevoegdheid om ambtshalve te casseren. Aldus kunt U inhoud geven aan de taak die U heeft op het terrein van de ‘rechtsbescherming’ (naast die op het terrein van de ‘rechtseenheid’ en de ‘rechtsontwikkeling’).
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, kantoorhoudende te Leeuwarden, aan de Ossekop 11 (Postbus 324, 8901 BC), die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker.
Leeuwarden, 20 februari 2014
J. Boksem