Hof Amsterdam, 27-07-2012, nr. 23-002968-11
ECLI:NL:GHAMS:2012:BX4741
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
27-07-2012
- Zaaknummer
23-002968-11
- LJN
BX4741
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2012:BX4741, Uitspraak, Hof Amsterdam, 27‑07‑2012; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 27‑07‑2012
Inhoudsindicatie
Handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf, i.d.z.v. artikel 11, derde lid, Opiumwet. Voor de vaststelling of de verdachte handelde in de uitoefening van een beroep of bedrijf zal in ieder geval vast moeten komen te staan dat het handelen van de verdachte valt aan te merken als een economische activiteit van een zekere stelselmatigheid en duurzaamheid, gericht op het behalen van winst.
Partij(en)
parketnummer: 23-002968-11
datum uitspraak: 27 juli 2012
TEGENSPRAAK (verdachte en raadsman verschenen)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 juni 2011 in de strafzaak onder parketnummer 13-851222-10 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van
- 27.
juni 2011 en op de terechtzitting in hoger beroep van 13 juli 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op of omstreeks 2 maart 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk een (grote) hoeveelheid (ongeveer 288) hennepplanten en/of delen daarvan, ik elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (zijnde hennep een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3 van die wet) heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]);
feit 2
hij op of omstreeks 2 maart 2010 te Amsterdam voorhanden heeft gehad een spuitbusje traangas of pepperspray, zijnde een voorwerp dat bestemd is voor het treffen van personen met (een) verstikkende, weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen), in elk geval een wapen in de zin van de Wet Wapens en Munitie van Categorie II, genoemd onder 6.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beoordeling komt dan de politierechter.
Overweging omtrent het bewijs
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid ‘in de uitoefening van een beroep of bedrijf’ bewezen wordt verklaard. Hij heeft, verwijzend naar het arrest van het gerechtshof Den Bosch van 8 februari 2012 (LJN: BV3138), daartoe aangevoerd dat de inrichting van de betreffende kwekerij bepalend is voor de vraag of sprake is van zodanig handelen, en dat de inrichting van de hennepkwekerij die is aangetroffen in de woning van de verdachte voldoet aan de criteria die in voornoemd arrest worden genoemd.
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat voor het telen van hennep in de uitoefening van een beroep of bedrijf ondermeer vereist is dat de kwekerij een grote omvang heeft, sprake is van continuïteit en de kwekerij is geïncorporeerd in een systeem van aanvoer en afvoer van bedrijfsmiddelen en producten. Het gegeven dat aangetroffen apparatuur geschikt is om meerdere hennepoogsten mee te behalen, maakt nog niet dat sprake is van handelen in de uitoefening in een beroep of bedrijf, aldus de raadsman. Aangezien de kwekerij van de verdachte aan deze vereisten niet voldoet, heeft hij verzocht vrij te spreken van deze strafverzwarende omstandigheid.
Het hof overweegt en beslist als volgt.
Voor de vaststelling of de verdachte handelde in de uitoefening van een beroep of bedrijf zal in ieder geval vast moeten komen te staan dat het handelen van de verdachte valt aan te merken als een economische activiteit van een zekere stelselmatigheid en duurzaamheid, gericht op het behalen van winst. Dat een kwekerij op gedegen of zelfs professionele wijze is ingericht kan daarbij een indicatie zijn, maar hoeft niet doorslaggevend te zijn. Daarnaast kan ook de hoeveelheid gekweekte hennepplanten een aanwijzing vormen voor een beroep- of bedrijfsmatige teelt.
In de onderhavige hennepkwekerij zijn 288 hennepplanten aangetroffen. Deze hoeveelheid planten is aan te merken als een ‘grote’ hoeveelheid in de zin van artikel 11, vijfde lid, Opiumwet, doch is niettemin daarmee nog niet een kwekerij van een zodanige omvang dat het niet anders kan zijn dan dat deze het resultaat moet zijn van een ondernemingsgewijze opzet. Ten aanzien van de professionaliteit van de kwekerij is gebleken dat er gebruik werd gemaakt van kweektenten, assimilatielampen, automatische bevloeiing alsmede isolatiemateriaal. Enige mate van professionaliteit kan aan de opzet van de kwekerij dan ook niet ontzegd worden. Anderzijds was de kwekerij ingericht in de door de verdachte bewoonde woning. Omtrent inbedding van de hennepkwekerij in een wijder verband van gerichte investering en productafzet is niets komen vast te staan. Evenmin is gebleken dat de kwekerij enige oogst heeft opgeleverd.
Vorenbeschreven omstandigheden in aanmerking genomen, is niet gebleken dat door de verdachte hennep werd gekweekt in de uitoefening van en beroep of bedrijf in de zin van artikel 11, derde lid, Opiumwet, zodat de verdachte van dit onderdeel van het hem ten laste zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1
hij op 2 maart 2010 te Amsterdam, opzettelijk een grote hoeveelheid, 288 hennepplanten heeft geteeld in een pand aan [adres];
feit 2
hij op 2 maart 2010 te Amsterdam voorhanden heeft gehad een spuitbusje pepperspray, zijnde een voorwerp dat bestemd is voor het treffen van personen met een verstikkende of weerloosmakende of traanverwekkende stof.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaar.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het een werkstraf voor de duur van 120 uur, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het beslag waarop nog niet is beslist wordt onttrokken aan het verkeer.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte wordt veroordeeld voor het in zijn woning telen van 288 hennepplanten. Uit deze relatief grote omvang van de kwekerij, en uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat hij door het telen van de planten een makkelijk zakcentje dacht te verdienen, leidt het hof af dat de hennep voor de handel en verdere verspreiding bedoeld was. Daarnaast ontstaan door het opzetten van kwekerijen in woningen brandgevaarlijke situaties, met alle risico’s van dien voor omwonenden. Voorts heeft de verdachte een busje pepperspray voorhanden gehad. De verdachte heeft hiermee een potentieel gevaarlijke situatie gecreëerd omdat het voorhanden hebben van wapens al te gemakkelijk leidt tot het gebruik ervan en dus een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich kan brengen.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 2 juli 2012 is de verdachte eerder, zij het lang geleden, terzake van een misdrijf veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Het onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met behulp van het hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp. Het behoort de verdachte toe. Het zal daarom worden verbeurd verklaard.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- -
boek/drukwerk/document (3792640).
Dit arrest is gewezen door de tweede meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.A.M. Hoek, mr. J.D.L. Nuis en mr. A.L. Goederee, in tegenwoordigheid van
mr. M.E. Olthof, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
- 27.
juli 2012.
Mr. Goederee is buiten staat dit verkorte arrest mede te ondertekenen.