Hof 's-Hertogenbosch, 08-02-2012, nr. 20-002005-11
ECLI:NL:GHSHE:2012:BV3138
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
08-02-2012
- Magistraten
Mrs. J.C.A.M. Claassens, N.J.M. Ruyters, H.D. Bergkotte
- Zaaknummer
20-002005-11
- LJN
BV3138
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2012:BV3138, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 08‑02‑2012
Uitspraak 08‑02‑2012
Mrs. J.C.A.M. Claassens, N.J.M. Ruyters, H.D. Bergkotte
Partij(en)
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof 's‑Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's‑Hertogenbosch van 26 april 2011 in de strafzaak met parketnummer 01-820638-10 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1963],
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en — opnieuw rechtdoende — verdachte ten aanzien van hennepteelt, in het bijzonder in de uitoefening van een beroep of bedrijf, en diefstal van elektriciteit zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren en voorts tot een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
- 1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2009 tot en met 20 april 2010 te Best (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk een (grote) hoeveelheid hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (zijnde hennep een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet) heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad;
- 2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2009 tot en met 20 april 2010 te Best (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf], in elk geval aan (een) ander(en) dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) heeft weggenomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
- 1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 juli 2009 tot en met 20 april 2010 te Best telkens, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk een hoeveelheid hennepplanten (zijnde hennep een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II) heeft geteeld;
- 2.
hij in de periode van 1 juli 2009 tot en met 20 april 2010 te Best met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan [bedrijf], heeft weggenomen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt — ook in zijn onderdelen — slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
In deze zaak is aan de orde of de — door de verdachte erkende — hennepteelt plaatsvond op een beroeps- of bedrijfsmatige wijze.
De rechtbank heeft vrijgesproken van dit ten laste gelegde bestanddeel. Tegen dit vonnis is enkel de officier van justitie in hoger beroep gekomen, omdat deze zich niet kan verenigen met deze vrijspraak.
Met betrekking tot de vraag wanneer sprake is van hennepteelt ‘in de uitoefening van een beroep of bedrijf’ als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet overweegt het hof het volgende.
De genoemde bepaling is in de Opiumwet opgenomen door de Wet van 18 maart 1999 tot wijziging van de Opiumwet in verband met de invoering van een verhoogde strafmaat voor beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt (Stb. 1999, 168; kamerstukken 22 325), in werking getreden 21 april 1999.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wet geen definitie bevat van het begrip ‘in de uitoefening van een beroep of bedrijf’ omdat de wetgever de invulling ervan heeft willen overlaten aan de rechtspraak. Immers ‘[d]it biedt de gelegenheid om in voorkomende gevallen alle feiten en omstandigheden mee te wegen. Zeker wanneer het gaat om illegale activiteiten, zoals de professionele hennepteelt waarbij innovatie een grote rol speelt, is het niet verstandig te trachten de te hanteren criteria wettelijk vast te leggen.’ (Kamerstukken II, 1997–1998, 25 325, nr. 6, blz. 6).
De Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 1996–1997, 25 325, nr. 3, blz. 1–3) stelt onder meer het volgende:
‘(…) De illegale teelt van hennep (cannabis) heeft zich in Nederland zodanig ontwikkeld dat Nederlandse hennepvariëteiten onder een eigen naam bekend staan: de nederwiet. Met nederwietteelt wordt in het algemeen het gehele illegale productieproces aangeduid vanaf het laten groeien van hennepplanten of -stekken tot en met de verkoop en aflevering van het eindproduct. Daarbij gaan de gedachten primair uit naar een teelt van enige omvang, welke mede gelet op de daarvoor noodzakelijke investeringen en risico's een professioneel karakter heeft. Dat er in Nederland sprake is van illegale teelt van een aanzienlijke omvang blijkt onder andere uit het feit dat in 1994 en 1995 meer dan 550 000 hennepplanten in beslag zijn genomen, waarbij het in 1995 per illegale kwekerij om ongeveer 1400 planten ging. Het professionele karakter van de kwekerijen blijkt behalve uit het aantal planten, uit de omstandigheden waaronder deze worden gekweekt. Bij voorkeur in loodsen of onder glas, met gebruik van zogeheten daglichtlampen of met behulp van temperatuur- en bevloeiingsregulering, etc. Met andere woorden, het laten groeien van hennep gebeurt met veel kennis van zaken, op technologisch zeer hoog niveau en onder het voortdurend ontwikkelen van nieuwe, betere methoden met als doel een zo groot mogelijke opbrengst. Ook de illegale afzet van het geoogste product wordt met de nodige zorg omgeven, omdat anders alle voorgaande investeringen en inspanningen die rechtstreeks met de productie ervan samenhangen, voor niets zouden zijn geweest.
(…)
Uit de in de afgelopen jaren behandelde strafzaken blijkt dat de illegale cannabishandel door een grote mate van professionaliteit wordt gekenmerkt en dat het daarbij gaat om een combinatie van gedragingen, variërend van invoer, vervoer en verkoop in Nederland tot doorvoer of uitvoer naar het buitenland.
(…)
Wij stellen voor het telen van hennep expliciet strafbaar te stellen en de strafmaat voor de verboden gedraging fors te verhogen, voor zover deze plaatsvindt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
Gelet op het hierboven geschetste beeld van de grootschalige hennepteelt, stellen wij voor niet alleen de strafmaat voor de professionele hennepteelt te verhogen, maar ook de strafmaat voor het beroeps- of bedrijfsmatige bereiden, verwerken, verkopen en afleveren van hennepplanten. Daardoor wordt het mogelijk doeltreffend op te treden tegen de professionele en grootschalige hennepteelt en de gedragingen die daar doorgaans onlosmakelijk mee zijn verbonden. Met een verhoging van de strafmaat voor het kweken van hennepplanten, kan niet worden volstaan. Een effectieve aanpak van de grootschalige hennepteelt is slechts mogelijk als de strafmaat voor de daarbij behorende gedragingen, voor zover die beroeps- of bedrijfsmatig worden verricht, zoals het verwerken, verkopen en afleveren van deze planten, eveneens wordt verhoogd. Zou hierin niet worden voorzien dan zouden criminelen die zich hiermee bezig houden, het telen van hennep kunnen overlaten aan stromannen, zodat de strafmaatverhoging niet op hen van toepassing is.
(…)
De voorgestelde verhoging van de strafmaat voor de grootschalige hennepteelt achten wij gerechtvaardigd, gelet op het professionele en lucratieve karakter van deze teelt en om te voorkomen dat nederwiet een exportproduct wordt. De verhoging van de strafmaat heeft tot gevolg dat voorlopige hechtenis mogelijk wordt voor dit delict en de daaraan gekoppelde dwangmiddelen, zoals bijvoorbeeld de huiszoeking ter inbeslagneming en de telefoontap. Deze dwangmiddelen maken een effectief optreden tegen de grootschalige hennepteelt mogelijk.
(…)
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 11
Het voorgestelde derde lid bevat ten opzichte van het bestaande tweede lid van artikel 11 een gekwalificeerde strafbaarstelling, voor zover het gaat om de verboden, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder B, inclusief het nieuw op te nemen «telen». Het strafverhogende element vormt het beroeps- of bedrijfsmatige karakter van de overtreding van deze verboden. Voor dit criterium is gekozen, omdat uit de professionaliteit voortvloeit dat de hoeveelheden verdovende middelen of psychotrope stoffen die erbij zijn betrokken, niet gering zijn. Dit is tevens de reden waarom het bestaande vierde lid, houdende het 30-gramcriterium, niet van toepassing is verklaard.’
In de Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II, 1997–1998, nr. 6, blz. 1) wordt opgemerkt:
‘(…) Mede gelet op het feit dat een aantal vragen betrekking heeft op de effectiviteit van de voorgestelde wetswijziging, achten wij het van belang erop te wijzen dat het onderhavige wetsvoorstel een onderdeel vormt van het reeds ingezette proces van intensivering van de bestrijding van de professionele illegale teelt van hennep en handel in cannabis. Zo zijn mede naar aanleiding van de nota ‘Het Nederlands drugbeleid Continuïteit en verandering’ (hierna te noemen: de drugnota) de richtlijnen van het Openbaar Ministerie voor het opsporings- en strafvorderingsbeleid inzake strafbare feiten van de Opiumwet aangepast (Stcrt. 27 september 1996, 187; voortaan te noemen: de OM-richtlijnen). Een van die wijzigingen betreft de expliciete aandacht voor de illegale hennepteelt. Deze is thans vervolgbaar als overtreding van het in artikel 3, eerste lid, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod van het aanwezig hebben. Met het oog op de beoordeling van het karakter van de teelt zijn in de richtlijnen een aantal indicatoren vermeld voor bedrijfsmatige teelt. Zo zijn niet alleen het aantal planten maar ook de te behalen oogsten per jaar van belang. Voorts kan uit de wijze waarop de teelt in concreto plaatsvindt, zoals het gebruik van technische hulpmiddelen, het bedrijfsmatige karakter daarvan worden afgeleid. (…)’
Uit de vorenstaande passages uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever met de onderhavige wetswijziging mede heeft beoogd intensiever te kunnen optreden tegen de professionele illegale teelt van hennep. Als criteria voor beroeps- of bedrijfsmatige teelt (‘indicatoren’) worden genoemd: het aantal planten, de te behalen oogsten per jaar, het gebruik van technische hulpmiddelen/toepassing van hoogwaardige technologie ter vermeerdering van de opbrengst, de omvang van de teelt mede gelet op de daarvoor noodzakelijke investeringen en risico 's, de omstandigheden waaronder wordt gekweekt, bijvoorbeeld in loodsen of onder glas, met gebruik van zogeheten daglichtlampen of met behulp van temperatuur- en bevloeiingsregulering.
De — door het Openbaar Ministerie positief, maar door de verdediging en de rechtbank negatief beantwoorde — vraag of in de onderhavige zaak sprake is geweest van beroeps- of bedrijfsmatige teelt, wordt door het hof als volgt beantwoord.
Verdachte heeft verklaard dat hij de hennepkwekerij is gestart met het oogmerk van het behalen van winst. Hij was recentelijk ontslagen en had bovendien een schuld bij de bank. Verdachte wilde met de winst zijn schuld afbetalen. Hij heeft naar eigen zeggen per keer anderhalve vuilniszak vol hennep geoogst en hij verkocht zo'n zak voor EUR 3.500,00. Hij heeft verklaard dat hij voor in totaal EUR 10.500,00 wiet heeft verkocht, hetgeen betekent dat hij drie keer heeft geoogst in een periode van bijna 10 maanden. Hij heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij na de verkoop van de eerste oogst zijn investering in de kwekerij nog niet had terugverdiend.
Verdachte heeft geld geïnvesteerd in de kwekerij. Hij heeft alle benodigde spullen gekocht en hij heeft een elektriciteitskabel buiten de elektriciteitsmeter om aangebracht om illegaal stroom af te kunnen tappen. Hij heeft de planten water gegeven en hij heeft ze geoogst.
In de kwekerij was, blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 20 april 2010, kunstlicht aanwezig met tijdschakelaars voor de plantengroei. De planten stonden in een afgeschermde ruimte in de garage. Er was isolatie voor daglicht en/of apparatuur aanwezig en er was afzuiging van lucht en geur naar buiten en een thermostaat voor temperatuurregeling aanwezig.
Vastgesteld kan worden dat de verdachte een aanzienlijke investering heeft gedaan met de bedoeling een hennepkwekerij op te zetten waarmee verschillende keren kon worden geoogst ten behoeve van de verkoop van de geoogste hennep, dat hij meerdere keren heeft geteeld, dat de capaciteit van de kwekerij niet gering was (159 planten zoals aangetroffen door de politie), en dat het teeltproces geschiedde in een afzonderlijke daartoe ingerichte ruimte onder gecontroleerde condities en in belangrijke mate geautomatiseerd verliep met behulp van technische middelen, kennelijk ter optimalisering van het teeltproces en minimalisering van de daarvoor van de teler vereiste inspanning .
Gelet op de in de wetsgeschiedenis genoemde indicatoren is het hof anders dan de rechtbank en met het openbaar ministerie van oordeel dat het handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als hennepteelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld in artikel 11, tweede juncto derde lid, van de Opiumwet juncto artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal,
strafbaar gesteld in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich gedurende tien maanden professioneel bezig gehouden met hennepteelt. Hij heeft hierbij slechts oog gehad voor de winst die hij hiermee zou kunnen behalen.
Gebleken is dat de verdachte bij onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank d.d. 5 oktober 2011, naar aanleiding van de ontnemingsvordering van het Openbaar Ministerie in de onderhavige zaak, is veroordeeld om een bedrag van EUR 14.896,29 te betalen.
Hij is niet eerder ter zake van de Opiumwet veroordeeld.
Tegen de gevorderde straf is geen verweer gevoerd.
Alles overwegende zal het hof de strafeis van de advocaat-generaal volgen.
Het hof acht oplegging van een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 150 uren passend en geboden.
Met oplegging daarnaast van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,
mr. N.J.M. Ruyters en mr. H.D. Bergkotte, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.E.M. de Ridder, griffier,
en op 8 februari 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. H.D. Bergkotte is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.