Zie HR 22 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4127 (‘volgens mij’), HR 14 december 1976, NJ 1977/175, m.nt. Van Veen (‘bij mijn weten’) en HR 3 november 1959, NJ 1960/208, m.nt. Pompe (‘voor zover ik weet’). Vgl. ook Corstens en Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, 8e druk, p. 779.
HR, 23-01-2018, nr. 15/04861
ECLI:NL:HR:2018:70
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-01-2018
- Zaaknummer
15/04861
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:70, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑01‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1475, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:1475, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑11‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:70, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 23‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Voortgezette handeling van medeplegen van voorbereiding van moord en medeplegen van uitlokking van poging tot moord; eendaadse samenloop van poging tot afpersing in vereniging en medeplegen van poging tot afdreiging. Falende middelen over verwerping verweer m.b.t. opzet op de dood en denaturering getuigenverklaring en over uos m.b.t. poging tot afpersing. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 15/03982, 15/04093, 15/04391 en 17/00194.
Partij(en)
23 januari 2018
Strafkamer
nr. S 15/04861
PMO/AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 17 augustus 2015, nummers 23/002488-13 en 23/004533-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2 Beoordeling van het derde middel
2.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
2.2.
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 9 jaren. In de omstandigheid dat de Hoge Raad eerst uitspraak kan doen nadat meer dan 28 maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, vindt de Hoge Raad aanleiding de opgelegde gevangenisstraf te verminderen met 7 maanden.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze acht jaren en vijf maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 januari 2018.
Conclusie 28‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Voortgezette handeling van medeplegen van voorbereiding van moord en medeplegen van uitlokking van poging tot moord; eendaadse samenloop van poging tot afpersing in vereniging en medeplegen van poging tot afdreiging. Falende middelen over verwerping verweer m.b.t. opzet op de dood en denaturering getuigenverklaring en over uos m.b.t. poging tot afpersing. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 15/03982, 15/04093, 15/04391 en 17/00194.
Nr. 15/04861 Zitting: 28 november 2017 | Mr. B.F. Keulen Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 17 augustus 2015 door het Gerechtshof Amsterdam wegens 1. (zaak A onder 1 primair). “de voortgezette handeling van het medeplegen van de voorbereiding van moord en het medeplegen van de uitlokking van poging moord”; 2. “medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie”; 3. “medeplichtigheid aan het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is”; 4. “medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II”; 5. “witwassen en schuldwitwassen” en 6. (zaak C onder 1 en 2) “de eendaadse samenloop van poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en medeplegen van poging tot afdreiging” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Daarnaast zijn vorderingen van benadeelde partijen toegewezen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd.
Er bestaat samenhang met de zaken 15/03982, 15/04093, 17/00194 en 15/04391. In de eerste drie zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt dat het hof het verweer inhoudend dat verdachte bij het feit dat gekwalificeerd is als hiervoor onder 1 vermeld, geen opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] ten onrechte heeft verworpen. Het hof heeft overwogen dat uit een verklaring die [betrokkene 1] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd blijkt dat [medeverdachte 4] , in aanwezigheid van verdachte, tegen [betrokkene 1] heeft gezegd dat hij op die persoon moest schieten, op zijn borst of bovenlichaam. Uit het verhandelde ter terechtzitting blijkt volgens het middel niet dat [betrokkene 1] bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat [betrokkene 1] ‘op zijn borst of bovenlichaam’ moest schieten, maar dat [betrokkene 1] ‘hem voor z’n flikker moest schieten, maar niet dood’, zodat het hof aan de verklaring van [betrokkene 1] een wezenlijk andere betekenis heeft gegeven dan de getuige daaraan heeft willen geven.
Het hof heeft bewezen verklaard dat:
“Zaak A onder 1 primair:
[betrokkene 1] op 21 juli 2010 te Gouda, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, na kalm beraad en rustig overleg,
- naar de woning van die [slachtoffer] toe is gegaan en
- een vuurwapen op die [slachtoffer] heeft gericht en
- vervolgens de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, op tijdstippen in de periode van 1 juni 2010 tot en met 21 juli 2010 in Nederland door belofte en door het verschaffen van middelen en inlichtingen, opzettelijk heeft uitgelokt, immers hebben hij, verdachte en zijn mededader:
- het plan opgevat en besproken om [slachtoffer] om het leven te brengen, en
- adresgegevens en de naam van [slachtoffer] ter beschikking gesteld en
- die [betrokkene 1] benaderd voor het uitvoeren van dat plan tot het om het leven brengen van [slachtoffer] en
- aan [betrokkene 1] een geldbedrag in het vooruitzicht gesteld als het feit gepleegd zou worden en
- tegen die [betrokkene 1] gezegd dat hij die [slachtoffer] moest doodschieten en
- die [betrokkene 1] ondergebracht in een hotel in de buurt van de plaats waar het feit gepleegd zou moeten worden en
- de woning van [slachtoffer] aan die [betrokkene 1] getoond en
- die [betrokkene 1] een vuurwapen overhandigd en een auto en een gsm en handschoenen gegeven en
- die [betrokkene 1] instructies gegeven over hoe de moord op die [slachtoffer] uitgevoerd zou moeten worden (het meermalen schieten op de borst en in het hoofd);”
6. In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15, 16, 18, 22, 23, 25, 29 en 30 juni 2015, 2, 6 en 7 juli 2015 en 4 augustus 2015 is onder meer gerelateerd:
“De verdachte [verdachte] (…) verklaart:
Ik ben meerdere keren door de politie ondervraagd. Het klopt dat ik toen steeds heb gezegd dat het onze bedoeling was om [slachtoffer] niets aan te doen. Met ons bedoel ik [medeverdachte 4] en mij. [medeverdachte 4] heeft steeds tegen mij gezegd dat we hem niet echt wat aan gingen doen. Er zijn meerdere gesprekken geweest. Bij het gesprek bij het Hilton waren [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en ik aanwezig. Ik heb toen niet aan het gesprek deelgenomen. Ik stond een stukje verderop. Na dat gesprek zei [medeverdachte 4] tegen mij dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] tegen hem hadden gezegd dat er een probleem was met [slachtoffer] en dat [slachtoffer] uit de weg geruimd moest worden. Het was wel duidelijk dat daarmee werd bedoeld dat hij moest worden doodgeschoten. Er is ook een gesprek geweest waarbij alleen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en ik aanwezig waren. In dat gesprek heb ik mij gepresenteerd als ‘de schutter’. Dit is een ander gesprek dan het gesprek van 24 juni 2010 dat is opgenomen. Dit gesprek vond volgens ook in Nijkerk plaats. In dat gesprek heeft [medeverdachte 1] letterlijk gezegd dat [slachtoffer] dood moest.
Verder was er natuurlijk het gesprek in Nijkerk dat is opgenomen. Daarbij waren aanwezig: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en ik.
Ik ben er altijd vanuit gegaan dat er niets zou gebeuren. Dat is op enig moment veranderd.
Dat kwam omdat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ons onder druk bleven zetten. In hun beleving hadden wij een opdracht aangenomen en gebeurde er daarna niets. Ze hebben meerdere keren aangegeven dat het probleem nog niet was opgelost. Om de druk van de ketel te krijgen, hebben we het verhaal verzonnen dat ik vastzat, dat ik was opgepakt toen ik onderweg was naar [slachtoffer] . Ik ging er vanuit dat uitstel tot afstel zou leiden. Dat bleek niet het geval. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bleven aan [medeverdachte 4] vragen hoe hij het probleem ging oplossen. Zij vroegen dat aan [medeverdachte 4] omdat ik toen zogenaamd gedetineerd zat.
De eerste die mij over de opdracht vertelde was [medeverdachte 4] , na het gesprek bij het Hilton met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Tijdens dat gesprek in Nijkerk - het niet opgenomen gesprek - zei [medeverdachte 1] dat hij [slachtoffer] dood wilde hebben. Ik heb daaruit afgeleid dat hij de opdrachtgever was.
(…)
Aanvankelijk zou er niets gebeuren met [slachtoffer] . Dat is op enig moment gewijzigd. Dat had te maken met de druk van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Zij bleven vragen wat we aan het probleem gingen doen. We hebben naar oplossingen gezocht om er onder uit te komen. Daarom hebben we ook gedaan of ik op een gegeven moment gedetineerd was geraakt. Omdat ik toen uit beeld was en de druk bleef, is [betrokkene 1] op de proppen gekomen. Het is niet zo dat ik het aanvankelijk wel zou doen, maar het later toch niet wilde doen en dat [betrokkene 1] daarom in beeld is gekomen.
(…)
Het is nooit mijn bedoeling geweest dat [slachtoffer] iets zou worden aangedaan. Zo had [medeverdachte 4] het ook steeds gebracht. Ik begreep daaruit dat [medeverdachte 4] ook niet wilde dat er iets met [slachtoffer] zou gebeuren. Alles veranderde toen [betrokkene 1] in beeld kwam.
(…)
De getuige [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1954 te [geboorteplaats] , verklaart
op vragen van de voorzitter - zakelijk weergegeven-:
(…)
Ik heb in de zaak Yellowstone een groot aantal verklaringen afgelegd. Ik heb telkens naar waarheid verklaard. Ik heb me bij justitie gemeld omdat ik na de mislukte aanslag op [slachtoffer] in Gouda vreesde voor mijn leven.
(…)
Ik blijf bij mijn verklaring dat [medeverdachte 4] mij heeft opgedragen om [slachtoffer] dood te schieten.
Ik weet dat [medeverdachte 4] heeft verklaard dat zijn opdracht inhield dat ik die man alleen moest verwonden. Dat is niet waar. Hij heeft letterlijk gezegd dat ik [slachtoffer] dood moest schieten. Ik heb [medeverdachte 4] nooit horen zeggen dat hij niets had aan een dode [slachtoffer] . Ik heb [verdachte] ook nooit iets dergelijks horen zeggen. Ik heb nooit aan [verdachte] gemerkt dat hij bedenkingen had bij het plan.
(…)
op vragen van mr. Veen -zakelijk weergegeven-:
(…)
U zegt mij mijn verklaring bij de rechter-commissaris van 4 september 2012 (pagina 34) inhoudende: “Ik zal beginnen met de laatste, die staat mij nog voor de geest. Die is besproken tussen 14 en 19 juli 2010. Toen is er door [medeverdachte 4] op de parkeerplaats bij het hotel Amrath in Maarsbergen mij verteld: Luister, lange, zegt hij dan op een heel indringende toon. Die man moet doodgeschoten worden (...). De eerste keer is er besproken alleen maar, ordinair gezegd, hem voor z’n flikker te schieten. De eerste keer was dus niet bedoeld om hem te doden.” Ik antwoord dat dit klopt.
(…)
op vragen van mr. Van der Weide -zakelijk weergegeven-:
U zegt mij dat u de nodige discrepanties constateert in mijn verklaring met betrekking tot de instructies die mij zouden zijn gegeven. U merkt op dat het eerst gaat het om het ‘in de flikker schieten’, maar niet doden en dat later wordt gesproken over doden en u vraagt mij of dat klopt. Ik antwoord dat dit inderdaad klopt.”
7. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15, 16, 18, 22, 23, 25, 29 en 30 juni 2015, 2, 6 en 7 juli 2015 en 4 augustus 2015 blijkt dat de raadsman van de verdachte het woord tot verdediging heeft gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnotities waarin onder meer is gerelateerd:
“Thans ligt de vraag voor of [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan primair uitlokken van poging moord, subsidiair het medeplegen van poging moord. Naar het oordeel van de verdediging is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om te kunnen komen tot de kwalificatie uitlokking van poging moord dan wel medeplegen van poging moord.
(…)
De feiten waar Uw Hof vanuit dient te gaan zijn de navolgende. Allereerst is daar de vaststelling dat in eerste instantie [slachtoffer] de idee had dat het een bedreiging betrof en dat het allemaal amateuristisch is verlopen. Verwezen wordt naar de aangifte. Weliswaar is dit geen omstandigheid die mogelijkerwijs zware juridische consequenties met zich mede brengt maar het is wel een objectieve vaststelling.
Tevens dient uitgegaan te worden van de achterliggende gedachte achter het bezoek van [betrokkene 1] aan [slachtoffer] . Volgens [medeverdachte 4] zou het gaan om een handeling teneinde de oplichting/afpersing van [medeverdachte 1] dan wel [medeverdachte 2] als het ware meer body te geven. Daartoe behoren uiteraard ook de opnamen zoals deze zijn gemaakt op 24 juni in Nijkerk. [verdachte] is aanwezig geweest bij het gesprek op 24 juni 2010 hetgeen is opgenomen, [verdachte] heeft zich daar ook uitgelaten en is als het ware geïntroduceerd.
Waar echter de moeilijkheid in zit voor het Openbaar Ministerie, naar de bescheiden mening van de verdediging, is dat er in de eerste plaats geen sprake is van uitlokking, in ieder geval niet de uitlokking van de poging moord.
(…)
Hierbij dient tevens rekening te worden gehouden met het navolgende. Op enig moment, vlak voor het daadwerkelijk bezoek van [betrokkene 1] aan [slachtoffer] , heeft [medeverdachte 4] op eigen initiatief kennelijk de opdracht aan [betrokkene 1] gewijzigd. Door [verdachte] wordt daarbij verwezen naar hetgeen [betrokkene 1] hierover ten overstaan van de Rechter-commissaris heeft verklaard.
Hij verklaart dat tussen en 14 en 19 juli 2010 [medeverdachte 4] aan [betrokkene 1] heeft medegedeeld dat [slachtoffer] zou moeten worden dood geschoten. Hier is op geen enkele wijze een rol weggelegd geweest dan wel aanwijsbaar aan te wijzen van [verdachte] .
In de verklaring bij de Rechter-commissaris op 4 september 2012, bladzijde 34. volgt dat er versies van de uitvoering zijn besproken. [betrokkene 1] verklaart op vragen van de Officier van Justitie dat het de eerste keer dus niet bedoeld was om het te doden en dat naar aanleiding daarvan de Officier van Justitie de vraag stelt:
"Nou ja, je kunt iemand ook voor zijn flikker schieten wat wei dodelijk is. Hoe gaf hij duidelijk dat het niet dodelijk moest zijn?"
Antwoord van [betrokkene 1] : "Toen niet, toen was het niet de bedoeling. "
Daarna verklaart [betrokkene 1] nog uitdrukkelijk dat zelfs het Openbaar Ministerie begrijpt dat het wel de bedoeling was om in het eerste scenario de man te raken en dat [betrokkene 1] daarop bevestigend antwoord: "Te verwonden ja."
Weliswaar moest volgens [betrokkene 1] de man geraakt worden en later realiseert getuige [betrokkene 1] zich dat het eigenlijk te gek voor woorden is en dat het mogelijk indien en voor zover je iemand in het bovenlichaam zou schieten, dat dit ernstige gevolgen zou kunnen hebben. Maar dat is niet hetgeen besproken is dan wel dat is niet hetgeen de opdracht is geweest van [medeverdachte 4] . Deze is eerst later gekomen alwaar - zoals gezegd- [verdachte] geen enkele rol heeft gehad. De redenering van het Openbaar Ministerie is in dit verhoor duidelijk te volgen. Verwonden maar kan eventueel leiden tot de dood.........
Daarmee is gelijk gegeven dat het opzet op de dood van [slachtoffer] bij [verdachte] heeft ontbroken. Het ontbreken van opzet aan de zijde van [verdachte] , ook in voorwaardelijke zin, betekent dat hij nimmer als uitlokker van het strafbare feit gezien kan worden.
[verdachte] kan als uitlokker slechts worden gestraft voor datgeen waarop zijn opzet was gericht hetgeen met zich medebrengt dat de kwalificatie uitlokking alleen datgene kan omvatten waarop het opzet van de uitlokker gericht was, in casu [verdachte] , ook al gaat de uitgelokte, [betrokkene 1] , verder dan de oorspronkelijke uitlokker wilde.
(…)
Bovenstaande leidt naar het oordeel van de verdediging slechts tot één conclusie en dat is dat [verdachte] voor het onder primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.”
8. Het hof heeft de bewezenverklaring van dit feit in het arrest van 17 augustus 2015 in een bewijsoverweging als volgt toegelicht:
“In zaak A onder 1 primair en onder 2:
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte niet het opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Daartoe heeft de raadsman gewezen op de uitlating van [betrokkene 1] bij de rechter-commissaris op 4 september 2012 waaruit zou voortvloeien dat aan [betrokkene 1] aanvankelijk de opdracht was gegeven om [slachtoffer] te slechts te verwonden en eerst later door [medeverdachte 4] , buiten weten van de verdachte, tegen [betrokkene 1] is gezegd dat deze [slachtoffer] zou moeten doodschieten.
Het hof verwerpt dit verweer. Uit de uitlatingen van [betrokkene 1] in voormeld verhoor bij de rechter-commissaris blijkt dat [medeverdachte 4] , in aanwezigheid van de verdachte, tegen [betrokkene 1] heeft gezegd dat hij ‘op die persoon moet schieten, op zijn bovenlichaam of borst’. Aangezien een dergelijke behandeling de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel oplevert, heeft de verdachte minst genomen het voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] gehad.”
9. De bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de aanvulling op het arrest houden voor zover zij verband houden met -onder meer- de bewezenverklaring van het feit in zaak A onder 1 primair het volgende in:
“Zaak A onder 1 primair, 2 en 3
1. Een proces-verbaal van verhoor van 21 juli 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (ZD04, dossierpagina 3 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 21 juli 2010 tegenover verbalisant voornoemd afgelegde verklaring van [slachtoffer] :
Op 21 juli 2010 om 01.30 uur verscheen voor mij een persoon die opgaf te zijn:
(…)
Hij deed aangifte ter zake poging tot doodslag/moord en verklaarde het volgende:
Op 21 juli 2010 omstreeks 21.00 uur en 21.15 uur was ik in mijn woning aan de [a-straat 1] in Gouda. Ik was alleen in de woning. Er werd drie keer aangebeld. Direct daarna werd er twee hard op het raam van de woonkamer geklopt. Ik deed de deur open en zag een man staan. De man had een zwarte schrijfmap onder zijn arm. Ik hoorde dat hij Engels tegen mij sprak. Ik wilde de deur dicht doen. Ik zag dat de man vervolgens een stap/sprong naar voren maakte en half in de deuropening kwam, waardoor ik de deur niet dicht kon doen. Ik hoorde dat de man tegen mij zei: “Wacht even ik heb een message van [medeverdachte 2] ”. [medeverdachte 2] is mijn manager/director van [A] B.V. Dit bedrijf is gevestigd aan de [b-straat 1] in Gouda. Het hoofdkantoor zit in Nijkerk. Ik heb tot vorige maand gewerkt voor [A] B.V. Ik ben per 1 juli 2010 op staande voet ontslagen bij dit bedrijf. Nadat de man in de deuropening was gekomen, dacht ik: “Dit is mis”. Ik heb geprobeerd om de man naar buiten te duwen. Ik zag dat de man met zijn linkerhand een pistool haalde. Dit was een zwart pistool met een demper. Ik zag dat de man het pistool op mij probeerde te richten. Ik begon hard om hulp te roepen. De man rende weg.
2. Een proces-verbaal van verhoor van 1 november 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren NR02-007 en NR02-011 (ZD04, dossierpagina 109 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 1 november 2011 tegenover verbalisanten voornoemd afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Op 6 juli 2010 kwamen [medeverdachte 4] (het hof begrijpt hier en hierna: [medeverdachte 4] ) en [verdachte] (het hof begrijpt hier en hierna: [verdachte] ) mij opzoeken op de camping in Terwolde en vond er een gesprek plaats tussen ons. [medeverdachte 4] zou mij redden van de gebroeders [betrokkene 3] en [betrokkene 4] uit Cuijk maar verlangde wel een tegenprestatie. Toen ik [medeverdachte 4] en [verdachte] vroeg wat dit moest zijn, maakten zij mij duidelijk dat ik op iemand moest schieten. Hij heeft mij toen verteld dat ik iemand een paar keer in de borst moest schieten. Ik heb ja gezegd op de vraag van [medeverdachte 4] of ik op iemand wilde schieten. [medeverdachte 4] en [verdachte] maakten met mij de afspraak dat [verdachte] mij op 9 juli 2010 zou komen ophalen van de camping. Op 9 juli 2010 kwam [verdachte] mij ophalen. Wij zij samen naar Utrecht gereden. [verdachte] gaf mij de opdracht mijn accu uit mijn telefoon te halen. We hadden een afspraak met [medeverdachte 4] in het Van der Valk hotel in Breukelen maar we moesten eerst naar een telefoonwinkel in Utrecht om een nieuwe telefoon te kopen. [verdachte] is daar naar binnen geweest en ik kreeg van [verdachte] de nieuwe telefoon. Vervolgens zijn we naar Breukelen gereden waar we een ontmoeting zouden hebben met [medeverdachte 4] .
Daarna besloot [medeverdachte 4] dat [verdachte] een onderkomen voor mij moest zoeken. Dit moest redelijk in de buurt zijn van [medeverdachte 4] of [verdachte] om goed contact met elkaar te kunnen onderhouden. [verdachte] heeft mij naar motel Amrath gebracht. [verdachte] heeft de kamer voor twee dagen contant bij de receptie betaald. Ik kreeg ook nog wat geld voor sigaretten en eten te kopen. Daarna is [verdachte] weggegaan. Op 10 juli 2010 is er telefonisch contact geweest tussen [verdachte] , [medeverdachte 4] en mij. Op 11 juli 2010 gaf [medeverdachte 4] mij geld om nog twee nachten in het hotel te kunnen blijven. Ook zei [medeverdachte 4] dat [verdachte] mij op 12 juli 2010 zou komen ophalen. [verdachte] kwam tussen 10 en 11 uur. Wij zijn naar autobedrijf Maas in Uithoorn gereden Daar stond [medeverdachte 4] al te wachten. [medeverdachte 4] en [verdachte] zeiden dat ze mij iets gingen laten zien. Later bleek dat ze me een huis in Gouda gingen laten zien.
Op een zeker moment hadden we de goede straat gevonden. Toen we de straat inreden, lag dat huis aan de linkerkant. Ik bedoel dan het huis dat [medeverdachte 4] en [verdachte] mij aanwezen toen we het passeerden. Vlak voordat we het huis passeerden, zeiden ze dat ik goed op moest letten. Ik zag dat ze een normale tussenwoning aanwezen. We zijn de straat uitgereden, zijn toen linksaf geslagen en hebben een blokje omgereden. We zijn toen nogmaals langs het huis gereden. Ik wist dat er daar op iemand geschoten moest worden. Vervolgens heeft [verdachte] mij naar mijn hotel gebracht. Ik had al met [medeverdachte 4] afgesproken dat hij de volgende dag naar het hotel zou komen. Op 13 juli 2010 heeft [medeverdachte 4] aan de balie geld betaald zodat ik weer twee dagen in de hotelkamer kon blijven. [medeverdachte 4] heeft contant betaald. Daarna zijn we een rondje gaan lopen en zei [medeverdachte 4] dat ik mijn werk goed moest gaan uitvoeren. Hij zei tegen mij dat die persoon dood moest. En werd er een plan gemaakt hoe het ongeveer uitgevoerd moest worden.
3. Een proces-verbaal van verhoor van 2 november 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren NR02-007 enNR02-011 (ZD04, dossierpagina 123 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 2 november 2011 tegenover verbalisanten voornoemd afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
[medeverdachte 4] vertelde mij op 13 juli 2010 dat ik hem drie of vier keer in zijn borst moest schieten en daarna nog een schot in zijn hoofd. [medeverdachte 4] vertelde mij dat de auto die [verdachte] voor mij zou regelen een dezer dagen klaar zou staan en dat het snel moest gebeuren. Ik wist al langer dat [verdachte] een auto voor mij moest regelen. Ik hoorde op 6 juli 2010 al dat [verdachte] een auto zou regelen voor de uitvoering van dit werk. In de periode van 14 juli 2010 tot en met 17 juli 2010 heb ik geregeld sms-contact gehad met [verdachte] . Het is niet zo dat ik geen contact had met [medeverdachte 4] maar het gebruikelijke contact onderhield ik met [verdachte] . Dat contact ging onder meer over of het hotel verlengd moest worden en of er al een auto geregeld was. Dit vroeg ik dan aan [verdachte] . Gedurende deze vier dagen is er elke dag iemand - [verdachte] of [medeverdachte 4] - bij mij in het hotel op bezoek geweest. Op 17 juli 2010 kwam [verdachte] langs om de hotelrekening te betalen. [verdachte] zei dat [medeverdachte 4] de volgende dag bij mij langs zou komen. Op 18 juli 2010 kwam [medeverdachte 4] bij mij langs. Ik denk dat ik die dag te horen heb gekregen dat de liquidatie in opdracht was van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 4] vertelde dat [verdachte] de opdracht had aangenomen voor deze liquidatie, dat ze de opdracht tot liquidatie hadden opgenomen op een voicerecorder en dat ze hiervoor € 100.000,00 zouden beuren. [medeverdachte 4] vertelde dat ze de helft al hadden gekregen van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 4] vertelde dat de accu van de voicerecorder tijdens het opnemen van het gesprek bijna leeg was en begon te piepen en dat [verdachte] toen naar buiten is gelopen. Op 20 juli 2010 vertelde [medeverdachte 4] mij dat de gestolen auto was aangekomen en dat ik de volgende dag moest uitchecken. [medeverdachte 4] heeft vervolgens mijn hotelrekening betaald. [medeverdachte 4] vroeg een paar keer of ik er klaar voor was en drong er op aan dat ik mijn best moest doen. Omdat ik moest uitchecken, de gestolen auto klaar stond en [medeverdachte 4] mij vroeg of ik er klaar voor was, werd mij duidelijk dat de liquidatie aanstaande was. Ik heb [medeverdachte 4] toen gevraagd of hij ook alles geregeld had. Hiermee bedoelde ik een nieuw navigatiesysteem, een nieuwe mobiele telefoon met telefoonnummer, het vuurwapen dat [medeverdachte 4] en [verdachte] ter beschikking zouden stellen voor de liquidatie en de handschoenen die ik zou gebruiken tijdens de liquidatie. [medeverdachte 4] vertelde dat alles geregeld was en dat ik de volgende dag door hen opgehaald zou worden. [medeverdachte 4] zei dat we dan de auto die [verdachte] voor deze liquidatie had geregeld zouden gaan ophalen. In de periode dat ik in het hotel verbleef, heeft [medeverdachte 4] gezegd dat hij het vuurwapen met toebehoren zou regelen. Ik heb toen tegen [medeverdachte 4] gezegd wat ik verder dacht nodig te hebben voor deze klus, namelijk wat geld, een telefoon en navigatie. [medeverdachte 4] en [verdachte] kwamen me op 21 juli 2010 rond 15.00 uur ophalen. We zijn toen richting Utrecht gereden. We moesten langs een soort dumpstore om een schoonmaaksetje voor het vuurwapen te kopen. Ik moest in de winkel een schoonmaaksetje kopen, type 7.65. Daarmee bedoel ik het kaliber 7.65. Ze bleken dat niet te hebben. [medeverdachte 4] of [verdachte] zei toen dat ik maar een spuitbusje moest halen. Dat heb ik gedaan. Daarna zijn we naar het huis van [verdachte] gereden. [verdachte] legde een vuurwapen op tafel. [medeverdachte 4] heeft toen het vuurwapen uit elkaar gehaald. Hij heeft doeken gebruikt om het vuurwapen schoon te maken. [medeverdachte 4] heeft in overleg met [verdachte] acht patronen in het magazijn van het vuurwapen gedaan. [medeverdachte 4] heeft het vuurwapen verder bedrijfsklaar gemaakt. Hij heeft het magazijn gevuld met patronen en doorgeladen. Hij heeft het boven gedeelte van het vuurwapen daarvoor op en neergehaald. Ook heeft hij gekeken of de pal op rood stond. Dit palletje is een vergrendeling. En hij heeft een demper op het vuurwapen gezet. Ik heb hen gevraagd waar ik het vuurwapen moest laten. [verdachte] zei dat we een tas gingen kopen. Ik heb hen ook naar de beloofde telefoon, navigatie, handschoenen en geld gevraagd. [verdachte] heeft toen handschoenen gepakt, zwarte dunne rubberen handschoenen. De telefoon zou ik later krijgen. En de auto zou uitgerust zijn met navigatie. [medeverdachte 4] overhandigde mij het vuurwapen. Hij wees de veiligheidspal aan en zei dat ik die naar beneden moest zetten en dat het wapen dan schietklaar zou zijn. Ik vermoed dus dat we ergens tussen 16.15 uur en 16.30 uur bij [verdachte] weg zijn gereden. Ik had het vuurwapen in de kofferbak gelegd. Daarna gingen we de auto waarmee ik het karwei in Gouda moest gaan uitvoeren, ophalen. Onderweg kreeg ik te horen waar ik na de liquidatie heen moest. [medeverdachte 4] zei dat ik niet alle kogels moest gebruiken en dat ik het vuurwapen en de auto na de liquidatie weer moest inleveren. [medeverdachte 4] en [verdachte] zouden mij na de liquidatie komen opzoeken en zij zouden de spullen dan meenemen. [medeverdachte 4] zou mij rond de 6000 euro geven. [verdachte] wees mij op een gegeven moment een auto aan. [verdachte] gaf mij de autosleutels en zei dat ik achter hem aan moest rijden. Onderweg naar de auto heeft [medeverdachte 4] de naam genoemd van de persoon die ik moest gaan liquideren. Hij haalde een A4 te voorschijn waarop de naam en het adres van die persoon geschreven stond. Het adres dat op de A4 stond vermeld, was hetzelfde adres als waar ik met [medeverdachte 4] en [verdachte] op voorverkenning ging in Gouda.
4. Een proces-verbaal van verhoor van 9 november 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren NR02-007 en NR02-011 (ZD04, dossierpagina 133 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 9 november 2011 tegenover verbalisanten voornoemd afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Ik ben [verdachte] en [medeverdachte 4] gevolgd naar het hotel waar ik een kamer had gereserveerd. Volgens mij was het een Golden Tulip hotel net buiten Gouda, maar het kan ook Bodegraven zijn geweest. Dit was het laatste contact dat ik op 21 juli 2010 met [medeverdachte 4] heb gehad. Ik had gereserveerd onder mijn eigen naam, [betrokkene 1] , en heb contant betaald voor mijn kamer. Ik ben vervolgens in de auto gestapt en ben gaan rijden om de weg te zoeken. Op een gegeven moment vond ik de [a-straat] . Ik ben toen door de straat heen gereden. Ik zag het huis. Ik herkende het huis omdat ik met [medeverdachte 4] en [verdachte] door de straat was gereden en zij mij toen het huis hadden aangewezen. Ik wist van [medeverdachte 4] dat er een persoon zou wonen en dat die persoon van buitenlandse komaf was. Verder wist ik niks. Vervolgens heb ik mijn auto geparkeerd. Ik ben uitgestapt en heb de tas gepakt, waarin het pistool met demper zat. Ik ben naar het huis gelopen en heb aangebeld. Ik zag op het naambordje de naam staan van de persoon die ik van [medeverdachte 4] en [verdachte] moest doodschieten. Ik heb aangebeld omdat ik wilde dat de voordeur geopend zou worden. Van [medeverdachte 4] moest ik zeggen dat ik een ‘message van [medeverdachte 2] ’ had. Maar omdat er niemand open deed, is het hier niet van gekomen. [medeverdachte 4] had de tactiek met mij doorgenomen. [medeverdachte 4] wilde dat ik vroeg in de avond aan zou bellen en zou zeggen dat ik een ‘message van [medeverdachte 2] ’ had. [medeverdachte 4] zei dat die man mij dan binnen zou laten in zijn huis. Ik moest dit in het Engels zeggen omdat het een buitenlands persoon betrof. Het moest vroeg in de avond gebeuren omdat [medeverdachte 4] had verteld dat hij en [verdachte] ervoor zouden zorgen dat ze dan een alibi zouden hebben. Ik had het wapen in de tas. Het was een tas met een grote klep. Door het openen van de klep kon ik het vuurwapen zo pakken. Toen ik aanbelde, was het wapen volledig doorgeladen. Dat had [medeverdachte 4] ‘s middags al gedaan. Ik moest alleen de vergrendeling er nog afhalen. Dat heb ik gedaan voordat ik de eerste keer bij het huis van de persoon aanbelde. Omdat er niet werd opengedaan ben ik weggegaan. Ik heb gewacht totdat de duisternis begon in te vallen. Iets na 21.00 uur ben ik weer naar het huis in de [a-straat] gereden. Ik heb de auto geparkeerd. Ik heb de tas met daarin het vuurwapen gepakt, ben naar het huis gelopen en heb aangebeld. Na enige tijd werd de voordeur een klein stukje geopend. Ik zag een man met een licht getint uiterlijk. Omdat ik het huis in wilde, zei ik tegen de man dat ik een ‘message van [medeverdachte 2] ’ had. Ik wilde de man niet op straat doodschieten. Toen ik dat zei, duwde ik tegen de voordeur aan. Ik probeerde zo binnen te komen. Maar ik merkte dat de man de voordeur tegenhield. Ik voelde weerstand. Ik probeerde met mijn linkerschouder en mijn linkervoet de voordeur verder open te duwen. Ik moest hiervoor kracht zetten. Op dat zelfde moment pakte ik met mijn rechterhand het doorgeladen vuurwapen uit mijn tas. Ik richtte het doorgeladen vuurwapen op de man. Ik hoorde dat de man op het moment dat ik het vuurwapen op hem richtte, begon te schreeuwen. Op het moment dat ik mijn vuurwapen op de man richtte stond ik op ongeveer een halve meter bij hem vandaan. Ik richtte volgens mij het vuurwapen op de borst van de man. Ik heb vervolgens de trekker van het vuurwapen overgehaald. Ik merkte dat het vuurwapen niet af ging. Het vuurwapen ging niet af. Het weigerde gewoon. Ik weet niet of ik nogmaals heb geprobeerd een schot te lossen. Ik raakte in paniek. Ik stopte het vuurwapen weer in mijn tas en rende naar mijn auto. Ik ben ingestapt en weggereden. Ik ben naar het hotel gegaan. Daar heb ik mijn spullen gepakt. Ik heb niet uitgecheckt omdat [verdachte] en [medeverdachte 4] dan nog zouden kunnen geloven dat ik nog in het hotel zat. Je moet begrijpen dat ik nu zwaar in de problemen zat. Op 22 juli 2010 heb ik een nieuwe telefoon gekocht. Ik heb ergens begin september 2010 pas weer contact gehad met [medeverdachte 4] .
5. De verklaring van de [betrokkene 1] , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 25 juni 2014. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik blijf bij mijn verklaring dat [medeverdachte 4] mij heeft opgedragen om [slachtoffer] dood te schieten. Ik weet dat er een conflict was met [slachtoffer] en dat [slachtoffer] daarom dood moest. Ik verbleef in de periode voor de aanslag in het hotel. Ik sprak in die tijd alleen met [verdachte] en [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] heeft mij op enig moment een papiertje laten zien, waarop wat gegevens stonden vermeld. Ik weet nog dat er een adres in Gouda op stond. Wij zijn met z’n drieën langs die woning in Gouda gereden. Ze hebben me de woning aangewezen en zeiden erbij dat het daar was. Ik had het wapen dat ik voor deze aanslag bij me had, niet eerder in handen gehad. Er zat een demper op en het was doorgeladen. Het wapen was gebruiksklaar. Ik hoefde het wapen alleen nog maar van de veilige stand af te halen. Ik wist dit omdat [medeverdachte 4] mij uitleg over het wapen heeft gegeven.
[medeverdachte 4] kwam op een gegeven moment bij me op bezoek en zei dat hij me van de gebroeders [betrokkene 3 en 4] kon verlossen. In ruil daarvoor moest ik dan wel een klus voor hem doen. Dat was de aanslag in Gouda. Ik heb het wapen van [medeverdachte 4] gekregen. [verdachte] was daarbij. [verdachte] gaf het wapen aan [medeverdachte 4] , waarna [medeverdachte 4] het gebruiksklaar heeft gemaakt. Toen zij bij mij kwamen met het Gouda-plan zeiden ze dat er een wapen zou worden geregeld, een auto, een navigatiesysteem en een nieuwe telefoon. We waren in de woning van [verdachte] toen [medeverdachte 4] het wapen klaar maakte. Toen ik het wapen kreeg, was het doorgeladen. Er zaten geen losse patronen bij. Ik weet dat zeker omdat ik bij [medeverdachte 4] aan tafel zat toen hij het wapen laadde. Ik heb niet geteld hoeveel patronen hij in het wapen deed. Het zullen er 7 of 8 geweest zijn.
Ik weet niet meer hoe het daar bij die deur precies ging. Er ontstond een worsteling. Ik heb het wapen geprobeerd, maar het wapen deed niks. Daarna ben ik weggerend. Volgens mij had ik een Walther P5. Ik ben die dag drie keer bij die persoon aan de deur geweest. De laatste keer deed hij open. Ik pakte het wapen uit mijn heuptas. Ik zei tegen hem dat ik ‘een message van [medeverdachte 2] ’ had. Dat was de opdracht van [medeverdachte 4] . Het was de bedoeling dat hij mij door die mededeling binnen zou laten. Dat gebeurde echter niet. Bij de deur ontstond een worsteling. Ik probeerde de deur open te duwen, hij probeerde hem dicht te doen. Ik heb het wapen uit mijn heuptas gepakt en op hem gericht. Ik zag dat hij schrok. Ik heb geprobeerd het wapen af te vuren, maar er kwam geen kogel uit. Ik heb het wapen tijdens die worsteling gepakt. Ik denk dat ik het wapen op zijn bovenlichaam heb gericht maar het ging allemaal zo snel. Toen het wapen niet afging, ben ik gevlucht.
Ik zat in verband met de poging liquidatie in de periode van 14 tot 19 juli 2010 in hotel Amrath in Maarsbergen. Dat is de enige keer dat ik in dat hotel heb verbleven. [medeverdachte 4] is mij daar diverse keren komen opzoeken. Wij hebben elkaar in het hotel ontmoet maar ook op de parkeerplaats. [medeverdachte 4] en [verdachte] kwamen geregeld naar het hotel. [medeverdachte 4] heeft toen met mij besproken wat er met [slachtoffer] moest gebeuren. Hij zei letterlijk dat [slachtoffer] dood moest. Wij waren toen alleen. [medeverdachte 4] deed toen het woord en [verdachte] stond erbij en knikte met zijn hoofd. Ik heb een paar keer bij [verdachte] naar de stand van zaken geïnformeerd. U vraagt mij specifiek of [verdachte] mij opdrachten heeft gegeven. Ik antwoord dat ik [medeverdachte 4] en [verdachte] als één zag. Zij waren mijn opdrachtgever.
6. Een proces-verbaal van verhoor van 21 februari 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren NR02-013 en NR02-0023 (ZD04, dossierpagina 515 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 21 februari 2012 tegenover verbalisanten voomoemd afgelegde verklaring van [verdachte]:
Volgens [medeverdachte 1] (het hof begrijpt hier en hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (het hof begrijpt hier en hierna: [medeverdachte 2] ) had [slachtoffer] laptops gestolen en hij zou bepaalde deals in gevaar hebben gebracht. Dit heb ik gehoord van [medeverdachte 4] en later ook van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Zij wilden dat [slachtoffer] werd omgelegd. Het gesprek waarin dit werd besloten, had al plaatsgevonden. Later is dit nogmaals besproken. Da gesprek is opgenomen. Dat was [medeverdachte 4] idee. Bij het eerste gesprek was ik ook aanwezig want ik zou zogenaamd de schutter zijn. [medeverdachte 4] heeft mij verteld dat hij heeft gezegd dat ik scherpschutter was. Dat heb ik volgehouden. Bij dat tweede gesprek, dat is opgenomen, droeg ik apparatuur in mijn buideltasje. [medeverdachte 4] wilde duidelijk op band hebben staan dat zij, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , uitspraken wat er met [slachtoffer] moest gaan gebeuren. Ik was zogenaamd de specialist, ik zou het gaan doen. Ik moest ook veel termen noemen, zoals drive by, gif etc, zodat zij het idee kregen dat ik professioneel was. [medeverdachte 4] heeft mij dit allemaal in de auto verteld. Halverwege dat gesprek was de batterij leeg en begon dat apparaat te piepen. Ik ben toen naar buiten gelopen en heb gezegd dat mijn pieper ging. Na dit tweede gesprek verstreek er wat tijd. Vervolgens gaven [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aan dat het probleem [slachtoffer] nog niet was opgelost. Ik heb dat gehoord van [medeverdachte 2] bij zijn kantoor, toen wij daar buiten liepen. [medeverdachte 4] besloot toen om [betrokkene 1] (het hof begrijpt hier en hierna: [betrokkene 1] ) in te schakelen voor deze klus. [betrokkene 1] was wel in voor deze klus. Hij zei dat hij wel dingen had gedaan die gekker waren. Er moest weer een plan bedacht worden. [medeverdachte 4] had van [medeverdachte 1] of van [medeverdachte 2] foto’s en adressen gekregen van [slachtoffer] . [betrokkene 1] moest het huis van [slachtoffer] zien. [medeverdachte 4] en ik zijn met [betrokkene 1] naar dat huis in Gouda gereden. [medeverdachte 4] heeft het huis daar aangewezen. Ik moest van [medeverdachte 4] een auto regelen voor [betrokkene 1] . Het vuurwarpen was van [medeverdachte 4] . Het wapen lag bij mij thuis. Ik had het op zolder liggen. Ik moest het van [medeverdachte 4] bewaren. Ik heb in het dossier een foto gezien en dit is inderdaad het wapen waarmee de aanslag op [slachtoffer] is gepleegd. Ik heb dit wapen thuis gehad en [medeverdachte 4] heeft het bij mij thuis aan [betrokkene 1] overhandigd.
7. Een proces-verbaal van verhoor van 23 februari 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren NR02-002 en NR02-004 (ZD04, dossierpagina 533 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 23 februari 2012 tegenover verbalisanten voornoemd afgelegde verklaring van [verdachte] :
[medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] deden zaken. [slachtoffer] had laptops van [medeverdachte 1] gestolen. Dat ging over een hoop geld, iets van € 400.000,00. Ook zouden deals gevaar lopen door hem. [medeverdachte 2] behartigde [medeverdachte 1] zaken. Tijdens een zakelijk bespreking in de tuin van het Hiltonhotel in Amsterdam, hoorde ik voor het eerst over de problemen met [slachtoffer] . We waren daar met z’n vieren: [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en ik. [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] spraken alle drie over [slachtoffer] . Het was de eerste keer dat ik [medeverdachte 1] zag. [medeverdachte 2] had ik één keer eerder gezien bij het Mercure-hotel. We zijn aan elkaar voorgesteld. Na de bespreking stapte [medeverdachte 4] bij mij in. Hij vertelde dat [medeverdachte 1] de geldschieter was in hun zaken. [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hadden regelmatig gesprekken met elkaar over de problemen met [slachtoffer] . Van [medeverdachte 4] begreep ik dat ze [slachtoffer] uit de weg wilden laten ruimen. Met “ze” bedoel ik dus alle drie. [medeverdachte 4] heeft mij geïnstrueerd over wat ik zou moeten zeggen tijdens de bespreking op het kantoor van [medeverdachte 1] in Nijkerk. Die bespreking zou gaan over de geplande moord op [slachtoffer] . Ik moest me voordoen als huurmoordenaar. Bij deze bespreking zouden alleen [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en ik aanwezig zijn. Daar, in een kantoorruimte, is over [slachtoffer] gesproken. Ik weet niet meer wie er over het verdwijnen van [slachtoffer] is begonnen. Volgens mij zei [medeverdachte 1] dat hij het niet erg zou vinden als [slachtoffer] iets zou overkomen. [medeverdachte 1] heeft eigenlijk de “go” gegeven, de opdracht, gegeven. Daarmee stond dus vast om het te gaan doen. [medeverdachte 1] wist dat ik degene was die dat moest gaan doen. Dat was mijn rol in dit gesprek. [medeverdachte 1] gaf de opdracht eigenlijk aan ons beiden. [medeverdachte 4] wilde de Nijkerk-bespreking overdoen om het gesprek op te nemen. Die ontmoeting was enkele weken na de eerste en vond ook plaats in Nijkerk, in het kantoor van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 4] heeft die ontmoeting georganiseerd. Ik kreeg duidelijke instructies mee. Ik was de specialist, de huurmoordenaar. Ik moest heel duidelijk zeggen over gif, over neerpoffen of langeafstandsgeweer. Dat moest duidelijk op band komen te staan. Het moest een bevestiging zijn van de bedoelingen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Ik kreeg van [medeverdachte 4] een opnameapparaatje. Op een gegeven moment ging dat ding piepen. Het gesprek in Nijkerk verliep ontspannen. [medeverdachte 4] had het initiatief. Hij was veel aan het woord. Ik heb de dingen die ik van [medeverdachte 4] moest zeggen ter sprake gebracht. De conclusie was dat [slachtoffer] dood moest. [medeverdachte 4] hoefde [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet over te halen om “ja” te zeggen tegen de moord op [slachtoffer] . Er is nog over geld gesproken. [medeverdachte 4] was blij dat de opnames waren gelukt. Ik heb [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] regelmatig gezien. Het ging eigenlijk altijd over de geplande moord op [slachtoffer] als we elkaar zagen. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bleven druk zetten op [medeverdachte 4] om het te doen. Ik weet nog dat [medeverdachte 2] of [medeverdachte 1] alle gegevens van [slachtoffer] aan [medeverdachte 4] heeft gegeven. Kort na deze bespreking kwam [betrokkene 1] in beeld. Hij moest van de camping af. Ik heb van [medeverdachte 4] de opdracht gekregen om [betrokkene 1] ergens onder te brengen. Ik heb hem naar hotel Amrath in Maarsbergen gebracht. Het klopt dat ik steeds contact had met [betrokkene 1] . Voordat ik [betrokkene 1] naar het hotel had gebracht, was al door [medeverdachte 4] en [betrokkene 1] gezegd dat ik een auto moest regelen. Op 12 juli 2010 hebben [medeverdachte 4] en ik [betrokkene 1] bij het hotel opgehaald en zijn we in de auto van [medeverdachte 4] naar Gouda gereden. [medeverdachte 4] wilde [betrokkene 1] aanwijzen waar [slachtoffer] woonde. Dat is ook gebeurd. [betrokkene 1] is daar uit de auto gestapt en naar de woning van [slachtoffer] gelopen. Hij wilde de omgeving verkennen. Daarna is hij weer ingestapt en is hij naar het hotel teruggebracht. Dat uitstappen en verkennen deed [betrokkene 1] op eigen initiatief. Dit was het moment dat het voor mij zeer duidelijk was dat het nu echt serieus was allemaal. De auto die ik voor [betrokkene 1] had geregeld stond al klaar. In de tijd dat [betrokkene 1] in het hotel zat, moest ik er bijna dagelijks naartoe. Om geld te brengen, kleding op te halen, naar de snackbar in de buurt gaan enzovoort. Ik moest hem bezig houden. Op 21 juli 2010 hebben [medeverdachte 4] en ik [betrokkene 1] opgehaald. We hebben eerst het wapen opgehaald. Dat lag bij mij thuis. [medeverdachte 4] heeft het wapen uit elkaar gehaald en weer in elkaar gezet. Hij legde aan [betrokkene 1] uit hoe het werkte. [medeverdachte 4] heeft het wapen aan [betrokkene 1] gegeven. Er zat een demper op het wapen. Daarna hebben we de auto voor [betrokkene 1] opgehaald en zijn we naar Bodegraven gereden. [betrokkene 1] had gezegd dat hij daar in een hotel ging zitten. Onderweg zijn we uit elkaar gegaan. Ik heb daarna geen contact meer gehad met [betrokkene 1] . [medeverdachte 4] had [betrokkene 1] een geldbedrag beloofd voor de aanslag. Ik kreeg later van [medeverdachte 4] te horen dat het was mislukt. Dat was een of twee dagen later. [medeverdachte 4] was kwaad en riep dat [betrokkene 1] het had verkloot. We zijn toen met de auto naar Bodegraven gereden omdat [medeverdachte 4] [betrokkene 1] wilde spreken, maar [betrokkene 1] was al uitgecheckt. Dat hoorde ik van [medeverdachte 4] .
8. Een geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming opgemaakt door de TSW624114 (beslagdossier, deel I, dossierpagina 3).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
a) degene onder wie in beslag is genomen: [betrokkene 1]
b) de eigenaar van hetgeen in beslag genomen is: idem
c) de verdachte tegen wie proces-verbaal wordt opgemaakt: idem
IBN-CODEOMSCHRIJVING GOEDEREN
[0001] Vuurwapen pistool merk Walther, type PP, serienummer (5)034224
[0002] Geluiddemper
[0003] Zeven kogelpatronen, bodemstempel CBC.32 auto, kaliber 7.65 mm
9. Een proces-verbaal omschrijving vuurwapen van 1 november 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (ZD04, dossierpagina 166 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Ik onderzocht het pistool en zag dat de merkaanduiding “Walther” alleen voorkwam op de kolfplaten. Op de rest van het wapen was er behalve het serienummer (5)034224 geen opschrift aanwezig. Ik zag dat het vuurwapen van het type PP was en van het kaliber 7.65mm. Ik zag dat er geen kogelpatroon in de kamer van voornoemd pistool aanwezig was. Dit pistool is bestemd en geschikt om projectielen door een loop af te schieten en de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Daarom is het een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3°, gelet op artikel 2, lid 1, Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
Hierna onderzocht ik een geluiddemper. Deze geluidsdemper is een geluiddemper als bedoeld in artikel 2, lid 1 onder f van de Regeling wapens en munitie. Derhalve is deze geluiddemper een wapen in de zin van artikel 2, lid 1, Categorie I onder 3° van de Wet wapens en munitie. Deze geluiddemper was voorzien van inwendige schroefdraad met dezelfde diameter en spoed had als het uiteinde van de loop van het Walther pistool. Deze geluiddemper kon op dit Walther pistool worden gemonteerd.
Verder zag ik dat het magazijn was gevuld met 7 onbeschadigde kogelpatronen van het kaliber 7.65mm. Ik zag dat de munitie was voorzien van bodemstempel met opschrift CBC .32 AUTO. Kaliber 7.65mm. Deze 7 kogelpatronen van het kaliber 7. 65mm zijn munitie in de zin van artikel 1, onder 4, gelet op artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet Wapens en Munitie. Deze munitie is geschikt om te worden verschoten met het voornoemd vuurwapen.
Bij onderzoek zag ik dat het vuurwapen in goede mechanische staat verkeerde en functioneerde naar behoren. Ook zag ik dat er onderhoud was gepleegd. Ik zag dat het pistool goed gereinigd was en dat de delen (slede met de kast) die contact met elkaar maken geolied waren. Na controle bleek dat de slagpin naar behoren werkte. Ik zag dat de slagpin voldoende uit de stootbodem kwam om een kogelpatroon af te vuren. Op 18 oktober 2010 zijn met voornoemd vuurwapen proefschoten verricht. Daarvoor werd het magazijn van dit vuurwapen voorzien van 4 kogelpatronen. Bij deze poging ging het wapen niet af. Bij nader onderzoek aan het pistool zag ik dat de slede niet volledig was gesloten. Met de hand gaf ik vervolgens een tikje tegen de slede en ik zag dat deze volledig sloot. Hierna heb ik probleemloos vier proefschoten afgevuurd.
10. Een proces-verbaal van verhoor van 7 april 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren NR02-013 en NR02-0023 (Onderzoek Panorama, dossierpagina 68 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 7 april 2014 tegenover verbalisanten voornoemd afgelegde verklaring van [medeverdachte 4]:
Tijdens een gesprek in het Hilton hotel in Amsterdam, waarbij [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] begrijpt hier en hierna: [verdachte] ) aanwezig waren. Tijdens dit gesprek gaven [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] beiden aan dat [slachtoffer] er de oorzaak van was dat de gouddeal niet door was gegaan. [medeverdachte 2] was er nog steeds van overtuigd dat [verdachte] en ik er in zouden slagen om van de gouddeal een succes te maken, hoewel ik toen uiteraard al wist dat er niets van terecht zou komen. Na dit gesprek kwam bij [verdachte] en mij de gedachte op om nog een gesprek over deze moordaanslag te voeren met als doel dat gesprek op te nemen. Het doel van deze opname was het in een later stadium afpersen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
[betrokkene 2] heeft het wapen een 7.65 mm Walther PP pistool met houder met volmantelmunitie geleverd. Hij heeft dit wapen speciaal voor dit doel aan mij geleverd. Ik heb hiervoor een bedrag van 1500 euro betaald. [betrokkene 2] wist waarom ik dit wapen kocht. Het wapen is ergens tussen het gesprek en de bandopname bij mij thuis aan mij geleverd. Ik kreeg bij het wapen een magazijn met scherpe patronen.
[verdachte] is medeopdrachtgever, uitvoerder en facilitair in de zin dat hij de vluchtauto leverde.
[medeverdachte 2] : opdrachtgever die wilde dat [slachtoffer] om het leven gebracht zou worden en tevens degene die relevante informatie ter beschikking heeft gesteld in relatie tot [slachtoffer] . Hij heeft foto’s van [slachtoffer] , zijn echtgenote en kinderen, zijn woonadres, het woonadres van zijn echtgenote, het adres van de school van de kinderen en het ip-adres ter beschikking van [verdachte] en mij gesteld.
Mijn rol was medeopdrachtgever en uitvoerder.”
10. De toelichting op het middel citeert eerst rechtsoverwegingen inzake (de vaststelling van) voorwaardelijk opzet uit HR 25 maart 2003, NJ 2003/55 m.nt. Buruma en memoreert enkele arresten waarin gecasseerd werd omdat de vastgestelde feiten en omstandigheden de bewezenverklaring van (voorwaardelijk) opzet niet konden dragen (HR 8 januari 2013, NJ 2013/112; HR 6 september 2006, NJ 2006/50; HR 30 oktober 2012, NJ 2013/111 m.nt. Keijzer). Vervolgens wordt gesteld dat het hof in deze zaak voorwaardelijk opzet heeft aangenomen ‘aangezien uit de uitlating van [betrokkene 1] op 4 september 2012 bij de rechter-commissaris zou blijken dat [medeverdachte 4] in aanwezigheid van verdachte tegen [betrokkene 1] zou hebben gezegd dat hij ‘op die persoon moet schieten, op zijn bovenlichaam of borst’ hetgeen de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel oplevert’.
11. Daarmee gaat het middel eraan voorbij dat het hof de bewezenverklaring, inclusief de opzeteisen die daarin besloten liggen, in de eerste plaats heeft aangenomen omdat het ‘door den inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen’ dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan (art. 338 Sv). Naar het mij voorkomt kan de bewezenverklaring, waar het de daarin besloten liggende eisen van opzet op de dood van het slachtoffer betreft, ook worden afgeleid uit de bewijsmiddelen die het hof in de aanvulling heeft opgenomen. Dat [betrokkene 1] opzet op de dood van [slachtoffer] had, kan reeds volgen uit de verklaringen die hij op 2 en 9 november 2011 heeft afgelegd. In de verklaring van 2 november 2011 (bewijsmiddel 3) verklaart hij over de voorbereiding van de aanslag. Daaruit blijkt onder meer dat in gesprekken tussen hem, [medeverdachte 4] en de verdachte openlijk is gesproken over de aanslag en wat na ‘de liquidatie’ moest gebeuren. In de verklaring van 9 november 2011 (bewijsmiddel 4) verklaart [betrokkene 1] over de uitvoering van de mislukte aanslag. Dat de verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer] kan eveneens uit de bewijsmiddelen volgen. Daarbij is de verklaring van [betrokkene 1] van 2 november 2011 van belang, maar ook de verklaring die [betrokkene 1] op 1 november 2011 heeft afgelegd (bewijsmiddel 1). Daarin vertelt hij over een ontmoeting die hij al op 6 juli 2010 met de verdachte en [medeverdachte 4] heeft gehad. Bij die ontmoeting zou [medeverdachte 4] hem al hebben gezegd dat hij iemand een paar keer in de borst moest schieten. Ook de verklaringen die de verdachte zelf op 21 en 23 februari 2012 (bewijsmiddelen 6 en 7) heeft afgelegd, bevatten redengevende feiten en omstandigheden. Uit die verklaringen volgt dat de verdachte, [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] al eerder hebben gesproken over de ‘geplande moord’ op [slachtoffer] en dat [medeverdachte 1] de opdracht daartoe aan de verdachte en [medeverdachte 4] gaf. De verdachte probeert met zijn woordkeus te suggereren dat het niet de bedoeling was dat deze opdracht uitgevoerd zou worden (zo zou hij ‘zogenaamd de schutter’ zijn). Maar het hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat de feiten en omstandigheden die uit zijn tot het bewijs gebezigde verklaringen naar voren komen, onder andere betreffende de rit die hij op 12 juli 2010 met [betrokkene 1] en [medeverdachte 4] maakte naar het huis van [slachtoffer] , dat weerspreken.
12. De tweede klacht van het middel betreft de overweging waarin het hof zich beroept op de verklaring die [betrokkene 1] op 4 september 2012 bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. Uit het verhandelde ter terechtzitting zou niet (zonder meer) blijken dat [betrokkene 1] op 4 september 2012 bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat [medeverdachte 4] in het bijzijn van de verdachte heeft gezegd dat hij ‘op zijn bovenlichaam of borst’ moest schieten. [betrokkene 1] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard, zo stelt het middel, dat [medeverdachte 4] -toen ze alleen waren- tegen [betrokkene 1] heeft gezegd dat [slachtoffer] dood moest en dat het plan daarvóór anders was. Voorts zou [betrokkene 1] ter terechtzitting hebben beaamd dat hij bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat eerst besproken was om [slachtoffer] ‘voor z’n flikker te schieten’ en dat het niet de bedoeling was om hem te doden. Naar de mening van de verdediging, zo stelt de toelichting op het middel, is ‘voor zijn flikker schieten’ iets anders dan schieten op zijn bovenlichaam of borst, ‘zodat het hof de verklaring van [betrokkene 1] een wezenlijk andere betekenis heeft gegeven dan [betrokkene 1] daaraan kennelijk heeft willen geven’. Daarbij wijst de toelichting op HR 7 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI3938 en HR 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5377, waarin de bestreden uitspraak is gecasseerd omdat een verklaring op onjuiste wijze was weergegeven (gedenatureerd).
13. Vooropgesteld kan worden dat de enkele omstandigheid dat een getuige die eerder een verklaring heeft afgelegd daar later een bepaalde invulling aan geeft, de rechter niet bindt bij de uitleg die hij aan de eerder afgelegde verklaring geeft. In zoverre de toelichting op het middel er van uit gaat dat dit wel het geval zou zijn, gaat zij uit van een verkeerde rechtsopvatting. Van belang is slechts of de rechter de eerder afgelegde verklaring onjuist heeft weergegeven (gedenatureerd).
14. Kennisneming van het proces-verbaal van het verhoor van [betrokkene 1] bij de rechter-commissaris op 4 september 2012 leert dat dit op p. 34 de volgende passage bevat:
“Getuige: er zijn twee theorieën over geweest. Het is een keer bijgesteld. Het was eerst inderdaad de bedoeling raken. Later is de bedoeling geworden doodschieten. Dus als we nu spreken over de laatste keer of de eerste keer. Wat wilt u horen?
OvJ Plooij: eigenlijk beide keren, want ik wil ook graag weten wanneer in de tijd als u dat nog enigszins kunt terughalen wat is besproken. Want u zegt er zijn twee.
Getuige: twee versies.
OvJ Plooij: versies van de uitvoering besproken.
Getuige: ja.
OvJ Plooij: wanneer is die eerste besproken?
Getuige: ik zal beginnen met de laatste, die staat mij meer voor de geest nog. Die is besproken tussen 14 en 19 juli 2010. Toen is er door [medeverdachte 4] op de parkeerplaats bij het hotel Amrath in Maarsbergen mij verteld: luister, lange, zegt hij dan op een heel indringende toon. Die man moet doodgeschoten worden. Schiet hem eerst in z’n borst, vervolgens in z’n hoofd. En zorg dat je een kogel overhoudt. Dat was de tweede keer. De eerste keer is er besproken alleen maar, ordinair gezegd, hem voor z’n flikker te schieten. En ongeveer ook daarbij gelaten. De eerste keer was dus niet bedoeld om hem te doden.
OvJ Plooij: nou ja, je kunt ook iemand voor z’n flikker schieten wat wel dodelijk is. Hoe gaf hij duidelijk dat het niet dodelijk moest zijn?
Getuige: toen niet. Toen was het niet de bedoeling.
OvJ Plooij: is daar over gesproken van: het is niet de bedoeling dat hij het leven laat?
Getuige: er is over gesproken dat het de bedoeling was dat je een paar keer zou schieten. Maar het was niet gezegd: deze persoon moet het leven laten. Dat is bij de tweede bespreking, daar werd wel verteld.
OvJ Plooij: begrijp ik het goed dat het wel de bedoeling was in het eerste scenario om die man te raken.
Getuige: te verwonden, ja.
OvJ Plooij: niet dreigend langs hem heen te schieten?
Getuige: nee, nee, geraakt worden.
OvJ Plooij: hij moest geraakt worden.
Getuige: hij moest geraakt worden.
OvJ Plooij: waar zou hij geraakt moeten worden?
Getuige: in z’n bovenlichaam of borst.
OvJ Plooij: dat is toch. Dan is de kans op dodelijk letsel toch zo groot, dat je daar niet meer, geen keuze in hebt. Als u zegt; ik zou hem in z’n lichaam moeten schieten, maar niet dodelijk, dan zou je kunnen denken, ik moest hem in z’n benen schieten.
Getuige: die stelling kunt u nemen. En nu dan ook heeft u volkomen gelijk in. Want als je daar over nadenkt, is dat gewoon te belachelijk voor woorden. Want inderdaad, als je iemand alleen in z’n borst schiet, kan ie ook zomaar in een keer dood zijn of even erna.
OvJ Plooij: goed, ik wil toch nog even van u proberen terug te krijgen, hoe daar over gesproken is tussen [medeverdachte 4] en u. En ik weet niet of daar nog iemand bij was. Die eerste keer.
Getuige: die eerste keer was vermoedelijk [verdachte] er bij. Er is gewoon gezegd: je moet op de persoon schieten. Op z’n bovenlichaam of borst. Dat staat me bij. Het is niet expliciet gezegd van: je moet hem dood maken. Maar dat is me de tweede keer wel medegedeeld. Maar de eerste keer niet.
OvJ Plooij: moet ik het dan zo begrijpen, dat u die eerste keer heeft opgevat als..
Getuige: verwonden.
OvJ Plooij: het moet niet of het hoeft niet dodelijk te zijn?
Getuige: ja, dat klopt.”
15. Mij komt het voor dat het hof, waar het uit deze verklaring afleidt dat [medeverdachte 4] tegen [betrokkene 1] heeft gezegd dat hij ‘op die persoon moet schieten, op zijn bovenlichaam of borst’, deze verklaring niet heeft gedenatureerd. Het staat -bijna- letterlijk in deze passage, bijna onderaan. Dat de getuige tijdens het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep naar aanleiding van vragen van de raadsman daar een enigszins -maar niet eens wezenlijk- andere invulling aan geeft, doet daar -als gezegd- niet aan af.
16. Waar het hof uit deze verklaring afleidt dat [medeverdachte 4] deze uitlatingen in het bijzijn van de verdachte heeft gedaan, neemt het hof in die zin een zekere vrijheid dat het de slag die de getuige met het woord ‘vermoedelijk’ om de arm houdt, negeert. Naar het mij voorkomt heeft het hof de verklaring daarmee evenwel niet gedenatureerd. Het hof heeft in het woord ‘vermoedelijk’ een voorbehoud kunnen zien dat weergeeft ‘dat de getuige van de feilbaarheid van de menselijke waarneming en zijn geheugen zich bewust is’.1.Een dergelijk voorbehoud staat er niet aan in de weg dat de verklaring van een getuige als bewijsmiddel wordt gebruikt en staat er naar het mij voorkomt evenmin aan in de weg dat de feiten en omstandigheden die met eliminatie van dat voorbehoud in de verklaring vervat zijn aan de verwerping van een bewijsverweer als het onderhavige ten grondslag worden gelegd.
17. Daar komt bij dat de onder de bewijsmiddelen opgenomen verklaring die [betrokkene 1] op 1 november 2011 tegen verbalisanten heeft afgelegd deze lezing van de feiten ondersteunt. [betrokkene 1] spreekt daarin over een gesprek dat hij op 6 juli 2010 met [medeverdachte 4] en de verdachte heeft gehad. Beiden hebben hem daarin duidelijk gemaakt dat hij op iemand moest schieten. Vervolgens heeft ‘hij verteld dat ik iemand een paar keer in de borst moest schieten’. Beide verklaringen in samenhang bezien maken duidelijk dat [betrokkene 1] hier op [medeverdachte 4] doelt, maar dat de verdachte bij dat gesprek aanwezig was. De toelichting op het middel wijst ook op de verklaring die [betrokkene 1] op 1 november 2011 heeft afgelegd, maar veronderstelt dat het hof klaarblijkelijk ‘meer waarde hecht aan de verklaring bij de rechter-commissaris’. Die veronderstelling wordt naar het mij voorkomt weersproken door de selectie van de bewijsmiddelen door het hof. Dat het hof bij de verwerping van het verweer ingaat op de verklaring die [betrokkene 1] op 4 september 2012 bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, vindt zijn verklaring daarin dat de raadsman zijn verweer op die verklaring baseert.
18. Het eerste middel faalt.
19. Het tweede middel klaagt dat het hof ten onrechte niet heeft gereageerd op het met betrekking tot de ten laste gelegde (medeplegen van) poging tot afpersing van [medeverdachte 1] uitdrukkelijk onderbouwde standpunt inhoudend dat medeverdachte [betrokkene 6] door het hof is vrijgesproken en niet is komen vast te staan dat het strookje met de door verdachte geschreven tekst betrekking heeft op het ten laste gelegde feit en niet vast is komen te staan of dit strookje met tekst onderdeel uitmaakte van de brief die aan [medeverdachte 1] is getoond, terwijl het hof dit wel voor het bewijs heeft gebezigd, zodat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.
20. Het hof heeft bewezen verklaard dat:
“Zaak C onder 1
hij in de periode van 1 november 2013 tot en met 8 januari 2014, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door hem en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld, [medeverdachte 1] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 200.000 euro, toebehorende aan die [medeverdachte 1] , het volgende heeft gedaan:
verdachte en/of zijn mededaders hebben opzettelijk en/of dreigend
- een briefje met instructies geschreven en
- opzettelijk en dreigend die [medeverdachte 1] bezocht bij zijn woning en daar tegen die [medeverdachte 1] gezegd dat ze hem iets wilden laten lezen, dat afkomstig was van [verdachte] , en
- een sms-bericht naar die [medeverdachte 1] gestuurd met als inhoud “Luister of je reageert vandaag of je hebt een probleem en zal niet meer lekker slapen want zorg dat eerst alles af brand bij je kanker hond vieze verrader wel willen betalen om iemand om te leggen maar niet betalen als je vandaag geen contact op neemt dan heb je een probleem en je gezin erbij kanker hond”,
zijnde de uitvoering van dat misdrijf niet voltooid;
Zaak C onder 2
hij in de periode van 1 november 2013 tot en met 8 januari 2014, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door hem en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met openbaring van een geheim, [medeverdachte 1] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 200.000 euro, toebehorende aan die [medeverdachte 1] , het volgende heeft gedaan: verdachte en/of zijn mededaders hebben opzettelijk en/of dreigend
- een briefje met instructies geschreven en
- opzettelijk en dreigend die [medeverdachte 1] bezocht bij zijn woning en daar tegen die [medeverdachte 1] gezegd dat ze hem iets wilden laten lezen, dat afkomstig was van [verdachte] , en
- sms-berichten naar die [medeverdachte 1] gestuurd, inhoudende dat zij optraden namens ‘die jongen’ over wie [medeverdachte 1] had verklaard, dat ‘die jongen’ geld van [medeverdachte 1] wilde hebben, dat ‘die jongen’ anders in hoger beroep en/of tegenover de politie zou verklaren dat [medeverdachte 1] geld heeft gegeven om een jongen die voor hem, [medeverdachte 1] , werkte te laten omleggen, en dat als [medeverdachte 1] zou betalen zij ervoor zouden zorgen dat er niemand meer aan de deur zou komen, en dat ‘die jongen’ twee ton wil hebben,
zijnde de uitvoering van dat misdrijf niet voltooid.”
21. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15, 16, 18, 22, 23, 25, 29 en 30 juni 2015, 2, 6 en 7 juli 2015 en 4 augustus 2015 blijkt dat de verdachte op 29 juni 2015 onder meer het volgende heeft verklaard:
“U houdt mij voor dat [betrokkene 6] en [betrokkene 7] op 1 mei 2014 door de rechtbank zijn veroordeeld voor kort gezegd de poging tot afpersing en afdreiging van [medeverdachte 1] op 3 januari 2014.
Ik ken [betrokkene 6] en [betrokkene 7] . Ik heb [betrokkene 7] in 2013 leren kennen. Hij is inderdaad bij mij op bezoek geweest toen ik in Vught gedetineerd zat. U houdt mij voor dat zijn naam vier keer op mijn bezoekerslijst voorkomt. Dat klopt, maar hij is maar twee keer bij mij op bezoek geweest. De twee andere keren bezocht hij iemand anders.
Ik heb het strookje met de tekst: “Blijf rustig noem mijn naam, laat mijn brief zien, niet in zijn handen geven, na gebruik brief verbranden! Dit strookje afknippen voor dat je zijn kant op gaat. Hij is zo bang als een wezel die zeker betaalt als je het goed doet deed hij bij mij ook altijd haha Succes maat we doen Sam/Sam. ” geschreven. Ik heb die brief aan [betrokkene 7] gegeven. De brief had niets met [medeverdachte 1] te maken, maar met [betrokkene 8] . [betrokkene 8] was verdachte in het Yellowstone I dossier. Hij was degene die met de veegwagen in Utrecht tegen de auto van [medeverdachte 4] aan is gereden. [betrokkene 8] was mij nog geld verschuldigd. Omdat ik gedetineerd zat, had ik mijn geld nodig. Ik weet niet hoe deze brief bij [betrokkene 6] terecht is gekomen. Dat moet via [betrokkene 7] zijn gebeurd. Ik heb geschreven dat hij, [betrokkene 8] dus, zo bang was als een wezel. Dat heeft te maken met het feit dat [betrokkene 8] een beer van een vent is. Ik wilde daarmee duidelijk maken dat [betrokkene 7] niet bang hoefde te zijn.
Het strookje maakte onderdeel uit van een brief. Die brief heb ik ook geschreven. In die brief stond een stukje over het geld en uitleg over de inhoud van de brief. De aanwijzingen die ik in het strookje heb gegeven, te weten dat hij rustig moest blijven en dat we sam/sam zouden doen waren alleen van belang voor [betrokkene 7] . [betrokkene 8] hoefde daar geen kennis van te nemen. Vandaar dat ik [betrokkene 7] heb geadviseerd het strookje af te knippen. Ik weet niet of [betrokkene 7] bij [betrokkene 8] langs is geweest. Ik ben in de gevangenis bezocht door een meisje dat ik van de sportschool ken. Zij heeft me verteld dat [betrokkene 8] zelfmoord heeft gepleegd. Uit het feit dat er staat dat we sam/sam zouden doen, blijkt al dat het de bedoeling was het geld over twee personen te verdelen, niet over drie. [betrokkene 7] was erg geïnteresseerd in de zaak Yellowstone. Toen wij samen gedetineerd zaten, hebben wij het er dan ook vaak over gehad. Uit het vonnis van de rechtbank blijkt wel dat [medeverdachte 1] is vrijgesproken omdat de rechtbank de betaling van € 50.000,00 niet kon plaatsen. Ik denk dat [betrokkene 7] het daarom in een sms-bericht aan [medeverdachte 1] over ’50 ruggen’ heeft. [betrokkene 7] heeft de kennis die hij heeft opgedaan uit het dossier Yellowstone tegen [medeverdachte 1] gebruikt. Ik heb daar verder niets mee te maken.”
22. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15, 16, 18, 22, 23, 25, 29 en 30 juni 2015, 2, 6 en 7 juli 2015 en 4 augustus 2015 blijkt dat de raadsman van de verdachte het woord heeft gevoerd overeenkomstig aan het proces-verbaal gehechte pleitnotities, waarin onder meer is gerelateerd:
“ [verdachte] kan zich met voornoemd vonnis geenszins verenigen en heeft tijdig tegen het vonnis appèl ingesteld.
Uit de aangifte van de heer [medeverdachte 1] volgt dat op 3 januari 2014 twee mannen bij de woning van [medeverdachte 1] zijn geweest. Deze mannen wilden hem iets laten lezen van " [verdachte] ". Uit de aangifte volgt dat de heer [medeverdachte 1] "ervan uitgaat" dat [verdachte] de [verdachte] is waarover hij in zijn aangifte verklaart en dan vooral in relatie tot het onderzoek Yellowstone 1. Nadat de beide heren zijn vertrokken ontspint zich een sms- berichtenverkeer met de strekking dat [medeverdachte 1] een bedrag van € 200.000,- moet betalen om te voorkomen dat in hoger beroep van een lopende strafzaak belastende verklaringen over hem zouden worden afgelegd en dat hij diende te betalen teneinde te voorkomen dat er belastend zou worden verklaard in hoger beroep.
Door de politie is vastgesteld dat de berichten zijn verstuurd vanaf een telefoonnummer dat bij verdachte [betrokkene 7] in gebruik is geweest. Bij een doorzoeking van het huis van medeverdachte [betrokkene 6] is op 9 januari 2014 een deel van een briefje aangetroffen dat [verdachte] heeft geschreven. In dit briefje is te lezen "blijf rustig, noem mijn naam, laat mijn brief zien, niet in zijn handen geven, na gebruik brief verbranden! Dit strookje afknippen voordat je zijn kant op gaat. Hij is zo bang als een wezel die zeker betaalt als je het goed doet. Deed hij mij ook altijd. Ha ha. Succes maat, we doen samsam."
Daar waar de Rechtbank uitgaat van de veroordelingen van [betrokkene 7] en [betrokkene 6] zij opgemerkt dat in hoger beroep [betrokkene 6] is vrijgesproken. [betrokkene 7] is inmiddels onherroepelijk veroordeeld.
De vrijspraak van [betrokkene 6] in appèl d.d. 3 november 2014 is door het Gerechtshof te Amsterdam gemotiveerd. In genoemd arrest wordt ten aanzien van het strookje met daarop instructies het volgende overwogen. Voor het Hof is van belang dat het niet vaststaat dat het strookje dat in de woning van [betrokkene 6] is aangetroffen dat de tekst op het strookje betrekking heeft op het ten laste gelegde feit; meer in het bijzonder staat niet vast dat het strookje deel heeft uitgemaakt van het papier dat de oudere man aan de aangever had willen laten zien. Tevens lijkt het briefje, gelet op de bewoordingen "samsam" te duiden op een verdeling van het te ontvangen bedrag tussen twee (en dus niet drie) personen.
(…)
[betrokkene 7] is eveneens ter zitting gehoord als getuige. [betrokkene 7] heeft verklaard - kort gezegd - dat het bezoek aan [medeverdachte 1] , teneinde hem eventueel af te persen, uitsluitend en alleen zijn idee geweest is en dat hij op eigen initiatief heeft gehandeld. [betrokkene 7] heeft verklaard dat hij kennis heeft uit het onderzoek Yellowstone 1 omdat hij gedetineerd heeft gezeten met [verdachte] en [verdachte] hem delen van het dossier heeft laten lezen. [betrokkene 7] vond het een interessant dossier en, desgevraagd heeft [betrokkene 7] namen genoemd uit het dossier waaronder [medeverdachte 4] en [betrokkene 9] . De verdediging heeft overigens geen paniek geconstateerd bij [betrokkene 7] . Hij wilde een vraag niet beantwoorden. Ongerustheid over de eventuele gevolgen dekte de lading meer.
Tevens heeft [betrokkene 7] verklaard dat [verdachte] hem gevraagd heeft geld op te halen bij [betrokkene 8] in verband met anabolen. [betrokkene 7] heeft bevestigd dat de brief waaraan het strookje was bevestigd deze inhoud heeft gehad. Tevens heeft [betrokkene 7] bevestigd dat het gaat om een bedrag van € 2.000,-. Er was immers een grotere "vis".
[betrokkene 7] heeft eveneens verklaard dat hij achter de rug van [verdachte] om een bezoek heeft gebracht aan [medeverdachte 1] vanwege het gegeven dat [betrokkene 7] dacht dat [medeverdachte 1] over voldoende geldmiddelen zou beschikken. Hij vond het bezoek aan [betrokkene 8] voor € 1.000,- niet van dien aard dat hij dit heeft doorgezet.
[betrokkene 7] heeft tevens verklaard dat van een opdracht zijdens [verdachte] dan wel initiatieven zijdens [verdachte] geen enkele sprake is geweest.
(...)
[verdachte] heeft verklaard dat hij contact heeft gehad met [betrokkene 7] , in het huis van bewaring, en tezamen werkzaamheden heeft verricht. De werkzaamheden dienen bezien te worden in het kader van de werkzaamheden die in een huis van bewaring worden verricht.
Daarnaast zijn er documenten aangetroffen bij [betrokkene 7] die duiden op mogelijke handel in anabolen; in die zin dat [verdachte] [betrokkene 7] in contact heeft gebracht of heeft willen brengen met eventuele afnemers van anabolen.
[verdachte] heeft nog geld tegoed van een afnemer van anabolen, een zekere [betrokkene 8] . Door [verdachte] is niets meer en niets minder aan [betrokkene 7] verzocht geld te innen waarbij bij ontvangst samsam wordt gedaan. Het zou gaan om een bedrag van € 2.000,-. De verwijzing in het briefje waar de zinsnede "dat heeft hij mij ook altijd gedaan" ziet absoluut niet op betalingen van [medeverdachte 1] daar [medeverdachte 1] nimmer rechtsreeks dan wel op enig anderlei wijze betalingen heeft verricht uit welke hoofde dan ook aan [verdachte] .
Wat in het huis van bewaring te Vught tussen [betrokkene 7] en [verdachte] is besproken behelst uiteraard de verdenkingen die gerezen zijn in Yellowstone 1. Daarnaast heeft [betrokkene 7] kennis van het Yellowstone 1 dossier waaronder het vonnis en overige gerechtelijke stukken. Het is een feit van algemene bekendheid, althans de verdediging stelt zulks, dat gedetineerden die veelvuldig met elkaar contact hebben onder andere in de werkzaal spreken over datgene waarvan zij worden verdacht. Het komt ook regelmatig voor dat om adviezen wordt gevraagd met betrekking tot een eventueel in te nemen standpunt.
(...)
Zoals door [verdachte] ook eerder aangegeven behelst het briefje een deel van een ander briefje waarin de naam van [medeverdachte 1] geenszins wordt vermeld. Het is naar het oordeel van [verdachte] een eenmalige actie dan wel een poging van [betrokkene 7] geweest, gebruik te maken van de feiten en omstandigheden die hem bekend zijn geworden door de gesprekken en het dossier van Yellowstone 1 om [medeverdachte 1] onder druk te zetten. Van enige betrokkenheid van [verdachte] hierbij is absoluut geen sprake.
Daar waar door de Rechtbank wordt vastgesteld dat [betrokkene 7] een aantal keren bij [verdachte] op bezoek is geweest in de PI Vught, zij opgemerkt dat dit inderdaad is geschied. In tegenstelling tot datgene wat op de bezoekerslijst staat, is [betrokkene 7] twee keer op bezoek geweest en daar zijn niet de zaken besproken zoals ze thans als feiten door de Rechtbank zijn aangenomen.
(...)
Kortom [verdachte] is van oordeel dat mede gezien de verklaringen die in hoger beroep zijn afgelegd door de getuigen er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is mitsdien [verdachte] dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.”
23. Het hof heeft in het arrest in verband met deze bewezenverklaringen de volgende bewijsoverweging opgenomen:
“In zaak C onder 1 en 2:
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is naar voren gebracht dat de verdachte weliswaar aan een medegedetineerde, [betrokkene 7] , een schriftelijke instructie heeft gegeven, tot het incasseren van geld, maar dat deze instructie niet zag op een afpersing van [medeverdachte 1] , maar op een incasso van een bedrag van € 2.000,00 bij een zekere [betrokkene 8] , die dit bedrag nog aan de verdachte schuldig zou zijn.
Het hof verwerpt dit verweer. Het hof acht de ontkennende verklaring van de verdachte ongeloofwaardig. De schriftelijke instructie van de verdachte aan [betrokkene 7] is geheel in overeenstemming met de gedragingen van [betrokkene 7] jegens [medeverdachte 1] . Bovendien moet [betrokkene 7] , gezien diens uitlatingen naar [medeverdachte 1] over een gedetailleerde kennis van enkele aspecten van het dossier Yellowstone hebben beschikt. Onaannemelijk is dat hij op basis van conversatie in het penitentiaire inrichting over de reden van detentie, deze kennis zou hebben opgedaan.”
24. In de aanvulling op het arrest zijn de volgende bewijsmiddelen en overwegingen opgenomen:
“Zaak C onder 1 en 2
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 29 juni 2014.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb het strookje met de tekst: “Blijf rustig noem mijn naam, laat mijn brief zien, niet in zijn handen geven, na gebruik brief verbranden! Dit strookje afknippen voor dat je zijn kant op gaat. Hij is zo bang als een wezel die zeker betaalt als je het goeddoet deed hij bij mij ook altijd haha Succes maat we doen Sam/Sam. ” geschreven. Ik heb die brief aan [betrokkene 7] gegeven. Het strookje maakte onderdeel uit van een brief. Die brief heb ik ook geschreven. In die brief stond een stukje over het geld en uitleg over de inhoud van de brief. De aanwijzingen die ik in het strookje heb gegeven, te weten dat hij rustig moest blijven en dat we sam/sam zouden doen waren alleen van belang voor [betrokkene 7] .
Het hof neemt over de bewijsmiddelen zoals vermeld het vonnis waarvan beroep van 7 november 2014 onder de nummers 2, 3, 4, 5 en 6.
Het hof verenigt zich met de redengevende feiten en omstandigheden met betrekking tot het bewezenverklaarde in het vonnis aangegeven onder ‘4.3.2 Nadere bewijsmotivering ’, zoals weergegeven op pagina 5 en 6 in het vonnis waarvan beroep van 7 november 2014 en neemt ook deze over.”
25. De door het hof overgenomen bewijsmiddelen die in het vonnis onder de nummers 2, 3, 4, 5 en 6 zijn opgenomen luiden als volgt:
“2. Een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming met nummer 30-513564 van 9 januari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , doorgenummerde pagina’s 477 e.v.
Inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant:
Op 8 januari 2014, omstreeks 23:55 uur, werd door opsporingsambtenaren van het arrestatieteam binnengetreden op het adres Piet Slagerstraat 23 te ’s-Hertogenbosch ter aanhouding van de verdachte [betrokkene 6] en tevens ter inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen. De doorzoeking werd door de rechter-commissaris geopend op 9 januari 2014, omstreeks 0:26 uur. Tijdens de doorzoeking werd het volgende in beslag genomen: een briefje met de navolgende tekst:
‘Blijf rustig noem mijn naam, laat mijn brief zien, niet in zijn handen geven, na gebruik brief verbranden! Dit strookje afknippen voor dat je zijn kant op gaat. Hij is zo bang als een wezel die zeker betaalt als je het goed doet deed hij mij ook altijd haha Succes maat we doen Sam/Sam’
3. Een proces-verbaal van aangifte met nummer 30-511643 van 7 januari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren ‘rechercheur 166’ en ‘rechercheur 176’, doorgenummerde pagina’s 11 e.v.
Inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisanten:
Op dinsdag 7 januari 2014, hoorden wij, aangever [medeverdachte 1] , die ons opgaf:
Woonplaats: [...]
Inhoudende de verklaring van aangever [medeverdachte 1] :
Ik ben in 2012 vervolgd in het onderzoek Yellowstone en vrijgesproken van het uitlokken van een moordaanslag. Daar zijn anderen wel voor veroordeeld, waaronder [verdachte] . Afgelopen vrijdag kwamen er twee mannen bij mij thuis aan deur en nadat ik had opengedaan vertelden ze mij dat ze ‘iets’ wilden laten lezen afkomstig van [verdachte] . Ik ga er van uit dat [verdachte] de [verdachte] is waarover ik zojuist vertelde. Ik kan me herinneren dat de man die mij aansprak een stuk papier uit zijn zak haalde en het wilde open vouwen. Kort daarna werd ik gebeld door het nummer 06- [...] en degene die ik aan de lijn kreeg vroeg me of ik het bericht had gelezen. Ik heb meteen opgehangen en toen keek ik in mijn telefoon. Daar stond een bericht in. In dat bericht stond dat men geld van mij wilde hebben omdat men anders tijdens het hoger beroep een belastende verklaring tegen mij zou afleggen. Er kwamen nog een paar berichten achteraan, waarin teksten met dezelfde strekking stonden. In de loop van 6 januari 2014 heb ik nog enkele sms-berichten ontvangen waaronder een bericht waarin staat dat men bij mij alles zou afbranden en dat ik niet meer lekker zou slapen. Bovendien werd in dat bericht ook mijn gezin erbij betrokken. Door het bezoek van de twee mannen en de berichten die ik heb ontvangen voel ik mij ernstig bedreigd.
4. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 30-511352 van 7 januari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar ‘verbalisant NR02-004’, inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant, doorgenummerde pagina’s 2 e.v.
Op 3 januari 2014, werd ik gebeld door [medeverdachte 1] , met de mededeling dat hij door twee onbekende mannen was opgezocht. Beide mannen waren aan de deur van zijn woning gekomen met de mededeling, dat zij hem ‘iets’ wilden laten lezen afkomstig van [verdachte] . Kort na het telefoongesprek van [medeverdachte 1] belde deze opnieuw. [medeverdachte 1] was gebeld door een onbekende met de vraag of hij het berichtje had gelezen, waarna hij op zijn mobiele toestel enkele SMS-berichten had gelezen. De foto’s zijn per email aan mij gestuurd en hieruit blijkt dat [medeverdachte 1] berichten ontvangen heeft, afkomstig van het nummer + [...] .
‘Luister die jongen heeft mijn gevraagd om langs te komen omdat jij over hem nec verklaard en hij wil geld hebben van jou anders gaat hij bij zijn hoger beroep verklaren dat jij geld hebt gegeven voor de jongen die voor jou werkte te laten omleggen en dan ga je in hoger beroep 8 jaar krijgen dus de keus is aan jou wat je nu doet is niet verstandig laat maar iets van je horen anders bericht ik dit terug en dan zien ze jou snel bij de rechter en kan je 8 jaar maar binnen weg maar ’
‘Kijk wij kwamen alleen iets door geven ook voor je eigen best wil je hoeft toch niet gelijk de deur dicht te doen niets we zouden gewoon dat je het even leesde nu moet ik aan die jongen door geven dat je niet wil praten dan gaat ie dus naar de politie toe en jou aandeel vertellen die 50 ruggen die justitie niet duidelijk kon maken maar die jongen dus wel je krijgt dus nog 1 keer de kans je mag hoef niet maar laat iets horen oke dan zijn wij klaar en kan je dadelijk de bak in zeg maar ’.
Op 6 januari 2014 ontving ik vanaf het toestel van [medeverdachte 1] het volgende doorgestuurde bericht. [medeverdachte 1] had dit kort daarvoor volgens eigen zegge ontvangen van telefoonnummer + [...] .
‘Luiter of je reageert vandaag of je hebt een probleem en zal niet meer lekker slapen want zorg dat eerst alles af brand bij je kanker hond vieze verader wel willen betalen om iemand om te leggen maar niet betalen als je vandaag geen contact op neemt dan heb je een probleem en je gezin erbij kanker hond’
5. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 30-511611 van 9 januari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar ‘rechercheur 166’, inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant, doorgenummerde pagina’s 15 e.v.
[medeverdachte 1] naar + [...] : In (op getapt nummer)
[medeverdachte 1] van + [...] : Uit (vanaf getapt nummer)
07-01-2014
Sms (u) Laat ik het zo zeggen wat ben je bereid te geven en ik verzeker jou dat er niemand meer bij jou thuis komt
07- 01-2014
Sms (u) Ik zorg dat er niemand meer aan de deur komt en wat zou je willen betalen daarna is het klaar
08- 01-2014
Sms (u) je belde on bekent dus sms maar wil je betalen? Dan ben je zeker overal vanaf
08-01-2014
Sms (u) Die jongen wil 2 ton hebben ga je daar mee mee of je een andere optie? Laatst was ik bij je en gooi je de deur dicht.
08-01-2014
Sms (u) onverwachts tegen of opzoeken of langs je huis. Ik ben ook druk dus betaal of betaal niet dan zijn we klaar
6. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 30-513345 van 9 januari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar ‘rechercheur 228’, inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant, doorgenummerde pagina’s 23 e.v.
Op 7 januari 2014 ontvingen wij, de bezoekerslijst van de penitentiaire inrichting te Vught, van gedetineerde [verdachte] . Uit de bezoekerslijst blijkt dat [verdachte] viermaal bezoek heeft gehad van een man uit ’s Hertogenbosch. Op 5 december 2013, 7 december 2013, 19 december 2013 en 28 december 2013 heeft [verdachte] bezoek gehad van persoon [betrokkene 7] , woonachtig ’s-Hertogenbosch.
Op 8 januari werd middels observatie in combinatie met de inzet van stealth-sms en imsicatcher vastgesteld dat [betrokkene 7] de gebruiker is van het telefoonnummer + [...] .”
26. De door het hof overgenomen bewijsoverweging die in het vonnis van 7 november onder 4.3.2 is opgenomen luidt als volgt:
“4.3.2. Nadere bewijsmotivering
Verdachte heeft verklaard dat hij het briefje, genoemd in 4.3.1, onder 2 (hierna te noemen: het strookje), heeft geschreven, maar dat dit briefje niet bestemd was voor [medeverdachte 1] , maar voor een ander ( [betrokkene 8] ) van wie verdachte nog een bedrag van € 2.000,- tegoed zou hebben. De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk en overweegt daartoe het volgende.
Uit de aangifte volgt dat twee mannen op 3 januari 2014 bij [medeverdachte 1] aan de deur zijn geweest, die zeiden dat zij een brief hadden voor [medeverdachte 1] , namens ‘ [verdachte] ’. De rechtbank stelt vast dat de voornaam van verdachte, [verdachte] is en dat de aangever heeft verklaard dat verdachte [verdachte] wordt genoemd.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [betrokkene 7] de gebruiker is van het telefoonnummer + [...] , waarmee diverse sms-berichten aan [medeverdachte 1] zijn verzonden, kort na het moment waarop [medeverdachte 1] zegt dat de mannen aan zijn deur zijn geweest. Uit deze sms- berichten komt naar voren dat de verzender van de sms-berichten, in opdracht van iemand zegt te handelen en dat de verzender van de berichten met een andere persoon bij de woning van [medeverdachte 1] is geweest om hem een brief te overhandigen.
Uit de aangifte volgt tevens dat de brief niet aan [medeverdachte 1] is overhandigd, maar dat een van de twee mannen de brief in zijn zak heeft gestoken.
Het strookje met daarop de instructies aan [betrokkene 7] is op 9 januari 2014 - zes dagen nadat de twee mannen met een brief aan de deur van [medeverdachte 1] stonden - in het huis van [betrokkene 6] gevonden.
De rechtbank constateert dat de gebeurtenissen van 3 januari 2014 bij het huis van [medeverdachte 1] precies aansluiten op de instructies die zijn vervat in het bij [betrokkene 6] aangetroffen en door verdachte geschreven strookje. De naam van verdachte is door de twee mannen expliciet aan aangever genoemd. De teksten die nadien aan de aangever zijn ge-smst zijn door de aangever geïnterpreteerd als refererend aan een lopende strafzaak waarin aangever en verdachte beiden als verdachten betrokken zijn; die interpretatie komt ook de rechtbank als voor de hand liggend voor. Daar komt nog bij dat verdachte in de maand daarvoor een aantal malen bezoek heeft gehad van [betrokkene 7] . De laatste van die bezoeken was op 28 december 2013, dus slechts een paar dagen voor de gebeurtenissen in Hattem.
Gelet op het voorgaande dringt zich uit het bewijsmateriaal slechts één conclusie aan de rechtbank op en dat is dat verdachte de opdracht heeft gegeven tot de afpersing en afdreiging van de aangever.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting acht de rechtbank niet geloofwaardig.
Verdachte heeft die verklaring pas afgelegd nadat hij het hele dossier heeft kunnen lezen en nadat vergelijkend handschriftonderzoek door het NFI had uitgewezen dat hij de schrijver is van het strookje. Zijn verklaring boet daarmee aanzienlijk in aan overtuigingskracht. Verdachte heeft zijn verklaring bovendien op geen enkele wijze onderbouwd. Op vragen van de rechtbank ter terechtzitting, heeft verdachte verklaard dat hij na het verstrekken van het briefje aan [betrokkene 7] , niet aan [betrokkene 7] en/of [betrokkene 8] heeft nagevraagd of [betrokkene 7] het geld van [betrokkene 8] heeft ontvangen. Dit bevreemdt de rechtbank zeer. Uit het strookje blijkt immers dat verdachte aan [betrokkene 7] een specifieke opdracht had gegeven en daarbij de bewoordingen heeft gebruikt ‘die zeker betaalt ’ en ‘we doen het sam/sam’. Het strookje en de daarop beschreven werkwijze duiden onmiskenbaar op een wijze van incasso die het daglicht niet kan verdragen. Verdachte heeft dus kennelijk de moeite en de strafrechtelijke risico’s willen nemen om iemand opdracht te geven tot een ‘incasso’ op deze wijze. Het is dan niet geloofwaardig dat hij niet geïnteresseerd zou zijn geweest in de afwikkeling daarvan. De rechtbank acht bovendien ongeloofwaardig dat dit soort opdrachten met de daarbij behorende strafrechtelijke risico’s, worden opgetuigd voor het relatief geringe bedrag van € 2.000,-, dat dan ook nog ‘sam/sam’ gedeeld zou worden.
Op grond van het vorenstaande, gaat de rechtbank aan de verklaring van verdachte voorbij en acht zij bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging, een poging heeft gedaan om [medeverdachte 1] af te persen en af te dreigen.”
27. De toelichting op het middel (2.7) wijst er in de eerste plaats op dat de verdediging het verweer heeft gevoerd dat het strookje met de door de verdachte geschreven tekst is aangetroffen bij medeverdachte [betrokkene 6] , maar dat [betrokkene 6] in hoger beroep van het ook aan de verdachte ten laste gelegde feit is vrijgesproken. De omstandigheid dat [betrokkene 6] in zijn eigen strafzaak is vrijgesproken en de gronden die daartoe hebben geleid binden de strafkamer van het hof die over het aan de verdachte ten laste gelegde feit had te oordelen evenwel niet. Het hof was reeds daarom niet gehouden om afzonderlijk te reageren op dit onderdeel van het verweer.
28. De toelichting op het middel wijst er voorts op dat de verdediging heeft aangevoerd dat de woorden ‘samsam’ duiden op een verdeling tussen twee personen, en niet tussen drie personen, zodat het briefje met die tekst niet als bewijsmiddel kan worden gebruikt en de verdachte van het ten laste gelegde vrijgesproken dient te worden. Naar het mij voorkomt leidt de omstandigheid dat een derde persoon bij de poging tot afpersing van [medeverdachte 1] is betrokken er niet toe dat dit briefje niet als bewijsmiddel kan worden gebruikt. Uit de voor het bewijs gebezigde verklaring die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd, kan worden afgeleid dat de verdachte het briefje heeft geschreven en aan [betrokkene 7] heeft gegeven. Dat duidt erop dat de verdachte tot een overeenkomst met [betrokkene 7] wilde komen waarbij de opbrengst tussen de verdachte en [betrokkene 7] samsam verdeeld werd. De verdachte geeft ook aan dat de aanwijzing dat ‘we sam/sam gaan doen’ alleen van belang was voor [betrokkene 7] . In deze lezing spoort de wijze waarop het hof het briefje heeft gelezen met de wijze waarop de verdediging meent dat het briefje dient te worden gelezen. Dat uiteindelijk twee mannen aan de deur van [medeverdachte 1] zijn verschenen, en er bij het slagen van de afpersing wellicht een wat ingewikkelder sleutel gehanteerd had moeten worden bij de verdeling van de opbrengst, doet daar niet aan af.
29. De toelichting op het middel presenteert beide voorgaande aspecten van het vrijspraakverweer ( [betrokkene 6] is vrijgesproken en het woord samsam duidt op een verdeling tussen twee personen) als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt waar het hof van is afgeweken zonder de redenen op te geven die daartoe hebben geleid. Mij komt het voor dat het hof het door de raadsman gevoerde tot vrijspraak strekkende verweer (gelet op de opbouw daarvan) als één uitdrukkelijk onderbouwd standpunt heeft kunnen opvatten dat ten dele zijn weerlegging reeds vindt in de bewijsmiddelen waarmee de bewezenverklaring is onderbouwd en dat het hof niet gehouden was op elk detail van de argumentatie in te gaan (HR 11 april 2006, NJ 2006/393 m.nt. Buruma, rov. 3.8.2 en 3.8.4). Het hof heeft het centrale aspect van het voerde verweer (het briefje zag niet op [medeverdachte 1] ) expliciet verworpen; de onder de bewijsmiddelen opgenomen verklaring die de verdachte in hoger beroep heeft afgelegd verduidelijkt naar het mij voorkomt toereikend de betekenis van het woord samsam. Naar het mij voorkomt heeft het hof daarmee een toereikende reactie op het vrijspraakverweer gegeven.
30. De toelichting op het middel merkt ten slotte (2.8) nog op dat [betrokkene 7] de kennis van het dossier Yellowstone II niet slechts heeft kunnen verkrijgen op basis van conversatie, maar dat zowel uit de verklaring van de verdachte als uit de ter terechtzitting afgelegde verklaring van [betrokkene 7] blijkt dat [betrokkene 7] het dossier heeft gelezen in onder meer de cel van de verdachte en zelfs delen van het dossier in zijn eigen cel had liggen. Gelet op deze omstandigheid zou het niet onaannemelijk zijn dat de medeverdachte [betrokkene 7] door middel van zijn eigen inspanningen beschikte over uitgebreide kennis van het dossier Yellowstone, zodat ook hierom de bewezenverklaring onvoldoende met redenen omkleed zou zijn. Dit onderdeel van de toelichting richt zich tegen de laatste zin van de bewijsoverweging van het hof, waarin het hof aangeeft dat het onaannemelijk is dat [betrokkene 7] op basis van conversatie in de penitentiaire inrichting gedetailleerde kennis van enkele aspecten van het dossier Yellowstone zou hebben opgedaan. Voor zover al aangenomen moet worden dat deze klacht zich niet keert tegen een overweging ten overvloede2., geldt het volgende. Naar het mij voorkomt zijn de mogelijke manieren die het middel schetst voor wat betreft wijzen waarop [betrokkene 7] kennis over Yellowstone kan hebben opgedaan alvorens hij contact met [medeverdachte 1] heeft gelegd, niet onverenigbaar met de gang van zaken waar het hof van uit is gegaan. Dat [betrokkene 7] zich kan hebben ingelezen op de wijze die het middel omschrijft, brengt niet mee dat de bewezenverklaring in zoverre zij de betrokkenheid van de verdachte als medepleger betreft ontoereikend met redenen omkleed is. De instigerende rol van de verdachte, via het schrijven van het briefje, alsmede de omstandigheid dat [betrokkene 7] de verdachte in december 2013, terwijl de poging tot afpersing liep, vier maal in de penitentiaire inrichting heeft bezocht, zijn daarvoor naar het mij voorkomt in de omstandigheden van dit geval -waarin een ongeloofwaardige verklaring voor het briefje en wat ermee beoogd werd is gegeven- toereikende aanwijzingen van medeplegen. Daarbij kan in aanmerking worden genomen dat de procesopstelling van de verdachte betrokken kan worden bij het oordeel of van medeplegen sprake is (HR 5 juli 2016, NJ 2016/411 m.nt. Rozemond, rov. 3.2). Daarbij kan voorts worden aangetekend dat de verdachte ook in de gang van zaken waar het middel van uit gaat, gegeven de contacten die hij met [betrokkene 7] over de voorgenomen afpersing heeft gelegd, hoogstwaarschijnlijk de hand heeft gehad in het op peil brengen van de kennis van [betrokkene 7] over Yellowstone. Een enigszins aannemelijk alternatief scenario waarin [betrokkene 7] zich de kennis over Yellowstone zelfstandig heeft eigengemaakt en op eigen houtje [medeverdachte 1] zou hebben proberen af te persen is met het opperen van deze mogelijkheid nog niet geschetst.
31. Het tweede middel faalt.
32. Het derde middel klaagt dat de stukken van het geding niet tijdig, te weten binnen zes maanden na het instellen van beroep in cassatie, naar de griffie van de Hoge Raad zijn gezonden.
33. Op 31 augustus 2015 is beroep in cassatie ingesteld. De verdachte zat toen in voorlopige hechtenis. Bij de Hoge Raad zijn de stukken op 4 januari 2017 binnengekomen. Een en ander brengt mee dat de inzendingstermijn van zes maanden en daarmee de redelijke termijn is overschreden, hetgeen dient te leiden tot strafvermindering.
34. Het derde middel slaagt.
35. Het eerste en tweede middel falen en lenen zich voor afdoening met de aan artikel 81 RO ontleende motivering. Het derde middel slaagt.
36. Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Deze termijn is van toepassing indien de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt ten tijde van de betekening van de aanzegging als bedoeld in art. 435 Sv.3.Bij de stukken van de zaak bevindt zich een niet ingevulde en op 8 februari 2017 bij de Hoge Raad ingekomen akte van uitreiking behorend bij de aanzegging. Op die akte bevindt zich een geeltje met onder meer de handgeschreven tekst ‘Heeft Electr. Toez. wel adm. in PI Vught.’ De aanzegging is vervolgens op 24 februari 2017 op het BRP-adres van de verdachte uitgereikt aan de schriftelijk gemachtigde [verdachte] . Een ‘Informatiestaat SKDB-persoon’ d.d. 28 februari 2017 vermeldt als detentieadres ‘P.I. Vught EMD’. Ik leid uit een en ander af dat de verdachte zich ten tijde van de betekening van de aanzegging bevond in de fase van Extramurale Detentie (EMD), zijnde een penitentiair programma als bedoeld in art. 4 Penitentiaire beginselenwet, en in dat kader onder elektronisch toezicht was gesteld. Dat betekent dat de termijn van zestien maanden van toepassing is.4.
37. Behoudens de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase heb ik ambtshalve geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
38. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan in de mate die de Hoge Raad gepast voorkomt en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑11‑2017
Vgl. HR 30 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9808, rov. 5.4.
Vgl. HR 18 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF3301 en HR 29 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3942.
Vgl. HR 26 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH8590 en HR 26 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH8808. Beide arresten houden in dat de verdachte ten tijde van de aanzegging was gedetineerd in een Penitentiaire Inrichting ‘in de vorm van elektronisch toezicht’. Zie ook HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3094, NJ 2015/86, m.nt. Keulen: Deelname aan een penitentiair programma moet worden aangemerkt als tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf.