Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/3.8.1
3.8.1 Algemene inleiding
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS398095:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Deze nieuwe regeling - die alléén voor natuurlijke personen geldt - is op 1 december 1998 als Titel111 in de Faillissementswet opgenomen (wet van 25 juni 1998, Stb. 445); zie daarover uitvoeriger § 5.7.4.
In de praktijk gaat aan menig faillissement eerst een periode van (voorlopige) surseance van betaling vooraf. Wanneer de surseance niet het vooruitzicht biedt dat de concurrente schuldeisers, al dan niet in het kader van een akkoord, geheel of ten dele, voldaan zullen kunnen worden, is de bewindvoerder verplicht de rechtbank te verzoeken de surseance in te trekken en het faillissement te laten uitspreken (art. 242 lid 1 onder 5 jo. lid 2 Fw).
Zie daarvoor HR 15 januari 1960, NJ 1960, 174 (Bedrijfsvereniging/Van der Lely q.q.) en HR 7 januari 1983, NJ 1983, 542 (Ontvanger/Guensberg q.q.), m.nt. BW.
Aldus reeds HR 28 mei 1915, NJ 1915, p. 882, herhaald en uitgewerkt in HR 16 december 1988, NJ 1989, 363 (Euraz/Van Tuijn), m.nt. WHH; zie over deze arresten A.M. Hermans, 'Procesrechtelijke gevolgen van het faillissement voor procedures van een beslaglegger jegens een derde', in: De curator, een octopus, 1996, p. 231 e.v.; zie verder § 4.5.2.2.
In HR 22 december 2000, NJ 2002, 35 (Ontvanger/Slootmaker's), m.nt. HJS, is, evenals in Euraz/ Van Tuijn (zie vorige noot), beslist dat, ook al is het beslag vervallen, de verklaringsprocedure toch in zoverre tegen de derde-beslagene kan worden voortgezet dat daarin nog wél een beslissing omtrent de proceskosten kan worden gegeven, óók ten laste van de derde wanneer hij in gebreke was aan de Verklaring te voldoen (art. 477 lid 1).
119. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een onderzoek naar de vraag, wat de gevolgen zijn voor een gelegd (executoriaal of conservatoir) derdenbeslag, wanneer de beslaglegger in staat van faillissement komt te verkeren, aan hem voorlopige surseance van betaling wordt verleend, dan wel op hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing wordt verklaard 1 Aan het slot van hoofdstuk 4 (§ 4.5) zal dezelfde vraag in dezelfde situaties onder ogen worden gezien met betrekking tot de beslagdebiteur. Ook hoofdstuk 5 (§ 5.7) zal worden afgesloten met een beschouwing over de gevolgen voor een gelegd derdenbeslag, mede in relatie tot de juridische positie van beslaglegger én beslagdebiteur, wanneer de derde-beslagene failliet wordt verklaard, aan hem (eerst)2 voorlopige surseánce van betaling is verleend, dan wel op hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (verder: schuldsaneringsregeling) wordt toegepast. Naar zal blijken zijn de gevolgen voor een gelegd derdenbeslag, alsmede voor eventueel reeds aanhangige of nog aanhangig te maken procedures als bedoeld in art. 477a, zeer verschillend, al naar gelang beslaglegger, beslagdebiteur of derde-beslagene failliet wordt verklaard, surseance van betaling wordt verleend, dan wel de schuldsaneringsregeling op hem wordt toegepast.
Het meest in het oog springend verschil is dat, wanneer de beslaglegger of de derde-beslagene3 in staat van faillissement komt te verkeren, zulks in beginsel geen gevolgen heeft voor het gelegde beslag; bij verlening van surseance van betaling of toepassing van de schuldsaneringsregeling is dat niet anders. Het gelegde beslag komt daardoor dus niet te vervallen. Dat is echter anders bij faillietverklaring van de beslagdebiteur: ingevolge art. 33 lid 2 Fw vervalt dan het beslag, met als nevengevolg dat in beginsel tevens een einde komt aan nog tussen de beslaglegger en de derde-beslagene aanhangige procedures4 als bedoeld in art. 477a.5 Hetzelfde geldt pas bij surseance van betaling wanneer deze definitief is verleend, tenzij de rechtbank voor het verval van gelegde beslagen reeds een vroeger tijdstip heeft bepaald (art. 230 lid 2 Fw). Bij toepassing van de schuldsaneringsregeling vervallen de ten laste van de schuldenaar gelegde beslagen pas, zodra de uitspraak houdende de vaststelling van het saneringsplan in kracht van gewijsde is gegaan, tenzij ook hier de rechter een eerder tijdstip voor het vervallen er van heeft bepaald (art. 301 lid 3 Fw). De reden voor het vervallen van individuele beslagen is dat door het gelegde beslag een vermogensbestanddeel van de schuldenaar is getroffen (bij derdenbeslag een vordering tot betaling van een geldsom, afgifte van een roerende zaak, een vordering tot levering van een goed op naam), dat nu verder door de curator of bewindvoerder ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers te gelde moet worden gemaakt. De individuele beslagen gaan daarmee 'op' in het algemene beslag dat op het gehele vermogen van de schuldenaar is komen te liggen.