Derdenbeslag
Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/3.8.4:3.8.4 Toepassing schuldsaneringsregeling op de beslaglegger
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/3.8.4
3.8.4 Toepassing schuldsaneringsregeling op de beslaglegger
Documentgegevens:
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS396905:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie daarvoor Kamerstukken II 1992/93, 22 969, nr. 3, p. 6.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
122. Indien de beslaglegger een natuurlijk persoon is kan op hem, ook als hij een beroep of bedrijf uitoefent, indien hij in financiële moeilijkheden is komen te verkeren, sedert 1 december 1998 de schuldsaneringsregeling worden toegepast. De schuldsaneringsregeling strekt er toe te voorkomen - aldus de MvT1 -
'dat een natuurlijke persoon die in een problematische financiële situatie is geraakt tot in lengte van jaren met zijn schulden achtervolgd kan worden.'
De uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever is dan ook dat de schuldenaar uiteindelijk weer met een 'schone lei' kan beginnen. De nieuwe regeling (art. 284-362 Fw) heeft enerzijds zowel kenmerken van faillissement als van surseance van betaling, maar wijkt anderzijds ook in een aantal essentiële opzichten ervan af.2 Evenals bij faillissement is de schuldsaneringsregeling in beginsel gericht op tegeldemaking van de activa van de schuldenaar, teneinde daaruit, zo veel mogelijk, diens schuldeisers te voldoen, terwijl surseance van betaling naar haar aard juist meer is gericht op behoud van de activa. Anderzijds lijkt de schuldsaneringsregeling weer meer op surseance van betaling waar zij op verzoek van de schuldenaar zélf in beginsel aanstonds wordt verleend (art. 287 lid 1 Fw), terwijl daarin tevens een bewindvoerder wordt benoemd (art. 287 lid 3 Fw). De schuldsaneringsregeling verschilt echter in dié zin van zowel faillissement als surseance van betaling dat de schuldenaar aan het einde van de rit bevrijd wordt van alle schulden ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkte, uiteraard voorzover zij niet volledig zijn voldaan. Er resteren ter zake dan alleen nog natuurlijke verbintenissen (art. 358 lid 1 Fw), derhalve schulden die niet langer afdwingbaar zijn (art. 6:3 lid 2 onder a).
Voorzover het om het hier besproken onderwerp gaat - de schuldeiser die tot verhaal van een geldvordering derdenbeslag heeft gelegd, op wie daarna de schuld-saneringsregeling wordt toegepast - is al hetgeen in § 3.8.2 over het faillissement van de schuldeiser/beslaglegger is opgemerkt van overeenkomstige toepassing. Evenals bij faillissement verliest de schuldenaar ingevolge art. 296 lid 1 onder a Fw door de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling van rechtswege
'de bevoegdheid om over de tot de boedel behorende goederen te beschikken,' alsmede (onder b)
'de bevoegdheid om ten aanzien van deze goederen feitelijke handelingen te verrichten en toe te laten.'
Uitsluitend de bewindvoerder - evenals de curator in faillissement - is ter zake nog bevoegd. Daarbij gaat het dus om de geldvordering(en) tot verhaal waarvan de schuldeiser/saniet derdenbeslag had gelegd. De bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling dient hier derhalve te werk te gaan en dezelfde beslissingen te nemen als de curator in faillissement. Ook hetgeen in § 3.8.2 is opgemerkt over reeds ingestelde of door de curator tegen de derde-beslagene nog in te stellen procedures als bedoeld in art. 477a, geldt mutatis mutandis voor de bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling: het bepaalde in de art. 25 en 27 Fw is immers in art. 313 Fw van overeenkomstige toepassing verklaard. Een en ander geldt, ten slotte, ook voor hetgeen is betoogd in het geval door de schuldeiser op wie de schuldsaneringsregeling is toegepast, nog alleen conservatoir derdenbeslag was gelegd.