Derdenbeslag
Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/3.8.2:3.8.2 Faillietverklaring van de beslaglegger
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/3.8.2
3.8.2 Faillietverklaring van de beslaglegger
Documentgegevens:
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS400422:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Het is immers mogelijk dat het derdenbeslag reeds op het moment van faillietverklaring van de beslaglegger, door betaling of afgifte door de derde overeenkomstig art. 477 lid 1 was afgewikkeld. De vordering tot verhaal waarvan het beslag was gelegd is dan voldaan en behoort niet meer tot het vermogen van de gefailleerde beslaglegger.
Zie over dat begrip HR 24 maart 2000, NJ 2000, 601, m.nt. HJS; JOR 20001110, m.nt. Wessels, in welk arrest het overigens ging om de uitleg van art. 29 Fw.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
120. Uit hetgeen in § 3.8.1 is opgemerkt volgt reeds dat, wanneer alléén de beslaglegger in staat van faillissement komt te verkeren, een en ander voor het door hem vóór zijn faillissement gelegde derdenbeslag op zichzelf geen gevolgen heeft. Het beslag blijft, in de stand waarin het zich bevond, op de er door getroffen vorderingen of roerende zaken van de beslagdebiteur onder de derde liggen. Hetzelfde geldt voor een door de gefailleerde beslaglegger reeds op de voet van art. 477a begonnen procedure tegen de derde-beslagene. Door de faillietverklaring verliest de schuldenaar ingevolge art. 23 Fw, voorzover hier van belang, echter wél
'van rechtswege de beschikking en het beheer over zijn tot het faillissement behorend vermogen, te rekenen van de dag waarop de faillietverklaring wordt uitgesproken, die dag daaronder begrepen.'
Blijkens art. 20 Fw omvat het faillissement het gehele vermogen van de schuldenaar ten tijde van de faillietverklaring, alsmede al hetgeen hij gedurende het faillissement nog verwerft. De door de rechtbank benoemde curator is ingevolge art. 68 lid 1 Fw
'belast met het beheer en de vereffening van den faillieten boedel.'
Tot het vermogen van de gefailleerde beslaglegger behoort dus óók diens vordering op de beslagdebiteur tot (bijv.) betaling van een geldsom, tenzij deze reeds vóór het faillissement was voldaan.1 Het is nu verder de taak van de curator om te trachten deze vordering - tot verhaal waarvan het beslag was gelegd - te innen.
Daartoe staan de curator dezelfde mogelijkheden en middelen ten dienste als voorheen de gefailleerde beslaglegger, met dien verstande dat laatstgenoemde alleen niet meer bevoegd is om nog zelfstandig in of buiten rechte op te treden. De curator neemt diens positie dus in zoverre volledig over. De curator beslist dan ook of hij het door de gefailleerde beslaglegger - zijn curandus - vóór het faillissement gelegde executoriale derdenbeslag verder zal vervolgen, hetgeen hij ongetwijfeld zal doen indien dat spoedig en eenvoudig tot verhaal van de geldvordering zal leiden. Deze beslissing zal dan ook in belangrijke mate afhankelijk zijn van de door de derde-beslagene, eventueel reeds vóór het faillissement aan de beslaglegger of nadien aan de curator afgelegde Verklaring, en voorts van de financiële gegoedheid van deze derde. Indien de Verklaring voor de curator aanvaardbaar is en er verder geen verwikkelingen rijzen (zoals bijv. een cumulatief gelegd derdenbeslag), wordt het beslag afgewikkeld door betaling of afgifte door de derde aan de deurwaarder die het beslag heeft gelegd (art. 477 lid 1 en 2). Deze dient vervolgens voor afdracht aan de curator zorg te dragen. Daarmee is dan het door de curator overgenomen derdenbeslag tot een einde gebracht.
Voor het geval de curator zich echter, geheel of ten dele, niet met de afgelegde Verklaring kan verenigen, zal hij deze op de voet van art. 477a lid 2 in rechte kunnen betwisten. Daartoe zal de curator de derde-beslagene - tijdig - moeten doen dagvaarden. De bevoegdheid tot het voeren van een procedure met betrekking tot een aan de failliete boedel toekomend vorderingsrecht, ontleent de curator aan art. 25 lid 1 Fw. Ingevolge art. 68 lid 2 Fw heeft hij daarvoor de toestemming van de rechter-commissaris nodig. Een en ander ligt echter enigszins anders, wanneer ten tijde van de faillietverklaring tussen de beslaglegger en de derde reeds een van de procedures als bedoeld in art. 477a (lid 1, 2 of 4) aanhangig2 was. In dat geval is art. 27 lid 1 Fw van toepassing: de procedure wordt op verzoek van de derde als gedaagde geschorst, waarna de curator moet worden opgeroepen 'tot overneming van het geding'. De curator kan 'het proces' echter ook meteen overnemen (art. 27 lid 3 Fw). Alleen wanneer de curator brood ziet in voortzetting van de procedure, zal hij daartoe overgaan. Neemt de curator het geding echter niet over, dan kan het ook nog 'buiten bezwaar van de boedel' tussen de gefailleerde beslaglegger en de derde worden voortgezet (art. 27 lid 2 Fw). Het voornaamste gevolg daarvan is dat, wanneer de gefailleerde het geding verliest, de proceskosten waarin hij dan wordt veroordeeld (art. 237 lid 1), geen boedelschuld vormen (art. 25 lid 2 Fw). Mocht de gefailleerde in dat geval het geding echter winnen, dan zal de derde hetgeen hij ingevolge het vonnis moet betalen tóch aan de curator moeten afdragen.3
Wanneer de curator wordt geconfronteerd met een door de gefailleerde schuldeiser reeds gelegd conservatoir derdenbeslag, zal hij zich allereerst moeten beraden over de vraag of de vordering, ter verzekering waarvan dat beslag is gelegd, wel voldoende deugdelijk is. De curator zal immers óf binnen de door de voorzieningenrechter ingevolge art. 700 lid 3 gestelde termijn - die overigens, zo nodig, kan worden verlengd - tegen de beslagdebiteur een 'eis in de hoofdzaak' moeten instellen, óf een beslissing moeten nemen om de reeds aanhangige 'eis' overeenkomstig art. 27 lid 1 Fw over te nemen en voort te zetten. Pas nadat de curator in de hoofdzaak tegen de beslagdebiteur een voor tenuitvoerlegging vatbare executoriale titel heeft verkregen - waardoor het conservatoir derdenbeslag overgaat in een executoriaal derden-beslag (art. 704 lid 1) - zal hij moeten nagaan of er ook verder voldoende mogelijkheden zijn om dit derdenbeslag met succes, zo nodig in rechte (art. 723 jo. art. 477a), tegen de derde-beslagene voort te zetten. Aan de hand van de in beginsel reeds vrij kort ná het leggen van het conservatoir derdenbeslag afgelegde Verklaring (art. 720 jo. art. 476a lid 1), is de curator in staat zich daarover enigszins een oordeel te vormen. Voor het overige geldt hetgeen in de vorige alinea is opgemerkt over de afwikkeling van een gelegd executoriaal derdenbeslag.