Hof Amsterdam 6 april 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1218. Het tegen dit arrest ingestelde cassatieberoep is verworpen in HR 11 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:891.
HR, 16-11-2021, nr. 20/03621
ECLI:NL:HR:2021:1700
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
16-11-2021
- Zaaknummer
20/03621
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1700, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑11‑2021; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2020:2987
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:860
ECLI:NL:PHR:2021:860, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑09‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1700
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2021-0348 met annotatie van J.H.J. Verbaan
Uitspraak 16‑11‑2021
Inhoudsindicatie
Medeplegen doodslag in Amsterdam Zuidoost met vuurwapen, art. 287 Sr. Bewijsklacht medeplegen doodslag. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2014:3474 m.b.t. afbakening medeplegen en medeplichtigheid en uit HR:1997:ZD0733 m.b.t. uitblijven verklaring verdachte voor omstandigheid die voor bewijs redengevend kan worden geacht. ‘s Hofs oordeel dat feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang voldoende zijn om te kunnen spreken van voor medeplegen vereiste bijdrage aan delict van voldoende gewicht getuigt niet van onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. HR neemt daarbij in aanmerking dat verdachte op 4 september 2013 een vuurwapen aan mededader A heeft geleverd, dat verdachte op 7 september 2013 – de dag van het schietincident – op zoek is geweest naar een vuurwapen dat hij wilde lenen, dat verdachte en A op 7 september 2013 voor het verrichten van criminele activiteiten samen zijn afgereisd naar de plaats waar slachtoffer B nadien om het leven is gebracht, terwijl voor verdachte duidelijk moet zijn geweest dat daarbij mogelijk een vuurwapen zou worden gebruikt, dat A aldaar B heeft doodgeschoten met door verdachte geleverd vuurwapen en dat verdachte ook nadat B door A was doodgeschoten in aanwezigheid van A is gebleven. Daarbij is van belang dat hof blijkens de bewijsvoering betekenis heeft toegekend aan inhoud van in b.m. weergegeven gesprekken, waaruit onder meer volgt dat door verdachte en A enkele dagen voorafgaand aan het schietincident is gesproken over gebruik van het vuurwapen en een geluiddemper en dat A op de avond waarop B om het leven is gebracht, in een “hit and run” stemming was en dat A die avond in bijzijn van verdachte aangaf dat er “iets heel goeds” te doen was. Tevens is door hof – niet onbegrijpelijk – geoordeeld dat verdachte geen verklaring heeft afgelegd over zijn aanwezigheid bij het delict die de redengevendheid van ‘s hofs vaststellingen voor bewijs van medeplegen van doodslag ontzenuwt. Volgt verwerping. Samenhang met HR:2019:891.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/03621
Datum 16 november 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 6 november 2020, nummer 23-005159-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens de verdachte heeft B.C. Swier, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1
Ten laste van de verdachte is in zaak D (met parketnummer 13-689846-14) onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op 7 september 2013 te Amsterdam Zuidoost, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet een vuurwapen op [slachtoffer 1] gericht en vervolgens met dat vuurwapen op korte afstand drie kogels in het hoofd en lichaam van [slachtoffer 1] geschoten, ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] is overleden.”
2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“22. Een proces-verbaal van bevindingen van 8 september 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina’s 10003-10005). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten:
Wij bevonden ons op 7 september 2013 omstreeks 22.25 uur op de Karspeldreef in Amsterdam. Portofonisch hoorden wij dat er zojuist een schietpartij had plaatsgevonden op de [a-straat] ter hoogte van [a-straat 1] (het hof begrijpt in Amsterdam Zuidoost). Ter plaatse zagen wij dat een man op zijn rug lag voor perceel [a-straat 1] en zagen wij de man op de grond liggen met een ruime hoeveelheid rood kleurige vloeistof die wij ambtshalve herkennen als bloed op de grond rond zijn hoofd. Wij zagen dat in het slot van de voordeur, behorende bij perceel [a-straat 1] een sleutel gestoken was. Na ongeveer vijftien minuten gereanimeerd te hebben, verzocht het ambulancepersoneel de reanimatie te staken omdat het slachtoffer overleden was.
23. Een schouwverslag van 8 september 2013, opgemaakt door A. Beijering, forensisch arts verbonden aan de GGD Amsterdam (doorgenummerde pagina 10006-10007). Dit verslag houdt onder meer in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de arts:
Cliënt: [slachtoffer 1]Geboren op: [geboortedatum]-1982Plaats overlijden: Amsterdam Zuidoost op de openbare wegTekenen van geweld: Een viertal schotwonden zichtbaar bij de schouw. Twee in gelaat rechts en twee in rechter schouder.Evaluatie: Man overleden na schotwonden in gelaat en schouderConclusie: specifieke oorzaak: schot van vuurwapenToelichting: van korte afstand kogels afgevuurd
24. Een proces-verbaal identificatie slachtoffer van 13 september 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina’s 10001-10002). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Ik bevond mij op 12 september 2013 in het Mortuarium van het VU-ziekenhuis in Amsterdam. Daar lag een slachtoffer van een dodelijke schietpartij, genaamd [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats], opgebaard. De aanwezige vader van het slachtoffer antwoordde op vragen: “Dat is mijn zoon”.
25. Een rapport van 13 september 2013, opgemaakt door dr. B. Kubat, arts en patholoog verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) (doorgenummerde pagina’s 10066-10078). Dit rapport houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van dr. Kubat:
Het overlijden van [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 1982, wordt verklaard door uitval van hersenstamfuncties ten gevolge van een doorschot door de hals/nek en schedelbasis.
26. Een proces-verbaal sporenonderzoek van 18 september 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6] (doorgenummerde pagina’s 10080-10089). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten:
Op 7 september 2013 werd door ons als forensische onderzoekers een onderzoek naar sporen verricht in verband met een doodslag/moord gepleegd op 7 september 2013 bij de toegangsdeur van een woning op het adres [a-straat 1] te Amsterdam-Zuidoost. Op de bestrating bij het hoofd van het slachtoffer zagen wij een gedeformeerde kogel (AAEW7024NL) liggen. Het betrof een volmantel kogel. In de capuchon ter hoogte van het linkeroor van het slachtoffer zagen wij een huls (AAEW7022) liggen van het merk Sellier&Bellot met kaliber 7,65 millimeter. Bij de dorpel van de centrale toegangsdeur, ter hoogte van de linker schoen van het slachtoffer zagen wij een huls (AAEW7021NL) liggen van het zelfde merk en kaliber als de andere huls. Ter hoogte van de dorpel van het boxcomplex zagen wij een kogel (AAEW7023NL) en een huls (AAEW7020NL) liggen wederom was de huls van hetzelfde merk en kaliber. In het hout van boxdeur 210 zat een projectief (AAEW7025NL).
27. Een rapport van 7 oktober 2013, opgemaakt door W. Kerkhoff, verbonden aan het NFI (doorgenummerde pagina’s 10154-10163). Dit rapport houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de deskundige:
De hulzen (AAEW7020NL, AAEW7021NL, AAEW7022NL) en de kogels (AAEW7023NL, AAEW7024NL en AAEW7025NL) zijn opgenomen in de Landelijke Verzameling Kogels en Hulzen (LVKH) van het NFI onder nummer 7768.
28. Een proces-verbaal sporenonderzoek van 7 oktober 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 7] en [verbalisant 8] (doorgenummerde pagina’s D15-D17). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten:
Op 3 oktober 2013 werd een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een vermoedelijke poging tot straatroof, gepleegd op 18 september 2013. Tijdens het onderzoek werd door ons het navolgende bevonden en waargenomen. De vindplaats van het vuurwapen bevond zich in de bosschages direct grenzend aan het trottoir gelegen aan de rijbaan van de Kruislaan, vlak voor de bocht naar de Rozenburglaan (het hof begrijpt: te Amsterdam). Het vuurwapen betrof een zilverkleurige pistool met een zwartkleurige slede en zwartkleurige kolfplaten. Het patroonmagazijn was nog aanwezig in het pistool. Er bleken zeven patronen van het kaliber 7,65 mm in het patroonmagazijn te zitten. De volgende sporen/stukken van overtuiging werden in het belang van de bewijsvoering en/of het nader onderzoek veiliggesteld.Volgnummer 1Object: vuurwapen (pistool)Merk/type: Walther PpKaliber: 7.65SIN: AAGI3643NL
29. Een rapport van 7 januari 2014, opgemaakt door ing. R.C. Hampel onder verantwoordelijkheid van ing. P.J.M. Pauw-Vugts (doorgenummerde pagina’s 10170-10176). Dit rapport houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de deskundige:
SIN Omschrijving SVO’s zoals op aanvraagAAGI3643NL Vuurwapen Walther PP 7,65
Tijdens het vergelijkend (het hof begrijpt: onderzoek) tussen de sporen in de proefhulzen en proefkogels uit pistool (AAGI3643NL) enerzijds en die in de munitiedelen in het actieve bestand van de LVKH anderzijds, werden kenmerkende overeenkomsten waargenomen met drie hulzen en drie kogels die opgenomen zijn onder het nummer 7768. Deze hulzen en kogels zijn veiliggesteld na een schietincident met slachtoffer in Amsterdam op 7 september 2013.
Conclusie:
Er kan een relatie worden aangetoond tussen het ingestuurde vuurwapen (AAGI3643NL) en de munitiedelen opgenomen in de LVKH onder het nummer 7768.
Hulzen:
Voor het pistool (AAGI3643NL), kaliber 7,65 mm Browning merk FEG model PA-63 enerzijds en de drie hulzen LVKH 7768 anderzijds, zijn de volgende hypothesen beschouwd:
Hypothese 1: de hulzen zijn verschoten met het pistool
Hypothese 2: de hulzen zijn verschoten met een ander vuurwapen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als het pistool.
De bevindingen van het vergelijkend hulsonderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is, dan wanneer hypothese 2 juist is.
Kogels:
Voor het pistool (AAGI3643NL) enerzijds en de drie kogels LVKH 7768 anderzijds, zijn de volgende hypothesen beschouwd:Hypothese 3: de kogels zijn afgevuurd uit de loop van het pistool
Hypothese 4: de kogels zijn afgevuurd uit de loop van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als de loop van het pistool.
De bevindingen van het vergelijkend kogelonderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese 3 juist is, dan wanneer hypothese 4 juist is.
30. Een proces-verbaal van bevindingen van 8 juli 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 9] (doorgenummerde pagina’s 10702 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Uit onderschepte gesprekken in onderzoek 13Taberka is gebleken dat [betrokkene 1] en [verdachte] op 3 september 2013 een telefoongesprek voeren. [betrokkene 1] vraagt aan [verdachte] in versluierde taal vermoedelijk naar een vuurwapen met demper. Daarnaast wordt er gezegd dat het “vuil” is. In het criminele milieu wordt hier veelal mee bedoeld dat het wapen gebruikt is bij het plegen van strafbare feiten. In dit gesprek wordt onder andere het volgende gezegd:
3 september 2013 om 21:21:56
[betrokkene 1] = [betrokkene 1]
[verdachte] = [verdachte]
[betrokkene 1]: Ehmm, dat ene ding, dat ding dat je erop zet, als je het brengt, je hoort het toch niet he?
[verdachte]: Je hoort het, je hoort het low (laag).
[betrokkene 1]: Low (laag)?
[verdachte]: Ja, je hoort het wel, maar laag.
[betrokkene 1]: Ja, die is goed.
[verdachte]: Ehmm
[betrokkene 1]:Maar kan ik, kan ik, kan ik, kan ik ermee dansen of alleen maar mee rondlopen en terugkomen. Of kan ik echt ermee dansen
[verdachte]: Het is vuil, het is heel erg vuil.
[betrokkene 1]: Dat maakt niets uit
[verdachte]: Dan is het goed je kan ermee rondlopen.
[betrokkene 1]: Alleen maar om te gebruiken, als ik het kan gebruiken is het goed.
[verdachte]: Ja, je kan het gebruiken.
[betrokkene 1]: Als je tegen mij zou zeggen om het NIET te gebruiken zal ik het zeker niet gebruiken
[verdachte]: Broer, gebruik dat klote ding (lachend).
[betrokkene 1]: Maar je weet het, ik hou ervan om eerst te vragen, je weet het nooit.
[verdachte]: Je moet/je kan/gebruik het man.
31. Een geschrift, te weten een weergave van een tapgesprek van 3 september 2013 om 21.51.56 uur (doorgenummerde pagina’s 11805 e.v.). Dit geschrift houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven in:
Beller: [telefoonnummer 2] (NNman, het hof begrijpt: [betrokkene 1])
Gebelde: [telefoonnummer 4] ([verdachte])
[verdachte] wordt gebeld door NNman
NNman: Zie ik je morgen.
[verdachte]: Ja vriend.
NNman: Man... maar ik heb dat ding nodig.
[verdachte]: Wie moet je ....opsluiten
NNman: Wat zeg je? nee, ik heb dat ding morgen zelfs nodig.
[verdachte]: Dat is goed, het komt goed.
32. Een geschrift, te weten een weergave van een tapgesprek van 4 september 2013 om 12.52.47 uur (doorgenummerde pagina’s 11808 e.v.). Dit geschrift houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven in:
Beller: [telefoonnummer 2] (NNman: het hof begrijpt: [betrokkene 1])
Gebelde: [telefoonnummer 4] ([verdachte])
NNman: Ga ik je straks zien, ik ga nu douchen.
[verdachte]: Is goed, nu zit ik in Noord. We kunnen in de stad afspreken.
NNman: We kunnen in de stad afspreken. Ik moet namelijk daar een paar mensen ontmoeten. We kunnen daar effe zitten en bijpraten weet je.
NNman: Maar heb je wel voldoende eieren voor dat ding?[verdachte]: Voldoende broer.
NNman: Wat zeg je?
[verdachte]: Veeeeel broer.
NNman: Oke, kaki (super), kaki, ik heb dat ding nodig.
NNman: We kunnen bij de Dam of zo ontmoeten, ik zal je twintig minuten voordat ik daar ben bellen.
[verdachte]: Is goed.
NNman: Je heb er geen moeite mee om met dat ding rond te lopen.
[verdachte]: Nee ik heb dat ding bij me.
NNman: Is goed dan.
33. Een geschrift, te weten een weergave van een tapgesprek van 4 september 2013 om 15.50.44 uur (doorgenummerde pagina 11811). Dit geschrift houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven in:
Beller: [telefoonnummer 2] (NNman: het hof begrijpt: [betrokkene 1])
Gebelde: [telefoonnummer 4] ([verdachte])
[verdachte]: Ik kom er aan, we zijn net vertrokken.
NNman: Is goed, heb je het?
[verdachte]: Uhum uhum (ja ja)
NNman: Klaar. Ik wacht op je, ik ben nu met mijn chickie.
34. Een geschrift, te weten een weergave van een tapgesprek van 4 september 2013 om 16.05.32 uur (doorgenummerde pagina’s 11812 e.v.). Dit geschrift houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven in:
Beller: [telefoonnummer 2] (NNman: het hof begrijpt: [betrokkene 1])
Gebelde: [telefoonnummer 4] ([verdachte])
[verdachte]: Ik ben onderweg.
NNman: Is dat zo?
[verdachte]: Ja man. Ik ben met de bus.
NNman: Oke, oke, oke broeder. Moet ik naar je toe komen, of moet ik hier op je wachten?
[verdachte]: Maar ik het andere stuk/deel ook nodig, ik heb alleen maar een stuk/deel.
[verdachte]: Ik moet dat nog ophalen.
NNman: Wat moet je nog doen?[verdachte]: Wacht, je moet eventjes wachten, als ik daar ben zal ik je bijpraten.
35. Een proces-verbaal van bevindingen van 25 november 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 10] (doorgenummerde pagina’s 10226-10229). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Uit onderzoek naar onderschepte telecommunicatie rondom het schietincident [a-straat] d.d. 7 september 2013 is gebleken dat de telefoon van [verdachte] ([telefoonnummer 1], hierna [telefoonnummer 1]) tussen 22:08 uur en 22:16 uur gebruik maakt van de telefoonmast op de locatie [d-straat 1] te Amsterdam. Tussen 22:16 en 23:27 uur is er geen telecommunicatieverkeer met het nummer geregistreerd. Na 23:17 maakt de telefoon van [verdachte] gebruik van de telefoonmasten op de locaties [b-straat 1], [e-straat 1-100] en [f-straat 1].
[betrokkene 1] gebruikt het nummer [telefoonnummer 2] (hierna [telefoonnummer 2]).
Uit de historische printgegevens bleek dat de telecommunicatiemiddelen van [verdachte] en [betrokkene 1] voor en na het schietincident op [a-straat] instraalden op zendmasten zeer dicht in de buurt van de Plaats Delict.
- Het telecommunicatienummer [telefoonnummer 5] had contact met het nummer [telefoonnummer 2] op 7 september 2013 te 20:18 uur, paallokatie [g-straat 1] te Amsterdam
- Het telecommunicatienummer [telefoonnummer 2] had contact met portalmmm.nl op 8 september (het hof begrijpt: 2013) te 00:09 uur, paallokatie [b-straat 1] te Amsterdam
- Het telecommunicatienummer [telefoonnummer 1] had contact met het telecommunicatienummer [telefoonnummer 6] op 7 september 2013 te 22:07 uur, paallokatie [d-straat 1] te Amsterdam
- Het telecommunicatienummer [telefoonnummer 1] had contact met het telecommunicatienummer [telefoonnummer 7] op 7 september 2013 te 20:22 uur, paallokatie [c-straat 1] te Amsterdam
- Het telecommunicatienummer [telefoonnummer 1] had contact met het telecommunicatienummer [telefoonnummer 8] op 7 september 2013, te 20:22 uur, paallokatie [b-straat 1] te Amsterdam.
36. Een proces-verbaal van bevindingen van 12 juni 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 10] (doorgenummerde pagina’s 10476-10481). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op 13 december 2013 is [betrokkene 1] aangehouden in een Suzuki Swift met kenteken [kenteken]. In het voertuig werd het volgende goed in beslag genomen (goednummer: 4665690): Samsung telefoon, simkaartnummer [telefoonnummer 3]. Uit analyse van historische printgegevens bleek dat het telefoonnummer [telefoonnummer 3] (hierna [telefoonnummer 3]) op 7 september 2013 te 21:39 uur, 21:40 uur, 21:41 uur, 21:45 uur uitpeilde op een mast gelegen aan de [e-straat 1] in Amsterdam Zuidoost en om 21:57 uur uitpeilde op een mast gelegen aan de [b-straat 1] te Amsterdam Zuidoost. Deze laatste locatie ligt op korte afstand van de plaats delict [a-straat]. Op 8 september 2013 om 1:30 uur peilde de telefoon uit op de [f-straat 1] in Amsterdam Zuidoost.
37. De verklaring van medeverdachte [betrokkene 1], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 12 maart 2018. De verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb op 4 september 2013 een wapen, munitie en een geluidsdemper ontvangen. Het klopt dat de politie foto’s van dat wapen met die demper op mijn telefoon heeft aangetroffen. Die foto’s zijn met mijn telefoontoestel gemaakt op 4, 6 en 14 september 2013. Ik had het wapen op die dagen in mijn bezit.
38. Een proces-verbaal van vergelijkend foto onderzoek vuurwapen van 3 januari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 11] (pagina 10256 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Ik heb een vergelijkend onderzoek verricht tussen de foto’s, die zijn veiliggesteld uit de telefoon van [betrokkene 1] en de foto’s, die zijn gemaakt ten behoeve van het wapenrapport van 10 oktober 2013.
De vraagstelling luidde: “Is het vuurwapen dat is te zien op de foto’s uit de telefoon van [betrokkene 1] mogelijk hetzelfde vuurwapen dat op 3 oktober 2013 door de politie in beslag is genomen en volledig beschreven en gefotografeerd is in het proces-verbaal van wapenonderzoek op 10 oktober 2013.” (...)
Alle foto’s werden digitaal aangeleverd. Ten behoeve van dit vergelijkend onderzoek heb ik gebruik gemaakt van een fotobewerkingsprogramma. Voor dit onderzoek heb ik hoofdzakelijk de zoomfunctie, contrastverbetering, kleurverbetering en de optie knippen gebruikt.
Ik zag dat op alle foto’s een tweekleurig (zwart/zilver) vuurwapen was afgebeeld. Op de foto’s uit de telefoon van verdachte [betrokkene 1] was een geluiddemper te zien. Omdat er geen geluiddemper bij de inbeslagneming van het vuurwapen aanwezig was, is de geluiddemper niet meegenomen in dit vergelijkend onderzoek.
Onderzoek linkerzijde van het vuurwapen:
Nadat ik foto 1 (uit de telefoon van de verdachte [betrokkene 1]) had ingezoomd zag ik aan de linkerzijde het serienummer [001]. Tevens zag ik dat het merkteken boven de trekker beschadigd (weggekrast) was. Deze krasbeschadigingen hadden een karakteristieke vorm. Op de foto van de linkerzijde van het vuurwapen uit het wapenrapport zag ik het serienummer [001]. Verder zag ik dat het merkteken boven de trekker beschadigd was (weggekrast). Deze krasbeschadigingen hadden een karakteristieke vorm en kwamen exact overeen met de krasbeschadigingen die te zien waren op de foto’s, afkomstig uit de telefoon verdachte.
Onderzoek rechterzijde 1 onderzijde van het vuurwapen:
Aan de onderzijde van het vuurwapen nabij de monding van de loop zag ik een ovaalvormige beschadiging/slijtage. Op de foto van de rechterzijde van het vuurwapen uit het wapenrapport zag ik aan de onderzijde van het vuurwapen nabij de monding van de loop een ovaalvormige beschadiging/slijtage. Ik zag dat de beschadiging/slijtage aan de onderzijde van het vuurwapen op de aangeleverde foto’s op exact dezelfde locatie bevonden en dat zij nagenoeg dezelfde vorm hadden.
Gezien mijn bevindingen en in het bijzonder de overeenkomsten in de karakteristieke vorm van de krasbeschadigingen en de overeenkomsten van het serienummer, acht ik met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat op alle foto’s het vuurwapen is afgebeeld dat op 3 oktober 2013 door de politie in beslag is genomen.
39. Een geschrift, te weten een weergave van een tapgesprek van 8 september 2013 om 19:14 uur, zijnde een uitgaand gesprek van [betrokkene 1] met NN6393 (doorgenummerde pagina’s 12146-12150).
NN6393: je heb me nooit laten weten dat je het bericht ontvangen hebt. Je zei (opmerking vertaler: [betrokkene 1] dus) dat je gisterenavond in een....ntv “hit and run” stemming was.
[betrokkene 1]: ehmm
(...)
[betrokkene 1]: in de late avonduren beantwoord ik geen enkel berichten omdat ik weer wat werk te doen heb/had, want gisteravond... (wordt onderbroken)
40. Een proces-verbaal van bevindingen van 7 april 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 12] (doorgenummerde pagina’s 10230-10255). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Ten tijde dat het dodelijk schietincident op 7 september 2013 op [a-straat] in Amsterdam plaatsvond, werden gesprekken opgenomen en uitgeluisterd. Het nummer [telefoonnummer 2] is van [betrokkene 1]. [verdachte] maakt gebruik van nummer [telefoonnummer 4]. [betrokkene 3] maakt gebruik van het nummer [telefoonnummer 9]
Pag 10246/10247:
Gesprek 6 september 2013 om 20:00:12 uur
NN117 (het hof begrijpt hier en hierna: [betrokkene 3]): Hoe is het broer?
[verdachte]: Rustig man. Ey ik heb die dingen van je nodig. Die ijzer
(...)
Pag 10250:
Gesprek 7 september 2013 om 10:50:43 uur
SMS bericht van verdachte aan [telefoonnummer 10]
“Ey leen me je piece voor vandaag 38”
Gesprek 7 september 2013 om 19:12:53 uur
Gesprek tussen [verdachte] en gebruiker nummer [telefoonnummer 9] (NN117)
NN117: Ben je bij mij in de straat
[verdachte]: huh?
NN117: ben je bij ons daarzo?
[verdachte]: ja man.
NN117: ik ben rustig voor de deur
[verdachte]: oke. Bel aan ja
Gesprek 7 september 2013 om 19:17:56 uur
Gesprek tussen [verdachte] en gebruiker [telefoonnummer 9] (NN117)
NN117: (ntv)
[verdachte]: oke brada, no spang. Kom kom kom kom
Pag 10251:
Gesprek 7 september 2013 om 21:44:05 uur
[verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) wordt gebeld door [betrokkene 2].
[verdachte] zet [betrokkene 1] aan de lijn in het gesprek met [betrokkene 2] (het hof begrijpt: de verdachte geeft de telefoon over aan [betrokkene 1] voor het gesprek met [betrokkene 2]):
(...)
[betrokkene 1]: er is iets goeds te doen, begrijp je
[betrokkene 2]: is goed, is goed?
[betrokkene 1]: iets heel goeds om te doen.
Pag 10253
Gesprek 7 september 2013 om 23:20:00 uur
[betrokkene 4] (het hof begrijpt: [betrokkene 4], verder [betrokkene 4]) wordt gebeld door [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte, verder [verdachte])
[betrokkene 4]: Waar ben je vraag ik je
[verdachte]: ik ben in de Bijlmer
[betrokkene 4]: Want bij wie ben jij dan?
[verdachte]: (...) Ik ben bij [betrokkene 1], dat is het
41. Een proces-verbaal bevindingen van 12 maart 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 13] (doorgenummerde pagina’s 10869-10897, in het bijzonder pagina 10278). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
De verdachte [betrokkene 1] voerde gesprekken met een tweetal Franse nummers. Een daarvan is nummer [telefoonnummer 11]. Op 13 augustus 2014 om 11:35 belt [betrokkene 1] uit met dit nummer, in gebruik bij (het hof begrijpt:) zijn moeder.
[betrokkene 1]: Vandaag moet ik naar de rechtbank voor een moordzaak. Ik heb het dossier van de moord gezien, ze hebben niet veel tegen mij.
Ze verdenken me met iemand, maar ze kunnen niet echt weten wie de persoon heeft gedood, of ik dat ben of dat het mijn man (gabber) is die het gedaan heeft.
42. Een proces-verbaal bevindingen van 12 maart 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 13] (doorgenummerde pagina’s 10276-10288, in het bijzonder pagina 10278). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Er is onderzoek verricht naar de historische WhatsApp gesprekken uit de telefoon van [betrokkene 1] met nummer [telefoonnummer 2]. Een van de gebruikers waar [betrokkene 1] WhatsApp contact mee heeft maakt gebruik van nummer [telefoonnummer 12]. De gebruiker van dit nummer is geïdentificeerd als [betrokkene 4]. Op 8 september 2013 om 13:47 uur vindt het volgende WhatsApp gesprek plaats:
[betrokkene 4]: “nee ik ga naar mijn ex”
[betrokkene 1]: “wat”
[betrokkene 4]: “met mijn zus” “ja” “net als jouw broer”
[betrokkene 1]: “ga je nu naar jouw ex-vriendje”
[betrokkene 4]: “wat hij doet, kan ik ook doen”
En om 13:49 uur:
[betrokkene 1]: “als je dat doet hebben jij en ik een serieus probleem”, “geloof me”, “hij (het hof begrijpt: de verdachte) doet geen shit met geen meisje”
[betrokkene 4]: “liegen”
[betrokkene 1]: “met geld zijn we mee bezig voor jou”
43. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 21 oktober 2020. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Met “piece” in het gesprek van 7 september 2013 bedoel ik een vuurwapen.”
2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Op 7 september 2013 omstreeks 22.22 uur is [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]), op het moment dat hij de toegangsdeur van de woning op het adres [a-straat 1] in Amsterdam wilde openen, neergeschoten. Hij is vrijwel direct aan zijn verwondingen overleden.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte samen met de hiervoor genoemde [betrokkene 1] verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer 1]. Daartoe heeft zij, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd. [slachtoffer 1] is met een vuurwapen gedood dat bij de verdachte en [betrokkene 1] in gebruik was. Laatstgenoemden waren op 7 september 2013 samen op pad en bevonden zich rond het tijdstip van het overlijden van [slachtoffer 1] in de buurt van de plaats delict. De verdachte en [betrokkene 1] hebben in de periode voorafgaand aan 7 september 2013 en op die dag zelf nauw en bewust samengewerkt: zij hebben plannen gemaakt, een wapen gedeeld en zijn samen opgetrokken. De combinatie van de belastende feiten en omstandigheden zoals deze naar voren komen uit het dossier, in onderling verband en samenhang bezien, de samenwerking tussen de verdachte en [betrokkene 1] en het feit dat de verdachte vervolgens niet een verklaring heeft gegeven die de redengevendheid van deze bewijsmiddelen ontzenuwt, maken dat de verdachte en [betrokkene 1] als medeplegers van de doodslag op [slachtoffer 1] moeten worden gezien.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd, samengevat weergegeven, dat het dossier geen bewijs bevat dat de verdachte ten tijde van de schietpartij op de plaats delict was. Evenmin bevat het dossier zodanig belastend bewijs dat van de verdachte kan worden verlangd dat hij een dat bewijs ontzenuwende verklaring geeft. Overigens heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op de vragen die hem zijn gesteld een antwoord gegeven. De verdachte is weliswaar op de avond van de schietpartij enige tijd in aanwezigheid van [betrokkene 1] geweest, maar dat was niet gedurende de hele avond: in de loop van de avond is hij even weggegaan. Ten tijde van de schietpartij waren hij en [betrokkene 1] niet samen. Bovendien heeft het hof eerder [betrokkene 1] veroordeeld voor het plegen van de doodslag en daarbij expliciet overwogen dat van medeplegen geen sprake is geweest. De verdachte wist niet dat [betrokkene 1] die avond een vuurwapen had en evenmin was hij op de hoogte van een eventueel plan van [betrokkene 1] om [slachtoffer 1] te doden.
Oordeel van het hof
Historische verkeersgegevens
In het dossier bevinden zich historische verkeersgegevens van de telefoon van de verdachte en die van [betrokkene 1]. Aan de hand daarvan kan worden vastgesteld waar die toestellen zich op diverse momenten op 7 september 2013 hebben bevonden.
De telefoon van de verdachte met nummer [telefoonnummer 1] (hierna: [telefoonnummer 1]) straalde op 7 september 2013 de volgende masten in Amsterdam Zuidoost aan:
- om 20.22 uur, [b-straat 1];
- om 20.22 uur, [c-straat 1];
- om 22.07 uur, [d-straat 1];
- tussen 22.08 en 22.16 uur, [d-straat 1]; en
- na 23:17 uur, [b-straat 1], [e-straat 1-100] en [f-straat 1].
Uit de historische verkeersgegevens blijkt dat er geen telefoonverkeer was tussen 22:16 uur en 23:17 uur.
De telefoon van [betrokkene 1] met nummer [telefoonnummer 2] (hierna: [telefoonnummer 2]) straalde op 7 september 2013 om 20.18 uur een mast aan op de [g-straat 1] in Amsterdam Zuidoost en op 8 september om 00.09 een mast op de [b-straat 1] in Amsterdam Zuidoost.
De telefoon van [betrokkene 1] met nummer [telefoonnummer 3] (hierna: [telefoonnummer 3]) straalde op 7 september 2013 om 21.39 uur, 21.41 uur en 21.45 uur telkens een mast aan op de [e-straat 1] in Amsterdam Zuidoost en om 21.57 uur een mast op de [b-straat 1] in Amsterdam Zuidoost. De telefoon straalde daarna om 01.30 uur een mast aan op de [f-straat 1] in Amsterdam Zuidoost.
Aldus blijkt dat de telefoons die in gebruik waren bij de verdachte en bij [betrokkene 1] in de uren rondom het schietincident bij de [a-straat] masten aanstraalden in de nabijheid van de plaats delict. Nu het dossier geen aanwijzingen bevat en door de verdachte ook niet is gesteld dat de telefoons door anderen dan hemzelf en [betrokkene 1] werden gebruikt, gaat het hof er vanuit dat de verdachte en [betrokkene 1] steeds op de plaatsen waren waar hun telefoons zijn waargenomen.
Bij de beantwoording van de vraag of de verdachte en [betrokkene 1] ten tijde van het schietincident niet alleen in de nabijheid van, maar ook op de plaats delict waren, is vervolgens van belang om de relatie tussen het bij het schietincident gebruikte wapen en [betrokkene 1] nader te beschouwen.
Gebruikte wapen
Op de plaats delict zijn hulzen en kogels aangetroffen. Op 3 oktober 2013 is in het hiervoor genoemde onderzoek Olpe (betreffende het slachtoffer [slachtoffer 2]) een vuurwapen aangetroffen. De verdachte is in dat onderzoek aangehouden. Uit onderzoek door het NFI is gebleken dat het zeer veel waarschijnlijker is dat de hulzen en kogels die bij de [a-straat] zijn aangetroffen afkomstig zijn uit het op 3 oktober 2013 aangetroffen wapen dan uit een ander wapen. Het hof stelt op grond hiervan vast dat het wapen dat op 3 oktober 2013 is aangetroffen hetzelfde wapen is waarmee de dodelijke schoten op [slachtoffer 1] zijn gelost.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat [betrokkene 1] dit wapen met munitie op 4 september 2013 uit handen van de verdachte in bezit heeft gekregen en dat hij in ieder geval op 14 september 2013 nog over dit wapen kon beschikken. Het hof leidt dit onder meer af uit de door [betrokkene 1] ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring dat met zijn telefoon op 4, 6 en 14 september 2013 foto’s van het wapen zijn gemaakt en dat hij op die dagen over het wapen kon beschikken. Dat het wapen niet meer in het bezit van [betrokkene 1] was, bleek pas bij – kort gezegd – de poging [slachtoffer 2] te beroven op 18 september 2013, waarbij de verdachte betrokken is geweest en de medeverdachte Ignacio het wapen heeft gebruikt.
Tussenconclusie 1
Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat (i) uit de historische verkeersgegevens van de telefoons van [betrokkene 1] blijkt dat hij ten tijde van het schietincident in de nabijheid van de plaats delict was en (ii) [betrokkene 1] op dat moment in het bezit was van het wapen waarmee [slachtoffer 1] is doodgeschoten. Deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, rechtvaardigen de conclusie dat [betrokkene 1] degene is geweest die de fatale schoten op [slachtoffer 1] heeft gelost. Deze conclusie vindt ook steun in de inhoud van het opgenomen en afgeluisterde gesprek dat [betrokkene 1] op 8 september 2013 heeft gevoerd waarin hij volgens zijn gesprekspartner eerder had opgemerkt dat hij de avond ervoor in een ‘hit and run’-stemming was en dat hij in de late avond niet bereikbaar was geweest (zijn telefoon niet had beantwoord) omdat hij werk te doen had.
Aanwezigheid van de verdachte op de plaats delict
Vervolgens dient het hof te beoordelen of ook de verdachte ten tijde van het schietincident op de plaats delict aanwezig was en, zo ja, wat daarbij zijn rol was.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat de verdachte en [betrokkene 1] kort voor en kort na het schietincident samen waren. Om 21.44 uur is de verdachte immers gebeld door een zekere [betrokkene 2]. Uit het verloop van dat gesprek blijkt dat de verdachte op dat moment bij [betrokkene 1] was: op enig moment gaf de verdachte de telefoon immers over aan [betrokkene 1], waarna deze onder meer aan [betrokkene 2] zei dat ‘er iets heel goeds te doen’ is. Om 23.20 uur belde de verdachte met zijn vriendin, aan wie hij vertelde dat hij met [betrokkene 1] was.
Gelet op het feit dat (i) [betrokkene 1] ten tijde van het schietincident – zoals hiervoor is vastgesteld – op de plaats delict aanwezig was, (ii) de verdachte kort voor en kort na de schietpartij in aanwezigheid was van [betrokkene 1] en (iii) de historische verkeersgegevens van de telefoon van de verdachte uitwijzen dat hij ook zeer kort voor het schietincident (namelijk om 22.16 uur, een aantal minuten voorafgaand aan het incident) in de directe omgeving van de plaats delict was, is de conclusie op zich gerechtvaardigd dat de verdachte ten tijde van het schietincident samen met [betrokkene 1] op de plaats delict was. Deze conclusie vindt ook steun in een op 13 augustus 2014 door [betrokkene 1] met zijn moeder gevoerd telefoongesprek, waarin [betrokkene 1] zegt dat ‘ze voor de moord niet veel tegen hem hebben, dat hij er wel met een ander van wordt verdacht, maar dat ze niet echt kunnen weten wie de persoon heeft gedood’ en ‘of ik dat ben of dat het mijn man (gabber) is die het gedaan heeft’. Nu het dossier geen enkel aanknopingspunt bevat dat een derde persoon betrokken is geweest bij het schietincident, gaat het hof er vanuit dat [betrokkene 1] in dit gesprek met ‘mijn man’ de verdachte bedoelt.
Vraag is vervolgens of de verdachte een aannemelijke verklaring kan geven waaruit volgt dat hij - anders dan uit de bewijsmiddelen kan worden geconcludeerd - toch niet ter plaatse was en die aldus deze belastende aspecten van het bewijs over zijn aanwezigheid ter plaatse kan verklaren.
Hierin is de verdachte niet geslaagd. Tijdens zijn verhoor bij de politie heeft hij geen vragen ter zake willen beantwoorden. Eerst ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte een verklaring afgelegd, inhoudende dat hij zich niet meer precies kan herinneren wat hij die avond heeft gedaan. Vervolgens heeft de verdachte pas ter terechtzitting in hoger beroep op 21 oktober 2020 verklaard dat hij die avond in de buurt van de plaats delict, ‘boven het winkelcentrum de Amsterdamse Poort’ is geweest ‘bij vrouwen’, in aanwezigheid van [betrokkene 1], waarna hij rond half tien/tien uur ‘is weggegaan’ en toen niet bij [betrokkene 1] was. De verdachte heeft niet nader verklaard op welke precieze locatie hij is geweest en hij heeft geen gegevens willen verstrekken van de vrouwen met wie hij was. Onder deze omstandigheden acht het hof deze verklaring, gelet op het tijdstip waarop deze is afgelegd en gelet op het feit dat deze niet op enige wijze is onderbouwd, laat staan verifieerbaar is, niet aannemelijk geworden.
Tussenconclusie 2
Gelet op het voorgaande concludeert het hof dat uit de bewijsmiddelen volgt dat (i) [betrokkene 1] degene is geweest die de fatale schoten op [slachtoffer 1] heeft gelost en (ii) de verdachte daarbij aanwezig was.
Medeplegen
Vervolgens dient het hof te beoordelen of de verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van deze doodslag.
Het hof stelt voorop dat om als medepleger te kunnen worden aangemerkt sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen ter verwezenlijking van een gezamenlijk crimineel doel. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Een gezamenlijke uitvoering van het strafbare feit leidt in beginsel tot de kwalificatie ‘medeplegen’.
De omstandigheid dat de verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden kan op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in art. 29, eerste lid, Sv, niet tot het bewijs bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat de rechter, indien de verdachte voor zo’n omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken.
Op basis van bewijsmiddelen kan het hof ter zake van de rol van de verdachte het volgende vaststellen:
de verdachte heeft daags voor het schietincident verschillende keren telefonisch contact gehad met [betrokkene 3] over de levering van een ‘ijzer’ (naar het hof begrijpt: een vuurwapen). Op de dag van het schietincident, om 10.50 uur, stuurde de verdachte een sms-bericht aan een onbekend gebleven persoon dat hij vandaag diens ‘piece 38’ wil lenen. Ter terechtzitting heeft de verdachte bevestigd dat hij daarmee een vuurwapen bedoelde. Uit de verdere telefonische gesprekken tussen de verdachte en [betrokkene 3] leidt het hof af dat laatstgenoemde vervolgens om 19.17 uur bij de woning is gekomen waar de verdachte op dat moment verbleef om iets aan de verdachte af te leveren.
binnen (in ieder geval) enkele uren zijn, zoals hiervoor is overwogen, de verdachte en [betrokkene 1] vervolgens samengekomen. In aanwezigheid van de verdachte heeft [betrokkene 1] telefonisch tegen de genoemde [betrokkene 2] gezegd dat er ‘iets heel goeds’ te doen is.
ongeveer een half uur later hebben [betrokkene 1] en de verdachte zich begeven naar de [a-straat], waar [slachtoffer 1] door [betrokkene 1] is doodgeschoten.
daags na het schietincident heeft [betrokkene 1] via WhatsApp contact gehad met [betrokkene 4], de vriendin van de verdachte. In dat gesprek kondigde [betrokkene 4] aan dat ze naar haar ex-vriend zou gaan, want wat de verdachte doet ‘kan zij ook doen’. [betrokkene 1] zei vervolgens dat de verdachte ‘geen shit doet met geen meisje [...] met geld zijn we bezig voor jou’.
Op basis van deze omstandigheden staat voor het hof vast dat (i) de verdachte en [betrokkene 1] op 7 september 2013 naar de plaats van het op handen zijnde delict zijn afgereisd voor het verrichten van criminele activiteiten, (ii) [betrokkene 1] toen een drie dagen voordien door de verdachte aan hem geleverd vuurwapen voorhanden had, en, vervolgens, (iii) het voor de verdachte duidelijk moet zijn geweest – mede in aanmerking genomen het belang om ook zelf die avond over een vuurwapen te kunnen beschikken – dat bij die activiteiten mogelijk gebruik zou worden gemaakt van een vuurwapen. Aldus is op basis van deze bewijsmiddelen op zichzelf genomen de conclusie gerechtvaardigd dat de bijdrage van de verdachte aan het delict dat vervolgens is gepleegd van voldoende gewicht is om van medeplegen te kunnen spreken. De verdachte heeft vervolgens geen verklaring afgelegd over zijn aanwezigheid bij dit delict die de redengevendheid van dit bewijs ontzenuwt.
Eindconclusie
Aldus concludeert het hof dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte medepleger is van de doodslag op [slachtoffer 1].”
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring door het hof van het medeplegen van doodslag.
3.2.1
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met een ander of anderen. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De vraag of aan deze vereisten is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Daarbij kan van belang zijn in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen. (Vgl. HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474.)
3.2.2
De omstandigheid dat de verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden kan op zichzelf, mede gelet op artikel 29 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering, niet tot het bewijs bijdragen. De rechter mag echter bij zijn bewijsoordeel in aanmerking nemen dat de verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven. (Vgl. HR 3 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0733).
3.3
Het hof heeft in zijn bewijsvoering gemotiveerd op grond waarvan naar zijn oordeel het tenlastegelegde medeplegen van doodslag is bewezen. Het oordeel van het hof dat de door hem in aanmerking genomen feiten en omstandigheden in hun onderling verband en samenhang voldoende zijn om te kunnen spreken van een voor medeplegen vereiste bijdrage aan het delict van voldoende gewicht, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad neemt daarbij in aanmerking dat het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 4 september 2013 een vuurwapen aan mededader [betrokkene 1] heeft geleverd, dat de verdachte op 7 september 2013 – de dag van het schietincident – op zoek is geweest naar een vuurwapen dat hij wilde lenen, dat de verdachte en [betrokkene 1] op 7 september 2013 voor het verrichten van criminele activiteiten samen zijn afgereisd naar de plaats waar [slachtoffer 1] nadien om het leven is gebracht, terwijl het voor de verdachte duidelijk moet zijn geweest dat bij die activiteiten mogelijk een vuurwapen zou worden gebruikt, dat [betrokkene 1] aldaar [slachtoffer 1] heeft doodgeschoten met het door de verdachte geleverde vuurwapen en dat de verdachte ook nadat [betrokkene 1] [slachtoffer 1] had doodgeschoten in aanwezigheid van [betrokkene 1] is gebleven. Daarbij is van belang dat het hof blijkens de bewijsvoering betekenis heeft toegekend aan de inhoud van de in de bewijsmiddelen weergegeven gesprekken, waaruit onder meer volgt dat er door de verdachte en [betrokkene 1] enkele dagen voorafgaand aan het schietincident is gesproken over het gebruik van het vuurwapen en van een geluiddemper en dat [betrokkene 1] op de avond waarop [slachtoffer 1] om het leven is gebracht, in een “hit and run” stemming was en dat [betrokkene 1] die avond in het bijzijn van de verdachte aangaf dat er “iets heel goeds” te doen was. Tevens heeft het hof – niet onbegrijpelijk – geoordeeld dat de verdachte geen verklaring heeft afgelegd over zijn aanwezigheid bij het delict die de redengevendheid van de door het hof gedane vaststellingen voor het bewijs van het medeplegen van doodslag ontzenuwt.
3.4
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, faalt het.
4. Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 november 2021.
Conclusie 28‑09‑2021
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Medeplegen doodslag Amsterdam Zuidoost. Middelen over bewijsvoering aanwezigheid van de verdachte op de plaats delict (middel 1) en bewijsvoering medeplegen doodslag (middel 2). De AG is van mening dat het hof uit de bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van doodslag. Conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/03621
Zitting 28 september 2021
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 6 november 2020 door het gerechtshof Amsterdam ter zake van zaak A onder 2. primair wegens “medeplegen van zware mishandeling”, zaak B onder 2. primair “poging tot zware mishandeling”, zaak C “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht” en zaak D onder 1. “medeplegen van doodslag” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren. Daarnaast heeft het hof de door de rechtbank opgelegde straf voor in het in zaak A (met parketnummer 13-684516-13) onder 1. primair (tweede cumulatief), in zaak D (met parketnummer 13-659279-14) onder 2. en 3. en in zaak E (met parketnummer 13-689846-14) primair bewezenverklaarde bepaald op een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren. Het hof heeft voorts bevolen dat de duur van het voorarrest op de duur van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht. Daarnaast heeft het hof de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd, beslissingen omtrent in beslaggenomen goederen, vorderingen van benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel genomen, een en ander als nader in het arrest bepaald
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. B.C. Swier, advocaat te Amsterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Beide middelen hebben betrekking op zaak D. Dit betreft de doodslag op het slachtoffer [slachtoffer 1] , waarvoor in een eerdere strafzaak de medeverdachte [betrokkene 1] als pleger is veroordeeld.1.De verdachte in de nu aan de orde zijnde zaak is veroordeeld voor het medeplegen van deze doodslag.
4. Het eerste middel bevat enkele bewijsklachten ten aanzien van de vaststelling van het hof dat de verdachte op de plaats delict is geweest, het tweede klaagt over de bewijsvoering ter zake van het medeplegen van doodslag. Omdat voor beide middelen de bewezenverklaring, bewijsoverwegingen en gebezigde bewijsmiddelen relevant zijn, geef ik deze hieronder achtereenvolgens weer.
4.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 7 september 2013 te Amsterdam Zuidoost, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet een vuurwapen op [slachtoffer 1] gericht en vervolgens met dat vuurwapen op korte afstand drie kogels in het hoofd en lichaam van [slachtoffer 1] geschoten, ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] is overleden.”
4.2.
In het arrest is ten aanzien van dit feit de volgende bewijsoverweging opgenomen:
“Ten aanzien van zaak D onder 1 (13Wakasa)Op 7 september 2013 omstreeks 22.22 uur is [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), op het moment dat hij de toegangsdeur van de woning op het adres [a-straat 1] in Amsterdam wilde openen, neergeschoten. Hij is vrijwel direct aan zijn verwondingen overleden.
Standpunt advocaat-generaalDe advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte samen met de hiervoor genoemde [betrokkene 1] verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer 1] . Daartoe heeft zij, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd. [slachtoffer 1] is met een vuurwapen gedood dat bij de verdachte en [betrokkene 1] in gebruik was. Laatstgenoemden waren op 7 september 2013 samen op pad en bevonden zich rond het tijdstip van het overlijden van [slachtoffer 1] in de buurt van de plaats delict. De verdachte en [betrokkene 1] hebben in de periode voorafgaand aan 7 september 2013 en op die dag zelf nauw en bewust samengewerkt: zij hebben plannen gemaakt, een wapen gedeeld en zijn samen opgetrokken. De combinatie van de belastende feiten en omstandigheden zoals deze naar voren komen uit het dossier, in onderling verband en samenhang bezien, de samenwerking tussen de verdachte en [betrokkene 1] en het feit dat de verdachte vervolgens niet een verklaring heeft gegeven die de redengevendheid van deze bewijsmiddelen ontzenuwt, maken dat de verdachte en [betrokkene 1] als medeplegers van de doodslag op [slachtoffer 1] moeten worden gezien. Standpunt verdedigingDe raadsman heeft aangevoerd, samengevat weergegeven, dat het dossier geen bewijs bevat dat de verdachte ten tijde van de schietpartij op de plaats delict was. Evenmin bevat het dossier zodanig belastend bewijs dat van de verdachte kan worden verlangd dat hij een dat bewijs ontzenuwende verklaring geeft. Overigens heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op de vragen die hem zijn gesteld een antwoord gegeven. De verdachte is weliswaar op de avond van de schietpartij enige tijd in aanwezigheid van [betrokkene 1] geweest, maar dat was niet gedurende de hele avond: in de loop van de avond is hij even weggegaan. Ten tijde van de schietpartij waren hij en [betrokkene 1] niet samen. Bovendien heeft het hof eerder [betrokkene 1] veroordeeld voor het plegen van de doodslag en daarbij expliciet overwogen dat van medeplegen geen sprake is geweest. De verdachte wist niet dat [betrokkene 1] die avond een vuurwapen had en evenmin was hij op de hoogte van een eventueel plan van [betrokkene 1] om [slachtoffer 1] te doden. Oordeel van het hof Historische verkeersgegevensIn het dossier bevinden zich historische verkeersgegevens van de telefoon van de verdachte en die van [betrokkene 1] . Aan de hand daarvan kan worden vastgesteld waar die toestellen zich op diverse momenten op 7 september 2013 hebben bevonden. De telefoon van de verdachte met nummer [telefoonnummer 1] (hierna: [telefoonnummer 1] ) straalde op 7 september 2013 de volgende masten in Amsterdam Zuidoost aan: - om 20.22 uur, [b-straat 1] ; - om 20.22 uur, [c-straat 1] ; - om 22.07 uur, [d-straat 1] ; - tussen 22.08 en 22.16 uur, [d-straat 1] ; en - na 23:17 uur, [b-straat 1] , [e-straat 1-100] en [f-straat 1] . Uit de historische verkeersgegevens blijkt dat er geen telefoonverkeer was tussen 22:16 uur en 23:17 uur. De telefoon van [betrokkene 1] met nummer [telefoonnummer 2] (hierna: [telefoonnummer 2] ) straalde op 7 september 2013 om 20.18 uur een mast aan op de [g-straat 1] in Amsterdam Zuidoost en op 8 september om 00.09 uur een mast op de [b-straat 1] in Amsterdam Zuidoost. De telefoon van [betrokkene 1] met nummer [telefoonnummer 3] (hierna: [telefoonnummer 3] ) straalde op 7 september 2013 om 21.39 uur, 21.40 uur, 21.41 uur en 21.45 uur telkens een mast aan op de [e-straat 1] in Amsterdam Zuidoost en om 21.57 uur een mast op de [b-straat 1] in Amsterdam Zuidoost. De telefoon straalde daarna om 01.30 uur een mast aan op de [f-straat 1] in Amsterdam Zuidoost. Aldus blijkt dat de telefoons die in gebruik waren bij de verdachte en bij [betrokkene 1] in de uren rondom het schietincident bij de [a-straat] masten aanstraalden in de nabijheid van de plaats delict. Nu het dossier geen aanwijzingen bevat en door de verdachte ook niet is gesteld dat de telefoons door anderen dan hemzelf en [betrokkene 1] werden gebruikt, gaat het hof er vanuit dat de verdachte en [betrokkene 1] steeds op de plaatsen waren waar hun telefoons zijn waargenomen. Bij de beantwoording van de vraag of de verdachte en [betrokkene 1] ten tijde van het schietincident niet alleen in de nabijheid van, maar ook op de plaats delict waren, is vervolgens van belang om de relatie tussen het bij het schietincident gebruikte wapen en [betrokkene 1] nader te beschouwen. Gebruikte wapenOp de plaats delict zijn hulzen en kogels aangetroffen. Op 3 oktober 2013 is in het hiervoor genoemde onderzoek Olpe (betreffende het slachtoffer [slachtoffer 2] ) een vuurwapen aangetroffen. De verdachte is in dat onderzoek aangehouden. Uit onderzoek door het NFI is gebleken dat het zeer veel waarschijnlijker is dat de hulzen en kogels die bij de [a-straat] zijn aangetroffen afkomstig zijn uit het op 3 oktober 2013 aangetroffen wapen dan uit een ander wapen. Het hof stelt op grond hiervan vast dat het wapen dat op 3 oktober 2013 is aangetroffen hetzelfde wapen is waarmee de dodelijke schoten op [slachtoffer 1] zijn gelost. Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat [betrokkene 1] dit wapen met munitie op 4 september 2013 uit handen van de verdachte in bezit heeft gekregen en dat hij in ieder geval op 14 september 2013 nog over dit wapen kon beschikken. Het hof leidt dit onder meer af uit de door [betrokkene 1] ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring dat met zijn telefoon op 4, 6 en 14 september 2013 foto’s van het wapen zijn gemaakt en dat hij op die dagen over het wapen kon beschikken. Dat het wapen niet meer in het bezit van [betrokkene 1] was, bleek pas bij - kort gezegd - de poging [slachtoffer 2] te beroven op 18 september 2013, waarbij de verdachte betrokken is geweest en de medeverdachte Ignacio het wapen heeft gebruikt. Tussenconclusie 1Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat (i) uit de historische verkeersgegevens van de telefoons van [betrokkene 1] blijkt dat hij ten tijde van het schietincident in de nabijheid van de plaats delict was en (ii) [betrokkene 1] op dat moment in het bezit was van het wapen waarmee [slachtoffer 1] is doodgeschoten. Deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, rechtvaardigen de conclusie dat [betrokkene 1] degene is geweest die de fatale schoten op [slachtoffer 1] heeft gelost. Deze conclusie vindt ook steun in de inhoud van het opgenomen en afgeluisterde gesprek dat [betrokkene 1] op 8 september 2013 heeft gevoerd waarin hij volgens zijn gesprekspartner eerder had opgemerkt dat hij de avond ervoor in een 'hit and run’-stemming was en dat hij in de late avonduren niet bereikbaar was geweest (zijn telefoon niet had beantwoord) omdat hij werk te doen had. Aanwezigheid van de verdachte op de plaats delictVervolgens dient het hof te beoordelen of ook de verdachte ten tijde van het schietincident op de plaats delict aanwezig was en, zo ja, wat daarbij zijn rol was. Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat de verdachte en [betrokkene 1] kort voor en kort na het schietincident samen waren. Om 21.44 uur is de verdachte immers gebeld door een zekere [betrokkene 2] . Uit het verloop van dat gesprek blijkt dat de verdachte op dat moment bij [betrokkene 1] was: op enig moment gaf de verdachte de telefoon immers over aan [betrokkene 1] , waarna deze onder meer aan [betrokkene 2] zei dat ‘er iets heel goeds te doen’ is. Om 23.20 uur belde de verdachte met zijn vriendin, aan wie hij vertelde dat hij met [betrokkene 1] was. Gelet op het feit dat (i) [betrokkene 1] ten tijde van het schietincident - zoals hiervoor is vastgesteld - op de plaats delict aanwezig was, (ii) de verdachte kort voor en kort na de schietpartij in aanwezigheid was van [betrokkene 1] en (iii) de historische verkeersgegevens van de telefoon van de verdachte uitwijzen dat hij ook zeer kort voor het schietincident (namelijk om 22.16 uur, een aantal minuten voorafgaand aan het incident) in de directe omgeving van de plaats delict was, is de conclusie op zich gerechtvaardigd dat de verdachte ten tijde van het schietincident samen met [betrokkene 1] op de plaats delict was. Deze conclusie vindt ook steun in een op 13 augustus 2014 door [betrokkene 1] met zijn moeder gevoerd telefoongesprek, waarin [betrokkene 1] zegt dat ‘ze voor de moord niet veel tegen hem hebben, dat hij er wel met een ander van wordt verdacht, maar dat ze niet echt kunnen weten wie de persoon heeft gedood’ en ‘of ik dat ben of dat het mijn man (gabber) is die het gedaan heeft’. Nu het dossier geen enkel aanknopingspunt bevat dat een derde persoon betrokken is geweest bij het schietincident, gaat het hof er vanuit dat [betrokkene 1] in dit gesprek met ‘mijn man’ de verdachte bedoelt.Vraag is vervolgens of de verdachte een aannemelijke verklaring kan geven waaruit volgt dat hij - anders dan uit de bewijsmiddelen kan worden geconcludeerd - toch niet ter plaatse was en die aldus deze belastende aspecten van het bewijs over zijn aanwezigheid ter plaatse kan verklaren.Hierin is de verdachte niet geslaagd. Tijdens zijn verhoor bij de politie heeft hij geen vragen ter zake willen beantwoorden. Eerst ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte een verklaring afgelegd, inhoudende dat hij zich niet meer precies kan herinneren wat hij die avond heeft gedaan. Vervolgens heeft de verdachte pas ter terechtzitting in hoger beroep op 21 oktober 2020 verklaard dat hij die avond in de buurt van de plaats delict, ‘boven het winkelcentrum de Amsterdamse Poort’ is geweest ‘bij vrouwen’, in aanwezigheid van [betrokkene 1] , waarna hij rond halftien/tien uur ‘is weggegaan’ en toen niet bij [betrokkene 1] was. De verdachte heeft niet nader verklaard op welke precieze locatie hij is geweest en hij heeft geen gegevens willen verstrekken van de vrouwen met wie hij was. Onder deze omstandigheden acht het hof deze verklaring, gelet op het tijdstip waarop deze is afgelegd en gelet op het feit dat deze niet op enige wijze is onderbouwd, laat staan verifieerbaar is, niet aannemelijk geworden. Tussenconclusie 2Gelet op het voorgaande concludeert het hof dat uit de bewijsmiddelen volgt dat (i) [betrokkene 1] degene is geweest die de fatale schoten op [slachtoffer 1] heeft gelost en (ii) de verdachte daarbij aanwezig was. Medeplegen Vervolgens dient het hof te beoordelen of de verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van deze doodslag. Het hof stelt voorop dat om als medepleger te kunnen worden aangemerkt sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen ter verwezenlijking van een gezamenlijk crimineel doel. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Een gezamenlijke uitvoering van het strafbare feit leidt in beginsel tot de kwalificatie ‘medeplegen’. De omstandigheid dat de verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden kan op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in art. 29, eerste lid, Sv, niet tot het bewijs bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat de rechter, indien de verdachte voor zo'n omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken. Op basis van bewijsmiddelen kan het hof ter zake van de rol van de verdachte het volgende vaststellen: - de verdachte heeft daags voor het schietincident verschillende keren telefonisch contact gehad met [betrokkene 3] over de levering van een ‘ijzer’ (naar het hof begrijpt: een vuurwapen). Op de dag van het schietincident, om 10.50 uur, stuurde de verdachte een sms-bericht aan een onbekend gebleven persoon dat hij vandaag diens ‘piece 38’ wil lenen. Ter terechtzitting heeft de verdachte bevestigd dat hij daarmee een vuurwapen bedoelde. Uit de verdere telefonische gesprekken tussen de verdachte en [betrokkene 3] leidt het hof af dat laatstgenoemde vervolgens om 19.17 uur bij de woning is gekomen waar de verdachte op dat moment verbleef om iets aan de verdachte af te leveren. - binnen (in ieder geval) enkele uren zijn, zoals hiervoor is overwogen, de verdachte en [betrokkene 1] vervolgens samengekomen. In aanwezigheid van de verdachte heeft [betrokkene 1] telefonisch tegen de genoemde [betrokkene 2] gezegd dat er ‘iets heel goeds’ te doen is. - ongeveer een half uur later hebben [betrokkene 1] en de verdachte zich begeven naar de [a-straat] , waar [slachtoffer 1] door [betrokkene 1] is doodgeschoten. - daags na het schietincident heeft [betrokkene 1] via WhatsApp contact gehad met [betrokkene 4] , de vriendin van de verdachte. In dat gesprek kondigde [betrokkene 4] aan dat ze naar haar ex-vriend zou gaan, want wat de verdachte doet ‘kan zij ook doen’. [betrokkene 1] zei vervolgens dat de verdachte ‘geen shit doet met geen meisje [...] met geld zijn we bezig voor jou’. Op basis van deze omstandigheden staat voor het hof vast dat (i) de verdachte en [betrokkene 1] op 7 september 2013 naar de plaats van het op handen zijnde delict zijn afgereisd voor het verrichten van criminele activiteiten, (ii) [betrokkene 1] toen en drie dagen voordien door de verdachte aan hem geleverd vuurwapen voorhanden had, en, vervolgens, (iii) het voor de verdachte duidelijk moet zijn geweest - mede in aanmerking genomen het belang om ook zelf die avond over een vuurwapen te kunnen beschikken - dat bij die activiteiten mogelijk gebruik zou worden gemaakt van een vuurwapen. Aldus is op basis van deze bewijsmiddelen op zichzelf genomen de conclusie gerechtvaardigd dat de bijdrage van de verdachte aan het delict dat vervolgens is gepleegd van voldoende gewicht is om van medeplegen te kunnen spreken. De verdachte heeft vervolgens geen verklaring afgelegd over zijn aanwezigheid bij dit delict die de redengevendheid van dit bewijs ontzenuwt. EindconclusieAldus concludeert het hof dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte medepleger is van de doodslag op [slachtoffer 1] . Geen voorbedachte raadHoewel uit de stukken in het dossier blijkt dat tussen het moment waarop [slachtoffer 1] bij de woning aankwam en het moment waarop hij werd neergeschoten slechts een zeer korte periode zat, bevat het dossier geen gegevens op grond waarvan met zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte en [betrokkene 1] het slachtoffer volgens een vooropgezet plan - na kalm beraad of rustig overleg - hebben doodgeschoten. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’.”
4.3.
Naast deze bewijsoverweging bevat het arrest van het hof, voorzover relevant voor de beoordeling van de middelen, de volgende bewijsmiddelen:
“Bijlage I Bewijsmiddelen Ten aanzien van zaak A onder 2 primair (T3Qlne):Nu de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaat het hof met de navolgende opsomming van de bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, Sv:(…)4. Een proces-verbaal sporenonderzoek van 10 oktober 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’ s D28-D30);(…)Ten aanzien van zaak D (met parketnummer 13-659279-14) (13Wakasa):22. Een proces-verbaal van bevindingen van 8 september 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina' s 10003-10005). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten: Wij bevonden ons op 1 september 2013 omstreeks 22.25 uur op de Karspeldreef in Amsterdam. Portofonisch hoorden wij dat er zojuist een schietpartij had plaatsgevonden op de [a-straat] ter hoogte van [a-straat 1] (het hof begrijpt in Amsterdam Zuidoost). Ter plaatse zagen wij dat een man op zijn rug lag voor perceel [a-straat 1] en zagen wij de man op de grond liggen met een ruime hoeveelheid rood kleurige vloeistof die wij ambtshalve herkennen als bloed op de grond rond zijn hoofd. Wij zagen dat in het slot van de voordeur, behorende bij perceel [a-straat 1] een sleutel gestoken was. Na ongeveer vijftien minuten gereanimeerd te hebben, verzocht het ambulancepersoneel de reanimatie te staken omdat het slachtoffer overleden was. 23. Een schouwverslag van 8 september 2013, opgemaakt door A. Beijering, forensisch arts verbonden aan de GGD Amsterdam (doorgenummerde pagina 10006-10007). Dit verslag houdt onder meer in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de arts: Cliënt: [slachtoffer 1] Geboren op: [geboortedatum] -1982 Plaats overlijden: Amsterdam Zuidoost op de openbare weg Tekenen van geweld: Een viertal schotwonden zichtbaar bij de schouw. Twee in gelaat rechts en twee in rechter schouder. Evaluatie: Man overleden na schotwonden in gelaat en schouderConclusie: specifieke oorzaak: schot van vuurwapen Toelichting: van korte afstand kogels afgevuurd 24. Een proces-verbaal identificatie slachtoffer van 13 september 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina’ s 10001-10002). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant: Ik bevond mij op 12 september 2013 in het Mortuarium van het VU-ziekenhuis in Amsterdam. Daar lag een slachtoffer van een dodelijke schietpartij, genaamd [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] , opgebaard. De aanwezige vader van het slachtoffer antwoordde op vragen: "Dat is mijn zoon”. 25. Een rapport van 13 september 2013, opgemaakt door dr. B. Kubat, arts en patholoog verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) (doorgenummerde pagina’ s 10066- 10078). Dit rapport houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van dr. Kubat: Het overlijden van [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 1982, wordt verklaard door uitval van hersenstamfuncties ten gevolge van een doorschot door de hals/nek en schedelbasis. 26. Een proces-verbaal sporenonderzoek van 18 september 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6] (doorgenummerde pagina’ s 10080-10089). Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten: Op 7 september 2013 werd door ons als forensische onderzoekers een onderzoek naar sporen verricht in verband met een doodslag/moord gepleegd op 7 september 2013 bij de toegangsdeur van een woning op het adres [a-straat 1] te Amsterdam-Zuidoost. Op de bestrating bij het hoofd van het slachtoffer zagen wij een gedeformeerde kogel (AAEW7024NL) liggen. Het betrof een volmantel kogel. In de capuchon ter hoogte van het linker oor van het slachtoffer zagen wij een huls (AAEW7022) liggen van het merk SelIier&Bellot met kaliber 7,65 millimeter. Bij de dorpel van de centrale toegangsdeur, ter hoogte van de linker schoen van het slachtoffer zagen wij een huls (AAEW7021NL) liggen van het zelfde merk en kaliber als de andere huls. Ter hoogte van de dorpel van het boxcomplex zagen wij een kogel (AAEW7023NL) en een huls (AAEW7020NL) liggen. Wederom was de huls van het zelfde merk en kaliber. In het hout van boxdeur 210 zat een projectiel (AAEW7025NL). 27. Een rapport van 7 oktober 2013, opgemaakt door W. Kerkhoff, verbonden aan het NFI (doorgenummerde pagina’ s 10154-10163). Dit rapport houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de deskundige: De hulzen (AAEW7020NL, AAEW7021NL, AAEW7022NL) en de kogels (AAEW7023NL, AAEW7024NL en AAEW7025NL) zijn opgenomen in de Landelijke Verzameling Kogels en Hulzen (LVKH) van het NFI onder nummer 7768. 28. Een proces-verbaal sporenonderzoek van 7 oktober 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 7] en [verbalisant 8] (doorgenummerde pagina’ s DI5-D17). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten: Op 3 oktober 2013 werd een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een vermoedelijke poging tot straatroof, gepleegd op 18 september 2013. Tijdens het onderzoek werd door ons het navolgende bevonden en waargenomen. De vindplaats van het vuurwapen bevond zich in de bosschages direct grenzend aan het trottoir gelegen aan de rijbaan van de [h-straat] , vlak voor de bocht naar de [i-straat] (het hof begrijpt: te Amsterdam). Het vuurwapen betrof een zilverkleurig pistool met een zwartkleurige slede en zwartkleurige kolfplaten. Het patroonmagazijn was nog aanwezig in het pistool. Er bleken zeven patronen van het kaliber 7.65 mm in het patroonmagazijn te zitten. De volgende sporen/stukken van overtuiging werden in het belang van de bewijsvoering en/of het nader onderzoek veiliggesteld. Volgnummer I Object: vuurwapen (pistool) Merk/type: Walther Pp Kaliber: 7.65 SIN: AAGI3643NL 29. Een rapport van 7 januari 2014, opgemaakt door ing. R.C. Hampel onder verantwoordelijkheid van ing. P. J .M. Pauw-Vugts (doorgenummerde pagina’ s 10170-10176). Dit rapport houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de deskundige:SIN Omschrijving SVO’ s zoals op aanvraag AAGI3643NL Vuurwapen Walther PP 7,65 Tijdens het vergelijkend (het hof begrijpt: onderzoek) tussen de sporen in de proefhulzen en proefkogels uit pistool (AAGI3643NL) enerzijds en die in de munitiedelen in het actieve bestand van de LVKH anderzijds, werden kenmerkende overeenkomsten waargenomen met drie hulzen en drie kogels die opgenomen zijn onder het nummer 7768. Deze hulzen en kogels zijn veiliggesteld na een schietincident met slachtoffer in Amsterdam op 7 september 2013. Conclusie: Er kan een relatie worden aangetoond tussen het ingestuurde vuurwapen (AAGI3643NL) en de munitiedelen opgenomen in de LVKH onder het nummer 7768. Hulzen: Voor het pistool (AAGI3643NL), kaliber 7,65 mm Browning merk FEG model PA-63 enerzijds en de drie hulzen LVKH 7768 anderzijds, zijn de volgende hypothesen beschouwd: Hypothese 1: de hulzen zijn verschoten met het pistool Hypothese 2: de hulzen zijn verschoten met een ander vuurwapen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als het pistool. De bevindingen van het vergelijkend huisonderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese I juist is, dan wanneer hypothese 2 juist is. Kogels:Voor het pistool (AAGI3643NL) enerzijds en de drie kogels LVKH 7768 anderzijds, zijn de volgende hypothesen beschouwd: Hypothese 3: de kogels zijn afgevuurd uit de loop van het pistool. Hypothese 4: de kogels zijn afgevuurd uit de loop van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als de loop van het pistool. De bevindingen van het vergelijkend kogelonderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese 3 juist is, dan wanneer hypothese 4 juist is. 30. Een proces-verbaal van bevindingen van 8 juli 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 9] (doorgenummerde pagina' s 10702 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant: Uit onderschepte gesprekken in onderzoek 13Taberka is gebleken dat [betrokkene 1] en [verdachte] op 3 september 2013 een telefoongesprek voeren. [betrokkene 1] vraagt aan [verdachte] in versluierde taal vermoedelijk naar een vuurwapen met een demper. Daarnaast wordt er gezegd dat het ‘vuil’ is. In het criminele milieu wordt hier veelal mee bedoeld dat het wapen gebruikt is bij het plegen van strafbare feiten. In dit gesprek wordt onder andere het volgende gezegd: 3 september 2013 om 21:21:56 [betrokkene 1] = [betrokkene 1] [verdachte] = [verdachte] [betrokkene 1] : Ehmm, dat ene ding, dat ding dat je erop zet, als je het brengt, je hoort het toch niet he? [verdachte] : Je hoort het, je hoort het low (laag). [betrokkene 1] : Low (laag)? [verdachte] : Ja, je hoort het wel, maar laag. [betrokkene 1] : Ja, die is goed. [verdachte] : Ehmm [betrokkene 1] : Maar kan ik, kan ik, kan ik, kan ik ermee dansen of alleen maar mee rondlopen en terugkomen. Of kan ik echt ermee dansen. [verdachte] : Het is vuil, het is heel erg vuil. [betrokkene 1] : Dat maakt niets uit. [verdachte] : Dan is het goed je kan ermee rondlopen.
“ [betrokkene 1] : Alleen maar om te gebruiken, als ik het kan gebruiken is het goed.[verdachte] : Ja, je kan het gebruiken.[betrokkene 1] : Als je tegen mij zou zeggen om het NIET te gebruiken zal ik het zeker niet gebruiken[verdachte] . Broer, gebruik dat klote ding (lachend).[betrokkene 1] : Maar je weet het, ik hou ervan om eerst te vragen, je weet het nooit.[verdachte] : Je moet/je kan/gebruik het man.31. Een geschrift, te weten een weergave van een tapgesprek van 3 september 2013 om 21.51.56 uur (doorgenummerde pagina’ s 11805 e.v.). Dit geschrift houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven in:Beller: [telefoonnummer 2] (NNman, het hof begrijpt: [betrokkene 1] )Gebelde: [telefoonnummer 4] ( [verdachte] )wordt gebeld door NNmanNNman: Zie ik je morgen.: Ja vriend.NNman: Man... maar ik heb dat ding nodig.: Wie moet je ....opsluiten.NNman: Wat zegje? nee, ik heb dat ding morgen zelfs nodig.: Dat is goed, het komt goed.32. Een geschrift, te weten een weergave van een tapgesprek van 4 september 2013 om 12.52.47 uur (doorgenummerde pagina’ s 11808 e.v.). Dit geschrift houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven in:Beller: [telefoonnummer 2] (NNman: het hof begrijpt: [betrokkene 1] )Gebelde: [telefoonnummer 4] ( [verdachte] )NNman: Ga ik je straks zien, ik ga nu douchen.: Is goed, nu zit ik in Noord. We kunnen in de stad afspreken.NNman: We kunnen in de stad afspreken. Ik moet namelijk daar een paar mensen ontmoeten. We kunnen daar effe zitten en bijpraten weetje.NNman: Maar heb je wel voldoende eieren voor dat ding?: Voldoende broer.NNman: Wat zegje?: Veeeeel broer.NNman: Oke, kaki (super), kaki, ik heb dat ding nodig.NNman: We kunnen bij de Dam of zo ontmoeten, ik zal je twintig minuten voordat ik daar ben bellen.: Is goed.NNman: Je heb er geen moeite mee om met dat ding rond te lopen.: Nee ik heb dat ding bij me.NNman: Is goed dan.33. Een geschrift, te weten een weergave van een tapgesprek van 4 september 2013 om 15.50.44 uur (doorgenummerde pagina 11811). Dit geschrift houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven in:Beller: [telefoonnummer 2] (NNman: het hof begrijpt: [betrokkene 1] )Gebelde: [telefoonnummer 4] ( [verdachte] ): Ik kom er aan, we zijn net vertrokken.NNman: Is goed, heb je het?: Uhum uhum (jaja)NNman: Klaar. Ik wacht op je, ik ben nu met mijn chickie.34. Een geschrift, te weten een weergave van een tapgesprek van 4 september 2013 om 16.05.32 uur (doorgenummerde pagina’ s 11812 e.v.). Dit geschrift houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven in:Beller: [telefoonnummer 2] (NNman: het hof begrijpt: [betrokkene 1] )Gebelde: [telefoonnummer 4] ( [verdachte] ): Ik ben onderweg.NNman: Is dat zo?: Ja man. Ik ben met de bus.NNman: Oke, oke, oke broeder. Moet ik naar je toe komen, of moet ik hier op je wachten?
[verdachte] : Maar ik het andere stuk/deel ook nodig, ik heb alleen maar een stuk/deel.: Ik moet dat nog ophalen.NNman: Wat moet je nog doen?: Wacht je moet eventjes wachten, als ik daar ben zal ik je bijpraten.
35. Een proces-verbaal van bevindingen van 25 november 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 10] (doorgenummerde pagina’ s 10226-10229). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant: Uit onderzoek naar onderschepte telecommunicatie rondom het schietincident [a-straat] d.d. 7 september 2013 is gebleken dat de telefoon van [verdachte] ( [telefoonnummer 1] , hierna [telefoonnummer 1] ) tussen 22:08 uur en 22:16 uur gebruikmaakt van de telefoonmast op de locatie [d-straat 1] te Anisterdam. Tussen 22:16 en 23:27 uur is er geen telecommunicatieverkeer met het nummer geregistreerd. Na 23:17 maakt de telefoon van [verdachte] gebruik van de telefoonmasten op de locaties [b-straat 1] , [e-straat 1-100] en [f-straat 1] . [betrokkene 1] gebruikt het nummer [telefoonnummer 2] (hierna [telefoonnummer 2] ). Uit de historische printgegevens bleek dat de telecommunicatiemiddelen van [verdachte] en [betrokkene 1] voor en na het schietincident op [a-straat] instraalden op zendmasten zeer dicht in de buurt van de Plaats Delict. - Het telecommunicatienummer [telefoonnummer 5] had contact met het nummer [telefoonnummer 2] op 7 september 2013 te 20:18 uur, paallokatie [g-straat 1] te Amsterdam - Het telecommunicatienummer [telefoonnummer 2] had contact met [internetadres] op 8 september (het hof begrijpt: 2013) te 00:09 uur, paallokatie [b-straat 1] te Amsterdam - Het telcommunicatienummer [telefoonnummer 1] had contact met het telecommunicatienummer [telefoonnummer 6] op 7 september 2013 te 22:07 uur, paallokatie [d-straat 1] te Amsterdam - Het telecommunicatienummer [telefoonnummer 1] , had contact met het telecommunicatienummer [telefoonnummer 7] op 7 september 2013 te 20:22 uur, paallokatie [c-straat 1] te Amsterdam
“ - Het telecommunicatienummer [telefoonnummer 1] had contact met het telecommunicatienummer [telefoonnummer 8] op 7 september 2013, te 20:22 uur, paallokatie [b-straat 1] te Amsterdam. 36. Een proces-verbaal van bevindingen van 12 juni 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 10] (doorgenummerde pagina’ s 10476-10481). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant: Op 13 december 2013 is [betrokkene 1] aangehouden in een Suzuki Swift met kenteken [kenteken] . In het voertuig werd het volgende goed in beslag genomen (goednummer: 4665690): Samsung telefoon, simkaartnummer [telefoonnummer 3] . Uit analyse van historische printgegevens bleek dat het telefoonnummer [telefoonnummer 3] (hierna [telefoonnummer 3] ) op 7 september 2013 te 21:39 uur, 21:40 uur, 21:41 uur, 21:45 uur uitpeilde op een mast gelegen aan de [e-straat 1] in Amsterdam Zuidoost en om 21:57 uur uitpeilde op een mast gelegen aan de [b-straat 1] te Amsterdam Zuidoost. Deze laatste locatie ligt op korte afstand van de plaats delict [a-straat] . Op 8 september 2013 om 1:30 uur peilde de telefoon uit op de [f-straat 1] in Amsterdam Zuidoost 37. De verklaring van medeverdachte [betrokkene 1] , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 12 maart 2018, De verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven: Ik heb op 4 september 2013 een wapen, munitie en een geluidsdemper ontvangen. Het klopt dat de politie foto’ s van dat wapen met die demper op mijn telefoon heeft aangetroffen. Die foto’ s zijn met mijn telefoontoestel gemaakt op 4, 6 en 14 september 2013. Ik had het wapen op die dagen in mijn bezit. 38. Een proces-verbaal van vergelijkend foto onderzoek vuurwapen van 3 januari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 11] (pagina 10256 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant: Ik heb een vergelijkend onderzoek verricht tussen de foto’ s , die zijn veiliggesteld uit de telefoon van [betrokkene 1] en de foto’ s , die zijn gemaakt ten behoeve van het wapenrapport van 10 oktober 2013. De vraagstelling luidde: "Is het vuurwapen dat is te zien op de foto’ s uit de telefoon van [betrokkene 1] mogelijk hetzelfde vuurwapen dat op 3 oktober 2013 door de politie in beslag is genomen en volledig beschreven en gefotografeerd is in het proces-verbaal van wapenonderzoek op 10 oktober 2013.” (zoals opgenomen in bewijsmiddel 4) Alle foto’ s werden digitaal aangeleverd. Ten behoeve van dit vergelijkend onderzoek heb ik gebruik gemaakt van een fotobewerkingsprogramma. Voor dit onderzoek heb ik hoofdzakelijk de zoomfunctie, contrastverbetering, kleurverbetering en de optie knippen gebruikt. Ik zag dat op alle foto’ s een tweekleurig (zwart/zilver) vuurwapen was afgebeeld. Op de foto’ s uit de telefoon van verdachte [betrokkene 1] was een geluiddemper te zien. Omdat er geen geluiddemper bij de inbeslagneming van het vuurwapen aanwezig was, is de geluiddemper niet meegenomen in dit vergelijkend onderzoek. Onderzoek linkerzijde van het vuurwapen: Nadat ik foto 1 (uit de telefoon van de verdachte [betrokkene 1] ) had ingezoomd zag ik aan de linkerzijde het serienummer [001] . Tevens zag ik dat het merkteken boven de trekker beschadigd (weggekrast) was. Deze krasbeschadigingen hadden een karakteristieke vorm. Op de foto van de linkerzijde van het vuurwapen uit het wapenrapport zag ik het serienummer [001] . Verder zag ik dat het merkteken boven de trekker beschadigd was (weggekrast). Deze krasbeschadigingen hadden een karakteristieke vorm en kwamen exact overeen met de krasbeschadigingen die te zien waren op de foto’ s , afkomstig uit de telefoon verdachte.Onderzoek rechterzijde 1 onderzijde van het vuurwapen: Aan de onderzijde van het vuurwapen nabij de monding van de loop zag ik een ovaalvormige beschadiging/slijtage. Op de foto van de rechterzijde van het vuurwapen uit het wapenrapport zag ik aan de onderzijde van het vuurwapen nabij de monding van de loop een ovaalvormige beschadiging/slijtage. Ik zag dat de beschadiging/slijtage aan de onderzijde van het vuurwapen op de aangeleverde foto' s op exact dezelfde locatie bevonden en dat zij nagenoeg dezelfde vorm hadden. Gezien mijn bevindingen en in het bijzonder de overeenkomsten in de karakteristieke vorm van de krasbeschadigingen en de overeenkomsten van het serienummer, acht ik met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat op alle foto' s het vuurwapen is afgebeeld dat op 3 oktober 2013 door de politie in beslag is genomen.39. Een geschrift, te weten een weergave van een-tapgesprek van 8 september 2013 om 19:14 uur, zijnde een uitgaand gesprek van [betrokkene 1] met NN6393 (doorgenummerde pagina' s 12146- 12150). NN6393: je heb me nooit laten weten dat je het bericht ontvangen hebt. Je zei (opmerking vertaler: [betrokkene 1] dus) dat je gisterenavond in een....ntv “hit and run” stemming was. : ehmm(...) : in de late avonduren beantwoord ik geen enkel berichten omdat ik weer wat werk te doen heb/had, want gisterenavond... (wordt onderbroken) 40. Een proces-verbaal bevindingen van 7 april 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 12] (doorgenummerde pagina’ s 10230-10255). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant: Ten tijde dat het dodelijk schietincident op 7 september 2013 op [a-straat] in Amsterdam plaatsvond, werden gesprekken opgenomen en uitgeluisterd. Het nummer [telefoonnummer 2] is van [betrokkene 1] . [verdachte] maakt gebruik van nummer [telefoonnummer 4] . [betrokkene 3] [ik begrijp: [betrokkene 3] , AEH] maakt gebruik van het nummer [telefoonnummer 9] Pag 10246/10247: Gesprek 6 september 2013 om 20:00:12 uur (het hof begrijpt hier en hierna: [betrokkene 3]) [ik begrijp steeds: [betrokkene 3] , AEH]: Hoe is het broer? [verdachte] : Rustig man. Ey ik heb die dingen van je nodig. Die ijzer (...) Pag 10250: Gesprek 7 september 2013 om 10:50:43 uur SMS bericht van verdachte aan [telefoonnummer 10] “Ey leen me je piece voor vandaag 38” Gesprek 7 september 2013 om 19:12:53 uur Gesprek tussen verdachte ( [verdachte] ) en gebruiker nummer [telefoonnummer 9] : Ben je bij mij in de straat [verdachte] : huh? [telefoonnummer 9] : ben je bij ons daarzo? [verdachte] : ja man.
“ [telefoonnummer 9] : ik ben rustig voor de deur [verdachte] : oke. Bel aan ja Gesprek 7 september 2013 om 19:17:56 uur Gesprek tussen verdachte ( [verdachte] ) en gebruiker [telefoonnummer 9] : (ntv) [verdachte] : oke brada, no spang. Kom kom kom kom Pag 10251: Gesprek 7 september 2013 om 21:44:05 uur (het hof begrijpt: de verdachte) wordt gebeld door [betrokkene 2] . [verdachte] zet [betrokkene 1] aan de lijn in het gesprek met [betrokkene 2] (het hof begrijpt: de verdachte geeft de telefoon over aan [betrokkene 1] voor het gesprek met [betrokkene 2]): (...) [betrokkene 1] : er is iets goeds te doen, begrijp je [betrokkene 2] : is goed, is goed? [betrokkene 1] : iets heel goeds om te doen. Pag 10253 Gesprek 7 september 2013 om 23:20:00 uur [betrokkene 4] (het hof begrijpt: [betrokkene 4] , verder [betrokkene 4]) wordt gebeld door [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte, verder [verdachte]) [betrokkene 4] : Waar ben je vraag ik je [verdachte] : ik ben in de Bijlmer [betrokkene 4] : Want bij wie ben jij dan? [verdachte] : (...) Ik ben bij [betrokkene 1] , dat is het 41 Een proces-verbaal bevindingen van 12 maart 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 13] (doorgenummerde pagina’s 10869-10897, in het bijzonder pagina 10278). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant: De verdachte [betrokkene 1] voerde gesprekken met een tweetal Franse nummers. Een daarvan is nummer [telefoonnummer 11] . Op 13 augustus 2014 om 11:35 belt [betrokkene 1] uit met dit nummer, in gebruik bij (het hof begrijpt:) zijn moeder. [betrokkene 1] : Vandaag moet ik naar de rechtbank voor een moordzaak. Ik heb het dossier van de moord gezien, ze hebben niet veel tegen mij. Ze verdenken me met iemand, maar ze kunnen niet echt weten wie de persoon heeft gedood, of ik dat ben of dat het mijn man (gabber) is die het gedaan heeft. 42. Een proces-verbaal bevindingen van 12 maart 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 13] (doorgenummerde pagina’s 10276-10288, in het bijzonder pagina 10278). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant: Er is onderzoek verricht naar de historische WhatsApp gesprekken uit de telefoon van [betrokkene 1] met nummer [telefoonnummer 2] . Een van de gebruikers waar [betrokkene 1] WhatsApp contact mee heeft maakt gebruik van nummer [telefoonnummer 12] . De gebruiker van dit nummer is geïdentificeerd als [betrokkene 4] . Op 8 september 2013 om 13:47 uur vindt het volgende WhatsApp gesprek plaats: : “nee ik ga naar mijn ex” [betrokkene 1] : “wat” [betrokkene 4] : “met mijn zus” “ja” “net als jouw broer” [betrokkene 1] : “ga je nu naar jouw ex-vriendje” [betrokkene 4] : “wat hij doet, kan ik ook doen” En om 13:49 uur: [betrokkene 1] : “ als je dat doet hebben jij en ik een serieus probleem”, “geloof me”, “hij (het hof begrijpt: de verdachte) doet geen shit met geen meisje” [betrokkene 4] : “liegen” [betrokkene 1] : “met geld zijn we mee bezig voor jou” 43. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 21 oktober 2020. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven: Met “piece” in het gesprek van 7 september 2013 bedoel ik een vuurwapen
5. Het eerste middel klaagt dat de bewezenverklaarde doodslag niet kan volgen uit de gebezigde bewijsmiddelen en voert daartoe een aantal argumenten aan. Al deze argumenten hebben betrekking op de vaststellingen die het hof doet tot en met de “tussenconclusie 1”, oftewel de vaststellingen die uitmonden in de conclusie dat de verdachte op de plaats delict moet zijn geweest ten tijde van de doodslag en daar in het gezelschap verkeerde van de schutter, [betrokkene 1] .
5.1.
In het middel en de toelichting daarop wordt (i) aangevoerd dat de aanwezigheid van de verdachte op de plaats delict “vrijwel uitsluitend” is gebaseerd op één bewijsmiddel (randnummer 1), dan wel (ii) dat de lokalisering van de verdachte op deze plaats anderszins onbegrijpelijk is (randnummers 2-8). Vervolgens (iii) bevat de schriftuur klachten over hetgeen het hof heeft afgeleid uit bewijsmiddel 35 (randnummers 9-12), (iv) klachten over de wijze waarop het hof de locatie van de telefoon heeft bepaald (randnummers 13-21) en (v) een vergelijking met het eerdere tegen medeverdachte [betrokkene 1] gewezen arrest (randnummers 22-24). Ik bespreek de klachten achtereenvolgens.
5.2.
Voor zover (ad i) het middel klaagt dat het lokaliseren van de verdachte “op de plaats delict” slechts zou zijn geschied met gebruikmaking van één bewijsmiddel mist het feitelijke grondslag, nu het hof de telefoongegevens die bewijsmiddel 35 bevat – hetgeen volgens de steller van het middel dat enkele bewijsmiddel zou zijn – uitdrukkelijk beziet in relatie met onder meer het daderschap van de schutter, [betrokkene 1] , de vaststellingen dat de verdachte voor en na het moment waarop [slachtoffer 1] is neergeschoten in de nabijheid van deze [betrokkene 1] is geweest en het gegeven dat de verdachte geen plausibele verklaring heeft gegeven die deze bewijsmiddelen in een ander daglicht zouden kunnen plaatsen.
5.3.
Dan (ad ii) de overige argumenten die betrekking hebben op de vaststelling van het hof dat de verdachte met [betrokkene 1] op de plaats delict moet zijn geweest ten tijde van het schietincident. De steller van het middel heeft gelijk dat het hof in de bewijsvoering geen bewijsmiddel heeft betrokken waaruit de aanwezigheid van de verdachte op de plaats delict ten tijde van het schietincident (22:22 uur) rechtstreeks blijkt. Het hof heeft echter wel vastgesteld dat de verdachte op de plaats delict had kunnen zijn en daar in elk geval in de buurt was (op basis van bewijsmiddel 35, warrover hieronder meer) en heeft vervolgens vastgesteld dat de verdachte tenminste om 21:44 en om 23:20 in het gezelschap van [betrokkene 1] was. Dit blijkt immers uit tapgesprekken (bewijsmiddel 40)2.. Deze vaststellingen heeft het hof gecombineerd met de vaststelling dat [betrokkene 1] in de tussenliggende periode op de plaats delict moet zijn geweest – hij was immers de schutter. Een en ander krijgt bovendien kleur door de inhoud van de tapgesprekken, die het hof blijkens de opgave van gebezigde bewijsmiddelen en de bewijsvoering ter zake van het medeplegen bij het oordeel heeft betrokken. Dat het hof van deze vaststellingen, in samenhang bezien met het ontbreken van een plausibele alternatieve verklaring van de verdachte, de sprong heeft gemaakt naar de vaststelling dat de verdachte ook op de plaats delict moet zijn geweest, acht ik niet onbegrijpelijk.
5.4.
Een volgende serie argumenten (ad iii) gaat in wezen aan het voorgaande vooraf en bekritiseert de betekenis die het hof heeft toegekend aan bewijsmiddel 35. De steller van het middel voert aan dat uit dit bewijsmiddel slechts zou volgen dat de telefoon om 22:07 contact maakte met een paalmast en niet dat dit tussen 22:08 en 22:16 het geval was. Ik [betrokkene 1] dit bewijsmiddel zo, dat zowel sprake is geweest van een signaal om 22:07 als tussen 22:08 en 22:16. Uitgaande van deze lezing, mist deze klacht feitelijke grondslag. Voor zover in de schriftuur nog beargumenteerd wordt dat “uit het gebezigde bewijsmiddel 35 slechts feitelijk blijkt dat de telefoon van rekwirant op 22.07 uur contact maakt met paallocatie [d-straat 1] ” en daartoe verwijst naar pagina 10229 van het dossier, merk ik op dat bewijsmiddel 35 is samengesteld uit passages die op pagina 10226 tot en met 10229 van het dossier zijn te vinden. Het gegeven dat telefoonmastcontact heeft plaatsgevonden tussen 22:08 en 22:16 staat op pagina 10228.
5.5.
De argumenten (ad iv) die in randnummers 13-21 van de schriftuur naar voren worden gebracht, hebben opnieuw betrekking op het feit dat de telefoongegevens de telefoon van de verdachte wel nabij, maar niet op de plaats delict lokaliseren. Hierbij wordt door de steller van het middel onder meer betrokken dat in zaak B (een zaak die verder in cassatie niet aan de orde is) vergelijkbare telefoongegevens voor het hof van “onvoldoende gewicht” waren – hetgeen in die zaken heeft bijgedragen aan de vrijspraak. Ik volsta hier met wat hierboven onder 5.3 en 5.4 al staat. De telefoongegevens zijn door het hof uitdrukkelijk en niet onbegrijpelijk bezien in samenhang met andere bewijsmiddelen. Hieruit volgt reeds de verklaring voor het feit dat de weging van al dan niet vergelijkbare telefoongegevens in de andere aan het oordeel van het hof onderworpen zaken, waarin sprake was van ander overig bewijs, anders kan uitvallen.
5.6.
Tot slot (ad v) wordt nog beargumenteerd dat het hof op onbegrijpelijke wijze betekenis heeft toegekend aan bewijsmiddel 41, hetgeen een tapgesprek betreft waarin [betrokkene 1] (de schutter) melding zou maken van een andere “man” die bij het schietincident betrokken is. Het hof gaat ervan uit dat [betrokkene 1] hiermee de verdachte heeft bedoeld. De steller van het middel contrasteert dit met de zaak tegen [betrokkene 1] , waarin het hof deze [betrokkene 1] heeft vrijgesproken van het medeplegen en daartoe heeft overwogen dat het dossier “geen enkel aanknopingspunt” bevat voor betrokkenheid van derden bij het doodschieten van [slachtoffer 1] .3.Dit is een argument dat ook in de inleiding op de schriftuur naar voren wordt gebracht. Het argument komt er dus kort gezegd op neer dat er strijdigheid bestaat tussen het nu in cassatie bestreden arrest, waarin het hof is uitgegaan van twee betrokkenen, en het eerdere arrest tegen [betrokkene 1] , waarin het hof expliciet uitging van één pleger. In zijn algemeenheid geldt echter dat het de feitenrechter vrij staat om bewijs anders te waarderen dan een andere feitenrechter in een zaak tegen een medeverdachte heeft gedaan.4.Daarop stuit dit in het middel vervatte argument reeds af. Voor zover ook nog geklaagd wordt over de wijze waarop het hof heeft gemotiveerd dat het tot een ander oordeel komt dan het eerdere hof deed in het arrest van 6 april 2018, meen ik dat de motivering – juist mede door te verwijzen naar bewijsmiddel 41 – toereikend en begrijpelijk is.
5.7.
Het eerste middel faalt in al zijn onderdelen.
6. Het tweede middel klaagt dat het bewezenverklaarde medeplegen, alsmede het opzet van de verdachte op de dood van het slachtoffer, niet valt af te leiden uit de gebezigde bewijsmiddelen. In dit middel worden de pijlen gericht op hetgeen het hof in de tweede deelconclusie heeft overwogen. Ik [betrokkene 1] in het middel drie deelklachten. De eerste deelklacht betreft in wezen niet één klacht maar eerder een verzameling argumenten die allemaal betrekking hebben op facetten van de bewijsconstructie. Hierbij komt steeds de vraag aan de orde of het hof dat facet redengevend heeft kunnen achten. Het gaat kortweg om de betekenis die het hof heeft toegekend aan (i) het tapgesprek over het “ijzer” (randnummers 28-29 en 32-34 van de schriftuur), (ii) het tapgesprek waarin gezegd wordt dat er “iets goeds te doen is” (randnummers 30-31) en (iii) het WhatsApp-contact tussen de schutter [betrokkene 1] en zijn vriendin (randnummer 51). In bespreek deze argumenten hieronder eerst. Daarna kom ik toe aan de tweede en derde deelklacht. Deze hebben een meer materieelrechtelijke lading en stellen de vraag aan de orde of het hof, gegeven de vaststellingen die het heeft gedaan, kon oordelen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen (de tweede deelklacht) van doodslag (de derde deelklacht).
6.1.
Het eerste argument (ad i) van de eerste deelklacht heeft betrekking op de vaststelling van het hof dat een “levering” van het “ijzer” heeft plaatsgevonden. De steller van het middel klaagt dat niet uit enig bewijsmiddel valt af te leiden dat [betrokkene 3] op de dag van het schietincident iets (en dus ook niet: “het ijzer”) aan de verdachte kwam afleveren. Ook wordt aangevoerd dat in dit deel van de redenering van het hof “geen logica zit” nu de schutter – [betrokkene 1] – al dagen over het vuurwapen zou beschikken. Ik begrijp dit argument zo dat de steller van het middel meent dat de bewijsvoering van het hof op dit punt innerlijk tegenstrijdig is, nu het hof enerzijds heeft vastgesteld dat de verdachte al enkele dagen voor het schietincident een wapen heeft geleverd aan de schutter, terwijl het anderzijds heeft vastgesteld dat hij zelf pas op de dag van het schietincident een wapen in handen kreeg. De oplossing voor deze ogenschijnlijke tegenstrijdigheid lijkt mij dat het hof is uitgegaan van een scenario waarbij twee wapens in het spel waren. Het klopt immers dat het hof heeft vastgesteld dat het wapen waarmee geschoten is (bewijsmiddel 29) al sinds 4 september in het bezit was van de schutter [betrokkene 1] (bewijsmiddel 37) en [betrokkene 1] dit wapen van de verdachte geleverd moet hebben gekregen (bewijsmiddelen 30-34). Dit laat op zichzelf de optie open dat de verdachte zelf daags voor het schietincident op zoek is gegaan naar een ander wapen, mogelijk om zichzelf mee te bewapenen. Het lijkt mij ook dat in de overwegingen die het hof wijdt aan de tapgesprekken (bewijsmiddel 40) besloten ligt dat het van dit laatste scenario is uitgegaan. In deze gesprekken geeft de verdachte immers eerst (op 6 september) aan [betrokkene 3] aan een “ijzer” nodig te hebben, waarna zij de volgende dag nog contact hebben over een “piece 38” en deze [betrokkene 3] zich die volgende dag bij de verdachte aan de deur meldt. Hoewel hieruit niet rechtstreeks blijkt dat [betrokkene 3] op dat moment een wapen kwam leveren, acht ik het feit dat het hof hier op grond van deze bewijsmiddelen van is uitgegaan niet onbegrijpelijk. Dit onderdeel van het middel kan daarom niet slagen.
6.2.
Het tweede (ad ii) en derde (ad iii) argument van de eerste deelklacht hebben betrekking op een tapgesprek en een Whatsapp-gesprek. Het gaat om de bewijsmiddelen 40 en 42, waaraan het hof in de hierboven onder 4.2 weergegeven bewijsoverweging, onder het kopje “tussenconclusie 2”, onder respectievelijk het tweede en het vierde gedachtestreepje, refereert. Het gaat in het bijzonder om de opmerking van [betrokkene 1] over de telefoon aan [betrokkene 2] dat er “iets goeds te doen is” en de opmerking van diezelfde [betrokkene 1] in een telefoongesprek met zijn vriendin, die luidt “we zijn bezig met geld voor jou”. Beide bewijsmiddelen zijn volgens de steller van het middel onduidelijk en niet redengevend. Ik kan de steller van het middel gedeeltelijk volgen, in die zin dat “bezig zijn met geld” wel ver af staat van bewijs voor het medeplegen van doodslag, alhoewel daarvoor, zoals de ervaring helaas leert, ook een som gelds het motief kan zijn. De bewijsoverweging van het hof verschaft mij ten aanzien van de redengevendheid van dit fragment echter geen volstrekte helderheid. Wellicht dat het hof dit bewijsmiddel heeft willen gebruiken om de nauwe en bewuste samenwerking tussen [betrokkene 1] en de verdachte mee te adstrueren, maar nu niet duidelijk is of met “we” ook de verdachte bedoeld wordt, is mij dit niet zonder meer duidelijk. Voor zowel bewijsmiddel 40 als bewijsmiddel 42 geldt echter dat zij mij geen cruciale schakel in de bewijsconstructie in haar geheel lijken. Zij doen niet meer dan enige kleur geven aan het scenario dat het hof voor ogen zal hebben gestaan. Dat het hof deze bewijsmiddelen op deze manier in de bewijsconstructie heeft betrokken acht ik, kortom, niet onbegrijpelijk. Ook deze onderdelen van de eerste deelklacht falen.
6.3.
Dan kom ik aan bij de tweede klacht die ik in het tweede middel [betrokkene 1] . Deze deelklacht bevat een aantal – overlappende – argumenten die er op neerkomen dat er onvoldoende bewijs is voor de voor de kwalificatie medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking.
6.4.
Het hiervoor relevante juridisch kader zal bekend zijn. Het centrale criterium bij medeplegen is dat sprake moet zijn van een nauwe en bewuste samenwerking. Wanneer geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, moet de door de verdachte wel geleverde – intellectuele en/of materiele – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht zijn geweest om de kwalificatie medeplegen niettemin te rechtvaardigen. Wanneer hier sprake van is valt volgens de Hoge Raad niet in algemene bewoordingen te zeggen. Wel is het in zijn algemeenheid zo dat een beperkte bijdrage in de uitvoeringsfase gecompenseerd kan worden door een grotere bijdrage in de voorbereidingsfase en vice versa. Relevant is verder dat in het zogenaamde “overzichtsarrest” van 2 december 2014 en in enkele aanvullende arresten van latere datum de Hoge Raad aandacht heeft besteed aan de afbakening van medeplegen ten opzichte van medeplichtigheid – hetgeen met name speelt indien door de verdachte geen uitvoeringshandelingen zijn verricht – en een aantal omstandigheden heeft genoemd waarmee de rechter bij de vorming van zijn oordeel of de kwalificatie medeplegen aangewezen is “rekening kan houden”. Het gaat dan om “de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip”5.Ook heeft de Hoge Raad bepaald dat bij de beoordeling of sprake is van medeplegen de procesopstelling van de verdachte een rol mag spelen. Indien een aannemelijke verklaring van de verdachte achterwege blijft, mag de rechter dit bij de bewijsvoering betrekken.6.
6.5.
In de onderhavige zaak heeft het hof aangenomen dat de verdachte geen directe uitvoeringshandelingen heeft verricht. [betrokkene 1] was immers de schutter. Daarmee is de kous echter niet af wat betreft een mogelijke gezamenlijke uitvoering. Ook bijvoorbeeld het zich gewapend in de nabijheid van de beoogde schutter opstellen, met de bedoeling eventuele omstanders af te schrikken en wellicht indien nodig ook zelf de trekker over te halen indien het beoogde slachtoffer dreigt te ontkomen kan onder de noemer van gezamenlijke uitvoering vallen. Ik refereer hierbij aan het (bekende) arrest van de Brusselse bankoverval, waarbij de ene dader over de balie sprong om het geld uit de kassa in een zak te stoppen terwijl zijn mededader bij de deur van de bank stond.7.Hoe de gang van zaken is geweest op het eigenlijke moment van de doodslag is echter niet door het hof kunnen worden vastgesteld. Wel heeft het hof, wat betreft de bovengenoemde omstandigheden waarmee de rechter “rekening kan houden” in elk geval vastgesteld dat de verdachte een belangrijke rol in de voorbereiding heeft gehad. Het hof heeft in dat verband vastgesteld dat de verdachte het wapen heeft geleverd aan [betrokkene 1] en daartoe enkele dagen voor de doodslag met hem in het centrum van Amsterdam heeft afgesproken. Daarnaast is de verdachte in de voorbereidingsfase – volgens het hof kennelijk met het oog op hetgeen te gebeuren stond – op zoek gegaan naar een wapen voor zichzelf. Daarnaast volgt uit de bewijsvoering dat de verdachte aanwezig is geweest op het belangrijkste moment – dat van het schietincident zelf – en zich niet alleen niet heeft teruggetrokken maar een uur later ook, al dan niet nog steeds, in het gezelschap van [betrokkene 1] was. Daar komt bij dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven over zijn bezigheden die avond. Voor wat betreft het centrale criterium van nauwe en bewuste samenwerking komt bovendien nog gewicht toe aan de vaststelling dat in het gezamenlijke gesprek van de verdachte en [betrokkene 1] met [betrokkene 2] , deze [betrokkene 1] tegen [betrokkene 2] heeft gezegd dat er “iets heel goeds” te doen is. Dit duidt tenminste op een vooraf bestaand plan tussen de verdachte en [betrokkene 1] .8.Al met al lijkt mij dat het hof onder deze omstandigheden kon oordelen dat de verdachte nauw en bewust met de schutter heeft samengewerkt en daartoe een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. De tweede deelklacht van het tweede middel faalt.
6.6.
Tot slot de derde deelklacht van het tweede middel. Deze klacht komt erop neer dat er onvoldoende bewijs voorhanden zou zijn voor het bewijzen van opzet op de dood van het slachtoffer. Het gaat dus, anders gezegd, om de vraag waartoe door de verdachte nauw en bewust met [betrokkene 1] is samengewerkt, c.q. wat de inhoud van hun gezamenlijk plan was. De steller van het middel voert hiertoe met name aan dat, voor zover uit de vaststellingen van het hof zou blijken dat de verdachte en [betrokkene 1] die avond enig crimineel plan hadden, onvoldoende blijkt dat dit plan zou hebben bestaan uit opzet op de dood van het slachtoffer.
6.7.
Hoewel het precieze verloop van de avond – mede door de procesopstelling van de verdachte – inderdaad tot op grote hoogte onduidelijk is gebleven, is het niet zo dat het hof geen relevante vaststellingen heeft kunnen doen die redengevend zijn voor het bestaan van opzet op de dood bij de verdachte. Het hof overweegt immers – en niet onbegrijpelijk – dat het voor de verdachte duidelijk moet zijn geweest dat [betrokkene 1] over een vuurwapen beschikte en dat hij dit vuurwapen de bewuste avond “mogelijk” zou gebruiken. Daarbij heeft het hof kennelijk – naast hetgeen het overweegt in de tweede tussenconclusie – betekenis toegekend aan het opgenomen telefoongesprek dat het als bewijsmiddel 30 heeft opgenomen. In dit gesprek bespreken de verdachte en [betrokkene 1] de vraag of het wapen kan worden “gebruikt” en antwoordt de verdachte ondubbelzinnig dat dit kan en lijkt hij [betrokkene 1] zelfs aan te sporen dit te doen (“je moet/ je kan/ gebruik het man”).
6.8.
De vraag kan dan nog gesteld worden of het aanvaarden dat het wapen “gebruikt” zou worden, ook impliceert dat de verdachte (de aanmerkelijke kans) heeft aanvaard dat er die avond iemand gedood zou worden. Oftewel wat de verdachte heeft bedoeld met het woord “gebruiken”. De steller van het middel wijst op de mogelijkheid van uiteenlopend opzet tussen de verdachte en [betrokkene 1] en doet in dat verband een beroep op HR 18 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:281, NJ 2020/174, m.nt. W.H. Vellinga. In die zaak had het hof vastgesteld dat de verdachte met zijn medeverdachte op pad was om een zogenaamde “ripdeal” te plegen door bij een geplande aankoop van hennep de verkopers af te schepen met vals geld. Eenmaal op de afgesproken plaats van de overdracht doorzagen de verkopers echter dat zij met vals geld werden opgelicht. Hierop werd door een van de verkopers een wapen doorgeladen en sloegen de verdachte en de medeverdachte op de vlucht. Tijdens de vlucht werd over en weer geschoten door de achtervolgers en de medeverdachte. Uit de door het hof gedane vaststellingen kon volgens de Hoge Raad niet volgen dat de verdachte opzet had op het medeplegen van poging tot doodslag. Dit omdat hieruit niet volgde dat ”in enigerlei vorm een afspraak is gemaakt over het gebruik van een wapen, dan wel dat de verdachte wist dat [betrokkene 1] voor de uitvoering van het plan een wapen had geleend of zich bewust was van de mogelijkheid van het gebruik van een wapen door [betrokkene 1] bij die uitvoering dan wel dat de verdachte, nadat [betrokkene 1] begon met schieten, op enigerlei wijze heeft bijgedragen aan de poging tot doodslag.”
6.9.
Hoewel in de nu aan de orde zijnde zaak evenmin is vastgesteld dat de verdachte wist dat de schutter die avond het door hem geleverde wapen bij zich droeg, wijzen de feiten – als hiervoor onder 6.7 uiteengezet – wel in de richting van wetenschap bij de verdachte van de mogelijkheid van gebruik van het wapen, hetgeen, zo voeg ik daaraan maar toe, naar zijn aard niet zelden een dodelijk gebruik inhoudt. Ook belangrijk lijkt me dat, anders dan in de hierboven beschreven zaak van 18 februari 2020, in de onderhavige casus niet is gebleken van enig alternatief scenario. De feiten en omstandigheden van deze zaak maken de mogelijkheid van – bijvoorbeeld – een ripdeal met een uit de hand gelopen schietpartij ook niet prima facie aannemelijk. De vier schotwonden in hoofd en schouder, van kogels die van dichtbij zijn afgevuurd, passen naar het mij voorkomt meer bij het archetype van een liquidatie. Ook het gegeven dat de schutter in een telefoongesprek aangaf de bewuste avond in een “hit and run”-stemming te zijn geweest wijst niet in die richting (bewijsmiddel 39, zie ook onder “tussenconclusie 1” in de bewijsoverweging). Daar komt bij dat het hof heeft vastgesteld dat het gebruikte wapen was voorzien van een demper (bewijsmiddelen 37 en 38) en dat de verdachte en [betrokkene 1] er ook over hebben gesproken dat het wapen geen (hard) geluid zou maken. Ook dit wijst erop dat bij de verdachte reeds op voorhand de kans onder ogen is gekomen – welke kans hij heeft aanvaard – dat met het wapen daadwerkelijk gevuurd zou worden.
6.10.
Ook het tweede middel faalt.
7. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
8. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑09‑2021
Terzijde merk ik op dat het hof dit voor wat betreft de vaststelling dat de verdachte en [betrokkene 1] om 21:44 samen waren – anders dan de steller van het middel betoogt – niet slechts baseert op hetgeen de verdachte zegt tijdens het gesprek, maar ook op de vaststelling dat de verdachte tijdens het telefoongesprek met een derde (‘ [betrokkene 2] ’) de telefoon doorgeeft aan [betrokkene 1] . Dit levert sterker bewijs op voor het feit dat zij daadwerkelijk samen waren dan waar de steller van het middel vanuit lijkt te gaan.
Hof Amsterdam 6 april 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1218. Zie voor het vervolg van die zaak in cassatie HR 11 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:891 (art. 81 RO).
Vgl. HR 6 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU5444, r.o. 3.5.
HR 21 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2126, NJ 2016/420, m.nt. Rozemond.
HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1323 en ECLI:NL:HR:2016:1315, NJ 2016/412 en 2016/413.
HR 25 maart 1975, ECLI:NL:HR:1975:AB5915, NJ 1975/270, m.nt. Th.W.v.V.
In dit verband merk ik nog op dat in de literatuur wel is betoogd dat de eis van “een bijdrage van voldoende gewicht” niet goed is toegesneden op situaties als hier aan de orde, namelijk die waarin sprake is van één of meer zwijgende of leugenachtige verdachte(n). In die gevallen zou in de bewijsvoering eerder de gezichtshoek van het vaststellen van een gezamenlijk plan tussen de verdachte en zijn mededader(s) (moeten) worden ingenomen. Vgl. Rozemond in zijn noot onder NJ 2016/420 (onder 2), J. de Hullu, Materieel Strafrecht, achtste druk, p. 443-444 alsmede de daar genoemde literatuur.