Hof Amsterdam, 06-11-2020, nr. 23-005159-15
ECLI:NL:GHAMS:2020:2987
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
06-11-2020
- Zaaknummer
23-005159-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2020:2987, Uitspraak, Hof Amsterdam, 06‑11‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1700
Uitspraak 06‑11‑2020
Inhoudsindicatie
Veroordeling tot 9 jaar gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging voor het medeplegen van een doodslag, medeplegen van een zware mishandeling, een poging tot zware mishandeling en het bedreigen met enig misdrijf tegen het leven gericht. De straf voor de in eerste aanleg bewezenverklaarde thans niet meer aan het oordeel van het hof onderworpen feiten wordt op de voet van artikel 423, vierde lid, Sv bepaald op 2 jaren. De in eerste aanleg opgelegde tbs met dwangverpleging moet door de rechtbank niet geacht te zijn opgelegd voor die feiten. Vaststaat dat de verdachte en de schutter van de fatale schietpartij op 7 september 2013 naar de plaats delict zijn afgereisd voor het verrichten van criminele activiteiten. De schutter had een door de verdachte aan hem geleverd vuurwapen voorhanden en het moet voor de verdachte duidelijk zijn geweest – gelet op het belang om ook zelf die avond over het vuurwapen te kunnen beschikken – dat bij die activiteiten mogelijk gebruik zou worden gemaakt van een vuurwapen. Conclusie is gerechtvaardigd dat de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is om van medeplegen te kunnen spreken. De verdachte heeft vervolgens geen verklaring afgelegd over zijn aanwezigheid die de redengevendheid van dit bewijs ontzenuwt. Gelet op het bepaalde in artikel 63 Sr is de maximale straf die in onderhavige zaken thans nog mogelijk is 11 jaren en 2 maanden. Daar komt bij dat het hof voor de in hoger beroep niet meer aan het oordeel van het hof onderworpen feiten een straf van 2 jaren bepaalt. Dat brengt mee dat de straftoemetingsruimte van het hof beperkt is tot een maximale gevangenisstraf voor de duur van negen jaren en twee maanden. Gelet op de verminderde toerekeningsvatbaarheid en de overschrijding van de redelijke termijn legt het hof een straf op van 9 jaren, hoewel een aanzienlijk hogere gevangenisstraf recht zou doen aan de ernst van de feiten en het strafrechtelijk verleden van de verdachte.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-005159-15
datum uitspraak: 6 november 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 december 2015 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers
13-684516-13 (zaak A), 13-659094-14 (zaak B), 13-702895-13 (zaak C), 13-659279-14 (zaak D),
13-689846-14 (zaak E) en 99-000160-21 (vordering herroeping VI) tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1985,
thans gedetineerd in PI Rijnmond, HvB De Schie te Rotterdam.
Omvang van het hoger beroep en ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is blijkens de akte instellen rechtsmiddel beperkt ingesteld en is gericht tegen de door de rechtbank gegeven beslissingen in zaak A onder 2, in zaak B onder 2, 4 en 5 en zaak C. Het appel van de verdachte is dus niet gericht tegen de in het vonnis genomen beslissingen in zaak A onder 1, tweede cumulatief (veroordeling), in zaak B onder 1 en 3 (vrijspraak), in zaak D onder 1 (vrijspraak), onder 2 en 3 (veroordelingen) en in zaak E (veroordeling).
Het Openbaar Ministerie heeft blijkens de akte instellen rechtsmiddel onbeperkt hoger beroep ingesteld. Blijkens de appelschriftuur van de officier van justitie is het door het Openbaar Ministerie ingestelde appel echter alleen gericht tegen de door de rechtbank gegeven beslissingen in zaak B onder 3 (vrijspraak) en in zaak D onder 1 (vrijspraak) en niet tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissingen in zaak A onder 1 en 2 (veroordelingen), zaak B onder 1 (vrijspraak), 2, 4 en 5 (veroordelingen), in zaak C (veroordeling), in zaak D onder 2 en 3 (veroordelingen) en in zaak E (veroordeling).
Ter terechtzitting van 12 maart 2018 heeft het hof vastgesteld dat – in het licht van het voorgaande – het in zaak A onder 1 (veroordeling), in zaak B onder 1 (vrijspraak), in zaak D onder 2 en 3 (veroordelingen) en in zaak E (veroordeling) niet meer aan het oordeel van het hof is onderworpen. De advocaat-generaal heeft tijdens die terechtzitting of nadien niet kenbaar gemaakt zich in deze vaststelling niet te kunnen vinden. Ter terechtzitting van 21 oktober 2020 heeft de advocaat-generaal weliswaar erop gewezen dat uit de beslissing van de Hoge Raad op het cassatieberoep in de zaak van een medeverdachte kan worden afgeleid dat in zaak E ten onrechte de primair tenlastegelegde openlijke geweldpleging in plaats van het subsidiair tenlastegelegde medeplegen van mishandeling is bewezenverklaard, maar deze omstandigheid doet aan de eerdere vaststelling van de omvang van het hoger beroep niet af.
Gelet op het hiervoor overwogene verklaart het hof de officier van justitie op grond van het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in zaak A onder 1, zaak B onder 1, zaak D onder 2 en 3 en zaak E tenlastegelegde. Dit betekent dat ter zake in het vonnis waarvan beroep gegeven beslissingen met betrekking tot het bewijs, de kwalificatie, de strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van de verdachte vaststaan.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21, 22 en 23 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, Sv, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman en door en namens de benadeelde partijen naar voren is gebracht.
Tenlasteleggingen
Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – aan de verdachte ten laste gelegd dat:
Zaak A
onder 2 primair (13Olpe):hij op of omstreeks 18 september 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [benadeelde 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (3 (drie) gebroken tanden), heeft toegebracht, door voornoemde [benadeelde 1] opzettelijk met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen de mond, in elk geval in het gezicht en/of tegen het hoofd te slaan en/of voornoemde [benadeelde 1] in het gezicht en/of tegen het hoofd te slaan en/of te stompen;
onder 2 subsidiair (13Olpe):hij op of omstreeks 18 september 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen de mond, in elk geval in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft/hebben geslagen en/of voornoemde [benadeelde 1] in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft/hebben geslagen en/of gestompt;
onder 2 meer subsidiair (13Olpe):hij op of omstreeks 18 september 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [benadeelde 1] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen de mond, in elk geval in het gezicht te slaan en/of voornoemde [benadeelde 1] in het gezicht en/of tegen het hoofd, in elk geval tegen het lichaam te slaan, waardoor voornoemde [benadeelde 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Zaak B
onder 2 primair (13Putt-1):hij op of omstreeks 6 september 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde 2] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet eenmaal of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht van die [benadeelde 2] heeft/hebben gestoken en/of gesneden;
onder 2 subsidiair (13Putt-1):hij op of omstreeks 6 september 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [benadeelde 2] heeft mishandeld door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht van die [benadeelde 2] te steken en/of te snijden;
onder 3 (13Putt-1):hij op of omstreeks 6 september 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [benadeelde 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft (hebben) hij, verdachte, en/of (een of meer) van zijn mededader(s)
- tegen voornoemde [benadeelde 2] gezegd: "die jongens willen je wat vragen, daar in de auto" en/of "stap even in", althans woorden van gelijke aard of strekking en/of (aldus) voornoemde [benadeelde 2] in een (personen)auto gelokt en/of vervolgens met die (personen)auto is/zijn weggereden en/of die [benadeelde 2] tegen diens wil meegenomen in voornoemde (personen)auto
- en/of in voornoemde (personen)auto tegen [benadeelde 2] gezegd (in de Engelse taal): "je hebt mij gedisrespect" en/of (daarbij) die [benadeelde 2] dreigend een vuurwapen getoond en/of (vervolgens) een geluidsdemper op dat vuurwapen gedraaid
- en/of (vervolgens) in aanwezigheid van voornoemde [benadeelde 2] (in de Engelse taal) tegen één of meer van zijn mededader(s) gezegd: "We gaan hem ( [benadeelde 2] ) afmaken, we gaan hem in de bosjes gooien", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking
- en/of (vervolgens) in voornoemde (personen)auto die [benadeelde 2] een of meermalen (met kracht) tegen/in het gezicht geslagen en/of gestompt
- en/of (met kracht) voornoemde ketting van de hals van voornoemde [benadeelde 2] (los) getrokken en/of gerukt
- en/of de broekzakken van voornoemde [benadeelde 2] doorzocht en/of afgetast
- en/of met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, eenmaal of meermalen tegen/in gezicht (onder zijn rechteroog) van voornoemde [benadeelde 2] gestoken en/of gesneden
- en/of (aldus) die [benadeelde 2] gedurende enige tijd belet om voornoemde (personen)auto te verlaten;
onder 4 (13Wake):hij op of omstreeks 3 augustus 2013 te Amsterdam Zuidoost, althans in de gemeente Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [benadeelde 3] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen (gericht) een (of meer) kogel(s) heeft geschoten in het lichaam, althans in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [benadeelde 3] , welke vorenomschreven poging tot doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten poging tot diefstal met geweldpleging in vereniging en/of poging tot afpersing in vereniging, en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat/die feit (en) voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
en/of
hij op of omstreeks 03 augustus 2013 te Amsterdam Zuidoost, althans in de gemeente Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [benadeelde 3] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen (gericht) een (of meer) kogel(s) heeft geschoten in het lichaam, althans in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [benadeelde 3] ;
onder 5 (13Wake):hij op of omstreeks 3 augustus 2013 te Amsterdam Zuidoost, althans in de gemeente Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen in/uit een woning (gelegen aan de [adres 1] ) een geldbedrag van (ongeveer) 2.000.000 euro, althans een (groot) geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [benadeelde 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [benadeelde 3] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemers(s) aan dat misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolenen te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen,
- met over het hoofd getrokken bivakmuts(en) en/of panty(s), althans voorzien van gezichtsvermomming, naar de woning van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [benadeelde 3] is/zijn toegelopen en/of
- ( vervolgens) een (of meer) vuurwapen(s) heeft/hebben getrokken en/of die/dat vuurwapen(s) dreigend heeft/hebben gericht op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [benadeelde 3] en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [benadeelde 3] heeft/hebben gezegd (in het Spaans en/of Papiamento): "Beweeg je niet!" en/of "Opschieten!" en/of "Geld, Geld" en/of "Motherfucker, go inside the fucking house!", althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [benadeelde 3] (met kracht) heeft/hebben geduwd (in de richting van zijn/hun woning) en/of
- ( vervolgens) met die/dat vuurwapen(s) een (of meer) kogel(s) heeft/hebben geschoten in het lichaam, althans in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [benadeelde 3] ;
en/of
hij op of omstreeks 3 augustus 2013 te Amsterdam Zuidoost, althans in de gemeente Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in/uit een woning (gelegen aan de [adres 1] ) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [benadeelde 3] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van (ongeveer) 2.000.000 euro, althans een (groot) geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [benadeelde 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen,
- met over het hoofd getrokken bivakmuts(en) en/of panty(s), althans voorzien van gezichtsvermomming, naar de woning van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [benadeelde 3] is/zijn toegelopen en/of
- ( vervolgens) een (of meer) vuurwapen(s) heeft/hebben getrokken en/of die/dat vuurwapen(s) dreigend heeft/hebben gericht op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [benadeelde 3] en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [benadeelde 3] heeft/hebben gezegd (in het Spaans en/of Papiamento): "Beweeg je niet!" en/of "Opschieten!" en/of "Geld, Geld" en/of "Motherfucker, go inside the fucking house!", althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [benadeelde 3] (met kracht) heeft/hebben geduwd (in de richting van zijn/hun woning) en/of
- ( vervolgens) met die/dat vuurwapen(s) een (of meer) kogel(s) heeft/hebben geschoten in het lichaam, althans in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [benadeelde 3] ;
Zaak C
( [plek 1] ):hij op of omstreeks 24 augustus 2013 te Amsterdam Zuidoost, gemeente Amsterdam, althans (elders) in Nederland, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte eenmaal of meermalen opzettelijk voornoemde [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd :"Kom naar buiten, ik ga je doodschieten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of (daarbij) zijn rechterhand naar zijn broeksband gebracht en/of (vervolgens) een glimmend en/of zilverkleurig vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp (welke zich achter de broeksband bevond) vastgepakt;
Zaak D
onder 1 (13Wakasa):hij op of omstreeks 7 september 2013 te Amsterdam Zuidoost, binnen de gemeente Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachte rade, althans opzettelijk [slachtoffer 4] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, een vuurwapen op voornoemde [slachtoffer 4] gericht en/of (vervolgens) met dat vuurwapen (op korte afstand) drie, althans een (of meer) kogel(s) in het hoofd en/of lichaam van voornoemde [slachtoffer 4] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 4] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Vrijspraak zaak B onder 3 (13Putt-1) en onder 4 en 5 (13 Wake)
Ten aanzien van zaak B onder 3 (13Putt-1)
Met de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte in zaak B onder 3 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het hof overweegt hieromtrent dat niet vastgesteld kan worden dat van (opzet op) vrijheidsberoving sprake is geweest.
Ten aanzien van zaak B onder 4 en 5 (13Wake)
Standpunt van de advocaat- generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld voor de in zaak B onder 4 en 5 tenlastegelegde feiten. Zij heeft daartoe, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
Dat de verdachte een van de daders is, kan op grond van de volgende feiten en omstandigheden worden vastgesteld: a) ‘ [verdachte] ’ is een bijnaam van de verdachte, b) uit pinggesprekken tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] blijkt dat zij kennis hadden van de schietpartij en wisten dat ‘ [verdachte] ’ erbij was, c) de telefoon van de verdachte straalde vlak voor het pleegmoment de dichtstbijzijnde paal aan, d) de verdachte gaf ongeveer een uur voor het feit [naam 1] te kennen dat hij niet kon praten en dat hij met dingen bezig was, e) het gebruikte wapen is aan de verdachte te koppelen en f) de verdachte benoemde dit wapen als ‘vuil’ in tapgesprekken op 3 en 4 september 2013. Uit de ping- en tapgesprekken blijkt voorts dat de verdachte en zijn mededaders van plan waren een woning te overvallen en een groot geldbedrag buit te maken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de in zaak B onder 4 en 5 tenlastegelegde feiten. Hij heeft daartoe, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
Het gegeven dat de telefoon van de verdachte uitpeilde in de omgeving van de plaats delict zegt, gelet op zijn gebruikelijke verblijfplaats aldaar, niets, in het bijzonder niet gelet op de identieke paalmastgegevens van vijf andere verdachten in deze zaak. Ook de vondst van het wapen op 3 oktober 2013 levert geen bewijs tegen de verdachte op. Uit tapgesprekken voorafgaand aan de tenlastegelegde feiten blijkt immers dat ‘ [naam 2] ’ op dat moment over het wapen beschikte. Bovendien heeft een van de slachtoffers, [slachtoffer 1] , de schutter herkend als [medeverdachte 2] en heeft geen enkele getuige een dader genoemd met lange rastaharen, terwijl de verdachte zeer lange rastaharen draagt en droeg. De politie is onterecht tot de conclusie gekomen dat [slachtoffer 1] zich wat betreft de identiteit van de schutter vergist moet hebben. Bovendien wordt de herkenning van [slachtoffer 1] bevestigd door andere verklaringen en bewijsmiddelen in het dossier. Tot slot geldt dat het op 7 augustus 2013 tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gevoerde pinggesprek te onbetrouwbaar is om als bewijsmiddel te gebruiken, nu [medeverdachte 2] reden heeft te doen alsof iemand anders de schutter was.
Oordeel van het hof
Op 3 augustus 2013 hebben vier gewapende mannen getracht een overval te plegen in de woning op de [adres 1] in Amsterdam Zuidoost. Buiten de woning bevonden zich op dat moment onder meer de bewoner [slachtoffer 1] alsmede [slachtoffer 2] en [benadeelde 3] . Toen zij de vier mannen trachtten te beletten de woning te betreden, zijn door één van de vier mannen schoten gelost. Hierbij hebben [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [benadeelde 3] schotwonden opgelopen; [benadeelde 3] is in kritieke toestand in het ziekenhuis opgenomen.
De verdachte ontkent één van de vier daders te zijn geweest. De vraag die het hof dient te beantwoorden, is of er desalniettemin voldoende bewijs is om met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid te kunnen vaststellen dat de verdachte wel bij het schietincident/de poging tot de overval betrokken is geweest. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Het hof stelt voorop dat er geen forensisch bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij het onderhavige incident. Evenmin hebben de slachtoffers en de andere getuigen van de daders een signalement opgegeven dat in de richting van de verdachte wijst. Integendeel: [slachtoffer 1] heeft iemand anders als schutter herkend, een Dominicaanse man die hij als ‘ [medeverdachte 2] ’ kent en die later is geïdentificeerd als [medeverdachte 2] . Van een van de andere mannen heeft [slachtoffer 1] voorts een signalement gegeven dat niet past bij het uiterlijk van de verdachte.
Ook de door de advocaat-generaal, in navolging van de rechtbank, benoemde, voor de verdachte belastende feiten en omstandigheden hebben het hof niet tot de overtuiging kunnen brengen dat de verdachte deel heeft uitgemaakt van het daderkwartet. Daartoe geldt het volgende.
Pinggesprek
Op 7 augustus 2013 heeft een pinggesprek plaatsgevonden tussen [medeverdachte 1] en voornoemde [medeverdachte 2] . Hierin wordt kort gezegd gesproken over het onderhavige incident. [medeverdachte 2] schrijft onder meer dat volgens hem ‘ [verdachte] ’ degene was die ‘begon te knalle’. Uit vijf dagen later tussen beiden gevoerde pinggesprekken, in combinatie met een telefoongesprek eerder die dag tussen de verdachte en [medeverdachte 1] , kan worden afgeleid dat met ‘ [verdachte] ’ de verdachte is bedoeld.
Naar het oordeel van het hof bestaan echter over de inhoud en de waarheidsgetrouwheid van de op 7 augustus 2013 gevoerde pinggesprekken te veel twijfels om hieraan doorslaggevende bewijswaarde toe te kennen, met name in aanmerking genomen dat het dossier aanwijzingen bevat – gelet op de herkenning door [slachtoffer 1] – dat [medeverdachte 2] de schutter is geweest, terwijl deze in het genoemde pinggesprek van 7 augustus 2013 juist de verdachte als (mogelijke) schutter noemt.
Wapen
In voor de verdachte potentieel belastende zin geldt dat het vuurwapen dat bij het incident op de [adres 1] is gebruikt (hierna: het wapen), met hem in verband kan worden gebracht. Het hof stelt namelijk vast dat:
de verdachte het wapen op 4 september 2013 aan [medeverdachte 3] heeft overhandigd;
[medeverdachte 3] op 6 september 2013 – zoals hierna in de bewijsoverweging ten aanzien van zaak B onder 2 (13Putt-1) zal worden overwogen – [benadeelde 2] met het wapen heeft bedreigd; [medeverdachte 3] zat op dat moment op de passagiersstoel van een auto, waarin – op de achterbank – de verdachte naast [benadeelde 2] zat (zaaksdossier 4, deel 2, pagina 20018 en 20019);
[medeverdachte 3] op 7 september 2013 met het wapen [slachtoffer 4] van het leven heeft beroofd; de verdachte was hierbij – zoals hierna in de bewijsoverweging ten aanzien van zaak D onder 1 (13Wakasa) zal worden overwogen – als medepleger betrokken;
de verdachte samen met [medeverdachte 4] op 18 september 2013 [benadeelde 1] heeft mishandeld en overvallen, waarbij door [medeverdachte 4] gebruik is gemaakt van het wapen. Het wapen is uiteindelijk op 3 oktober 2013 aangetroffen op de route die door de verdachte en [medeverdachte 4] na bedoelde feiten is afgelegd.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte het wapen in ieder geval begin september 2013 voorhanden heeft gehad en bij verschillende gelegenheden aanwezig was toen, in de woorden van de verdachte, met het wapen werd ‘gewerkt’. Aan de andere kant blijkt uit het voorgaande ook dat de verdachte het wapen aan anderen ter beschikking heeft gesteld en dat dit ook door anderen is gebruikt. Dat de verdachte wapens aan derden leverde of uitleende, vindt ook bevestiging in een telefoongesprek dat de verdachte in de avond voor het schietincident op de [adres 1] met [medeverdachte 5] heeft gevoerd. Hierin vroeg [medeverdachte 5] aan de verdachte ‘je moet me iets geven om te doen’, waarop de verdachte antwoordde: ‘bedoel je handding’. Ter terechtzitting van 21 oktober 2020 heeft de verdachte toegelicht dat hij daarmee een vuurwapen bedoelde en dat hij dit wapen die avond ook daadwerkelijk aan [medeverdachte 5] heeft geleverd.
Dat het wapen bij het schietincident is gebruikt, is naar het oordeel van het hof dan ook niet zonder meer redengevend voor de conclusie dat de verdachte ter plaatse was, het wapen toen en daar voorhanden had of heeft gebruikt of dat hij als een van de andere drie daders bij het incident betrokken was.
Aanwezigheid in de buurt van de plaats delict
Vast staat dat de telefoon van de verdachte kort voor het schietincident de zendmast aanstraalde die in de onmiddellijke nabijheid van de plaats delict stond. Daaruit volgt dat de verdachte op dat moment in Amsterdam Zuidoost was en meer in het bijzonder in de omgeving van de [adres 1] . Aangezien de verdachte echter is opgegroeid in Amsterdam Zuidoost en het hof de verklaring van de verdachte dat een belangrijk deel van zijn leven zich daar nog steeds afspeelt, niet onaannemelijk acht, is ook deze omstandigheid weliswaar belastend, maar – ook in samenhang met de hiervoor genoemde omstandigheden – van onvoldoende gewicht om te kunnen concluderen dat de verdachte daadwerkelijk als een van de vier daders bij het schietincident betrokken was.
Gelet op het voorgaande acht het hof het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en dient de verdachte hiervan te worden vrijgesproken. Gelet daarop behoeven de voorwaardelijke verzoeken van de verdediging geen bespreking.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van zaak A onder 2 (13Olpe)
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte samen met [medeverdachte 4] op 18 september 2013 aangever [benadeelde 1] , terwijl deze in zijn bus zat op het parkeerterrein bij het Amstelstation, letsel heeft toegebracht. De aangever is met vuisten en met een vuurwapen in het gezicht en op het hoofd geslagen, waardoor er schade is ontstaan aan twee tanden. De linker voortand in de bovenkaak is ernstig beschadigd geraakt en uiteindelijk verloren gegaan. Uit de brief van tandarts [tandarts] van 16 november 2015 – ruim twee jaar na de mishandeling – blijkt onder meer dat de aangever op dat moment geen voortand meer had. In eerste instantie is geprobeerd om de eigen tand te sparen door het uitvoeren van een wortelkanaalbehandeling waarbij een glasvezelstift in het wortelkanaal is geplaatst. Die behandeling heeft niet het gewenste effect gehad, waarna de tand als verloren moest worden beschouwd en door de kaakchirurg is getrokken. Er kon een implantaat (kunstwortel van titanium) worden geplaatst. Omdat het botniveau voor het plaatsen van het implantaat onvoldoende was, moest er eerst botopbouw plaatsvinden door middel van bot van een overleden persoon of dier.
Het hof kwalificeert dit letsel als zwaar lichamelijk letsel, gelet op de aard van het letsel, de noodzaak en aard van de medische (tandheelkundige) ingrepen en de duur van het herstel. Van belang daarbij is het volgende. De aangever heeft in ieder geval tot ruim twee jaar na het incident een voortand moeten missen; er was sprake van een ontsierend gat. Een implantaat was mogelijk maar slechts na een botopbouw met transplantatiebot; een ingreep die naar aard en duur zonder meer als ingrijpend gekwalificeerd dient te worden en moet worden aangemerkt als een andere medische behandeling dan operatief ingrijpen.
Ten aanzien van zaak B onder 2 (13Putt-1)
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld voor het in zaak B onder 2 primair tenlastegelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat op grond van de verklaringen van aangever [benadeelde 2] en de andere bewijsmiddelen in het dossier wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte de aangever met een mes in het gezicht heeft gesneden, en dat deze handeling gekwalificeerd kan worden als een poging tot zware mishandeling. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat de verdachte wordt vrijgesproken van het medeplegen van dit feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van deze poging tot zware mishandeling. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte de aangever met een mes in het gezicht heeft gesneden.
Oordeel van het hof
Aangever [benadeelde 2] heeft diverse verklaringen afgelegd, te weten (onder meer) zeer kort na het incident tegenover de politie in de woning van zijn moeder, bij de aangifte een dag later, in aanvullende verklaringen op 20 november 2013 en 13 mei 2014 en bij de rechter-commissaris op 10 december 2014. Zijn vertelling van hetgeen op 6 september 2013 is voorgevallen, is wat betreft de hoofdlijnen vanaf de eerste verklaring consistent: [medeverdachte 6] (geflankeerd door jongens die de aangever niet kende) heeft hem aangesproken over een door de aangever bij hem, [medeverdachte 6] , geplaatste tattoo; even na dit gesprek heeft [medeverdachte 6] bij de aangever aangebeld en hem gezegd dat de jongens in een auto die verderop geparkeerd stond hem iets wilden vragen; de aangever is achter in die auto ingestapt; de persoon op de passagiersstoel heeft hem een wapen getoond terwijl die persoon een geluidsdemper op dat wapen draaide; de persoon op de achterbank heeft de aangever in zijn gezicht geslagen; deze persoon heeft hem daarna met een mes in het gezicht gestoken; en – tot slot – de aangever is uit de auto gekomen en naar huis gerend.
De consistente verklaringen van de aangever worden op belangrijke punten gesteund door andere bewijsmiddelen. Allereerst is van belang dat de verdachte zelf heeft verklaard dat de aangever in de auto naast hem ging zitten, dat de aanleiding daarvoor was een bij [medeverdachte 6] door de aangever geplaatste tattoo en dat hij, de verdachte, de aangever heeft geslagen. Over de ontmoeting tussen de aangever en [medeverdachte 6] en het toen gevoerde gesprek over de gezette tattoo hebben ook [naam 3] en [medeverdachte 6] verklaard. [naam 3] heeft bovendien gezien dat [medeverdachte 6] later op de dag van die ontmoeting heeft aangebeld bij de aangever en dat deze met [medeverdachte 6] naar een nabij geparkeerde auto is gelopen. De moeder van de aangever heeft bevestigd dat [medeverdachte 6] bij hen thuis heeft aangebeld. Dat de aangever in zijn gezicht is gestoken of gesneden, vindt tot slot bevestiging in de letselverklaring die is opgemaakt door de arts [arts 1] , waarin hij relateert dat sprake is van een snijwond.
Gelet op het voorgaande vinden de verklaringen van de aangever voldoende verankering in overige bewijsmiddelen, zodat het hof bewezen acht dat de verdachte de aangever met een mes in het gezicht heeft gestoken/gesneden en zich aldus schuldig heeft gemaakt aan het in zaak B onder 2 primair tenlastegelegde. In het voorgaande ligt besloten dat het hof geen geloof hecht aan de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij de aangever enkel heeft geslagen en dat hij hem dus niet met een mes heeft gesneden. Daarbij merkt het hof nog op dat de verdachte – als mogelijke verklaring voor het ontstaan van de snijwond bij de aangever – pas in hoger beroep heeft verklaard zeker te weten dat hij die dag een ring droeg.
Ten aanzien van zaak D onder 1 (13Wakasa)
Op 7 september 2013 omstreeks 22.22 uur is [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ), op het moment dat hij de toegangsdeur van de woning op het adres [adres 2] in Amsterdam wilde openen, neergeschoten. Hij is vrijwel direct aan zijn verwondingen overleden.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte samen met de hiervoor genoemde [medeverdachte 3] verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer 4] . Daartoe heeft zij, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd. [slachtoffer 4] is met een vuurwapen gedood dat bij de verdachte en [medeverdachte 3] in gebruik was. Laatstgenoemden waren op 7 september 2013 samen op pad en bevonden zich rond het tijdstip van het overlijden van [slachtoffer 4] in de buurt van de plaats delict. De verdachte en [medeverdachte 3] hebben in de periode voorafgaand aan 7 september 2013 en op die dag zelf nauw en bewust samengewerkt: zij hebben plannen gemaakt, een wapen gedeeld en zijn samen opgetrokken. De combinatie van de belastende feiten en omstandigheden zoals deze naar voren komen uit het dossier, in onderling verband en samenhang bezien, de samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte 3] en het feit dat de verdachte vervolgens niet een verklaring heeft gegeven die de redengevendheid van deze bewijsmiddelen ontzenuwt, maken dat de verdachte en [medeverdachte 3] als medeplegers van de doodslag op [slachtoffer 4] moeten worden gezien.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd, samengevat weergegeven, dat het dossier geen bewijs bevat dat de verdachte ten tijde van de schietpartij op de plaats delict was. Evenmin bevat het dossier zodanig belastend bewijs dat van de verdachte kan worden verlangd dat hij een dat bewijs ontzenuwende verklaring geeft. Overigens heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op de vragen die hem zijn gesteld een antwoord gegeven. De verdachte is weliswaar op de avond van de schietpartij enige tijd in aanwezigheid van [medeverdachte 3] geweest, maar dat was niet gedurende de hele avond: in de loop van de avond is hij even weggegaan. Ten tijde van de schietpartij waren hij en [medeverdachte 3] niet samen. Bovendien heeft het hof eerder [medeverdachte 3] veroordeeld voor het plegen van de doodslag en daarbij expliciet overwogen dat van medeplegen geen sprake is geweest. De verdachte wist niet dat [medeverdachte 3] die avond een vuurwapen had en evenmin was hij op de hoogte van een eventueel plan van [medeverdachte 3] om [slachtoffer 4] te doden.
Oordeel van het hof
Historische verkeersgegevens
In het dossier bevinden zich historische verkeersgegevens van de telefoon van de verdachte en die van [medeverdachte 3] . Aan de hand daarvan kan worden vastgesteld waar die toestellen zich op diverse momenten op 7 september 2013 hebben bevonden.
De telefoon van de verdachte met nummer [telefoonnummer 1] (hierna: # [telefoonnummer 1] ) straalde op 7 september 2013 de volgende masten in Amsterdam Zuidoost aan:
- -
om 20.22 uur, [adres 3] ;
- -
om 20.22 uur, [adres 4] ;
- -
om 22.07 uur, [adres 5] ;
- -
tussen 22.08 en 22.16 uur, [adres 5] ; en
- -
na 23:17 uur, [adres 3] , [adres 6] en [adres 7] .
Uit de historische verkeersgegevens blijkt dat er geen telefoonverkeer was tussen 22:16 uur en 23:17 uur.
De telefoon van [medeverdachte 3] met nummer [telefoonnummer 2] (hierna: # [telefoonnummer 2] ) straalde op 7 september 2013 om 20.18 uur een mast aan op de [adres 8] in Amsterdam Zuidoost en op 8 september om 00.09 uur een mast op de [adres 3] in Amsterdam Zuidoost.
De telefoon van [medeverdachte 3] met nummer [telefoonnummer 3] (hierna: # [telefoonnummer 3] ) straalde op 7 september 2013 om 21.39 uur, 21.40 uur, 21.41 uur en 21.45 uur telkens een mast aan op de [adres 6] in Amsterdam Zuidoost en om 21.57 uur een mast op de [adres 3] in Amsterdam Zuidoost. De telefoon straalde daarna om 01.30 uur een mast aan op de [adres 7] in Amsterdam Zuidoost.
Aldus blijkt dat de telefoons die in gebruik waren bij de verdachte en bij [medeverdachte 3] in de uren rondom het schietincident bij de [adres 2] masten aanstraalden in de nabijheid van de plaats delict. Nu het dossier geen aanwijzingen bevat en door de verdachte ook niet is gesteld dat de telefoons door anderen dan hemzelf en [medeverdachte 3] werden gebruikt, gaat het hof er vanuit dat de verdachte en [medeverdachte 3] steeds op de plaatsen waren waar hun telefoons zijn waargenomen.
Bij de beantwoording van de vraag of de verdachte en [medeverdachte 3] ten tijde van het schietincident niet alleen in de nabijheid van, maar ook op de plaats delict waren, is vervolgens van belang om de relatie tussen het bij het schietincident gebruikte wapen en [medeverdachte 3] nader te beschouwen.
Gebruikte wapen
Op de plaats delict zijn hulzen en kogels aangetroffen. Op 3 oktober 2013 is in het hiervoor genoemde onderzoek Olpe (betreffende het slachtoffer [benadeelde 1] ) een vuurwapen aangetroffen. De verdachte is in dat onderzoek aangehouden. Uit onderzoek door het NFI is gebleken dat het zeer veel waarschijnlijker is dat de hulzen en kogels die bij de [adres 2] zijn aangetroffen afkomstig zijn uit het op 3 oktober 2013 aangetroffen wapen dan uit een ander wapen. Het hof stelt op grond hiervan vast dat het wapen dat op 3 oktober 2013 is aangetroffen hetzelfde wapen is waarmee de dodelijke schoten op [slachtoffer 4] zijn gelost.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat [medeverdachte 3] dit wapen met munitie op 4 september 2013 uit handen van de verdachte in bezit heeft gekregen en dat hij in ieder geval op 14 september 2013 nog over dit wapen kon beschikken. Het hof leidt dit onder meer af uit de door [medeverdachte 3] ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring dat met zijn telefoon op 4, 6 en 14 september 2013 foto’s van het wapen zijn gemaakt en dat hij op die dagen over het wapen kon beschikken. Dat het wapen niet meer in het bezit van [medeverdachte 3] was, bleek pas bij – kort gezegd – de poging [benadeelde 1] te beroven op 18 september 2013, waarbij de verdachte betrokken is geweest en de medeverdachte [medeverdachte 4] het wapen heeft gebruikt.
Tussenconclusie 1
Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat (i) uit de historische verkeersgegevens van de telefoons van [medeverdachte 3] blijkt dat hij ten tijde van het schietincident in de nabijheid van de plaats delict was en (ii) [medeverdachte 3] op dat moment in het bezit was van het wapen waarmee [slachtoffer 4] is doodgeschoten. Deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, rechtvaardigen de conclusie dat [medeverdachte 3] degene is geweest die de fatale schoten op [slachtoffer 4] heeft gelost. Deze conclusie vindt ook steun in de inhoud van het opgenomen en afgeluisterde gesprek dat [medeverdachte 3] op 8 september 2013 heeft gevoerd waarin hij volgens zijn gesprekspartner eerder had opgemerkt dat hij de avond ervoor in een ‘hit and run’-stemming was en dat hij in de late avonduren niet bereikbaar was geweest (zijn telefoon niet had beantwoord) omdat hij werk te doen had.
Aanwezigheid van de verdachte op de plaats delict
Vervolgens dient het hof te beoordelen of ook de verdachte ten tijde van het schietincident op de plaats delict aanwezig was en, zo ja, wat daarbij zijn rol was.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat de verdachte en [medeverdachte 3] kort voor en kort na het schietincident samen waren. Om 21.44 uur is de verdachte immers gebeld door een zekere [verdachte] . Uit het verloop van dat gesprek blijkt dat de verdachte op dat moment bij [medeverdachte 3] was: op enig moment gaf de verdachte de telefoon immers over aan [medeverdachte 3] , waarna deze onder meer aan [verdachte] zei dat ‘er iets heel goeds te doen’ is. Om 23.20 uur belde de verdachte met zijn vriendin, aan wie hij vertelde dat hij met [medeverdachte 3] was.
Gelet op het feit dat (i) [medeverdachte 3] ten tijde van het schietincident – zoals hiervoor is vastgesteld – op de plaats delict aanwezig was, (ii) de verdachte kort voor en kort na de schietpartij in aanwezigheid was van [medeverdachte 3] en (iii) de historische verkeersgegevens van de telefoon van de verdachte uitwijzen dat hij ook zeer kort voor het schietincident (namelijk om 22.16 uur, een aantal minuten voorafgaand aan het incident) in de directe omgeving van de plaats delict was, is de conclusie op zich gerechtvaardigd dat de verdachte ten tijde van het schietincident samen met [medeverdachte 3] op de plaats delict was. Deze conclusie vindt ook steun in een op 13 augustus 2014 door [medeverdachte 3] met zijn moeder gevoerd telefoongesprek, waarin [medeverdachte 3] zegt dat ‘ze voor de moord niet veel tegen hem hebben, dat hij er wel met een ander van wordt verdacht, maar dat ze niet echt kunnen weten wie de persoon heeft gedood’ en ‘of ik dat ben of dat het mijn man (gabber) is die het gedaan heeft’. Nu het dossier geen enkel aanknopingspunt bevat dat een derde persoon betrokken is geweest bij het schietincident, gaat het hof er vanuit dat [medeverdachte 3] in dit gesprek met ‘mijn man’ de verdachte bedoelt.
Vraag is vervolgens of de verdachte een aannemelijke verklaring kan geven waaruit volgt dat hij – anders dan uit de bewijsmiddelen kan worden geconcludeerd – toch niet ter plaatse was en die aldus deze belastende aspecten van het bewijs over zijn aanwezigheid ter plaatse kan verklaren.
Hierin is de verdachte niet geslaagd. Tijdens zijn verhoor bij de politie heeft hij geen vragen ter zake willen beantwoorden. Eerst ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte een verklaring afgelegd, inhoudende dat hij zich niet meer precies kan herinneren wat hij die avond heeft gedaan. Vervolgens heeft de verdachte pas ter terechtzitting in hoger beroep op 21 oktober 2020 verklaard dat hij die avond in de buurt van de plaats delict, ‘boven het winkelcentrum de Amsterdamse Poort’ is geweest ‘bij vrouwen’, in aanwezigheid van [medeverdachte 3] , waarna hij rond half tien/tien uur ‘is weggegaan’ en toen niet bij [medeverdachte 3] was. De verdachte heeft niet nader verklaard op welke precieze locatie hij is geweest en hij heeft geen gegevens willen verstrekken van de vrouwen met wie hij was. Onder deze omstandigheden acht het hof deze verklaring, gelet op het tijdstip waarop deze is afgelegd en gelet op het feit dat deze niet op enige wijze is onderbouwd, laat staan verifieerbaar is, niet aannemelijk geworden.
Tussenconclusie 2
Gelet op het voorgaande concludeert het hof dat uit de bewijsmiddelen volgt dat (i) [medeverdachte 3] degene is geweest die de fatale schoten op [slachtoffer 4] heeft gelost en (ii) de verdachte daarbij aanwezig was.
Medeplegen
Vervolgens dient het hof te beoordelen of de verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van deze doodslag.
Het hof stelt voorop dat om als medepleger te kunnen worden aangemerkt sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen ter verwezenlijking van een gezamenlijk crimineel doel. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Een gezamenlijke uitvoering van het strafbare feit leidt in beginsel tot de kwalificatie ‘medeplegen’.
De omstandigheid dat de verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden kan op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in art. 29, eerste lid, Sv, niet tot het bewijs bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat de rechter, indien de verdachte voor zo'n omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken.
Op basis van bewijsmiddelen kan het hof ter zake van de rol van de verdachte het volgende vaststellen:
de verdachte heeft daags voor het schietincident verschillende keren telefonisch contact gehad met [naam 4] over de levering van een ‘ijzer’ (naar het hof begrijpt: een vuurwapen). Op de dag van het schietincident, om 10.50 uur, stuurde de verdachte een sms-bericht aan een onbekend gebleven persoon dat hij vandaag diens ‘piece 38’ wil lenen. Ter terechtzitting heeft de verdachte bevestigd dat hij daarmee een vuurwapen bedoelde. Uit de verdere telefonische gesprekken tussen de verdachte en [naam 4] leidt het hof af dat laatstgenoemde vervolgens om 19.17 uur bij de woning is gekomen waar de verdachte op dat moment verbleef om iets aan de verdachte af te leveren.
binnen (in ieder geval) enkele uren zijn, zoals hiervoor is overwogen, de verdachte en [medeverdachte 3] vervolgens samengekomen. In aanwezigheid van de verdachte heeft [medeverdachte 3] telefonisch tegen de genoemde [verdachte] gezegd dat er ‘iets heel goeds’ te doen is.
ongeveer een half uur later hebben [medeverdachte 3] en de verdachte zich begeven naar de [adres 2] , waar [slachtoffer 4] door [medeverdachte 3] is doodgeschoten.
daags na het schietincident heeft [medeverdachte 3] via WhatsApp contact gehad met [naam 1] , de vriendin van de verdachte. In dat gesprek kondigde [naam 1] aan dat ze naar haar ex-vriend zou gaan, want wat de verdachte doet ‘kan zij ook doen’. [medeverdachte 3] zei vervolgens dat de verdachte ‘geen shit doet met geen meisje […] met geld zijn we bezig voor jou’.
Op basis van deze omstandigheden staat voor het hof vast dat (i) de verdachte en [medeverdachte 3] op 7 september 2013 naar de plaats van het op handen zijnde delict zijn afgereisd voor het verrichten van criminele activiteiten, (ii) [medeverdachte 3] toen een drie dagen voordien door de verdachte aan hem geleverd vuurwapen voorhanden had, en, vervolgens, (iii) het voor de verdachte duidelijk moet zijn geweest – mede in aanmerking genomen het belang om ook zelf die avond over een vuurwapen te kunnen beschikken – dat bij die activiteiten mogelijk gebruik zou worden gemaakt van een vuurwapen. Aldus is op basis van deze bewijsmiddelen op zichzelf genomen de conclusie gerechtvaardigd dat de bijdrage van de verdachte aan het delict dat vervolgens is gepleegd van voldoende gewicht is om van medeplegen te kunnen spreken. De verdachte heeft vervolgens geen verklaring afgelegd over zijn aanwezigheid bij dit delict die de redengevendheid van dit bewijs ontzenuwt.
Eindconclusie
Aldus concludeert het hof dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte medepleger is van de doodslag op [slachtoffer 4] .
Geen voorbedachte raad
Hoewel uit de stukken in het dossier blijkt dat tussen het moment waarop [slachtoffer 4] bij de woning aankwam en het moment waarop hij werd neergeschoten slechts een zeer korte periode zat, bevat het dossier geen gegevens op grond waarvan met zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte en [medeverdachte 3] het slachtoffer volgens een vooropgezet plan – na kalm beraad of rustig overleg – hebben doodgeschoten. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 2 primair, zaak B onder 2 primair, zaak C en zaak D onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A
onder 2 primair:hij op 18 september 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten 2 gebroken tanden, heeft toegebracht door [benadeelde 1] opzettelijk met een vuurwapen tegen de mond en tegen het hoofd te slaan en [benadeelde 1] tegen het hoofd te slaan.
Zaak B
onder 2 primair:hij op 6 september 2013 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes in het gezicht van die [benadeelde 2] heeft gestoken of gesneden;
Zaak C
hij op 24 augustus 2013 te Amsterdam Zuidoost [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd: "Kom naar buiten, ik ga je schieten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Zaak D
onder 1:hij op 7 september 2013 te Amsterdam Zuidoost, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 4] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet een vuurwapen op [slachtoffer 4] gericht en vervolgens met dat vuurwapen op korte afstand drie kogels in het hoofd en lichaam van [slachtoffer 4] geschoten, ten gevolge waarvan [slachtoffer 4] is overleden.
Hetgeen in zaak A onder 2 primair, zaak B onder 2 primair, zaak C en zaak D onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de overwegingen hiervoor in samenhang met de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in bijlage I bij dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van zware mishandeling.
Het in zaak B onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Het in zaak C bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het in zaak D onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1 (tweede cumulatief) en 2, in zaak B onder 2, 4 en 5, in zaak C, in zaak D onder 2 en 3 en zaak E bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van voorarrest en heeft daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd (hierna: TBS met dwangverpleging).
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 2, in zaak B onder 2, 4 en 5, in zaak C en zaak D onder 1 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 17,5 jaren en dat tevens TBS met dwangverpleging zal worden opgelegd. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof de straf voor het in zaak A onder 1, in zaak D onder 2 en 3 en zaak E op 2,5 jaren zal bepalen.
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat volstaan dient te worden met het opleggen van een gevangenisstraf. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de feiten die volgens de verdediging bewezen verklaard kunnen worden, geen TBS met dwangverpleging rechtvaardigen. Ook kan het hof volgens de raadsman geen ziekelijke stoornis bij de verdachte vaststellen. Bovendien vereist de veiligheid van anderen de verpleging van overheidswege niet.
Bepaling van de straf op de voet van artikel 423, vierde lid, Sv
Zoals overwogen, zijn de in zaak A onder 1 (tweede cumulatief), in zaak D onder 2 en 3 en in zaak E ten laste gelegde en in eerste aanleg bewezenverklaarde misdrijven niet aan het oordeel van het hof onderworpen. Op grond van het bepaalde in artikel 423, vierde lid, Sv dient het hof te beslissen welk gedeelte van de straf en/of maatregel geacht moeten worden door de rechtbank te zijn opgelegd ter zake van deze feiten. Het betreft kort gezegd een poging tot afpersing in vereniging, overtredingen van de Wet wapens en munitie en openlijke geweldpleging. Het hof bepaalt de straf voor deze feiten op een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren. Gelet op de aard en zwaarte van deze feiten in verhouding tot de andere in eerste aanleg bewezenverklaarde feiten, en dan met name het medeplegen van gekwalificeerde poging tot doodslag, meermalen gepleegd, moet de TBS met dwangverpleging door de rechtbank niet geacht te zijn opgelegd voor de feiten in zaak A onder 1, in zaak D onder 2 en 3 en in zaak E.
Strafoplegging in hoger beroep
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Gevangenisstraf
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de doodslag van [slachtoffer 4] door drie kogels op hem af te vuren, die hem dodelijk hebben getroffen. Het delict doodslag behoort tot een van de ernstigste feiten die in onze strafwetgeving strafbaar zijn gesteld. De verdachte en zijn mededader hebben het slachtoffer het meest fundamentele recht waarover de mens beschikt ontnomen en hebben een jonge dochter van haar vader beroofd. Over de reden waarom het slachtoffer het leven moest laten, wordt nu – zeven jaren na dato – nog altijd in het duister getast, met dien verstande dat er kennelijk het streven naar financieel voordeel aan ten grondslag lag. Het spreekt voor zich dat het hof de verdachte dit feit in ernstige mate aanrekent en dat hierop enkel kan worden gereageerd met de oplegging van een langdurige gevangenisstraf.
Voorts heeft de verdachte zich tezamen met een ander schuldig gemaakt aan zware mishandeling van [benadeelde 1] door deze op de openbare weg in het gezicht en tegen het hoofd te slaan. Het slachtoffer heeft hierdoor ernstig letsel, namelijk twee (af)gebroken tanden opgelopen. Eén tand was onherstelbaar beschadigd en is getrokken. Pas enkele jaren na het incident kon door botopbouw en een implantaat een nieuwe tand geplaatst worden. Het slachtoffer heeft daardoor zeer lang een voortand gemist. Hoewel er inmiddels een nieuwe tand is geplaatst, heeft hij tot op de dag van vandaag nog pijn aan deze tand en de kaak waarin het implantaat is geplaatst. De tand en kaak zijn gevoelig en belemmeren nog altijd pijnloos kauwen. Door de mishandeling – waarbij het slachtoffer in zijn auto van links en van rechts, met vuisten en een vuurwapen, hardhandig op zijn hoofd is geslagen – heeft de verdachte op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat een feit als het onderhavige grote impact heeft op slachtoffers en dat zij hiervan nog langdurig de nadelige (psychische) effecten kunnen ondervinden, zoals in de onderhavige zaak ook door het slachtoffer is verklaard. Daarbij komt dat een feit als het onderhavige, dat ook door omstanders is waargenomen, bijdraagt aan gevoelens van onrust in de samenleving.
De verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [benadeelde 2] door deze met een mes in zijn gezicht te snijden of te steken. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij en de andere personen in de auto wilden bemiddelen in een conflict tussen het slachtoffer en een derde. Wat hier ook van zij, de verdachte heeft zich daarbij op agressieve wijze laten gaan. Hij heeft met een mes richting het gezicht van het slachtoffer gestoken of gesneden en heeft het oog van het slachtoffer hierbij op een haar gemist, waarmee hij een zeer groot risico op ernstig letsel heeft genomen. Met zijn agressieve optreden heeft de verdachte niet alleen het gevoel van veiligheid van het slachtoffer aangetast, maar hem ook pijn en letsel toegebracht.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de bedreiging van het slachtoffer [slachtoffer 3] door hem, toen hij werkzaam als portier bij de deur van een nachtclub stond, toe te voegen dat hij hem dood zou gaan schieten. De bedreigingen hebben bij het slachtoffer de vrees opgewekt dat de verdachte daad bij woord zou voegen. De verdachte heeft de persoonlijke integriteit van het slachtoffer aangetast en gevoelens van angst en onveiligheid bij hem en de omstanders opgewekt.
In strafverzwarende zin weegt het hof voorts mee dat de verdachte de feiten heeft gepleegd binnen enkele weken nadat hij voorwaardelijk in vrijheid was gesteld ter zake van een in 2011 opgelegde langdurige vrijheidsstraf wegens een poging tot doodslag. In beginsel is dan ook een zeer langdurige gevangenisstraf op zijn plaats. Het hof heeft evenwel rekening te houden met het volgende.
De maximaal toegestane gevangenisstraf voor de gezamenlijke bewezenverklaarde feiten bedraagt 20 jaren. De verdachte is sinds het plegen van deze feiten bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 maart 2019 (niet onherroepelijk) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren en 10 maanden ter zake van doodslag en het voorhanden hebben van een revolver. Uit het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) volgt dat de maximale straf die in onderhavige zaken thans nog mogelijk is, gelet op de gevangenisstraf die de verdachte op 22 maart 2019 is opgelegd, 11 jaren en 2 maanden bedraagt. Daar komt bij dat het hof voor de in hoger beroep niet meer aan het oordeel van het hof onderworpen feiten een straf van twee jaren bepaalt. Dat brengt mee dat de straftoemetingsruimte van het hof beperkt is tot een maximale gevangenisstraf voor de duur van negen jaren en twee maanden. Die straf zal het hof dan ook (in beginsel) opleggen, hoewel, ook in aanmerking genomen dat het hof – zoals hierna zal worden overwogen – de feiten in verminderde mate aan de verdachte toerekent, enkel een aanzienlijk hogere gevangenisstraf recht zou doen aan de ernst van de feiten en het strafrechtelijk verleden van de verdachte.
Tot slot dient het hof rekening te houden met de schending van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De procedure in hoger beroep heeft namelijk bijna vijf jaar geduurd. Dit behelst een overschrijding van de redelijke termijn van bijna drie jaren en acht maanden. Deze overschrijding is voor een niet onbelangrijk deel aan de verdachte zelf te wijten, nu hij pas tijdens de inhoudelijke behandeling op 23 maart 2018, toen de zaak voor afdoening gereed lag, te kennen heeft gegeven zich nogmaals te willen laten onderzoeken in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC). Dat laat echter onverlet dat het sinds afronding van de rapportage door de deskundigen geruime tijd heeft geduurd voordat arrest wordt gewezen. Gelet op het voorgaande matigt het hof de op te leggen gevangenisstraf met twee maanden, zodat een gevangenisstraf van negen jaren resteert.
Maatregel
De maatregel van terbeschikkingstelling kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a Sr gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dan wel afzonderlijk genoemd is in artikel 37a, eerste lid, Sr en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Voor oplegging van de maatregel is voorts vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht. Deze laatstgenoemde eis vervalt, indien de verdachte zijn medewerking aan een onderzoek door gedragsdeskundigen heeft geweigerd. Wel moet vastgesteld worden dat sprake is van een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte ten tijde van het plegen van het feit.
Het hof stelt vast dat de verdachte in eerste aanleg is onderzocht in het PBC. Hij weigerde zijn medewerking aan het onderzoek. De verdachte heeft tijdens de inhoudelijke behandeling in hoger beroep op 23 maart 2018 te kennen gegeven zich opnieuw te willen laten onderzoeken in het PBC. Blijkens het multidisciplinaire advies van 24 april 2019 heeft hij evenwel ook deze keer geweigerd zijn medewerking te verlenen.
Bij de beoordeling of bij de verdachte ten tijde van een of meer van de bewezenverklaarde feiten sprake was van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, heeft het hof de inhoud betrokken van de hierna te noemen over de verdachte uitgebrachte rapporten. Het hof sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank, voor zover hieronder weergegeven.
In 1999 is een triplerapportage uitgebracht over de verdachte, die op dat moment 13 jaar oud was. Uit de psychiatrische conclusies leidt het hof af dat toen sprake was van een zwakbegaafde jongen met een zeer ernstige antisociale gedragsstoornis, welke stoornis gepaard ging met grote beperkingen in de sociale wederkerige interactie en communicatieve vaardigheden. Daarnaast was er sprake van een zeer slechte regulatie van impulsen en agressie. De prognose werd somber ingeschat, evenals de behandelbaarheid.
In de in 2002 uitgebrachte Pro Justitiadubbelrapportage werd op grond van het psychiatrisch onderzoek de diagnostische conclusie getrokken dat sprake was van zwakbegaafdheid, ADHD en ernstige, impulsieve en gewelddadige gedragsstoornissen op basis van een zich ontwikkelende persoonlijkheidsstoornis met antisociale en paranoïde trekken. De prognose werd wederom somber ingeschat, met een zeer hoog recidiverisico en mogelijk ernstiger gevolgen.
In een in 2006 opgemaakte Pro Justitia-rapportage (ten behoeve van de beoordeling van een vordering verlenging van de PIJ-maatregel) kwam de psychiater tot de conclusie dat voldaan werd aan de criteria van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Deze persoonlijkheidsstoornis hield in dat op de diverse levensdomeinen de rechten van anderen ondergeschikt werden gemaakt aan de eigen rechten en behoeften, daarnaast waren de paranoïde trekken ook nog aanwezig. In hetzelfde rapport kwam ook de psycholoog tot de conclusie dat in psychodiagnostische zin sprake was van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en de verdachte cognitief gezien maximaal op laaggemiddeld niveau functioneerde. De behandeling tot dan toe had nauwelijks effect gesorteerd. De kans op herhaling van een gewelddadig incident werd hoog geschat.
In de Pro Justitia-rapportage van 24 mei 2014 is onder meer geconcludeerd dat bij de verdachte – gebaseerd op zijn levensloop, ondersteund door eerdere rapportages, de justitiële voorgeschiedenis en de informatie vanuit detentie – kon worden gesproken van een gestoorde persoonlijkheidsontwikkeling. Deze scheefgroei in de persoonlijkheid kon deels herleid worden tot de ernstig verwaarlozende en onveilige omstandigheden waarin de verdachte opgroeide, leidend tot ernstige hechtingproblematiek. De reeds vroeg gesignaleerde ernstige als antisociaal benoemde gedragsstoornis werd op volwassen leeftijd in 2006 benoemd als een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Opgemerkt werd dat de verdachte na 2006 geen behandeling heeft ondergaan.
Het onderzoek in januari en februari 2019, dat heeft geleid tot de Pro Justitia-rapportage van 19 mei 2019, heeft geresulteerd tot dezelfde diagnostische conclusie als beschreven in 2014. Er is sprake van een gestoorde persoonlijkheidsontwikkeling, met gedragingen die passen bij een persoonlijkheidsstoornis, waaronder uitingen van ernstige agressie. Daarnaast is er vermoedelijk sprake van een benedengemiddelde tot zwakbegaafde intelligentie. Hoewel deze problematiek nu niet geclassificeerd kan worden in DSM-5 termen, kan wel gesproken worden van een gebrekkige ontwikkeling, in 2014 verwoord als een duurzaam patroon als gevolg van de gestoorde persoonlijkheidsontwikkeling. Ook nu is geen zicht verkregen op zijn vermogen tot impulscontrole, zijn agressieregulatie of zijn motivatie om te komen tot agressie.
Het hof overweegt aan de hand van deze bevindingen als volgt.
De reeds op jonge leeftijd bij de verdachte gesignaleerde antisociale gedragsstoornis werd op volwassen leeftijd in 2006 gekwalificeerd als een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De verdachte heeft na 2006 geen behandeling ondergaan. Hoewel de onderzoekers in 2014 en 2019 vanwege de weigering van de verdachte mee te werken aan het onderzoek niet zelf een persoonlijkheidsstoornis konden classificeren, constateerden zij wel dat bij de verdachte sprake is van een duurzaam patroon van gewelddadig gedrag en agressie. Het hof stelt vast dat de verdachte sinds de diagnose van een antisociale persoonlijkheidsstoornis in 2006 het criminele pad is blijven bewandelen en dat de gestoorde persoonlijkheidsontwikkeling zich onverminderd manifesteert. Nadat de verdachte begin juni 2013 voorwaardelijk in vrijheid werd gesteld, heeft hij zich in augustus en september 2013 aan een reeks geweldsdelicten schuldig gemaakt. Het hof constateert dat uit de omstandigheid dat de verdachte in zowel 2002, 2005, 2007, 2010 en 2011 onherroepelijk werd veroordeeld wegens geweldsmisdrijven en hij zich kort na zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling in juni 2013 opnieuw heeft schuldig gemaakt aan verschillende geweldsincidenten, het beeld ontstaat dat de verdachte zich heeft ontwikkeld tot een geharde crimineel.
Voor het vaststellen van de ziekelijke stoornis dan wel de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens valt het hof – gelet op de weigering van de verdachte in 2014 en in 2019 om medewerking te verlenen aan het onderzoek – terug op de diagnose zoals die in 2006 door de toenmalige deskundigen is gesteld. Het hof concludeert op grond van voormelde rapportages van de deskundigen dat sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Gezien het chronische karakter van de stoornis, het feit dat de verdachte hiervoor niet is behandeld en het hiervoor genoemde voortduren van het gewelddadige handelen, stelt het hof vast dat deze stoornis ook tijdens de bewezenverklaarde feiten aanwezig was.
Het hof betrekt bij deze beoordeling tevens de uitlatingen van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, kort samengevat hier op neer komend dat zodra de verdachte wordt geslagen, benadeeld of zich op enigerlei wijze gekrenkt voelt, hij niet anders kan dan met geweld reageren.
Gelet op het voorgaande en daarbij acht slaand op de conclusie van de deskundigen in 2006, is het hof tevens van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten de verdachte in enigszins verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De bewezenverklaarde feiten in zaak A onder 2 primair, zaak B onder 2 primair en zaak D onder 1 betreffen misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld; het feit in zaak C betreft een bedreiging die in artikel 37a eerste lid, sub 2, Sr afzonderlijk is genoemd.
De verdachte heeft in een korte periode, vlak na zijn voorwaardelijke invrijheidstelling diverse ernstige en gewelddadige delicten gepleegd. Bij de verdachte is sprake van duurzame persoonlijkheidspathologie, die zich zowel in zijn vroege jeugd als in zijn volwassen leven heeft gemanifesteerd in antisociaal gedrag. De onbehandelde terugkeer van de verdachte in de maatschappij is gelet op het voorgaande onaanvaardbaar. Het hof is derhalve van oordeel dat de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling en de dwangverpleging vereist.
Nu de bewezenverklaarde feiten in zaak A onder 2 primair, zaak B onder 2 primair en zaak D onder 1 misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, stelt het hof vast dat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.
Beslag
In het politieonderzoek naar aanleiding van het in zaak A onder 2 tenlastegelegde feit is een vuurwapen met in de houder 7 patronen inbeslaggenomen (te weten: “1 STK Pistool, Walther Pp, 4616392” en “7 STK Patroon, 4616393”). Het in de zaak A onder 2 primair tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van de hiervoor genoemde in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen. Zij zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
In het politieonderzoek naar aanleiding van de in zaak B onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten zijn in beslag genomen: “1 STK Munitie, 4578333”, “1 STK Munitie, projectiel, 4578337”, “1 STK Munitie, huls, 4578348”, “1 STK Munitie, huls, 4578353” en “1 STK Munitie, kogelpunt, 4578668”. Vast is komen te staan dat de in zaak B onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten met behulp van die voorwerpen zijn begaan. Hoewel de verdachte van de ten laste gelegde feiten wordt vrijgesproken, stelt het hof vast dat deze strafbare feiten door anderen zijn begaan. De voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Ten aanzien van de overige goederen zal het hof bepalen dat deze terug dienen te worden gegeven aan de hieronder genoemde rechthebbende, dan wel voor deze dienen te worden bewaard.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 3.068,24 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep integraal toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering toe te wijzen.
Namens de verdachte is aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering omdat de gevorderde kosten geen rechtstreekse schade betreffen. Er heeft eerder een tandartsbehandeling plaatsgevonden die in de zaak van de medeverdachte is vergoed. Dat die behandeling niet het gewenste resultaat heeft gehad en dat de tand verloren is gegaan, levert geen rechtstreekse schade op als gevolg van het tenlastegelegde feit. Niet uitgesloten kan immers worden dat het verloren gaan van de tand en de aanvullende kosten die daarna gemaakt moesten worden, te wijten zijn aan de behandelkeuze die door de tandarts in eerste instantie is gemaakt.
Het hof verwerpt dit verweer. Uit de genoemde brief van de tandarts van 16 november 2015 blijkt dat in eerste instantie is geprobeerd de eigen tand te sparen door het uitvoeren van een wortelkanaalbehandeling. Dit had niet het gewenste resultaat en de tand moest als verloren beschouwd worden en door de kaakchirurg worden getrokken. In het dossier noch overigens is een aanknopingspunt te vinden voor de – overigens ook niet onderbouwde – stelling dat het verloren gaan van de tand te wijten is aan de behandeling door de tandarts. Evenmin kan worden gesteld dat door eerst een minder vergaande oplossing te proberen en daarna alsnog een implantaat te plaatsen na botopbouw sprake is van een doorbreking van het causale verband.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezenverklaarde mishandeling in zaak A onder 2 rechtstreeks materiële schade heeft geleden, wordt de vordering tot schadevergoeding tot het bedrag van € 3.068,24 toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.455,00 en bestaat uit € 4.450,00 aan materiële schade en € 3.005,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding overweegt het hof als volgt. De benadeelde partij heeft in de vordering gesteld materiële schade te hebben geleden als gevolg van het in zaak B onder 1 tenlastegelegde feit. Gelet op de omvang van het hoger beroep is dit feit thans niet meer aan het oordeel van het hof onderworpen. Het hof verklaart de benadeelde partij derhalve in zoverre niet-ontvankelijk in de vordering.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt het hof als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak B onder 2 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Het hof schat de immateriële schade zoals door de benadeelde partij geleden naar billijkheid op € 1.000,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. De verdachte is voor het overige niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 56.085,67 en bestaat uit € 11.085,67 aan materiële schade en € 45.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 37.970,20. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het in zaak B onder 4 en 5 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
De verdachte is bij het arrest van het gerechtshof Den Haag van 24 februari 2010 onder parketnummer 22-001457-09 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden. Voorts is hij bij het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 4 mei 2011 onder parketnummer 23-000780-10 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren. Deze uitspraken zijn onherroepelijk. De verdachte is krachtens een besluit van 2 mei 2013 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling ingediend bij de rechtbank Amsterdam. Deze vordering strekt tot de gehele herroeping, groot 699 dagen, van de voorwaardelijke invrijheidstelling in verband met de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe te wijzen.
De raadsman heeft aangevoerd dat herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet gerechtvaardigd is, als de verdachte zou worden vrijgesproken van de in zaak B onder 4 en 5 en in zaak D onder 1 ten laste gelegde feiten.
Het hof overweegt als volgt.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde op verschillende momenten niet heeft nageleefd. In korte tijd na de aanvang van de voorwaardelijke invrijheidstelling heeft de verdachte diverse zeer ernstige misdrijven gepleegd. Het voorgaande rechtvaardigt de volledige herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling. De verdachte heeft ter terechtzitting niets aangevoerd waarin het hof aanleiding ziet om af te zien van de integrale toewijzing van voornoemde vordering. Derhalve zal het hof gelasten dat de vrijheidsstraf van 699 dagen, die als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog door de verdachte moet worden ondergaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde. Artikel 36f Sr wordt toegepast zoals dit thans geldt.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in zaak A (met parketnummer 13-684516-13) onder 1 primair en 1 subsidiair, in zaak B (met parketnummer 13-659094-14) onder 1, in zaak D (met parketnummer 13-659279-14) onder 2 en 3 en in zaak E (met parketnummer 13-689846-14) primair en subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover in hoger beroep inhoudelijk aan de orde en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak B (met parketnummer 13-659094-14) onder 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A (met parketnummer 13-684516-13) onder 2 primair, in zaak B (met parketnummer 13-659094-14) onder 2 primair, in zaak C (met parketnummer 13-702895-13) en in zaak D (met parketnummer 13-659279-14) onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A (met parketnummer 13-684516-13) onder 2 primair, in zaak B (met parketnummer 13-659094-14) onder 2 primair, in zaak C (met parketnummer 13-702895-13) en in zaak D (met parketnummer 13-659279-14) onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaren.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Bepaalt de door de rechtbank opgelegde straf voor in zaak A (met parketnummer 13-684516-13) onder 1 primair (tweede cumulatief), in zaak D (met parketnummer 13-659279-14) onder 2 en 3 en in zaak E (met parketnummer 13-689846-14) primair bewezenverklaarde op een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, Sr bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK Pistool (Walther Pp 4616392)
7 STK Patroon (4616393)
1. STK Munitie (4578333)
1. STK Munitie (projectiel 4578337)
1. STK Munitie (huls 4578348)
1. STK Munitie (huls 4578353)
1. STK Munitie (kogelpunt 4578668)
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
16 STK Poststuk (134761)
1. STK Poststuk (134495)
Gelast de teruggave aan uitgevende instantie van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. STK Document (IND 4601703A)
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK Computer (HP 4600365)
1. STK Fototoestel (Samsung 4600367)
10 STK Sleutel (4600370)
1. STK Zaktelefoon (Blackberry 4600375)
1. STK Zaktelefoon (Nokia 4600403A)
1. STK Zaktelefoon (Kl: grijs, Sony Ericsson 4600405A)
1. STK Videocamera (Kl: grijs, Vivitar 4600406A)
1. STK USB-stick (memorykaart) (Kl: zwart, Scandisk 4600407A)
1. STK USB-stick (memorykaart) (Scandisk, 4600408A)
1. STK ISB-stick (memorykaart) (Kl: zwart, Scandisk 4600409A)
1. STK Zaktelefoon (Kl: zwart, Samsung 4600415A)
1. STK Simkaart van zaktelefoon (Lyca 4600417A)
1. STK Zaktelefoon (Kl: blauw, Samsung 4600419A)
1. STK Broek (4600624)
1. STK Bodywarmer (Kl: blauw, Jack & Jones 4600630)
1. STK Sigaret (Pall Mall 4600640)
1. STK Sok (4600641)
1. STK Identiteitsbewijs (Kl: wit, Kenya 4601657A)
1. STK Pasfoto (4601662A)
1. STK USB-stick (memorykaart) (T-Mobile 4601664A)
1. STK Simkaart van zaktelefoon (Lyca Mobile 4601671A)
1. STK USB-stick (memorykaart) (Kl: zwart, Sandisk 4601677A)
1. STK Identiteitsbewijs (Kl: blauw 4601679)
1. STK Pas (4601680A; patiëntenpas)
1. STK Document (4601683A)
1. STK Papier (4601684A)
1. STK Fototoestel (Samsung 4601685A)
1. STK Papier (4601686A)
1. STK Notitieblok (Kl: zwart, 4601691A)
2 STK Portefeuille (4601692)
1. STK USB-stick (memorykaart 46016961A)
2 STK USB-stick (memorykaart) (Scandisk 4601702A)
1. STK Computer (Asus 4601721A)
1. STK Sigaret (4603231)
1. STK Zak (gripzakje 4600643)
1. STK Kleding (voering 4600644)
1. STK Papier (4600645)
1. PR Schoenen (Kl: bruin 4600622)
1. PR Kleding (sok 4600623)
1. STK Kleding (onderbroek 4600626)
1. STK Kleding (Kl: blauw hemd 4600627)
1. STK Kleding (Polo Shirt 4600628)
2 STK Waardebon (4600635)
1. STK Horloge (Kl: zilverkleurig, Casio MTP-1130, 4602500)
1. STK Computer (Kl: zwart, Acer [nummer 1] , 4601720)
1. STK Papier (4681645)
1. STK Kleding (Kl: wit 4652259)
3 STK Geluidsapparatuur (Maxell dvd 4607702)
3 STK Geluidsapparatuur (Maxell dvd 4607707)
Gelast de teruggave aan AZC Dronten van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. STK Document (4601656A)
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in zaak A (met parketnummer 13-684516-13) onder 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.068,24 (drieduizend achtenzestig euro en vierentwintig cent) ter zake van materiële schade.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-684516-13 onder 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.068,24 (drieduizend achtenzestig euro en vierentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 40 (veertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het in zaak B (met parketnummer 13-659094-14) onder 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van € 2.005,00 (tweeduizend vijf euro) aan immateriële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-659094-14 onder 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
Wijst toe de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met zaaknummer 99-000160-21 en gelast dat het gedeelte van de bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 24 februari 2010 onder parketnummer 22-001457-09 en bij arrest van Amsterdam van 4 mei 2011 onder parketnummer 22-000780-10 opgelegde vrijheidsstraffen dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel wordt ondergaan, te weten: 699 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L. Leenaers, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. K.J. Veenstra, in tegenwoordigheid van
mr. R.L. Vermeulen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
6 november 2020.
Bijlage I – Bewijsmiddelen
Ten aanzien van zaak A onder 2 primair (13Olpe):
Nu de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaat het hof met de navolgende opsomming van de bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, Sv:
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 21 oktober 2020;
2. Een proces-verbaal van aangifte van 19 september 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s A12-A15);
3. Een proces-verbaal van bevindingen aantreffen vuurwapen van 3 oktober 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina’s A34-A35);
4. Een proces-verbaal sporenonderzoek van 10 oktober 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina’s D28-D30);
5. Een verslag, laboratoriumnummer 2013.10.11.059, van het Nederlands Forensisch Instituut van 2 mei 2014, opgemaakt door de NFI-deskundigen [deskundige 1] en [deskundige 2] (doorgenummerde pagina’s A16-A18);
6. Een letselverklaring van 18 september 2013, opgemaakt door [arts 2] , arts bij de spoedeisende hulp van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis te Amsterdam, betreffende [benadeelde 1] (doorgenummerde pagina’s A16-A18);
7. Een brief van 16 november 2015, opgemaakt door [tandarts] , tandarts bij tandartsenpraktijk KT3, betreffende [benadeelde 1] (ongenummerd in map benadeelde partijen).
Ten aanzien van zaak B onder 2 primair (13Putt-1):
8. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 21 oktober 2020. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik zat op de achterbank naast [benadeelde 2] . Ik heb hem een klap gegeven. Hij is naast mij in de auto gestapt om te praten over de tattoo van [medeverdachte 6] .
9. Een proces-verbaal van bevindingen van 6 september 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6] (doorgenummerde pagina’s 10001-10003). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten:
In de woning verklaarde [benadeelde 2] het volgende: Ik ben gestoken in mijn gezicht. Het waren vier gasten, waaronder [medeverdachte 6] (het hof begrijpt: [medeverdachte 6] ). Zij hebben mij meegenomen in een auto. Ik ken die jongens niet. Ik ken alleen [medeverdachte 6] . Hij stond hier voor de deur. Ik moest van hem naar buiten komen. Ik moest in de auto stappen die hier tegenover geparkeerd stond. Ik ben ingestapt. Ik kreeg in de auto een stoot op mijn gezicht. Vervolgens zag ik dat de persoon die voorin zat een demper op een vuurwapen draaide. Ik zag opeens iets glinsteren wat leek op een mes. Opeens voelde ik een schrijnende pijn in mijn gezicht. Ik ben naar huis gerend.
10. Een proces-verbaal van aangifte van 7 september 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] (doorgenummerde pagina’s 10008-10012). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 7 september 2013 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [benadeelde 2]:
Op 6 september 2013 is er een voorval geweest. Die dag kwam ik [medeverdachte 6] op straat tegen. Hij was in het gezelschap van twee andere jongens. Ik heb met [medeverdachte 6] afgesproken dat ik zijn tatoeage op 7 september 2013 zou afmaken. Bij het maken van deze afspraak waren (het hof begrijpt: aanwezig) de twee jongens waar [medeverdachte 6] mee was en mijn buurjongen (het hof begrijpt: [naam 3] ). Hierna ben ik samen met mijn buurjongen naar huis gelopen. Toen ik net binnen was, ging de deurbel. Ik hoorde dat het [medeverdachte 6] was. Toen ik beneden stond, zei [medeverdachte 6] : “Die jongens willen je wat vragen, daar in die auto.” Ik dacht dat dit om een tatoeage ging ofzo. Ik liep naar de auto. NN2 zei: “Stap even in.” Ik stapte in de auto. Ik zag dat er iemand achter het stuur zat die ik nog nooit had gezien. Op de bijrijdersstoel zat NN1 en naast mij zat NN2. Ik zat achter de bestuurder. Ik hoorde dat NN1 in het Engels tegen mij zei: “Je hebt mij gedisrespect.” . Ik zag dat NN1 zijn pistool uit zijn broekzak haalde en een demper erop draaide. Ik voelde dat ik een stoot in mijn gezicht kreeg van NN2 Ik voelde meteen pijn op mijn kaak. Op een gegeven moment zag ik iets glinsteren. Ik zag dat het richting mij kwam. Ik zag dat dit een mes was. Ik kon mijn hoofd nog net draaien, maar ik voelde dat ik wel in mijn gezicht werd geraakt, net onder mijn rechteroog. Ik kon de deur van de auto openmaken. Ik rende naar mijn moeders huis. Ik voelde dat ik bloedde.
11. Een proces-verbaal van verhoor aangever van 20 november 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 8] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s 20001-20005). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 20 november 2013 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [benadeelde 2]:
Ik kwam [medeverdachte 6] toevallig die dag op straat tegen. Het gesprek ging al snel over de tattoo die ik bij hem zou zetten. [medeverdachte 6] en 2 jongens die bij hem waren, NN1 en NN2, liepen op een gegeven moment weg. Ik ben naar mijn moeder gegaan. Op een gegeven moment ging de bel. Mijn moeder heeft de deur geopend. Zij zei dat [medeverdachte 6] voor mij aan de deur was. Ik liep naar beneden. [medeverdachte 6] zegt tegen mij dat die jongens mij nog wat wilden vragen. Ik zag dat er een auto schuin voor de deur stond. Ik zag dat NNI en NN2 in die auto zaten. Het linker achterportier werd geopend. NN2 vroeg of ik even in de auto wilde gaan zitten. Ik stapte in en hij verzocht mij de deur dicht te doen. Ik vroeg wat er hand was dan. NNI antwoordde in het Engels zoiets als: “You disrespected us.Ik zag dat NNI zijn pistool in zijn hand hield. Ik zag dat hij de demper op de loop van het pistool draaide. Ik voelde dat ik een vuistslag kreeg van NN2. Het was een harde klap. Ik kreeg hem op mijn onderlip, ik merkte dat ik bloedde. Ik zag dat NN2 een mes in zijn rechterhand hield. Ik zag dat hij met dit mes stak in mijn richting. Ik werd geraakt in mijn gezicht. Ik voelde het mes door de huid van mijn gezicht gaan. Het kwam net onder mijn oog. Ik zag en voelde wel dat het bloed uit de wond spoot. Op dat moment lukte het mij om de deur te openen. Ik liet mij uit de auto vallen. Ik begon direct te rennen. Ik ben de woning van mijn moeder binnen gegaan.
12. Een proces-verbaal van verhoor aangever van 13 mei 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 8] en [verbalisant 9] (doorgenummerde pagina’s 20018-20019). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten:
Ik heb geluk gehad dat ik het mes op mij af zag komen. De man die naast mij zat op de achterbank van de auto haalde uit met het mes in de richting van mijn hoofd. In een reflex dook ik weg, met mijn hoofd in de richting van de linker achterdeur. Op dat moment raakte hij mij vol met het mes in mijn rechterwang.
13. Een proces-verbaal van 10 december 2014, opgemaakt door mr. [verbalisant 10] , rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 10 december 2014 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [benadeelde 2] :
Die dag kwam er een jongen aan die ik ken als [medeverdachte 6] . [medeverdachte 6] liep daar met twee andere jongens die ik niet kende. Ik riep [medeverdachte 6] omdat ik een nieuw tatoeëer-apparaat had en ik de tattoo dus kon afmaken.
Ik ben naar boven (het hof begrijpt: in de woning van zijn moeder in Amsterdam) gegaan, omdat ik iets wilde eten. Toen ging de bel. Mijn moeder drukte op de knop om de deur te openen en toen hoorde zij de stem van [medeverdachte 6] . Toen ik beneden kwam, zei hij: “Die jongens willen je wat vragen.” Ze zaten op de hoek van de straat in een auto. [medeverdachte 3] zat op de bijrijdersstoel, [verdachte] zat achterin. Ik maakte de deur open om te vragen wat ze wilden. Ik ben in de auto gaan zitten, ook omdat [verdachte] vroeg of ik even kwam zitten. Ik stapte in en ik deed de deur dicht. [medeverdachte 3] zei in het Engels: “Je hebt ons gedisrespect.” Ik draaide mij naar [verdachte] . Hij gaf mij een stoot met zijn vuist op mijn lip. Ik keek verbaasd in de richting van [medeverdachte 3] en toen zag ik dat hij een pistool trok en er een demper op draaide. Ik draaide mij weer naar [verdachte] . Ik zag op dat moment een mes in zijn hand. Ik zag dat hij met zijn rechterhand bovenhands op mij instak. Ik ben onder mijn rechteroog geraakt. Ik heb mijzelf uit de auto gegooid. Ik ben naar huis gerend.
14. Een geschrift, zijnde een letselverklaring van huisarts [arts 1] , van 9 september 2013 (doorgenummerde pagina 10013). Dit geschrift houdt in, zakelijk weergegeven:
Heden zag ik [benadeelde 2] in verband met een 3 cm grote snijwond op het jukbeen rechts. Fraai geapproximeerd met hechtpleisters.
15. Een proces-verbaal van verhoor van 3 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 8] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s 20015-20017). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 2 december 2013 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [naam 3]:
Ik was op 6 september 2013 met mijn vriend [benadeelde 2] . Ik zag [medeverdachte 6] aan komen lopen. Hij was samen met twee mannen. Ik zag en hoorde dat [medeverdachte 6] in gesprek ging met [benadeelde 2] . Er werd gesproken over de tatoeage van [medeverdachte 6] . Op een gegeven moment liepen [medeverdachte 6] en de twee jongens weg. [benadeelde 2] ging naar het huis van zijn moeder. Ik stond op het pleintje ter hoogte van de woning van de moeder van [benadeelde 2] . Ik zag een grijze Peugeot iets verder op in de straat stil staan. Ik zag [medeverdachte 6] aan komen lopen. Hij belde aan bij de woning van de moeder van [benadeelde 2] . Ik zag dat [medeverdachte 6] met [benadeelde 2] naar buiten kwam. Ik zag dat [benadeelde 2] naar de grijze Peugeot liep. Binnen tien minuten zag ik [benadeelde 2] weer. Ik zag dat [benadeelde 2] onder het bloed zat. [benadeelde 2] is naar het huis van zijn moeder gegaan.
16. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 7 september 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 11] en [verbalisant 7] (doorgenummerde pagina’s 30001-30004). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 7 september 2013 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [medeverdachte 6] :
Op 6 september 2013 kwam ik [benadeelde 2] (het hof begrijpt: [benadeelde 2]) tegen. [benadeelde 2] heeft mij in het verleden getatoeëerd. Echter moet hij de tattoo nog afmaken. Ik vroeg hem wanneer hij de tattoo zou afmaken.
17. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 21 november 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 8] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s 20008-20009). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 21 november 2013 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [naam 5] :
Op 6 september 2013 zette [benadeelde 2] een portie bami in de magnetron. Op dat moment werd er aan de deur gebeld. Ik heb de deur geopend en zag dat het [medeverdachte 6] was.
Ten aanzien van zaak C (met parketnummer 13-702895-13) ( [plek 1] ):
18. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 21 oktober 2020. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik was op 24 augustus 2013 inderdaad bij [plek 1] . Ik heb de aangever bedreigd. Ik weet mijn precieze woordkeuze niet meer.
19. Een proces-verbaal van aangifte van 24 augustus 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 12] (doorgenummerde pagina’s A87-A89). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 24 augustus 2013 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [slachtoffer 3]:
Op 24 augustus 2013 was ik aan het werk als beveiliger bij [plek 1] in Amsterdam Zuidoost. Het heet nu [plek 1] . Zo tussen 02.30 en 3.00 uur gebeurde het volgende. De club was vol, dus we hadden hekken voor de ingang gezet zodat mensen er niet meer in konden. Ik stond nog steeds bij de ingang. Op een gegeven moment hoor ik: “Jij, jij, jij. Als je zo blijft doen, ik schiet je door je hoofd heen.” Ik keek om me heen en zag een man op ongeveer 2 meter afstand van mij staan. Hij stond achter het hekwerk. Ik zag dat deze man me aankeek en erg boos keek. Toen hoorde ik deze man zeggen: “Kom, kom naar buiten, ik ga je schieten”. Ik voelde me ernstig bedreigd en vreesde voor mijn leven.
20. Een proces-verbaal van verhoor van 24 augustus 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 12] (doorgenummerde pagina’s A104-A105). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 24 augustus 2013 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [naam 6]:
Op 24 augustus 2013 liep ik naar [plek 1] . Ik zag een groepje mensen voor de ingang staan. Ik herkende mijn collega [slachtoffer 3] . Toen hoorde ik een man roepen: “Fuck you, ik ga je neerschieten”, of woorden van gelijke strekking. Ik zag dat hij daarbij naar [slachtoffer 3] keek. Ik hoorde de man weer roepen: “Fuck you, ik ga je neerschieten”, of woorden van gelijke strekking.
21. Een proces-verbaal van bevindingen van 24 augustus 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 12] (doorgenummerde pagina’s A99-A100). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op 24 augustus 2013 heb ik een onderzoek ingesteld naar mogelijke getuigen. Ik heb gebeld met [getuige] , geboren op [geboortedag 2] 1980, wonende op [adres 9] . Hij verklaarde: “Ik heb gehoord dat een man ‘ik ga je schieten’ heeft geroepen, kennelijk naar [slachtoffer 3] , want ik hoorde hem wat terugroepen."
Ten aanzien van zaak D (met parketnummer 13-659279-14) (13Wakasa):
22. Een proces-verbaal van bevindingen van 8 september 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 13] en [verbalisant 14] (doorgenummerde pagina’s 10003-10005). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten:
Wij bevonden ons op 7 september 2013 omstreeks 22.25 uur op de Karspeldreef in Amsterdam. Portofonisch hoorden wij dat er zojuist een schietpartij had plaatsgevonden op de [adres 2] ter hoogte van perceel [adres 2] (het hof begrijpt in Amsterdam Zuidoost). Ter plaatse zagen wij dat een man op zijn rug lag voor perceel [adres 2] en zagen wij de man op de grond liggen met een ruime hoeveelheid rood kleurige vloeistof die wij ambtshalve herkennen als bloed op de grond rond zijn hoofd. Wij zagen dat in het slot van de voordeur, behorende bij perceel [adres 2] een sleutel gestoken was. Na ongeveer vijftien minuten gereanimeerd te hebben, verzocht het ambulancepersoneel de reanimatie te staken omdat het slachtoffer overleden was.
23. Een schouwverslag van 8 september 2013, opgemaakt door [arts 3] , forensisch arts verbonden aan de GGD Amsterdam (doorgenummerde pagina 10006-10007). Dit verslag houdt onder meer in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de arts:
Cliënt: [slachtoffer 4]
Geboren op: [geboortedag 3] -1982
Plaats overlijden: Amsterdam Zuidoost op de openbare weg
Tekenen van geweld: Een viertal schotwonden zichtbaar bij de schouw. Twee in gelaat rechts en twee in rechter schouder.
Evaluatie: Man overleden na schotwonden in gelaat en schouder
Conclusie: specifieke oorzaak: schot van vuurwapen
Toelichting: van korte afstand kogels afgevuurd
24. Een proces-verbaal identificatie slachtoffer van 13 september 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 15] (doorgenummerde pagina’s 10001-10002). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Ik bevond mij op 12 september 2013 in het Mortuarium van het VU-ziekenhuis in Amsterdam. Daar lag een slachtoffer van een dodelijke schietpartij, genaamd [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedag 3] 1982 te [geboorteplaats 2] in Somalië, opgebaard. De aanwezige vader van het slachtoffer antwoordde op vragen: “Dat is mijn zoon”.
25. Een rapport van 13 september 2013, opgemaakt door dr. [arts 4] , arts en patholoog verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) (doorgenummerde pagina’s 10066-10078). Dit rapport houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van dr. [arts 4] :
Het overlijden van [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedag 3] 1982, wordt verklaard door uitval van hersenstamfuncties ten gevolge van een doorschot door de hals/nek en schedelbasis.
26. Een proces-verbaal sporenonderzoek van 18 september 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 16] en [verbalisant 17] (doorgenummerde pagina’s 10080-10089). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten:
Op 7 september 2013 werd door ons als forensische onderzoekers een onderzoek naar sporen verricht in verband met een doodslag/moord gepleegd op 7 september 2013 bij de toegangsdeur van een woning op het adres [adres 2] te Amsterdam-Zuidoost. Op de bestrating bij het hoofd van het slachtoffer zagen wij een gedeformeerde kogel (AAEW7024NL) liggen. Het betrof een volmantel kogel. In de capuchon ter hoogte van het linker oor van het slachtoffer zagen wij een huls (AAEW7022) liggen van het merk Sellier&Bellot met kaliber 7,65 millimeter. Bij de dorpel van de centrale toegangsdeur, ter hoogte van de linker schoen van het slachtoffer zagen wij een huls (AAEW7021NL) liggen van het zelfde merk en kaliber als de andere huls. Ter hoogte van de dorpel van het boxcomplex zagen wij een kogel (AAEW7023NL) en een huls (AAEW7020NL) liggen wederom was de huls van het zelfde merk en kaliber. In het hout van boxdeur 210 zat een projectiel (AAEW7025NL).
27. Een rapport van 7 oktober 2013, opgemaakt door W. Kerkhoff, verbonden aan het NFI (doorgenummerde pagina’s 10154-10163). Dit rapport houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de deskundige:
De hulzen (AAEW7020NL, AAEW7021NL, AAEW7022NL) en de kogels (AAEW7023NL, AAEW7024NL en AAEW7025NL) zijn opgenomen in de Landelijke Verzameling Kogels en Hulzen (LVKH) van het NFI onder nummer 7768.
28. Een proces-verbaal sporenonderzoek van 7 oktober 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 18] en [verbalisant 19] (doorgenummerde pagina’s D15-D17). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten:
Op 3 oktober 2013 werd een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een vermoedelijke poging tot straatroof, gepleegd op 18 september 2013. Tijdens het onderzoek werd door ons het navolgende bevonden en waargenomen. De vindplaats van het vuurwapen bevond zich in de bosschages direct grenzend aan het trottoir gelegen aan de rijbaan van de Kruislaan, vlak voor de bocht naar de Rozenburglaan (het hof begrijpt: te Amsterdam). Het vuurwapen betrof een zilverkleurig pistool met een zwartkleurige slede en zwartkleurige kolfplaten. Het patroonmagazijn was nog aanwezig in het pistool. Er bleken zeven patronen van het kaliber 7.65 mm in het patroonmagazijn te zitten. De volgende sporen/stukken van overtuiging werden in het belang van de bewijsvoering en/of het nader onderzoek veiliggesteld.
Volgnummer 1
Object: vuurwapen (pistool)
Merk/type: Walther Pp
Kaliber: 7.65
SIN: AAGI3643NL
29. Een rapport van 7 januari 2014, opgemaakt door ing. [deskundige 3] onder verantwoorde-lijkheid van ing. [deskundige 4] (doorgenummerde pagina’s 10170-10176). Dit rapport houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de deskundige:
SIN Omschrijving SVO’s zoals op aanvraag
AAGI3643NL Vuurwapen Walther PP 7,65
Tijdens het vergelijkend (het hof begrijpt: onderzoek) tussen de sporen in de proefhulzen en proefkogels uit pistool (AAGI3643NL) enerzijds en die in de munitiedelen in het actieve bestand van de LVKH anderzijds, werden kenmerkende overeenkomsten waargenomen met drie hulzen en drie kogels die opgenomen zijn onder het nummer 7768. Deze hulzen en kogels zijn veiliggesteld na een schietincident met slachtoffer in Amsterdam op 7 september 2013.
Conclusie:
Er kan een relatie worden aangetoond tussen het ingestuurde vuurwapen (AAGI3643NL) en de munitiedelen opgenomen in de LVKH onder het nummer 7768.
Hulzen:
Voor het pistool (AAGI3643NL), kaliber 7,65 mm Browning merk FEG model PA-63 enerzijds en de drie hulzen LVKH 7768 anderzijds, zijn de volgende hypothesen beschouwd:
Hypothese 1: de hulzen zijn verschoten met het pistool
Hypothese 2: de hulzen zijn verschoten met een ander vuurwapen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als het pistool.
De bevindingen van het vergelijkend hulsonderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is, dan wanneer hypothese 2 juist is.
Kogels:
Voor het pistool (AAGI3643NL) enerzijds en de drie kogels LVKH 7768 anderzijds, zijn de volgende hypothesen beschouwd:
Hypothese 3: de kogels zijn afgevuurd uit de loop van het pistool
Hypothese 4: de kogels zijn afgevuurd uit de loop van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als de loop van het pistool.
De bevindingen van het vergelijkend kogelonderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese 3 juist is, dan wanneer hypothese 4 juist is.
30. Een proces-verbaal van bevindingen van 8 juli 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 20] (doorgenummerde pagina’s 10702 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Uit onderschepte gesprekken in onderzoek 13Taberka is gebleken dat [medeverdachte 3] en [verdachte] op 3 september 2013 een telefoongesprek voeren. [medeverdachte 3] vraagt aan [verdachte] in versluierde taal vermoedelijk naar een vuurwapen met een demper. Daarnaast wordt er gezegd dat het ‘vuil” is. In het criminele milieu wordt hier veelal mee bedoeld dat het wapen gebruikt is bij het plegen van strafbare feiten. In dit gesprek wordt onder andere het volgende gezegd:
3 september 2013 om 21:21:56
L = [medeverdachte 3]
J= [verdachte]
L: Ehmm, dat ene ding, dat ding dat je erop zet, als je het brengt, je hoort het toch niet he?
J: Je hoort het, je hoort het low (laag).
L: Low (laag)?
J: Ja, je hoort het wel, maar laag.
L: Ja, die is goed.
J: Ehmm
L: Maar kan ik, kan ik, kan ik, kan ik ermee dansen of alleen maar mee rondlopen en terugkomen. Of kan ik echt ermee dansen
J: Het is vuil, het is heel erg vuil.
L: Dat maakt niets uit
J: Dan is het goed je kan ermee rondlopen.
L: Alleen maar om te gebruiken, als ik het kan gebruiken is het goed.
J: Ja, je kan het gebruiken.
L: Als je tegen mij zou zeggen om het NIET te gebruiken zal ik het zeker niet gebruiken
J. Broer, gebruik dat klote ding (lachend).
L: Maar je weet het, ik hou ervan om eerst te vragen, je weet het nooit.
J: Je moet/je kan/gebruik het man.
31. Een geschrift, te weten een weergave van een tapgesprek van 3 september 2013 om 21.51.56 uur (doorgenummerde pagina’s 11805 e.v.). Dit geschrift houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven in:
Beller: [telefoonnummer 2] ( [medeverdachte 3] , het hof begrijpt: [medeverdachte 3] )
Gebelde: [telefoonnummer 4] ( [verdachte] )
[verdachte] wordt gebeld door [medeverdachte 3]
: Zie ik je morgen.
[verdachte] : Ja vriend.
: Man… maar ik heb dat ding nodig.
[verdachte] : Wie moet je ....opsluiten.
: Wat zeg je? nee, ik heb dat ding morgen zelfs nodig.
[verdachte] : Dat is goed, het komt goed.
32. Een geschrift, te weten een weergave van een tapgesprek van 4 september 2013 om 12.52.47 uur (doorgenummerde pagina’s 11808 e.v.). Dit geschrift houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven in:
Beller: [telefoonnummer 2] ( [medeverdachte 3] : het hof begrijpt: [medeverdachte 3] )
Gebelde: [telefoonnummer 4] ( [verdachte] )
[medeverdachte 3] : Ga ik je straks zien, ik ga nu douchen.
[verdachte] : Is goed, nu zit ik in Noord. We kunnen in de stad afspreken.
[medeverdachte 3] : We kunnen in de stad afspreken. Ik moet namelijk daar een paar mensen ontmoeten. We kunnen daar effe zitten en bijpraten weet je.
[medeverdachte 3] : Maar heb je wel voldoende eieren voor dat ding?
[verdachte] : Voldoende broer.
[medeverdachte 3] : Wat zeg je?
[verdachte] : Veeeeel broer.
[medeverdachte 3] : Oke, kaki (super), kaki, ik heb dat ding nodig.
[medeverdachte 3] : We kunnen bij de Dam of zo ontmoeten, ik zal je twintig minuten voordat ik daar ben bellen.
[verdachte] : Is goed.
[medeverdachte 3] : Je heb er geen moeite mee om met dat ding rond te lopen.
[verdachte] : Nee ik heb dat ding bij me.
[medeverdachte 3] : Is goed dan.
33. Een geschrift, te weten een weergave van een tapgesprek van 4 september 2013 om 15.50.44 uur (doorgenummerde pagina 11811). Dit geschrift houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven in:
Beller: [telefoonnummer 2] ( [medeverdachte 3] : het hof begrijpt: [medeverdachte 3] )
Gebelde: [telefoonnummer 4] ( [verdachte] )
[verdachte] : Ik kom er aan, we zijn net vertrokken.
[medeverdachte 3] : Is goed, heb je het?
[verdachte] : Uhum uhum (ja ja)
[medeverdachte 3] : Klaar. Ik wacht op je, ik ben nu met mijn chickie.
34. Een geschrift, te weten een weergave van een tapgesprek van 4 september 2013 om 16.05.32 uur (doorgenummerde pagina’s 11812 e.v.). Dit geschrift houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven in:
Beller: [telefoonnummer 2] ( [medeverdachte 3] : het hof begrijpt: [medeverdachte 3] )
Gebelde: [telefoonnummer 4] ( [verdachte] )
[verdachte] : Ik ben onderweg.
[medeverdachte 3] : Is dat zo?
[verdachte] : Ja man. Ik ben met de bus.
[medeverdachte 3] : Oke, oke, oke broeder. Moet ik naar je toe komen, of moet ik hier op je wachten?
[verdachte] : Maar ik het andere stuk/deel ook nodig, ik heb alleen maar een stuk/deel.
[verdachte] : lk moet dat nog ophalen.
[medeverdachte 3] : Wat moet je nog doen?
[verdachte] : Wacht, je moet eventjes wachten, als ik daar ben zal ik je bijpraten.
35. Een proces-verbaal van bevindingen van 25 november 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 21] (doorgenummerde pagina’s 10226-10229). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Uit onderzoek naar onderschepte telecommunicatie rondom het schietincident [adres 2] d.d. 7 september 2013 is gebleken dat de telefoon van [verdachte] ( [telefoonnummer 1] , hierna # [telefoonnummer 1] ) tussen 22:08 uur en 22:16 uur gebruik maakt van de telefoonmast op de locatie [adres 5] te Amsterdam. Tussen 22:16 en 23:27 uur is er geen telecommunicatie-verkeer met het nummer geregistreerd. Na 23:17 maakt de telefoon van [verdachte] gebruik van de telefoonmasten op de locaties [adres 3] , [adres 6] en [adres 7] .
[medeverdachte 3] gebruikt het nummer [telefoonnummer 2] (hierna # [telefoonnummer 2] ).
Uit de historische printgegevens bleek dat de telecommunicatiemiddelen van [verdachte] en [medeverdachte 3] voor en na het schietincident op [adres 2] instraalden op zendmasten zeer dicht in de buurt van de Plaats Delict.
- Het telecommunicatienummer [telefoonnummer 5] had contact met het nummer # [telefoonnummer 2] op 7 september 2013 te 20:18 uur, paallokatie [adres 10] te Amsterdam
- Het telecommunicatienummer # [telefoonnummer 2] had contact met [website] op 8 september (het hof begrijpt: 2013) te 00:09 uur, paallokatie [adres 3] te Amsterdam
- Het telcommunicatienummer # [telefoonnummer 1] had contact met het telecommunicatienummer [telefoonnummer 6] op 7 september 2013 te 22:07 uur, paallokatie [adres 5] te Amsterdam
- Het telecommunicatienummer # [telefoonnummer 1] , had contact met het telecommunicatie-nummer [telefoonnummer 7] op 7 september 2013 te 20:22 uur, paallokatie [adres 4] te Amsterdam
- Het telecommunicatienummer # [telefoonnummer 1] had contact met het telecommunicatienummer [telefoonnummer 8] op 7 september 2013, te 20:22 uur, paallokatie [adres 3] te Amsterdam.
36. Een proces-verbaal van bevindingen van 12 juni 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 21] (doorgenummerde pagina’s 10476-10481). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op 13 december 2013 is [medeverdachte 3] aangehouden in een Suzuki Swift met kenteken [kenteken] . In het voertuig werd het volgende goed in beslag genomen (goednummer: 4665690): Samsung telefoon, simkaartnummer [telefoonnummer 3] . Uit analyse van historische print-gegevens bleek dat het telefoonnummer [telefoonnummer 3] (hierna # [telefoonnummer 3] ) op 7 september 2013 te 21:39 uur, 21:40 uur, 21:41 uur, 21:45 uur uitpeilde op een mast gelegen aan de [adres 6] in Amsterdam Zuidoost en om 21:57 uur uitpeilde op een mast gelegen aan de [adres 3] te Amsterdam Zuidoost. Deze laatste locatie ligt op korte afstand van de plaats delict [adres 2] . Op 8 september 2013 om 1:30 uur peilde de telefoon uit op de [adres 7] in Amsterdam Zuidoost
37. De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3] , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 12 maart 2018, De verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb op 4 september 2013 een wapen, munitie en een geluidsdemper ontvangen. Het klopt dat de politie foto’s van dat wapen met die demper op mijn telefoon heeft aan-getroffen. Die foto’s zijn met mijn telefoontoestel gemaakt op 4, 6 en 14 september 2013. Ik had het wapen op die dagen in mijn bezit.
38. Een proces-verbaal van vergelijkend foto onderzoek vuurwapen van 3 januari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 22] (pagina 10256 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Ik heb een vergelijkend onderzoek verricht tussen de foto’s, die zijn veiliggesteld uit de telefoon van [medeverdachte 3] en de foto’s, die zijn gemaakt ten behoeve van het wapenrapport van 10 oktober 2013.
De vraagstelling luidde: “Is het vuurwapen dat is te zien op de foto’s uit de telefoon van [medeverdachte 3] mogelijk hetzelfde vuurwapen dat op 3 oktober 2013 door de politie in beslag is genomen en volledig beschreven en gefotografeerd is in het proces-verbaal van wapenonderzoek op 10 oktober 2013.” (zoals opgenomen in bewijsmiddel 4)
Alle foto’s werden digitaal aangeleverd. Ten behoeve van dit vergelijkend onderzoek heb ik gebruik gemaakt van een fotobewerkingsprogramma. Voor dit onderzoek heb ik hoofdzakelijk de zoomfunctie, contrastverbetering, kleurverbetering en de optie knippen gebruikt.
Ik zag dat op alle foto’s een tweekleurig (zwart/zilver) vuurwapen was afgebeeld. Op de foto’s uit de telefoon van verdachte [medeverdachte 3] was een geluiddemper te zien. Omdat er geen geluiddemper bij de inbeslagneming van het vuurwapen aanwezig was, is de geluiddemper niet meegenomen in dit vergelijkend onderzoek.
Onderzoek linkerzijde van het vuurwapen:
Nadat ik foto 1 (uit de telefoon van de verdachte [medeverdachte 3] ) had ingezoomd zag ik aan de linkerzijde het serienummer [nummer 2] . Tevens zag ik dat het merkteken boven de trekker beschadigd (weggekrast) was. Deze krasbeschadigingen hadden een karakteristieke vorm. Op de foto van de linkerzijde van het vuurwapen uit het wapenrapport zag ik het serienummer [nummer 2] . Verder zag ik dat het merkteken boven de trekker beschadigd was (weggekrast). Deze krasbeschadigingen hadden een karakteristieke vorm en kwamen exact overeen met de krasbeschadigingen die te zien waren op de foto’s, afkomstig uit de telefoon verdachte.
Onderzoek rechterzijde 1 onderzijde van het vuurwapen:
Aan de onderzijde van het vuurwapen nabij de monding van de loop zag ik een ovaalvormige
beschadiging/slijtage. Op de foto van de rechterzijde van het vuurwapen uit het wapenrapport zag ik aan de onderzijde van het vuurwapen nabij de monding van de loop een ovaalvormige beschadiging/slijtage. Ik zag dat de beschadiging/slijtage aan de onderzijde van het vuurwapen op de aangeleverde foto’s op exact dezelfde locatie bevonden en dat zij nagenoeg dezelfde vorm hadden.
Gezien mijn bevindingen en in het bijzonder de overeenkomsten in de karakteristieke vorm van de krasbeschadigingen en de overeenkomsten van het serienummer, acht ik met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat op alle foto’s het vuurwapen is afgebeeld dat op 3 oktober 2013 door de politie in beslag is genomen.
39. Een geschrift, te weten een weergave van een tapgesprek van 8 september 2013 om 19:14 uur, zijnde een uitgaand gesprek van [medeverdachte 3] met NN6393 (doorgenummerde pagina’s 12146-12150).
NN6393: je heb me nooit laten weten dat je het bericht ontvangen hebt. Je zei (opmerking vertaler: [medeverdachte 3] dus) dat je gisterenavond in een….ntv “hit and run” stemming was.
[medeverdachte 3] : ehmm
(…)
[medeverdachte 3] : in de late avonduren beantwoord ik geen enkel berichten omdat ik weer wat werk te doen heb/had, want gisterenavond… (wordt onderbroken)
40. Een proces-verbaal bevindingen van 7 april 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 23] (doorgenummerde pagina’s 10230-10255). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Ten tijde dat het dodelijk schietincident op 7 september 2013 op [adres 2] in Amsterdam plaatsvond, werden gesprekken opgenomen en uitgeluisterd. Het nummer [telefoonnummer 2] is van [medeverdachte 3] . [verdachte] maakt gebruik van nummer [telefoonnummer 4] .
[naam 4] maakt gebruik van het nummer [telefoonnummer 9]
Pag 10246/10247:
Gesprek 6 september 2013 om 20:00:12 uur
[naam 4] (het hof begrijpt hier en hierna: [naam 4]): Hoe is het broer?
[verdachte]: Rustig man. Ey ik heb die dingen van je nodig. Die ijzer
(…)
Pag 10250:
Gesprek 7 september 2013 om 10:50:43 uur
SMS bericht van verdachte aan [telefoonnummer 10]
“Ey leen me je piece voor vandaag 38”
Gesprek 7 september 2013 om 19:12:53 uur
Gesprek tussen verdachte ([verdachte]) en gebruiker nummer [telefoonnummer 9] ( [naam 4] )
[naam 4] : Ben je bij mij in de straat
[verdachte]: huh?
[naam 4] : ben je bij ons daarzo?
[verdachte]: ja man.
[naam 4] : ik ben rustig voor de deur
[verdachte]: oke. Bel aan ja
Gesprek 7 september 2013 om 19:17:56 uur
Gesprek tussen verdachte ([verdachte]) en gebruiker [telefoonnummer 9] ( [naam 4] )
[naam 4] : (ntv)
[verdachte]: oke brada, no spang. Kom kom kom kom
Pag 10251:
Gesprek 7 september 2013 om 21:44:05 uur
[verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) wordt gebeld door [verdachte] .
[verdachte] zet [medeverdachte 3] aan de lijn in het gesprek met [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte geeft de telefoon over aan [medeverdachte 3] voor het gesprek met [verdachte]):
(…)
[medeverdachte 3] : er is iets goeds te doen, begrijp je
[verdachte] : is goed, is goed?
[medeverdachte 3] : iets heel goeds om te doen.
Pag 10253
Gesprek 7 september 2013 om 23:20:00 uur
[naam 1] (het hof begrijpt: [naam 1] , verder [naam 1]) wordt gebeld door [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte, verder [verdachte])
[naam 1]: Waar ben je vraag ik je
[verdachte]: ik ben in de Bijlmer
[naam 1]: Want bij wie ben jij dan?
[verdachte]: (…) Ik ben bij [medeverdachte 3] , dat is het
41. Een proces-verbaal bevindingen van 12 maart 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 24] (doorgenummerde pagina’s 10869-10897, in het bijzonder pagina 10278). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
De verdachte [medeverdachte 3] voerde gesprekken met een tweetal Franse nummers. Een daarvan is nummer [telefoonnummer 11] . Op 13 augustus 2014 om 11:35 belt [medeverdachte 3] uit met dit nummer, in gebruik bij (het hof begrijpt:) zijn moeder.
[medeverdachte 3] : Vandaag moet ik naar de rechtbank voor een moordzaak. Ik heb het dossier van de moord gezien, ze hebben niet veel tegen mij.
Ze verdenken me met iemand, maar ze kunnen niet echt weten wie de persoon heeft
gedood, of ik dat ben of dat het mijn man (gabber) is die het gedaan heeft.
42. Een proces-verbaal bevindingen van 12 maart 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 24] (doorgenummerde pagina’s 10276-10288, in het bijzonder pagina 10278). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Er is onderzoek verricht naar de historische WhatsApp gesprekken uit de telefoon van [medeverdachte 3] met nummer # [telefoonnummer 2] . Een van de gebruikers waar [medeverdachte 3] WhatsApp contact mee heeft maakt gebruik van nummer [telefoonnummer 12] . De gebruiker van dit nummer is geïdentificeerd als [naam 1] . Op 8 september 2013 om 13:47 uur vindt het volgende WhatsApp gesprek plaats:
[naam 1] : “nee ik ga naar mijn ex”|
[medeverdachte 3] : “wat”
[naam 1] : “met mijn zus” “ja” “net als jouw broer”
[medeverdachte 3] : “ga je nu naar jouw ex-vriendje”
[naam 1] : “wat hij doet, kan ik ook doen”
En om 13:49 uur:
[medeverdachte 3] : “ als je dat doet hebben jij en ik een serieus probleem”, “geloof me”, “hij (het hof begrijpt: de verdachte) doet geen shit met geen meisje”
[naam 1] : “liegen”
[medeverdachte 3] : “met geld zijn we mee bezig voor jou”
43. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 21 oktober 2020. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Met “piece” in het gesprek van 7 september 2013 bedoel ik een vuurwapen.
=========================================================================
[…]