Einde inhoudsopgave
RvdW 2020/24
Aanwezigheidsrecht verdachte, art. 6 EVRM. Afwijzing aanhoudingsverzoek. De rechter kan het verzoek reeds — dat wil zeggen: zonder dat wordt overgegaan tot een afweging tussen alle bij aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting betrokken belangen — afwijzen op de grond dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is (vgl. HR 16 oktober 2018, NJ 2019/285, m.nt. Mevis). Het oordeel dat de aangevoerde omstandigheid niet aannemelijk is geworden, is gelet op het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep niet onbegrijpelijk.
HR 26-11-2019, ECLI:NL:HR:2019:1856
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
26 november 2019
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, M.J. Borgers, A.E.M. Röttgering
- Zaaknummer
18/01113
- Conclusie
A-G mr. E.J. Hofstee
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2019:1856, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑11‑2019
ECLI:NL:PHR:2019:906, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑10‑2019
Essentie
Aanwezigheidsrecht verdachte, art. 6 EVRM. Afwijzing aanhoudingsverzoek. De rechter kan het verzoek reeds — dat wil zeggen: zonder dat wordt overgegaan tot een afweging tussen alle bij aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting betrokken belangen — afwijzen op de grond dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is (vgl. HR 16 oktober 2018, NJ 2019/285, m.nt. Mevis). Het oordeel dat de aangevoerde omstandigheid niet aannemelijk is geworden, is gelet op het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep niet onbegrijpelijk.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/01113 ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.