Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/2.6.4.1
2.6.4.1 Beperking renteaftrek voor financiële dienstverleningslichamen
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS592213:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Art. 8c ziet ook op royalty’s ter zake van samenhangende rechtsverhoudingen. Gelet op het kader van dit onderzoek beperk ik mij hier echter tot rentestromen.
Art. 8c moet worden bezien in samenhang met het besluit van 30 maart 2001, nr. IFZ 2001/294, BNB 2001/285. In dit besluit gaf de staatssecretaris al aan wetgeving te overwegen op het punt van de verrekening van buitenlandse bronbelasting bij financiële dienstverleningslichamen binnen concernverband zonder reële aanwezigheid in Nederland. Het besluit betrof het (al dan niet) verstrekken van zekerheid vooraf aan bepaalde financiële dienstverleningslichamen. Tevens wordt in dit besluit aangegeven in welke situaties de Nederlandse fiscus overgaat tot het informeren van de belastingautoriteiten van de verdragspartners over de relevante feiten en omstandigheden in verband met een financieel dienstverleningslichaam (doorstroomvennootschap).
Vergelijk MvT, TK, 2001-2002, 28 034, blz. 23 en Nota navv, TK 2001-2002, 28 034, blz. 49.
Nota navv, TK 2001-2002, 28 034, blz. 49. Het is echter de vraag of dit terecht is. Immers, als een belastingplichtige over een aanzienlijk eigen vermogen beschikt, dan zal bijvoorbeeld de bank zich ten dele (kunnen) verhalen op dit eigen vermogen van belastingplichtige. Ingevolge art. 7:855, lid 1, BW is de borg (de garant staande moeder) niet gehouden tot nakoming, voordat de hoofdschuldenaar (belastingplichtige) in zijn verbintenis is tekortgeschoten. In beginsel kan de dochter echter in ieder geval ten dele zelf aan haar verplichtingen voldoen vanwege haar eigen vermogen. Ik zie de garantiefunctie van de moeder dan ook eerder aan de uitleenkant. Immers, indien belastingplichtige geld uitleent aan een concernvennootschap, dan loopt hij in beginsel risico. Indien de moedermaatschappij garant staat voor deze concernvennootschap loopt niet belastingplichtige het risico, maar de moedervennootschap. In zo’n situatie kan mijns inziens (onder voorwaarden) worden gesteld, dat er geen sprake is van een reëel risico voor de belastingplichtige.
Per 1 januari 2002 is art. 8c opgenomen in de Wet Vpb 1969. Deze regeling ziet in beginsel op vennootschappen die zich binnen een concern bezighouden met het in- en doorlenen van gelden of het ontvangen en doorbetalen van royalty’s (de zogeheten doorstroomvennootschappen). Deze bepaling regelt onder meer dat bij het vaststellen van de winst de binnen een concern ontvangen en betaalde renten ter zake van rechtens dan wel in feite direct of indirect samenhangende geldleningen buiten aanmerking blijven, indien de belastingplichtige per saldo geen reële risico’s loopt met betrekking tot die geldleningen.1 Indien als gevolg van art. 8c, lid 1 de ontvangen en betaalde rente bij het bepalen van de winst buiten aanmerking blijft, betekent dit niet dat deze doorstroomvennootschap in het geheel geen belasting behoeft te betalen in Nederland. In art. 8c, lid 3 is namelijk bepaald dat (ongeacht art. 8, lid 1) deze vennootschap in de heffing wordt betrokken voor de door haar verrichte door-stroomactiviteiten.
Art. 8c voorkomt dat financiële dienstverleningslichamen die geen enkel reëel risico lopen en slechts als intermediair fungeren, buitenlandse bronbelasting kunnen verrekenen die drukt op bepaalde renteontvangsten. Door de rente niet tot de Nederlandse belastinggrondslag te rekenen, is de buitenlandse bronbelasting niet verrekenbaar in Nederland. Voorts is, voor het land waar de rentebetaler is gevestigd, de kwalificatie van de renteontvanger (uiteindelijk gerechtigde of niet) veelal van belang om de omvang van het heffingsrecht te bepalen. De bronstaat mag doorgaans immers slechts een in het verdrag opgenomen (gereduceerd) percentage heffen. Met de invoering van art. 8c heeft de staatssecretaris mede oog gehad voor het ondervangen van de schadelijke gevolgen van bepaalde doorstroomactiviteiten voor verdragspartners van Nederland.2
Voor de beantwoording van de vraag of de doorstroomvennootschap reëel risico loopt, moet worden gekeken naar onder meer debiteurenrisico’s (voor wiens rekening komt het gevaar van betalingsonmacht van de debiteur), valutarisico’s en renterisico’s. Indien uitsluitend operationele risico’s – zoals schade aan kantoorinrichting en schade in de personele sfeer (zieke werknemers) – worden gelopen, is er volgens de wetgever in beginsel geen sprake van reële risico’s ter zake van samenhangende geldleningen of rechtsverhoudingen.3 In art. 8c, lid 2 is een safe haven opgenomen ten aanzien van het antwoord op de vraag wanneer een belastingplichtige reële risico’s loopt. Van een reëel risico met betrekking tot samenhangende leningen is sprake, indien het eigen vermogen dat passend is om de risico’s te dekken ten minste het laagste bedraagt van de volgende bedragen:
1% van het bedrag van de uitstaande geldleningen; of
€ 2.000.000.
Het enkel hebben van voldoende eigen vermogen is overigens onvoldoende om te slagen voor de reële risicotoets. Belastingplichtige dient met dit eigen vermogen daadwerkelijk risico te lopen; dit vermogen moet in voorkomende gevallen worden aangesproken. Indien een moedervennootschap volledig garant staat voor de door de belastingplichtige aangegane verplichtingen is geen sprake van het lopen van reële risico’s.4
Zoals uit art. 8c, lid 1, aanhef en onderdeel a blijkt, wordt renteaftrek niet toegestaan in bepaalde situaties. Art. 8c is daarmee in beginsel een renteaftrekbeperkende maatregel. Gezien het specifieke karakter van de regeling en het feit dat de bepaling meer is gericht op het beperken van de verrekening van bronheffing en dat de bepaling voor een belangrijk deel in het leven is geroepen met het oog op het ondervangen van schadelijke gevolgen van bepaalde doorstroomactiviteiten voor verdragspartners van Nederland, wordt deze renteaftrekbeperking in dit onderzoek niet nader behandeld.