Renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting
Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/2.7:2.7 Voorlopige indeling nader te onderzoeken renteaftrekbeperkingen
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/2.7
2.7 Voorlopige indeling nader te onderzoeken renteaftrekbeperkingen
Documentgegevens:
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS587438:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Uit paragraaf 2.6 blijkt dat rente, om uiteenlopende redenen, lang niet altijd in mindering kan komen op de winst. Het bepalen of rente al dan niet aftrekbaar is, is daarom niet eenvoudig. De aftrekbeperkingen zijn namelijk verspreid over een aantal wetsartikelen en zijn onderwerp geweest van verschillende juridische procedures. Omwille van het bewaren van het overzicht heb ik daarom de nader te onderzoeken aftrekbeperkingen ingedeeld in drie categorieën. Elke categorie bestaat uit aftrekbeperkingen die qua aard en strekking met elkaar overeenkomen. Nadat ik de onderscheidenlijke aftrekbeperkingen heb onderzocht, vervolmaak ik deze categorisering in hoofdstuk 7. De categorieën worden dan nader geduid en het overzicht wordt verder uitgebreid met niet nader onderzochte aftrekbeperkingen.
De eerste categorie bestaat uit aftrekbeperkingen die te maken hebben met het hybride karakter van een lening. Binnen deze categorie is het nog mogelijk een verdere onderverdeling te maken. De eerste subcategorie wordt gevormd door de drie uitzonderingen die de Hoge Raad formuleerde in BNB 1988/217, te weten de schijnhandeling, de deelnemerschapslening en de bodemlozeputlening. In deze gevallen wordt renteaftrek niet toegestaan, omdat de civielrechtelijke lening te veel lijkt op kapitaal of mogelijk wordt geherkwalificeerd tot kapitaal. Tot deze eerste categorie reken ik, als tweede subcategorie, ook art. 10, lid 1, onderdeel d. Door deze bepaling is immers rente ter zake van een geldlening niet aftrekbaar, indien de lening onder zodanige voorwaarden is aangegaan dat deze feitelijk functioneert als eigen vermogen. Deze bepaling lijkt daarmee op de uitzonderingsgevallen van BNB 1988/217. In hoofdstuk 3 ga ik nader in op BNB 1988/217 en de aldaar geformuleerde uitzonderingen. Vervolgens besteed ik in hoofdstuk 4 aandacht aan de hybride leningwetgeving. In hoofdstuk 5 voer ik de secundaire toetsing uit voor de in BNB 1988/217 geformuleerde uitzonderingen, evenals voor art. 10, lid 1, onderdeel d c.s. In hoofdstuk 6 onderzoek ik de categorie aftrekbeperkingen die kwalificeren als de wettelijke maatregelen tegen winstdrainage; art. 10a, lid 1 en 2, art. 14a, lid 8, art. 14b, lid 6 en art. 15ad Wet. In dit hoofdstuk behandel ik tevens de arresten die hebben geleid tot de totstandkoming van deze artikelen, zoals HR 20 september 1995, BNB 1996/5 (het Plc.-arrest). Het laatste renteaftrekverbod dat in dit onderzoek centraal staat, is opgenomen in art. 10d (thin capitalisation). Dit aftrekverbod wordt nader onderzocht in hoofdstuk 6. Hierbij besteed ik ook aandacht aan de ‘voorloper’ van art. 10d, te weten art. 13, lid 1.