Prod. 11 bij het cassatieverzoekschrift.
HR, 19-04-2019, nr. 18/05554
ECLI:NL:HR:2019:635, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-04-2019
- Zaaknummer
18/05554
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:635, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 19‑04‑2019; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:193, Contrair
ECLI:NL:PHR:2019:193, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑02‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:635, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 27‑12‑2018
- Vindplaatsen
GZR-Updates.nl 2019-0105
Uitspraak 19‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Wet Bopz. Machtiging tot voortgezet verblijf. Schending hoor en wederhoor; art. 19 Rv. Moet geneeskundige verklaring niet alleen worden ondertekend door geneesheer-directeur, maar ook door psychiater die de betrokkene heeft onderzocht? Art. 16 lid 1 Wet Bopz. HR 1 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3536 en HR 11 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2533.
Partij(en)
19 april 2019
Eerste Kamer
18/05554
TT/ABG
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene] ,verblijvende te [verblijfplaats] ,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE BIJ HET ARRONDISSEMENTSPARKET OOST-NEDERLAND,
VERWEERDER in cassatie, niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 341840 FZRK 18 2240 van de rechtbank Gelderland van 24 september 2018.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing naar de rechtbank Gelderland.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht een machtiging tot voortgezet verblijf te verlenen ten aanzien van betrokkene. Betrokkene verbleef toen in een psychiatrisch ziekenhuis.
(ii) Bij het verzoekschrift was onder meer een geneeskundige verklaring gevoegd van de geneesheer-directeur, die betrokkene kort tevoren met het oog op een zodanige machtiging heeft laten onderzoeken door een niet bij de behandeling betrokken psychiater.
(iii) De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld in aanwezigheid van betrokkene, zijn advocaat, de behandelaar en de persoonlijk begeleider. De advocaat heeft aangevoerd dat het verzoek moet worden afgewezen omdat de geneeskundige verklaring niet is ondertekend door de hiervoor onder (ii) bedoelde psychiater, maar slechts door de geneesheer-directeur. De rechtbank heeft vervolgens de behandelaar verzocht om toezending van een “aanvullend stuk” aan de rechtbank en de advocaat.
(iv) De geneesheer-directeur heeft bij brief van 20 september 2018 onder meer het volgende aan de rechtbank geschreven:
“(…) Via de behandelend gedragskundige heb ik vernomen dat u binnen twee dagen een handtekening van de onderzoekende psychiater verlangt, zonder welke anders geen toekennende beschikking zou volgen. (…)
Art. 16 lid 1 Wet Bopz bepaalt dat de geneesheer-directeur degene is die bevoegd is de geneeskundige verklaring te ondertekenen; het onderzoek mag uitgevoerd worden door een onafhankelijk psychiater, maar in alle gevallen dient de geneesheer-directeur te ondertekenen. In de Wet Bopz staat bij een aantal machtigingen dat ook de psychiater die de patiënt heeft onderzocht moet tekenen, zoals bij een voorwaardelijke machtiging en een zelfbindingsmachtiging. Als die handtekening vereist is wordt dat expliciet in de wet beschreven. Daar is hier geen sprake van.
Om bovengenoemde redenen en om geen precedentwerking te scheppen, ben ik niet voornemens om aan uw verzoek te voldoen en verzoek ik u de gevraagde machtiging te verlenen.”
3.2
De rechtbank heeft de verzochte machtiging verleend en heeft daartoe, voor zover thans van belang, het volgende overwogen:
“De rechtbank onderschrijft het standpunt van de geneesheer-directeur, verwoord in zijn brief van 20 september 2018 dat – voor het onderhavige verzoek – niet is geboden dat de geneeskundige verklaring door de beoordelend psychiater wordt ondertekend. Artikel 16 lid 1 van de Wet [Bopz] spreekt in dit verband enkel over de handtekening van de geneesheer-directeur als vereiste. Het verweer van de advocaat wordt gepasseerd.”
3.3.1
Onderdeel I van het middel klaagt dat de rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden door haar oordeel te baseren op de brief van de geneesheer-directeur van 20 september 2018 (zie hiervoor in 3.1 onder (iv)), die uitsluitend aan de rechtbank is gezonden en niet ter kennis van betrokkene of zijn advocaat is gebracht, zodat zij geen gelegenheid hebben gehad op de inhoud ervan te reageren.
3.3.2
Het onderdeel is gegrond. Uit de gedingstukken blijkt niet dat aan betrokkene en zijn advocaat de gelegenheid is geboden om kennis te nemen van de brief van de geneesheer-directeur van 20 september 2018 en op de inhoud daarvan te reageren. Nu de rechtbank blijkens haar beschikking die brief ten grondslag heeft gelegd aan haar beslissing, is sprake van schending van het in art. 19 Rv neergelegde beginsel van hoor en wederhoor. Het onderdeel kan echter bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden, omdat het mede op de brief gebaseerde oordeel van de rechtbank een zuiver rechtsoordeel is. Dit rechtsoordeel is juist, zoals volgt uit hetgeen hierna in 3.3.4 wordt overwogen.
3.3.3
Onderdeel II is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de geneeskundige verklaring als bedoeld in art. 16 lid 1 Wet Bopz niet door de beoordelend psychiater behoeft te zijn ondertekend, maar alleen door de geneesheer-directeur. Volgens het onderdeel is het belangrijk zeker te weten wie de auteur van de geneeskundige verklaring is, en is het van belang dat degene die het onderzoek werkelijk heeft gedaan, daarvan ook doet blijken door middel van het ondertekenen van de geneeskundige verklaring.
3.3.4
Ingevolge art. 16 lid 1 Wet Bopz moet bij een verzoek om een machtiging tot voortgezet verblijf een verklaring worden overgelegd van de geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis waarin de betrokkene is opgenomen. Volgens vaste rechtspraak moet aan de verklaring de eis worden gesteld dat deze door de geneesheer-directeur zelf wordt ondertekend, zodat blijkt van zijn instemming met en aanvaarding van zijn verantwoordelijkheid voor de inhoud van de verklaring (zie onder meer HR 1 juni 2007, ECLI:NL:PHR:2007:BA3536, rov. 3.3, en HR 11 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2533, rov. 3.4). Anders dan het onderdeel betoogt, is niet vereist dat de geneeskundige verklaring (mede) wordt ondertekend door de psychiater die de betrokkene met het oog op de verzochte machtiging heeft onderzocht (vgl. de conclusie van de Advocaat-Generaal, ECLI:NL:HR:2009:BG9912, onder 2.4). Het onderdeel faalt derhalve.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op 19 april 2019.
Conclusie 15‑02‑2019
Inhoudsindicatie
Wet Bopz. Machtiging tot voortgezet verblijf. Schending hoor en wederhoor; art. 19 Rv. Moet geneeskundige verklaring niet alleen worden ondertekend door geneesheer-directeur, maar ook door psychiater die de betrokkene heeft onderzocht? Art. 16 lid 1 Wet Bopz. HR 1 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3536 en HR 11 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2533.
Partij(en)
Zaaknr: 18/05554 mr. F.F. Langemeijer
Zitting: 15 februari 2019 Conclusie inzake:
[betrokkene]
tegen
Officier van Justitie Oost-Nederland
In deze Bopz-zaak heeft de geneesheer-directeur het onderzoek ten behoeve van de geneeskundige verklaring door een niet bij de behandeling betrokken psychiater laten uitvoeren. Had deze psychiater de verklaring moeten medeondertekenen? Verder is er een klacht over schending van hoor en wederhoor.
1. Feiten en procesverloop
1.1
Bij verzoekschrift van 23 augustus 2018, op dezelfde datum ter griffie ingekomen, heeft de officier van justitie aan de rechtbank Gelderland verzocht een machtiging te verlenen tot voortgezet verblijf van verzoeker tot cassatie (geb. 1989, hierna: betrokkene) in een psychiatrisch ziekenhuis. Betrokkene verbleef toen in het psychiatrisch ziekenhuis Trajectum Berkelland de Oever te Rekken krachtens een machtiging tot voortgezet verblijf met einddatum 29 september 2018. Bij het verzoekschrift was onder meer een verklaring d.d. 22 augustus 2018 gevoegd van de geneesheer-directeur, die betrokkene met het oog hierop kort tevoren heeft laten onderzoeken door de niet bij de behandeling betrokken psychiater [betrokkene 1] .
1.2
Op 18 september 2018 heeft de rechtbank het verzoek mondeling behandeld in aanwezigheid van betrokkene en zijn advocaat, alsmede de behandelaar en de persoonlijk begeleider van betrokkene. Bij die gelegenheid heeft de advocaat aangevoerd dat het verzoek moet worden afgewezen omdat de geneeskundige verklaring niet door psychiater [betrokkene 1] , maar slechts door de geneesheer-directeur is ondertekend. Naar aanleiding van dit verweer heeft de rechtbank de behandelaar gevraagd om toezending van “een aanvullend stuk” aan de advocaat en de rechtbank. De rechtbank bepaalde dat “de uitspraak volgt nadat het aanvullende stuk de rechtbank heeft bereikt”. Vervolgens heeft de geneesheer-directeur in een brief van 20 september 2018 aan de rechtbank geschreven:
“(…) Via de behandelend gedragskundige heb ik vernomen dat u binnen twee dagen een handtekening van de onderzoekende psychiater verlangt, zonder welke anders geen toekennende beschikking zou volgen. (…)
Art. 16 lid 1 Wet Bopz bepaalt dat de geneesheer-directeur degene is die bevoegd is de geneeskundige verklaring te ondertekenen; het onderzoek mag uitgevoerd worden door een onafhankelijk psychiater, maar in alle gevallen dient de geneesheer-directeur te ondertekenen. In de wet Bopz staat bij een aantal machtigingen dat ook de psychiater die de patiënt heeft onderzocht moet tekenen, zoals bij een voorwaardelijke machtiging en een zelfbindingsmachtiging. Als die handtekening vereist is wordt dat expliciet in de wet beschreven. Daar is hier geen sprake van.
Om bovengenoemde redenen en om geen precedentwerking te scheppen, ben ik niet voornemens om aan uw verzoek te voldoen en verzoek ik u de gevraagde machtiging te verlenen.”1.
1.3
De rechtbank heeft op 24 september 2018 mondeling uitspraak gedaan en de verzochte nieuwe machtiging verleend, met een looptijd tot en met 17 september 2019. Deze beslissing is schriftelijk vastgelegd in een beschikking waarin de rechtbank, voor zover hier van belang, overwoog:
“De rechtbank onderschrijft het standpunt van de geneesheer-directeur, verwoord in zijn brief van 20 september 2018 dat – voor het onderhavige verzoek – niet is geboden dat de geneeskundige verklaring door de beoordelend psychiater wordt ondertekend. Artikel 16 lid 1 van de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen spreekt in dit verband enkel over de handtekening van de geneesheer-directeur als vereiste. Het verweer van de advocaat wordt gepasseerd.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat betrokkene sprake is van een verstandelijke beperking, verslavingsproblematiek, een ernstige gedragsstoornis.”
1.4
Namens betrokkene is – tijdig2.– beroep in cassatie ingesteld tegen deze beschikking. In cassatie is geen verweerschrift ingediend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Onderdeel I klaagt dat de rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden door haar beslissing op de brief van de geneesheer-directeur van 20 september 2018 (hiervoor onder 1.3 aangehaald) te baseren, zonder betrokkene en zijn advocaat in de gelegenheid te stellen op dat stuk te reageren.
2.2
De klacht slaagt. Uit de beschikking en de processtukken blijkt niet dat betrokkene en/of zijn advocaat kennis hebben kunnen nemen van de brief van de geneesheer-directeur van 20 september 2018 en dat zij in de gelegenheid zijn gesteld daarop te reageren. Aangezien de rechtbank zijn beslissing mede op die brief heeft gebaseerd, is de beschikking tot stand gekomen in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor, zoals dat mede tot uitdrukking komt in art. 19 Rv en art. 8 lid 9 Wet Bopz3..
2.3
Onderdeel II richt een rechts- en motiveringsklacht tegen de overweging van de rechtbank dat, wat betreft de ondertekening van de geneeskundige verklaring, art. 16 lid 1 Wet Bopz enkel spreekt over de handtekening van de geneesheer-directeur als vereiste. Volgens de klacht stelt de wet nergens de eis van een handtekening van de geneesheer-directeur.
Als de handtekening ontbreekt van de arts die het onderzoek heeft gedaan, is er volgens de klacht geen zekerheid dat die arts ook werkelijk de geneeskundige verklaring heeft opgesteld. Bovendien is deze arts mede verantwoordelijk voor de beslissing over vrijheidsbeneming omdat hij daarvoor gegevens heeft aangedragen.
2.4
Bij een verzoek tot verlening van een machtiging tot voortgezet verblijf moet op grond van art. 16 lid 1 (in verbinding met lid 4) Wet Bopz worden overgelegd “een verklaring van de geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis waarin de betrokkene is opgenomen”. De ratio hiervan is dat de geneesheer-directeur verantwoordelijkheid draagt voor de gang van zaken in het ziekenhuis en dat een eenduidige beoordeling per ziekenhuis wenselijk is4.. De Hoge Raad heeft kort na de inwerkingtreding van de Wet Bopz uitgemaakt dat aan de verklaring wel de eis moet worden gesteld “dat deze door de geneesheer-directeur zelf wordt ondertekend ten blijke van zijn instemming met en verantwoordelijkheid voor de inhoud van de verklaring, maar is er geen grond voor het stellen van de eis dat het aan de verklaring ten grondslag liggende onderzoek door de geneesheer-directeur persoonlijk wordt verricht”5..
2.5
Tot de wet in 2002 werd gewijzigd, was het mogelijk dat het onderzoek werd verricht door een geneesheer-directeur die ook de behandelaar van betrokkene was6.. Volgens de huidige regeling laat de geneesheer-directeur de betrokkene onderzoeken door een psychiater die niet bij de behandeling was betrokken. Indien de geneesheer-directeur bevoegd psychiater is en niet bij de behandeling betrokken, kan hij ook ervoor kiezen het onderzoek zelf te verrichten (art. 5 lid 1, tweede volzin, Wet Bopz, van overeenkomstige toepassing verklaard in art. 16 lid 2 Wet Bopz). Daarmee is volgens de parlementaire toelichting gegarandeerd dat het onderzoek wordt verricht door een psychiater die niet bij de behandeling is betrokken, terwijl de verantwoordelijkheid van de geneesheer-directeur gehandhaafd blijft7.. In zijn beschikking van 1 juni 2007 heeft de Hoge Raad herhaald dat het doel van ondertekening van de verklaring door de geneesheer-directeur is dat daarmee blijkt van zijn instemming met en aanvaarding van verantwoordelijkheid voor de inhoud daarvan8..
2.6
In zijn Bopz-commentaar schrijft Dijkers dat niet is vereist dat als de geneesheer-directeur het onderzoek door een ander doet verrichten, die ander de verklaring mede-ondertekent, hoewel allerminst verboden is dat anderen mede ondertekenen9.. Dat volstaan kan worden met handtekening van de geneesheer-directeur volgt m.i. ook uit de hiervoor besproken bedoeling: de eindverantwoordelijkheid van de geneesheer-directeur voor de verklaring te handhaven10.. De vraag of vereist is dat de psychiater die de betrokkene heeft onderzocht de verklaring mede-ondertekent is bovendien in de rechtspraak van de Hoge Raad aan bod gekomen. In alinea 2.4 van haar conclusie voor de beschikking van 27 februari 2009 heeft A-G Wesseling-van Gent die vraag ontkennend beantwoord, waarna de Hoge Raad het cassatieberoep met toepassing van art. 81 RO heeft verworpen11..
2.7
De slotsom is dat onderdeel II faalt.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing naar de rechtbank Gelderland.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
plv.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑02‑2019
Het verzoekschrift is op 27 december 2018 ter griffie ingekomen als fax-kopie; het door een advocaat bij de Hoge Raad ondertekende origineel is ingekomen op 28 december 2018. Dit is binnen de termijn voor het instellen van cassatieberoep aangezien bij besluit van 24 oktober 2016 (Stcrt. 2016, nr. 58653) 24 december 2018 gelijk is gesteld met een algemeen erkende feestdag als bedoeld in art. 3 lid 1 Algemene termijnenwet.
Zie o.m. HR 7 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1275, JGZ 2017/4 m.nt. W.J.A.M. Dijkers; HR 7 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2263 (rov. 5.2); A.I.M. van Mierlo, T&C Rv, art. 19 Rv, aant. 2.c en 5.
Kamerstukken II, 1979-1980, 11 270, nr. 12, blz. 43, aangehaald in o.m. HR 1 juli1994, NJ 1994/720. Zie ook de conclusie (onder 2.2) voor HR 11 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2533, JVGGZ 2015/37, W. Dijkers, SDU-Commentaar, art. 5 Wet Bopz. aant. C.1.6 en art. 16 Wet Bopz, aant. C.2.1, en P. Vlaardingerbroek, T&C Gezondheidsrecht, art. 16 Wet Bopz, aant. 2.
HR 1 juli 1994, NJ 1994/720, rov. 3.2. Voorts is in HR 1 juli 1994, NJ 1994/723 m.nt. J. de Boer, rov. 3.2 geoordeeld dat het opstellen van de geneeskundige verklaring ook aan een aan het psychiatrisch ziekenhuis verbonden arts mag worden overgelaten. De verklaring moet wel door de geneesheer-directeur zelf zijn ondertekend. In dezelfde zin HR 11 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2533, JVGGZ 2015/37, rov. 3.4.
Wet van 22 juni 2000, Stb. 292, inwtr. 1 februari 2002.
Kamerstukken II, 1998-1999, 26 527, nr. 3, blz. 2 (MvT).
HR 1 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3536, BJ 2007/34 m.nt. W. Dijkers, rov. 3.3.
W. Dijkers, SDU-Commentaar, art. 5 Wet Bopz, aant. C.3.1.3.1. In zijn noot onder NJ 1994/723 (onder b) concludeert De Boer uit HR 1 juli 1994, NJ 1994/720, rov. 3.2, dat er geen bezwaar is tegen medeondertekening van de verklaring van de geneesheer-directeur. Volgens R.B.M. Keurentjes en R.H. Zuijderhoudt, De geneesheer-directeur (2007), blz. 22, verdient het aanbeveling de psychiater die het onderzoek heeft verricht zijn handtekening te laten zetten onder de geneeskundige verklaring, naast die van de geneesheer-directeur.
Vgl. HR 3 oktober 1997, NJ 1998/33, rov. 3.3: “Indien de verklaring door de geneesheer-directeur ten blijke van zijn instemming met en verantwoordelijkheid voor de inhoud ervan is ondertekend, moet ervan worden uitgegaan dat hij zich ervan heeft overtuigd dat de inhoud berust op deugdelijk onderzoek door een hem bekende, aan het psychiatrisch ziekenhuis verbonden arts.”In het op grond van het besluit administratieve bepaling Bopz vastgestelde modelformulier voor een geneeskundige verklaring ex art. 16 lid 1 Wet Bopz wordt ervan uitgegaan dat alleen de geneesheer-directeur die verklaring ondertekent, zie bijlage 2 bij de Regeling vaststellen modellen Bopz. Zie daarover nader W. Dijkers, SDU-Commentaar, art. 5 Wet Bopz, aant. C.3.2.
ECLI:NL:HR:2009:BG9912, BJ 2009/19. Zie ook Rechtbank Amsterdam 1 juli 2002, ECLI:NL:RBAMS:2002:AS7774, BJ 2002/47.
Beroepschrift 27‑12‑2018
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen
[verzoeker], wonende te [woonplaats], te dezer zake te Den Haag woonplaats kiezende aan de Riouwstraat 131, ten kantore van de advocate bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. G.E.M. Later, die door verzoeker als zodanig wordt aangewezen om voor hem in dit rechtsgeding op te treden en die het verzoekschrift voor verzoeker ondertekent en indient en daartoe door verzoeker bepaaldelijk is gemachtigd;
- 1.
Bij beschikking van 24 september 2018 onder nummer 341840 FZRK 18 2240 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, een machtiging verleend tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis tot en met 17 september 2019. Die beschikking met het verzoek van 23 augustus 2018 met uittreksel curatele- en bewindregister en verzoek van het bureau van de eerste geneeskundige van [verblijfplaats] en de brief van de geneesheer-directeur van [verblijfplaats] van 22 augustus 2018, de geneeskundige verklaring van 22 augustus 2018, het zorgplan, de aantekeningen rechterlijke machtiging, de incidentenlijst, gegevens justitiële informatie dienst, verzoek politiemutaties (zonder reactie), het proces-verbaal van de zitting van 18 september 2018 alsmede de nadere brief van de geneesheer-directeur van 20 september 2018 legt verzoeker hierbij over.
- 2.
Verzoeker kan zich met de onderhavige beschikking van 24 september 2018 niet verenigen en stelt daarvan bij deze — derhalve tijdig — beroep in kassatie in onder aanvoering van het navolgende:
Middel van kassatie
Schending van het recht althans verzuim van vormen waarvan niet inachtneming nietigheid medebrengt, aangezien de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, ten aanzien van het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis van 23 augustus 2018, heeft overwogen, zoals in de beschikking van 24 september 2018 staat omschreven, welke overwegingen en beslissingen als hier herhaald en overgenomen dienen te worden beschouwd, zulks ten onrechte om de navolgende redenen.
I.
Naar uit de bestreden beschikking blijkt heeft de rechtbank met betrekking tot de geneeskundige verklaring het volgende overwogen:
‘De rechtbank onderschrijft het standpunt van de geneesheer-directeur, verwoord in zijn brief van 20 september 2018 dat — voor het onderhavige verzoek — niet is geboden dat de geneeskundige verklaring door de beoordelend psychiater wordt ondertekend. Artikel 16 lid 1 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen spreekt in dit verband enkel over de handtekening van de geneesheer-directeur als vereiste. Het verweer van de advocaat wordt gepasseerd..’
waarbij de rechtbank naar de mening van verzoeker voorbij gaat aan het recht op hoor en wederhoor als bedoeld in artikel 19 Rv, nu niet blijkt dat de rechtbank verzoeker in de gelegenheid heeft gesteld te reageren op de inhoud van de brief van de geneesheer-directeur alvorens te beslissen.
Uit voormelde overweging blijkt dat de rechtbank de inhoud van de brief gebruikt heeft voor de beslissing, die na de behandeling van het verzoek is toegestuurd zonder dat de rechtbank verzoeker via zijn advocaat in de gelegenheid heeft gesteld op dat document te reageren, hetwelk in strijd is met het in artikel 19 Rv. neergelegde beginsel van hoor en wederhoor.
De rechtbank heeft ook niet gemotiveerd waarom aan verzoeker de gelegenheid is ontnomen om op die brief te reageren alvorens gebruik gemaakt is van het standpunt verdedigd in die brief voor de beslissing over een vrijheidsberoving van verzoeker voor de duur van een jaar. De beslistermijn verliep op 20 september 2018, op welke dag de geneesheer-directeur zijn brief via de email aan de rechtbank zond, maar de rechtbank heeft niet alleen de brief niet aan verzoekers advocaat gezonden voor een reactie, maar ook niet op die dag beslist.
Verzoeker verwijst naar de beslissing van uw hoge raad van 2 november 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2944) waar de advocaat ter zitting had aangevoerd dat de wettelijke aantekeningen als bedoeld in artikel 37a Wet Bopz niet waren overgelegd en had de rechtbank medegedeeld dat die aantekeningen zo snel mogelijk naar de rechtbank gestuurd moesten worden. Ook in die zaak bleek niet dat de advocaat de gelegenheid was geboden om op die aantekeningen te reageren.
In casu heeft de advocaat geklaagd over het ontbreken van een handtekening door de onderzoekende arts en heeft de rechtbank gevraagd om een aanvullend stuk , welk stuk in de vorm van de brief van voormelde geneesheer-directeur is toegezonden, welke brief in de beschikking is verwerkt zonder dat verzoekers advocaat de gelegenheid heeft gekregen zich daarover uit te laten, in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor.
II.
Naar uit de bestreden beschikking blijkt heeft de rechtbank met betrekking tot het verweer van de advocaat van verzoeker dat de geneeskundige verklaring niet ondertekend is door de psychiater die het onderzoek zou hebben gedaan, maar alleen door de geneesheer-directeur, overwogen zoals hiervoor is geciteerd, ten onrechte, nu de wet weliswaar spreekt over een geneeskundige verklaring van de geneesheer directeur maar artikel 16 lid 1 van de Wet Bopz nergens melding maakt van een handtekening van de geneesheer-directeur als vereiste, althans is het onbegrijpelijk dat de rechtbank aldus overweegt, althans heeft de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waar in de wet die handtekening van de geneesheer-directeur te vinden is, en waarom er niet (ook) een handtekening van de onderzoekende psychiater onder de verklaring zou moeten staan, gelet op de verantwoordelijkheid van de onderzoekende psychiater in relatie tot een vrijheidsberoving die gevraagd is voor de duur van maximaal een jaar.
Artikel 16 lid 2 Wet Bopz verwijst naar artikel 5 eerste lid, tweede volzin, artikel 5 derde lid derde volzin en artikel 14 Wet Bopz. Weliswaar wordt de verklaring onder verantwoordelijkheid van de geneesheer-directeur uitgebracht en zal om die reden de handtekening van de geneesheer-directeur onder de verklaring vermeld staan , maar als die niet is ondertekend door de arts die het onderzoek heeft gedaan , is er geen zekerheid dat die arts ook werkelijk de auteur is van de tekst in de geneeskundige verklaring.
Het is belangrijk te weten wie de auteur van de verklaring is, mede ook — in casu — gelet op het gegeven dat in het zorgplan staat vermeld op pagina 3 :
‘..De psychiater is verantwoordelijk voor het psychiatrisch beleid. Er zijn momenteel geen ziektebeelden waarvoor je wordt behandeld door de psychiater.. ’,
terwijl in de geneeskundige verklaring wordt geschreven dat verzoeker onder meer lijdt aan een chronische psychiatrische aandoening.
Er worden in die geneeskundige verklaring bij psychiatrisch onderzoek sub 3c — waarin gevraagd wordt aan de onderzoeker om de diagnose aan te kruisen — diverse stoornissen aangekruist, te weten nr. 1 (stoornissen tot uiting komend in de kindertijd/adolescentie), nr. 16 (ernstige gedragsstoornissen) en nr.17 (verstandelijke handicap).
Maar sub 3d vermeldt de onderzoeker:
‘..Betrokkene lijdt aan een chronische psychiatrische aandoening en ernstige gedragsproblemen. Deze zijn sinds de kinderjaren aanwezig en het is niet de verwachting dat het functioneren van betrokkene naar een acceptabel niveau zal komen. Middels structuur en begeleiding zal gepast gedrag moeten inslijten, voor zover betrokkene hiervoor gemotiveerd is. Daarnaast is er sprake van chronische verslavingsproblematiek. Betrokkene geeft aan dat hij cannabis zal blijven gebruiken.
Hij wordt in zijn motivatie tot gedragsverandering gehinderd door zijn beperkte ziekte en probleembesef..’
Die chronische verslavingsproblematiek — in de vorm van bijvoorbeeld nr. 5 in de geneeskundige verklaring, stoornissen door gebruik aan middelen — wordt niet aangekruist bij de diagnose sub 3c.
In het zorgplan op pagina 4 wordt eveneens vermeld:
‘..Omdat jij bekend bent met cannabisgebruik en jij hier behandeling volgt t.a.v. je verslaving. Tevens heeft jouw cannabisgebruik een negatieve invloed op jouw gezondheid..’
Ook overigens lijkt de verslavingsproblematiek een rode draad in de stukken, maar wordt niet als zodanig geduid bij de stoornissen/diagnose in de geneeskundige verklaring. Wel komt voornamelijk het cannabisgebruik voor bij de behandeling ter zitting van de rechtbank op 18 september 2018 blijkens het proces-verbaal.
De rechtbank overweegt in de beschikking ook met betrekking tot de stoornis:
‘..dat bij betrokkene sprake is van een verstandelijke beperking, verslavingsproblematiek, een ernstige gedragsstoornis..’
Maar in de geneeskundige verklaring wordt stoornissen door gebruik van middelen niet opgenomen bij de diagnose, maar wel een chronische psychiatrische aandoening terwijl er volgens het zorgplan geen ziektebeelden zijn waarvoor hij door een psychiater behandeld wordt.
In de wet wordt aangegeven wie een verklaring mag opstellen. Dat kan een onafhankelijke psychiater zijn of de geneesheer-directeur die voor het onderzoek een onafhankelijk psychiater kan inschakelen.
Uw hoge raad heeft in het verleden beslist dat de geneesheer-directeur — die de verklaring tekende waarbij het onderzoek door een ander was gedaan — kon ondertekenen zelfs zonder kennis te nemen van de inhoud.
In de huidige tijd die bol staat van nep nieuws lijkt het van belang dat degeen die het onderzoek werkelijk heeft gedaan daarvan ook kond doet door middel van het zetten van een handtekening, temeer nu de geneesheer-directeur zelfs blind mag tekenen.
Nu tekent de geneesheer-directeur op 22 augustus 2018, terwijl zelfs niet blijkt wanneer het onderzoek heeft plaats gevonden.
De psychiater die het onderzoek heeft gedaan moet geacht worden — mede — verantwoordelijk te zijn, als degeen die gegevens aandraagt, voor de beslissing van de rechtbank waarbij gelegitimeerd wordt dat verzoeker nog een jaar langer van zijn vrijheid beroofd mag worden.
Uit de brief van de geneesheer-directeur [geneesheer-directeur] blijkt dat hij niet voornemens is de psychiater die het onderzoek zou hebben gedaan die verklaring ook te laten tekenen mede om geen precedentwerking te scheppen.
Naar de mening van verzoeker getuigt het alleen maar van een correcte afhandeling van het verzoek om verzoeker voor een jaar langer van zijn vrijheid te beroven als degeen die het onderzoek heeft gedaan dat ook bekrachtigt via een handtekening. Het voorkomen van precedentwerking lijkt juist in deze tijd geen goede reden om het niet te laten doen.
dat verzoeker meent dat op grond van de bovenstaande middelen de beschikking voor vernietiging in aanmerking komt;
dat verzoeker procedeert onder toevoeging nr. 3KE9665 van 14 november 2018, van welk toevoegingsbewijs kopie hierbij wordt overgelegd;
Weshalve
Het de Hoge Raad der Nederlanden moge behagen te vernietigen de beschikking van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen van 24 september 2018 met zodanige beschikking als Uw Hoge Raad in goede justitie zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
Den Haag, 27 december 2018
mr. G.E.M. Later
advocaat