Zie de aan het proces-verbaal van de terechtzitting bij het hof van 18 mei 2017 gehechte pleitaantekeningen van mr. B.E.J. Torny, p. 1 – 13.
HR, 12-03-2019, nr. 17/02999
ECLI:NL:HR:2019:333
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-03-2019
- Zaaknummer
17/02999
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:333, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑03‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:59
ECLI:NL:PHR:2019:59, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑01‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:333
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Meerdere overtredingen van de Opiumwet. Klacht over de motivering van de bewezenverklaring van een van de feiten (medeplegen van het handelen in heroïne en cocaïne) en over de afwijzing van voorwaardelijke getuigenverzoeken. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
12 maart 2019
Strafkamer
nr. S 17/02999
ABO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 1 juni 2017, nummer 21/004275-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.E.J. Torny, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 maart 2019.
Conclusie 22‑01‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie plv. AG. Art. 6 EVRM. Klachten inzake a) het gebruik van belastende verklaringen van niet door de verdediging gehoorde getuigen, waarop volgens het middel de bewezenverklaring in beslissende mate is gebaseerd en b) de afwijzing van een voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuigen en verbalisanten. Strekt tot verwerping van het beroep.
Nr. 17/02999 Zitting: 22 januari 2019 (bij vervroeging) | Mr. D.J.M.W. Paridaens Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft bij arrest van 1 juni 2017 het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 14 juli 2016 onder vervanging van de door de rechtbank opgenomen bewijsmiddelen bevestigd. De rechtbank had de verdachte veroordeeld ter zake van ‘de voortgezette handeling van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd en opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd en medeplegen van de voortgezette handeling van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd en medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd’ tot een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte heeft mr. B.E.J. Torny, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt over de bewezenverklaring van het (medeplegen van) het handelen in heroïne en cocaïne in de periode van 2014 tot en met 8 april 2016, althans over de motivering daarvan.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in het jaar 2014 en het jaar 2015, te Drachten, in de gemeente Smallingerland, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne elk telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
en
hij in het jaar 2016, tot en met 8 april 2016, te Drachten, in de gemeente Smallingerland, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne elk telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.”
5. De bewezenverklaring rust op de (13) bewijsmiddelen als in het arrest genoemd. Voorts heeft het hof overwegingen met betrekking tot de betrouwbaarheid van het bewijs, alsmede overwegingen met betrekking tot het bewijs opgenomen in zijn arrest.
6. De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep – kort samengevat – aangevoerd dat de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] onbetrouwbaar zijn en derhalve niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Nu het dossier geen, althans onvoldoende steunbewijs bevat, dient de verdachte dan ook te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, aldus de verdediging. Voorts heeft de verdediging, indien het hof toch tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit zou komen, een voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuigen gedaan.1.
7. Het hof heeft, voor zover relevant voor de beoordeling van het middel, hieromtrent het volgende overwogen (vetgedrukt in het origineel):
“Algemene overwegingen
Het hof ziet geen aanleiding de raadsvrouw te volgen in haar verweren waarin zij de betrouwbaarheid van de belastende verklaringen betwist. De hierna als bewijsmiddelen opgenomen verklaringen komen op hoofdlijnen overeen en ondersteunen elkaar waar het gaat om verdachtes (mede)daderschap. Naast deze overeenkomsten, verklaren meerdere getuigen over opvallende details, zoals het vervoer per bus en verdachtes regelmatige aanwezigheid bij coffeeshop [A] te Drachten. Deze verklaringen ondersteunen elkaar en worden ondersteund door andere categorieën bewijsmiddelen waaruit verdachtes daderschap volgt, zoals de aanhouding van verdachte in de woning van medeverdachte [getuige 4] en de in de telefoon van medeverdachte Van der Hoek aangetroffen verdachte belastende correspondentie. Het hof ziet derhalve geen aanleiding te veronderstellen dat de getuigen verklaren over een ander dan verdachte.
Daarnaast ziet het hof in enkele specifieke opmerkingen van de raadsvrouw aanleiding om met betrekking tot de verklaringen van getuige [getuige 3] , [getuige 2] en [getuige 5] aanvullend het navolgende te overwegen.
[getuige 3]
De raadsvrouw heeft gesteld dat uit het ontbreken van de aan getuige [getuige 3] getoonde foto afgeleid moet worden dat niet blijkt dat zij het over verdachte heeft.
Nu verbalisanten hebben gerelateerd dat zij getuige [getuige 3] een foto van verdachte hebben getoond, deelt het hof de conclusie van de raadsvrouw niet. Het enkel ontbreken van de foto doet hier niet aan af. Het dossier geeft in dit kader geen enkele aanleiding te veronderstellen dat de onjuiste foto zou zijn getoond.
[getuige 2]
Met de raadsvrouw en de advocaat-generaal constateert het hof dat de op 10 april 2016 gelegde verklaring van [getuige 2] niet door hem is ondertekend. Het ontbreken van deze handtekening doet echter geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring, temeer nu deze wel door de verhorend verbalisant op ambtsbelofte is ondertekend. [getuige 2] ’s verklaring bevat voorts geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat hetgeen hij verklaard heeft onjuist zou zijn. Integendeel, [getuige 2] heeft zelfs expliciet verklaard dat hij niet bang is dat zijn verklaring niet zou kloppen.
[getuige 5]
Ten aanzien van de door getuige [getuige 5] afgelegde verklaringen heeft de raadsvrouw twee bezwaren naar voren gebracht. Het eerste is dat de [door, D.P.] op 21 juni 2014 afgelegde verklaring niet is ondertekend, zodat deze reeds daarom niet voor het bewijs gebezigd kan worden. Ten tweede heeft de raadsvrouw gewezen op de andersluidende verklaring van [getuige 5] bij de raadsheer-commissaris, hetgeen voorgaande verklaringen onbetrouwbaar zou maken.
Getuige [getuige 5] heeft op 21 juni 2014 twee verklaringen afgelegd, waarvan de eerste niet ondertekend is. De tweede verklaring – waarin hij verdachte heeft herkend van een aan hem getoonde foto als zijnde de [verdachte] uit Groningen waar hij eerder over heeft verklaard – is ondertekend door zowel getuige [getuige 5] als de verhorend verbalisant. Het enkel ontbreken van handtekeningen onder een verklaring maakt de inhoud van die verklaring niet zonder meer onjuist of onbetrouwbaar. Het hof ziet hierin dan ook geen reden om deze verklaring ter zijde te schuiven, zij het dat de niet ondertekende verklaring een schriftelijk bescheid in de zin van artikel 344 lid 1 sub 5 van het Wetboek van Strafvordering is.
Evenmin ziet het hof in de andersluidende verklaring zoals afgelegd bij de raadsheer-commissaris aanleiding om [getuige 5] zijn eerdere verklaringen als onbetrouwbaar aan te merken. De getuige is bij de raadsheer-commissaris meermalen gewezen op het feit dat hij eerdere verklaringen heeft afgelegd waarin hij verdachte heeft aangewezen als – kort gezegd – drugsdealer. In reactie op de delen uit zijn eerdere verklaringen die hem worden voorgehouden, geeft hij aan dat alles klopt, behalve voor zover het om verdachtes daderschap gaat. Gevraagd naar deze opvallende inconsistentie, weet de getuige geen eenduidige, logische of samenhangende verklaring te geven. Nu [getuige 5] nadere verklaring eveneens op geen enkele wijze steun vindt in het dossier – hetgeen op meerdere onderdelen wel het geval is ten aanzien van [getuige 5] eerdere verklaringen – hecht het hof geen waarde aan de inhoud van de bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring.
Conclusie
Het hof ziet in hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd, noch anderszins aanleiding om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de als bewijs te gebruiken verklaringen, de daarin opgenomen opmerkingen van de verbalisanten, dan wel de opgemaakte processen-verbaal van bevindingen, te twijfelen. Het hof verwerpt dan ook de door de raadsvrouw gevoerde verweren.”2.
8. In de kern klaagt het middel dat verdachtes recht op een eerlijk proces op grond van art. 6 EVRM is geschonden nu de bewezenverklaring in ‘beslissende mate” is gestoeld op betwiste getuigenverklaringen, terwijl de inhoud daarvan uitdrukkelijk is betwist, de verdediging niet in de gelegenheid is gesteld om deze getuigen te horen3., van voldoende steunbewijs geen sprake is en ook geen compenserende maatregelen zijn geboden.
9. Bij de beoordeling van het middel stel ik het volgende voorop. De voor een verdachte belastende verklaring van een niet door de verdediging ondervraagde getuige, kan niet zonder meer het enige of beslissende (“sole or decisive”) bewijsmateriaal vormen. Art. 6 EVRM staat echter niet in de weg aan het gebruik voor het bewijs van een de verdachte belastende verklaring van een niet door de verdediging ondervraagde getuige indien “die verklaring in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen".4.Slechts indien voldoende steunbewijs ontbreekt, is compensatie geboden voor het ontbreken van de mogelijkheid tot ondervraging van de betreffende getuige.5.Zijn compenserende factoren aanwezig, waaronder de mogelijkheid om de betrouwbaarheid van de verklaring te beoordelen, dan hoeft van een schending van art. 6 EVRM geen sprake te zijn.
10. Daarnaast is voor de beoordeling van het middel van belang dat indien de verdediging een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt heeft ingenomen met betrekking tot de betrouwbaarheid van een getuigenverklaring, van de feitenrechter wordt verlangd dat hij hierop reageert. Daarmee wordt de vrijheid van de rechter die over de feiten oordeelt niet gewijzigd, maar het brengt wel mee dat hij zijn beslissing hieromtrent nader dient te motiveren.6.Daarbij merk ik op dat ten aanzien van het begrip betrouwbaarheid noch in de wet, noch in de jurisprudentie uitdrukkelijke criteria worden geformuleerd aan de hand waarvan die betrouwbaarheid nader zou moeten worden getoetst. De rechter wordt geheel vrijgelaten in de waardering van de betrouwbaarheid en de bewijswaarde die aan een individuele getuigenverklaring wordt toegekend.7.
11. Terug naar het onderhavige geval. De voor de verdachte belastende verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] , zijn gebezigd als bewijsmiddel 4 ( [getuige 1] ), bewijsmiddel 5 ( [getuige 2] ), bewijsmiddel 7 ( [getuige 3] ), bewijsmiddel 8 ( [getuige 4] ) en bewijsmiddelen 1, 2 en 6 ( [getuige 5] ). Voorts heeft het hof als bewijsmiddelen opgenomen het relaas van verbalisanten dat zij de verdachte meerdere malen hebben gezien in een perceel te Drachten ten aanzien waarvan zij informatie hadden ontvangen dat daar in drugs werd gehandeld door de verdachte. Zij hebben hem in de periode 2014/2015 meermalen in de nabijheid van dit perceel gezien en ook staande gehouden (bewijsmiddel 3). Daarbij is de verdachte aangehouden op het adres van een medeverdachte (bewijsmiddel 10 en bewijsoverweging hof) en zijn op de telefoon van een medeverdachte voor de verdachte belastende berichten aangetroffen (bewijsmiddel 13). Zodoende vinden de verklaringen over het daderschap van de verdachte steun in de andere door het hof gebezigde bewijsmiddelen en zijn (uitgebreide) bewijsmotivering. Het hof heeft dan ook, mede in het licht van hetgeen ik onder randnummer 9 heb vooropgesteld, niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd geoordeeld dat het die verklaringen voor het bewijs kon bezigen. In zoverre faalt het middel.
11. Het middel klaagt voorts zijdelings dat de verdediging geen compensatie is geboden voor de omstandigheid dat het de betwiste getuigen niet heeft kunnen horen. Die klacht kan niet slagen. Compensatie hoeft slechts dan te worden geboden indien onvoldoende steunbewijs aanwezig is en dat is, zoals ik zojuist besprak, thans niet het geval.
11. Tot slot klaagt het middel over ’s hofs verwerping van de door de verdediging ten aanzien van de getuigenverklaringen gevoerde betrouwbaarheidsverweren. Het hof heeft hieromtrent overwogen dat het die verklaringen betrouwbaar acht, nu zij ‘op hoofdlijnen overeen[komen] en [elkaar] ondersteunen waar het gaat om verdachtes (mede)daderschap’. Ook verklaren meerdere getuigen over opvallende details, zoals het vervoer per bus en verdachtes regelmatige aanwezigheid bij coffeeshop [A] te Drachten, aldus het hof. Het hof wijdt voorts een aantal specifieke opmerkingen aan de door de verdediging opgeworpen punten inzake de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuigen [getuige 3] , [getuige 2] en [getuige 5] . Het hof overweegt onder andere dat in het proces-verbaal van de verklaring van de getuige [getuige 3] is gerelateerd dat hem een foto van de verdachte is getoond en dat, hoewel de foto niet is gevoegd aan het dossier, het hof geen aanleiding ziet te veronderstellen dat de verdachte niet op die foto stond. Ten aanzien van de getuige [getuige 2] overweegt het hof dat hoewel hij zijn verklaring niet heeft ondertekend, die verklaring wel op ambtsbelofte is ondertekend en [getuige 2] expliciet heeft verklaard dat hij niet bang is dat zijn verklaring niet klopt. Tot slot overweegt het hof inzake de verklaring(en) van de getuige [getuige 5] onder meer dat hoewel [getuige 5] in een later stadium, bij de raadsheer-commissaris, het daderschap van de verdachte ontkent, hij verder niets aan zijn eerdere verklaring verandert en voor die enkele ontkenning van verdachtes daderschap geen ’eenduidige, logische of samenhangede verklaring’ geeft. Zodoende heeft het hof uitgebreid en niet onbegrijpelijk gemotiveerd waarom het de door de verdediging betwiste verklaringen betrouwbaar acht. Mede in het licht van hetgeen ik onder randnummer 10 heb vooropgesteld heeft het hof zijn afwijzende beslissing op de verweren van de verdediging dan ook niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd. Ook in zoverre faalt het middel.
11. Het tweede middel klaagt dat het hof ten onrechte heeft afgewezen het voorwaardelijk verzoek tot het horen van vijf getuigen en vier verbalisanten, althans dat het deze afwijzing onbegrijpelijk heeft gemotiveerd.
11. Het in het middel bedoelde verzoek luidt als volgt (vetgedrukt en onderstreept in het origineel):
“Voorwaardelijk verzoek:
Mocht u evenwel van oordeel zijn dat het ten laste gelegde kan worden bewezen dan verzoek ik u de zaak aan te houden ten einde de volgende onderzoekshandelingen te laten verrichten:
De verdediging wenst de volgende getuigen te horen:
[getuige 1] :
Volgens de verbalisanten heeft [getuige 1] buiten het verhoor om verklaard dat hij zijn drugs van [verdachte] uit Groningen koopt. Hieruit blijkt allereerst niet dat dit om cliënt gaat. Er zullen in Groningen immers wel meer mensen met de naam [verdachte] zijn. Nu de verklaring buiten het verhoor is opgetekend en [getuige 1] hiervoor niet heeft getekend, wenst de verdediging [getuige 1] te bevragen omtrent de vermeende door hem buiten het verhoor afgelegde verklaring en de inhoud hiervan. In het bijzonder of hij iets dergelijks heeft verklaard?
Mocht dit al worden aangenomen dan wenst de verdediging [getuige 1] voorts nader te bevragen over de identiteit van [verdachte] , nu op geen enkele wijze uit het proces-verbaal blijkt dat dit om cliënt zou gaan (de gegeven omschrijving is immers zeer algemeen). Nu [getuige 1] niet eerder is gehoord en cliënt uitdrukkelijk betwist degene te zijn die heeft gedeald is het noodzakelijk dat de verdediging in de gelegenheid wordt gesteld om [getuige 1] te bevragen om zodoende zijn betrouwbaarheid en geloofwaardigheid te kunnen toetsen.
[getuige 2] :
De rechtbank heeft de verklaring van [getuige 2] voor het bewijs gebruikt waarin [getuige 2] zegt: " Ik ken geen [verdachte] ik ken hem als [verdachte] ."
Uit deze verklaring blijkt echter geenszins dat het om cliënt gaat. De verdediging wenst [getuige 2] dan ook te bevragen omtrent de inhoud van zijn verklaring en de identiteit/persoonsgegevens van de door hem genoemde [verdachte] . Hierbij is voorts van belang dat [getuige 2] zijn verklaring niet heeft ondertekend.
[getuige 3] :
[getuige 3] heeft verklaard dat zij al drie jaar drugs bij [verdachte] koopt en hem hier altijd over belt. Zij zou hebben verklaard dat de foto die haar zou zijn getoond, van degene is waarover zij verklaard. Deze foto bevindt zich echter niet in het dossier. Er blijkt dan ook niet, althans onvoldoende, dat zij over cliënt heeft verklaard. Cliënt ontkent voorts uitdrukkelijk dat hij drugs aan [getuige 3] heeft verkocht. Hij geeft wel aan dat hij met haar drugs heeft gebruikt. De verdediging wenst [getuige 3] dan ook te confronteren met deze verklaring en hieromtrent te bevragen. Voorts wenst de verdediging [getuige 3] te confronteren met het feit dat er geen gegevens van haar op de telefoon van cliënt zijn aangetroffen. Nu de verklaring van [getuige 3] ten grondslag is gelegd aan de bewezenverklaarde periode is het noodzakelijk om de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid te toetsen.
[getuige 4] :
[getuige 4] heeft - zoals reeds uiteen gezet - nogal wisselend verklaard tijdens de twee keer dat hij in april 2016 werd gehoord. De verdediging wenst hem hierover dan ook nader te bevragen.
Van belang in dit kader is dat [getuige 4] zelf eveneens verdachte was in onderhavige zaak en uit het dossier blijkt dat hij zelf veelvuldig heeft gedeald. Hij had derhalve veel te winnen door cliënt als de grote dealer af te schilderen in plaats van zichzelf. Het horen is dan ook noodzakelijk om de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van [getuige 4] te kunnen toetsen.
[betrokkene 1]:
[betrokkene 1] zou cliënt op de foto hebben herkend als dealer. De foto zit echter niet in het dossier. De verdediging wenst [betrokkene 1] dan ook te bevragen over de identiteit van degene over wie hij heeft verklaard. Voorts wenst de verdediging hem te confronteren met de verklaring van cliënt dat hij nimmer gedeald heeft en daarnaast te bevragen over of hij zelf ooit heeft waargenomen dat cliënt heeft gedeald.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]:
De verdediging wenst voorts de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] te horen over het door hen opgemaakte proces-verbaal d.d. 2 mei 2016. Zij verklaren: "Wij hebben in de periode 2014/2015 betrokkene [verdachte] meerdere malen in de nabijheid van dit adres gezien en ook staande gehouden.” P. 64.
De verdediging wenst de verbalisanten te bevragen over wat zij in de betreffende periode hebben waargenomen? Hebben zij cliënt zien dealen? De beantwoording van deze vragen is noodzakelijk, nu de verdediging zich niet aan de indruk kan onttrekken dat dit proces-verbaal in belangrijke mate bijdraagt aan de overtuiging.
Voorts hebben beiden een proces-verbaal opgemaakt waarin wordt aangegeven dat een bij hen bekend persoon heeft verklaard dat cliënt heroïne en cocaïne uit de woning van [betrokkene 2] aan de [a-straat] zou verkopen, p. 56. De verdediging wenst de beide verbalisanten te bevragen over de identiteit en betrouwbaarheid van deze persoon, alsmede over de inhoud van de afgelegde verklaring. Cliënt ontkent de beschuldigingen immers.
Nu voornoemde processen-verbaal in ieder geval bijdragen aan de overtuiging alsmede de bewezenverklaring en de bewezenverklaarde periode is het horen van de verbalisanten eveneens relevant en noodzakelijk voor de beantwoording van de vragen van 350 Sv.
Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4]:
Beiden hebben een proces-verbaal opgemaakt waarin zij aangeven dat [getuige 1] buiten het verhoor heeft verklaard dat hij zijn drugs altijd koopt bij [verdachte] , die een Marokkaan uit Groningen zou zijn. De verdediging wenst de verbalisanten over de inhoud van deze verklaring te bevragen, nu cliënt de inhoud daarvan uitdrukkelijk betwist. De verdediging wenst hen graag te bevragen of er door hen is doorgevraagd omtrent de identiteit van de genoemde [verdachte] . De omschrijving die in het proces-verbaal van verhoor door [getuige 1] wordt gegeven is immers te algemeen om te concluderen dat het om cliënt gaat. Dit zelfde geldt voor de omschrijving [verdachte] uit Groningen. Er blijkt op geen enkele wijze dat het om cliënt gaat. Bovendien komt er ook een [verbalisant 4] in het dossier voor, p. 87.
Het horen van alle voornoemde personen is derhalve noodzakelijk voor de beantwoording van de vragen van artikel 350 Sv.”8.
16. Het hof heeft, voor zover relevant voor de beoordeling van het middel, het volgende overwogen:
“Voorwaardelijke verzoeken
Bij wijze van voorwaardelijk verzoek heeft de raadsvrouw impliciet de bij appelschriftuur gedane verzoeken herhaald, inhoudende het horen van vijf getuigen en vier verbalisanten, alsmede het doen van nader onderzoek aan de telefoon, waarvan de raadsvrouw stelt dat deze aan verdachte toebehoort. De motivering van dit verzoek berust met name op de gelegenheid om de getuigen nader te bevragen omtrent de identiteit van de persoon die zij ‘ [verdachte] ’ noemen.
Het hof heeft reeds op 10 november 2016 het verzoek tot [het horen van, D.P.] deze getuigen afgewezen, nu de noodzaak tot het horen van deze getuigen het hof niet gebleken is. Het herhaalde verzoek zal het hof eveneens toetsen aan het noodzakelijkheidscriterium. Het hof acht het horen van deze getuigen [niet noodzakelijk, D.P.], nu het hof op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting voldoende voorgelicht is.9. Datzelfde geldt voor het laten verrichten van nader onderzoek aan de telefoon van verdachte, ook nadat het hof het dossier grondig heeft bestudeerd. De raadsvrouw heeft slechts ter onderbouwing van het verzoek aangegeven dat het onderzoek aan de telefoon gebrekkig is gewest alsmede dat uit verdachtes telefoongegevens hem ontlastende informatie zou blijken, zonder dat standpunt te onderbouwen. Het hof merkt daarbij op dat verdachte ter zitting van het hof anders dan zijn raadsvrouw stelde, heeft ontkend een telefoon te hebben gehad, zodat ook daardoor het verzoek niet wordt onderbouwd.”10.
17. Hoewel het middel slechts klaagt over de (begrijpelijkheid van de) afwijzing van het hof van de door de verdediging gedane voorwaardelijke verzoeken tot het horen van een aantal getuigen, wordt in de toelichting op het middel ook geklaagd over de afwijzing van de verzoeken tot het horen van diezelfde getuigen bij appelschriftuur. Hoewel de appelschriftuur te laat zou zijn ingediend, hadden die verzoeken niettemin aan het criterium van verdedigingsbelang moeten worden getoetst, aangezien de verdediging niet tijdig de beschikking had over alle relevante processtukken, aldus het middel.
17. Ten aanzien van de klacht over de bij appelschriftuur gedane getuigenverzoeken merk ik het volgende op. In de onderhavige zaak is op 27 juli 2016 hoger beroep ingesteld. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting bij het hof van 10 november 2016 volgt dat de appelschriftuur op 6 september 2016 is ingediend.11.Uit art. 410, eerste lid, Sv volgt dat de indieningstermijn voor de appelschriftuur 14 dagen is, vanaf het moment van het instellen van hoger beroep. Hoewel een niet tijdige indiening van de appelschriftuur geen negatieve consequenties heeft voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep, kan het die wel hebben voor de toewijzing van de in die niet tijdige ingediende appelschriftuur neergelegde onderzoekswensen. In dat geval is immers het voor de verdediging ongunstigere noodzaak-criterium van toepassing, in plaats van de maatstaf van het verdedigingsbelang. De Hoge Raad heeft in dat kader echter ook beslist dat ‘het verschil tussen deze criteria is gerelativeerd wat betreft de toepassing in concrete gevallen’, zoals in het geval dat de verdachte (nog) niet beschikt over alle processtukken.12.Desalniettemin blijft het noodzaak-criterium van toepassing en daarmee heeft het hof het juiste criterium toegepast. De klacht faalt dan ook.
19. Met betrekking tot de klacht ten aanzien van het voorwaardelijk gedane getuigenverzoek het volgende. Dit verzoek kan worden beschouwd als een verzoek als bedoeld in art. 328 jo. art. 331, eerste lid, Sv dat strekt tot het (doen) horen van met name genoemde getuigen, waarop ingevolge art. 330 Sv op straffe van nietigheid dient te worden beslist indien de aan het verzoek verbonden voorwaarde in vervulling gaat. Op grond van art. 415, eerste lid, Sv kunnen genoemde verzoeken ook in hoger beroep worden gedaan.13.De rechter hoeft slechts te reageren op een gemotiveerd, duidelijk en stellig verzoek en in het geval dat de voorwaarde, zoals die volgens het hof door de verdediging is bedoeld, is vervuld.14.In de regel is bij de beoordeling van een dergelijk verzoek het noodzaak-criterium van toepassing. Voorts is van belang dat in cassatie slechts geklaagd kan worden over de maatstaf die het hof heeft toegepast en over de begrijpelijkheid van zijn beslissing. Daarbij verdient opmerking dat die begrijpelijkheid in verband met de aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst.15.
20. In het onderhavige geval is door de verdediging verzocht om een aantal getuigen te horen indien ‘het ten laste gelegde kan worden bewezen’.16.De voorwaarde van het verzoek is met de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten ingetreden, waarna het hof het verzoek bij arrest heeft afgewezen aangezien de noodzaak hiertoe zou ontbreken. Bij de beoordeling daarvan heeft het hof daarmee de juiste maatstaf toegepast. Het hof overweegt hieromtrent onder meer dat het ‘op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting voldoende voorgelicht is’. Mede gelet op hetgeen ik onder randnummer 19 het vooropgesteld en hetgeen het hof ten aanzien van de bewijsvoering heeft overwogen, is dat oordeel niet onbegrijpelijk en behoefde het, ook in het licht van hetgeen door de verdediging aan het verzoek ten grondslag was gelegd, geen nadere motivering.
21. Het tweede middel faalt ook.
21. Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met een aan art. 81 RO ontleende motivering.
21. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
21. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑01‑2019
Zie het arrest van het hof van 1 juni 2017, p. 2 – 3.
De getuige [getuige 5] is echter op verzoek van de verdediging door de raadsheer-commissaris gehoord. Zie het proces-verbaal van de terechtzitting bij het hof van 10 november 2016, p. 3 en van 18 mei 2017, p. 1 en 2.
Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Aben voor HR 22 mei 2018, ECLI:NL:PHR:2018:483. Zie: HR 1 februari 1994, ECLI:NL:HR:1994:AB7528, NJ 1994/427, r.o. 6.3.3, en HR 14 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1013, NJ 1999/73, r.o. 5.4. In 1998 verving de Hoge Raad de kwalificatie dat de verklaring ‘in belangrijke mate’ steun in andere bewijsmiddelen moest vinden, door de bewoordingen dat die verklaring ‘in voldoende mate’ steun in andere bewijsmiddelen moest vinden. Zie ook: G.N. Best, ‘Het criterium van voldoende steun als de Nederlandse pedant van de sole or decisive rule’, DD 2015/51.
Zie: HR 19 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4480, NJ 2013/193, r.o.v. 3.5.
Vgl. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006, 393, m.nt. Buruma, en M.J. Dubelaar, Betrouwbaarheid getuigenbewijs, Deventer: Wolter Kluwer 2014, § 10.5.1.
Zie: M.J. Dubelaar, Betrouwbaarheid getuigenbewijs, Deventer: Wolter Kluwer 2014, § 10.4.1.2.
Zie de aan het proces-verbaal van de terechtzitting bij het hof van 18 mei 2017 gehechte pleitaantekeningen van mr. B.E.J. Torny, p. 10 - 13.
Het hof heeft als volgt overwogen: ‘het hof acht het horen van deze getuigen, nu het hof op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting voldoende voorgelicht is’. Gezien de context van de gehele alinea veronderstel ik dat dit een kennelijke verschrijving van het hof betreft en dat hier had moeten staan dat (…) het hof het horen van deze getuigen niet noodzakelijk acht, nu het hof (…). Ook het middel en de toelichting daarop lijkt hiervan uit te gaan.
Zie het arrest van het hof van 1 juni 2017, p. 9.
Uit p. 2 van het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 10 november 2016 blijkt dat de niet tijdige indiening van de appelschriftuur niet (slechts) te wijten is aan een verlate beschikking over de processtukken, maar (al dan niet mede) aan de omstandigheid dat de verdachte van advocaat is gewisseld.
Zie HR 19 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1702 en HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, r.o. 2.24.
Zie bijvoorbeeld HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1568.
Vgl. o.a. HR 3 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU2901, r.o. 2.3-2.4 en HR 24 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0429, r.o. 3.2-3.3.
Zie wederom HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, r.o. 2.73, r.o. 2.76 en 2.77.
Voorts doet de verdediging het voorwaardelijk verzoek nader onderzoek in te stellen naar de telefoon van de verdachte, waarop het hof ook heeft gereageerd. Het middel klaagt echter alleen over de afgewezen voorwaardelijk gedane getuigenverzoeken.