Vgl. de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Fokkens voorafgaand aan HR 6 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7886.
HR, 07-02-2023, nr. 21/02418
ECLI:NL:HR:2023:165
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-02-2023
- Zaaknummer
21/02418
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:165, Uitspraak, Hoge Raad, 07‑02‑2023; (Cassatie)
Terugverwijzing naar: ECLI:NL:GHSHE:2023:2392
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:1111
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2021:3481
ECLI:NL:PHR:2022:1111, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 13‑12‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:165
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑02‑2023
Inhoudsindicatie
Art. 416.2 Sv na veroordeling t.z.v. rijden terwijl rijbewijs is ingevorderd, art. 9.7 WVW 1994. 1. Betekening dagvaarding in hoger beroep, art. 36b, 408a en 450 Sv. Had afschrift dagvaarding in h.b. verzonden moeten worden naar verdachte, nu dagvaarding ter griffie is uitgereikt aan schriftelijk gemachtigde? 2. Geen afschrift dagvaarding in h.b. verzonden naar raadsman van verdachte, art. 48 Sv. Ad 1. Dagvaarding in h.b. is uitgereikt aan een namens verdachte schriftelijk gemachtigde medewerker ter griffie. Dit geldt o.g.v. art. 450.5 Sv als uitreiking in persoon aan verdachte. Met deze uitreiking is betekening van dagvaarding voltooid, ook al zou verdachte geen afschrift van dagvaarding hebben ontvangen (vgl. HR:2011:BO9824). Ad 2. Uit stukken blijkt dat advocaat zich bij brief van 3-5-2021 aan strafgriffie hof heeft gesteld als raadsman van verdachte in h.b. Bij stukken bevindt zich verder kopie van op 19-4-2021 uitgereikte dagvaarding in h.b. Noch uit mededelingen op die kopie noch uit enig ander stuk dat aan HR is gezonden, kan blijken dat afschrift van die dagvaarding aan raadsman van verdachte is gezonden. Volgens p-v van tz. in h.b. is daar noch verdachte noch diens raadsman verschenen. Uit wat hiervoor is vermeld vloeit ernstig vermoeden voort dat t.a.v. dagvaarding in h.b. het voorschrift van art. 48 (tweede volzin) Sv niet is nageleefd. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/02418
Datum 7 februari 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 28 mei 2021, nummer 20-001039-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft I.A.C. Cools, advocaat te Tilburg, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het hof ’s-Hertogenbosch teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de verdachte niet overeenkomstig artikel 36b en volgende van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is opgeroepen voor de behandeling van de zaak op de terechtzitting in hoger beroep. Daartoe wordt aangevoerd dat de verdachte betwist dat hij een oproeping voor de terechtzitting heeft ontvangen.
2.2
Uit de stukken blijkt dat(i) op 19 april 2021 hoger beroep is ingesteld namens de verdachte door een daartoe schriftelijk gemachtigde medewerkster van de strafgriffie van de rechtbank;(ii) op dezelfde dag aan de hiervoor bedoelde medewerkster van de strafgriffie een dagvaarding van de verdachte is uitgereikt voor de terechtzitting van het gerechtshof op 28 mei 2021.
2.3
Artikel 408a Sv luidt:
“Indien het hoger beroep is ingesteld door de verdachte in persoon of door een gemachtigde ingevolge artikel 450, eerste en tweede lid, kan aanstonds een oproeping van de verdachte worden betekend om tegen een bepaalde datum ter terechtzitting te verschijnen, ten einde terecht te staan ter zake van een of meer van de feiten hem in eerste aanleg telastegelegd.”
“1. Het aanwenden van de rechtsmiddelen, bedoeld in artikel 449, kan ook geschieden door tussenkomst van:
een advocaat, indien deze verklaart daartoe door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd;
een vertegenwoordiger die daartoe persoonlijk, door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bij bijzondere volmacht schriftelijk is gemachtigd.
2. Indien de overeenkomstig het eerste lid gemachtigde hoger beroep tegen de einduitspraak instelt, brengt de machtiging tevens mede dat de gemachtigde de oproeping van de verdachte voor de terechtzitting in hoger beroep in ontvangst neemt.
5. De uitreiking van de oproeping aan de gemachtigde geldt als een uitreiking in persoon aan de verdachte. Een afschrift van de dagvaarding wordt aan het door of namens de verdachte daartoe opgegeven adres toegezonden.”
2.4
De onder 2.2 bedoelde dagvaarding in hoger beroep is uitgereikt aan een namens de verdachte schriftelijk gemachtigde medewerker ter griffie. Dit geldt op grond van artikel 450 lid 5 Sv als een uitreiking in persoon aan de verdachte. Met deze uitreiking is de betekening van de dagvaarding voltooid, ook al zou de verdachte geen afschrift van de dagvaarding hebben ontvangen (vgl. HR 15 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9824).
2.5
Het cassatiemiddel faalt.
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in strijd met artikel 48 Sv geen afschrift van de dagvaarding in hoger beroep aan de raadsman van de verdachte is gezonden.
3.2
Uit de stukken blijkt dat de advocaat I.A.C. Cools zich bij brief van 3 mei 2021 aan de strafgriffie van het hof heeft gesteld als raadsman van de verdachte in hoger beroep. Bij de stukken bevindt zich verder een kopie van de op 19 april 2021 uitgereikte dagvaarding in hoger beroep. Noch uit mededelingen op die kopie noch uit enig ander stuk dat aan de Hoge Raad is gezonden, kan blijken dat een afschrift van die dagvaarding aan de raadsman van de verdachte is gezonden. Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is daar noch de verdachte noch diens raadsman verschenen.
3.3
Uit wat hiervoor is vermeld vloeit het ernstige vermoeden voort dat ten aanzien van de dagvaarding in hoger beroep het voorschrift van artikel 48, tweede volzin, Sv niet is nageleefd. Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2023.
Conclusie 13‑12‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Oproepingsperikelen. Verdachte niet-ontvankelijk verklaard in hoger beroep. 1. Falende klacht dat de verdachte niet op een behoorlijke wijze is opgeroepen voor de behandeling van de zaak in hoger beroep, art. 450 Sv. 2. Slagende klacht dat de raadsman geen afschrift van de dagvaarding van de verdachte in hoger beroep heeft ontvangen, art. 48 Sv. De conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/02418
Zitting 13 december 2022
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
hierna: de verdachte
1. Het cassatieberoep
1.1
Het hof ‘s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 28 mei 2021 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en I.A.C. Cools, advocaat te Tilburg, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld. De middelen richten zich tegen het oordeel van het hof dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep en tegen de omstandigheid dat de raadsman ten onrechte geen afschrift van de dagvaarding in hoger beroep heeft ontvangen.
1.3
Voordat ik overga tot een bespreking van de middelen, zal ik eerst het procesverloop weergeven.
2. Procesverloop
2.1
Uit de stukken van het geding blijkt het volgende.
2.2
De politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, heeft bij vonnis van 2 maart 2021 de verdachte wegens overtreding van art. 9 lid 7 WVW 1994 bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
2.3
De “Akte instellen hoger beroep” houdt in dat [betrokkene 1] , werkzaam bij de griffie van de rechtbank Oost-Brabant, op 19 april 2021 ter griffie van deze rechtbank is verschenen en – daartoe gemachtigd blijkens de aan de akte gehechte schriftelijke volmacht – heeft verklaard namens de verdachte hoger beroep in te stellen tegen bovengenoemd eindvonnis van 2 maart 2021.
2.4
Aan de akte is gehecht een brief van I.A.C. Cools, advocaat te Tilburg, waarin hij de medewerker van de strafgriffie verzoekt namens de verdachte hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van 2 maart 2021. De handtekening van Cools is onderaan deze brief zichtbaar. Deze brief houdt het volgende in:
“[…] In opgemelde kwestie sta ik ter zijde [verdachte] in de kwestie met parketnummer 96-263068-20. Namens cliënt bericht ik u als volgt.
De rechtbank Oost-Brabant heeft op 2 maart 2021 een einduitspraak gedaan in deze kwestie. Cliënt heeft eerst op 15 april jl. de inhoud van deze uitspraak vernomen en kan zich hiermee niet verenigen. Hij wenst hiertegen beroep in te stellen. Cliënt heeft mij hiertoe bepaaldelijk gevolmachtigd hoger beroep in te stellen. Voorts machtig ik u om hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak met voormeld parketnummer. Vriendelijk verzoek ik u mij een kopie van de door de griffie op te maken akte te doen toekomen.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat cliënt domicilie kiest op mijn kantooradres voor deze kwestie en dat, indien van toepassing, een dagvaarding door de betreffende medewerker van de strafgriffie in ontvangst mag worden genomen.”
2.5
Verder is aan de akte gehecht (een kopie van) de dagvaarding van de verdachte in hoger beroep d.d. 19 april 2021 om te verschijnen op de rolzitting van het hof op 28 mei 2021 en (een kopie van) de dagvaarding van de verdachte in hoger beroep d.d. 19 april 2021 om te verschijnen op de rolzitting van het hof op 28 mei 2021, gericht aan I.A.C. Cools.
2.6
Op 19 april 2021 is de dagvaarding van de verdachte in hoger beroep om te verschijnen op de rolzitting van het hof op 28 mei 2021 uitgereikt aan [betrokkene 1] , nadat de verdachte, blijkens de inhoud van de hierboven vermelde brief van I.A.C. Cools, heeft ingestemd met het door deze griffiemedewerker aanstonds in ontvangst nemen van de dagvaarding.
2.7
Op 29 april 2021 om 11:19 uur heeft [betrokkene 2] , werkzaam als senior administratief medewerker, team strafrecht, bij het hof ’s-Hertogenbosch vanaf het e-mailadres “intake.straf.hofdenbosch@rechtspraak.nl” een e-mail verstuurd naar I.A.C Cools, waarin Cools wordt verzocht uiterlijk binnen vijf werkdagen middels een officieel stelbericht te bevestigen dat Cools in hoger beroep optreedt als de raadsman van de verdachte.
2.8
Bij schrijven van 3 mei 2021 heeft I.A.C. Cools zich in hoger beroep (opnieuw) als raadsman van de verdachte gesteld. Deze brief houdt onder andere in:
“Geachte [betrokkene 2] ,
In navolging op uw e-mail van 29 april jl. bericht ik u dat ik ook in hoger beroep [verdachte] zal bijstaan. Nu ik hem ook in eerste aanleg heb bijgestaan, beschik ik reeds over de stukken van het dossier in eerste aanleg.
Ik verzoek u mij op de hoogte te houden van de ontwikkelingen in deze kwestie.”
2.9
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 28 mei 2021 houdt in:
“De verdachte […] is, hoewel behoorlijk gedagvaard, niet verschenen.
De raadsman van de verdachte mr. I.A.C. Cools, advocaat te Tilburg, is evenmin ter terechtzitting verschenen.
Op vordering van de advocaat-generaal verleent het hof verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt, dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De advocaat-generaal vordert dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep vanwege het ontbreken van grieven.
De advocaat-generaal legt de schriftelijke vordering over aan het gerechtshof, welke vordering aan dit proces-verbaal wordt gehecht.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van heden.
De voorzitter spreekt het arrest uit.”
2.10
Het hof heeft vervolgens op de rolzitting van 28 mei 2021 direct uitspraak gedaan. Deze uitspraak luidt als volgt:
“Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hof is van oordeel dat het door verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven en het hof niet van oordeel is dat de strafzaak desalniettemin onderzocht dient te worden.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk.”
2.11
Op 9 juni 2021 is namens de verdachte tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.
3. Het eerste middel
3.1
In het eerste middel wordt, in samenhang gelezen met de toelichting, geklaagd dat de verdachte niet op een behoorlijke wijze is opgeroepen voor de behandeling van de zaak ter terechtzitting in hoger beroep. In het licht hiervan wordt betwist dat de verdachte een oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep heeft ontvangen.
3.2
Bij de beoordeling van het middel dient van de volgende uitgangspunten te worden uitgegaan. Ingevolge art. 408a Sv, in verbinding met art. 450 lid 2 Sv, kan bij het instellen van hoger beroep ter griffie de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep worden betekend aan de advocaat die ex art. 450 lid 1 onderdeel a Sv verklaart bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn namens de verdachte hoger beroep in te stellen of aan degene die ex art. 450 lid 1 onderdeel b Sv bij bijzondere schriftelijke volmacht tot het instellen van het hoger beroep is gemachtigd. Indien de verdachte zijn advocaat bepaaldelijk volmachtigt tot het namens hem instellen van het rechtsmiddel en de bepaaldelijk gevolmachtigde advocaat op zijn beurt de griffiemedewerker een bijzondere volmacht verleent om het rechtsmiddel ten behoeve van de verdachte in te stellen, dan moet de bepaaldelijk gevolmachtigde advocaat op grond van art. 450 lid 3 Sv verklaren dat de verdachte instemt met het door de griffiemedewerker aanstonds in ontvangst nemen van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep. De uitreiking aan zo’n gemachtigde advocaat/griffiemedewerker geldt op grond van art. 450 lid 5 Sv als een uitreiking aan de verdachte in persoon. Dat is ingevolge art. 450 lid 6 Sv zelfs het geval als de gemachtigde weigert het stuk in ontvangst te nemen. Het machtigen van een raadsman of een derde tot het instellen van appel impliceert in ieder geval dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij zich op de hoogte stelt van de datum van de zitting.1.Art. 450 lid 5 tweede volzin Sv bepaalt dat bij de uitreiking aan een gemachtigde de oproeping nog wel aan de verdachte zelf — op het adres dat door de gemachtigde is opgegeven — moet worden verzonden. Ingeval wordt nagelaten conform art. 450 lid 5 tweede volzin Sv een afschrift aan verdachte te verzenden, blijft de uitreiking aan de gemachtigde gelden als een betekening in persoon, nu de betekening met deze uitreiking reeds is voltooid en het verzenden van het afschrift daarvan geen deel uitmaakt.2.
3.3
Uit de hiervoor onder 2.3-2.6 weergegeven inhoud van de stukken van het geding blijkt dat het hoger beroep namens de verdachte is ingesteld door een griffiemedewerker die daartoe door de raadsman van de verdachte bij bijzondere schriftelijke volmacht was gevolmachtigd en dat aanstonds na het instellen van het hoger beroep aan deze griffiemedewerker als gemachtigde van de verdachte de dagvaarding in hoger beroep is uitgereikt. Gelet op de hiervoor onder 3.2 weergegeven uitgangspunten heeft deze uitreiking van de appeldagvaarding te gelden als een betekening aan de verdachte in persoon. Voor zover in de schriftuur wordt geklaagd dat niet zou blijken dat overeenkomstig art. 450 lid 5 tweede volzin Sv een afschrift van de appeldagvaarding is verzonden naar het adres dat door of namens de verdachte is opgegeven, wordt miskend dat die verzending geen deel uitmaakt van de betekening. De betekening is met de uitreiking van de appeldagvaarding aan de griffiemedewerker rechtsgeldig voltooid en de verdachte is dus op een behoorlijke wijze gedagvaard.
3.4
Voor zover verder in de toelichting op het middel wordt gesteld dat de dagvaarding de verdachte niet heeft bereikt, wordt miskend dat de wet uitreiking aan een gemachtigde niet voor niets gelijkstelt aan een betekening in persoon en van de verdachte, die er zelf voor heeft gekozen het beroep te doen instellen door een door hem gevolmachtigde advocaat of griffiemedewerker, mag worden verlangd dat hij zich op de hoogte stelt van de datum van de zitting.3.
3.5
Het eerste middel faalt.
4. Het tweede middel
4.1
In het tweede middel wordt geklaagd dat de raadsman, in strijd met art. 48 Sv, geen afschrift van de dagvaarding van de verdachte in hoger beroep heeft ontvangen.
4.2
Art. 48 Sv luidt:
“Ten aanzien van de bevoegdheid van de raadsman tot de kennisneming van processtukken en het verkrijgen van afschrift daarvan vinden de artikelen 30 tot en met 34 overeenkomstige toepassing. Van alle stukken die ingevolge dit wetboek ter kennis van de verdachte worden gebracht, ontvangt de raadsman, behoudens het bepaalde in artikel 32, tweede lid, onverwijld afschrift.”
4.3
Art. 48 Sv is slechts van toepassing als de raadsman zich heeft gesteld.4.Voor iedere aanleg dient opnieuw vast te staan dat de betreffende advocaat als raadsman van de verdachte optreedt. De (aangewezen) raadsman dient zich dus in hoger beroep en cassatie opnieuw te stellen. Op grond van art. 48 Sv heeft de raadsman voor wat betreft de kennisneming van processtukken en het verkrijgen van afschrift daarvan dezelfde rechten als de verdachte. Art. 30-34 Sv zijn immers van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit betekent dat aan de raadsman in beginsel afschriften van alle stukken die ingevolge het wetboek ter kennis van de verdachte worden gebracht, zoals oproepingen en dagvaardingen, moeten worden verstrekt.5.Indien (het ernstige vermoeden bestaat dat) is verzuimd de raadsman afschriften van de dagvaarding of oproeping te zenden, is het onderzoek ter terechtzitting, indien dit buiten de aanwezigheid van de raadsman en de verdachte heeft plaatsgevonden, nietig.6.
4.4
In reactie op het hierboven onder 2.7 aangehaalde e-mailbericht van [betrokkene 2] van 29 april 2021, waarin I.A.C. Cools wordt verzocht binnen vijf werkdagen middels een stelbericht te bevestigen dat hij in hoger beroep optreedt als de raadsman van de verdachte, heeft Cools bij schrijven van 3 mei 2021 het hof laten weten dat hij (ook) in hoger beroep de verdachte als diens raadsman zal bijstaan. Dat het hof ermee bekend was dat zich een raadsman voor de verdachte had gesteld, blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 28 mei 2021, waarin wordt gerelateerd dat de raadsman van de verdachte, te weten I.A.C. Cools, niet is verschenen.
4.5
Hoewel bij de stukken van het geding (een kopie van) de dagvaarding van de verdachte in hoger beroep – zowel gericht aan de verdachte als aan diens raadsman – bevindt, kan noch uit mededelingen gesteld op (die kopie van) die dagvaarding noch uit enig ander aan de Hoge Raad gezonden stuk blijken dat een afschrift van die (kopie van de) dagvaarding aan de raadsman is gezonden.
4.6
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 28 mei 2021, naar aanleiding waarvan het bestreden arrest is gewezen, houdt in dat aldaar noch de verdachte noch diens raadsman is verschenen. Vervolgens heeft het hof de verdachte met toepassing van art. 416 lid 2 Sv niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep.
4.7
Uit het vorenstaande vloeit het ernstige vermoeden voort dat ten aanzien van de dagvaarding van de verdachte in hoger beroep het voorschrift vervat in art. 48 tweede volzin Sv niet is nageleefd. Dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift is van zo’n grote betekenis dat, al is dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming daarvan moet worden geacht in de weg te staan aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten de tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsman.7.
4.8
Het middel slaagt.
5. Conclusie
5.1
Het eerste middel faalt. Het tweede middel slaagt.
5.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het hof ’s-Hertogenbosch teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑12‑2022
HR 15 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9824.
Vgl. de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Knigge voorafgaand aan HR 25 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4198.
Boksem, T&C Strafvordering, art. 48, aant. 2a (online bijgewerkt t/m 1 juli 2022).
Boksem, T&C Strafvordering, art. 48, aant. 3 en 4 (online bijgewerkt t/m 1 juli 2022).
Vaste jurisprudentie, zie bijvoorbeeld HR 19 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3294, NJ 2013/416 m.nt. M.J. Borgers; HR 22 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2721; HR 11 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1293 en het door de steller aangehaalde arrest HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:697.
HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3225; HR 5 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:172; HR 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1052 en HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1929.