Het gaat om de zaak met de parketnummers 09-077044-15 en 09/819079-13 (TUL).
HR, 11-07-2017, nr. 16/03731
ECLI:NL:HR:2017:1293
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-07-2017
- Zaaknummer
16/03731
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:1293, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑07‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:615, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:615, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑06‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:1293, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0333
Uitspraak 11‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Stelbrief raadsman niet bij stukken, art. 51 (oud) Sv. Aan cassatieschriftuur gehechte stukken, te weten een stelbrief in h.b. en een verzendrapport waaruit kan worden afgeleid dat deze brief per fax is verzonden naar het toenmalige faxnummer van de strafgriffie van het Hof, bieden voldoende grond voor het ernstige vermoeden dat stelbrief wel ter griffie van het Hof is ontvangen doch aldaar in het ongerede is geraakt. Uit de stukken blijkt niet dat een afschrift van de appeldagvaarding aan de raadsman is gezonden, terwijl noch verdachte noch diens raadsman ttz. in h.b. is verschenen. Hieruit vloeit het ernstige vermoeden voort dat t.a.v. de appeldagvaarding art. 51, tweede volzin, (oud) Sv niet is nageleefd. Dit staat in de weg aan een geldige behandeling van de zaak ttz. in h.b.
Partij(en)
11 juli 2017
Strafkamer
nr. S 16/03731
AJ/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Den Haag van 6 juli 2016, nummer 22/003227-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M. van Stratum, advocaat te Nootdorp, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat in hoger beroep het voorschrift van art. 51 (oud) Sv niet is nageleefd doordat is verzuimd een afschrift van de appeldagvaarding aan de raadsman van de verdachte te zenden.
2.2.
Ter staving van deze klacht zijn aan de cassatieschriftuur de volgende stukken gehecht:
(i) een afschrift van een brief van 16 juli 2015 van M. van Stratum, advocaat te Den Haag, gericht aan "De griffier van het Gerechtshof 's-Gravenhage en de AG van het Ressortsparket Den Haag", onder vermelding van de parketnummers in eerste aanleg van de strafzaak tegen de verdachte (09/077044-15 en 09/819079-13). Deze als stelbrief aan te merken brief houdt in dat mr. Van Stratum ook in het hoger beroep als raadsman van de verdachte zal optreden, alsmede (a) het verzoek om niet eerder verstrekte processtukken en afschriften van alle stukken waarmee het dossier nog zal worden aangevuld, aan hem te doen toekomen, (b) een verzoek om toezending van een last tot toevoeging voor het hoger beroep en (c) het verzoek de komende terechtzitting in overleg met de verdediging te appointeren;
(ii) een verzendrapport waaruit kan worden afgeleid dat deze brief op 16 juli 2015 om 21:56 uur per fax is verzonden naar het toenmalige faxnummer van de strafgriffie van het Hof Den Haag.
2.3.
De hiervoor genoemde stukken bevinden zich niet bij de door de Griffier van het Hof aan de Griffier van de Hoge Raad gezonden stukken van het geding.
2.4.
Bij de cassatieschriftuur is niet overgelegd een brief van de Griffier van het Hof waarin de ontvangst van de stelbrief is bevestigd. Een dergelijke ontvangstbevestiging bevindt zich evenmin bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding. Het moet daarom ervoor worden gehouden dat die stelbrief van de advocaat niet aanwezig was in het dossier dat het Hof ter beschikking stond bij de behandeling van de onderhavige strafzaak in hoger beroep.
De inhoud van de hiervoor onder 2.2 genoemde stukken, waarin de juiste parketnummers van de zaak in eerste aanleg zijn vermeld, bieden echter voldoende grond voor het ernstige vermoeden dat voormelde brief wel ter griffie van het Hof is ontvangen doch aldaar vervolgens in het ongerede is geraakt.
2.5.
Bij de stukken bevindt zich het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep. Noch uit mededelingen gesteld op dat dubbel noch uit enig ander aan de Hoge Raad gezonden stuk kan blijken dat een afschrift van die dagvaarding aan mr. Van Stratum is gezonden. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is aldaar noch de verdachte noch diens raadsman verschenen. Vervolgens heeft het Hof de verdachte met toepassing van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep.
2.6.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, in onderlinge samenhang beschouwd, vloeit het ernstige vermoeden voort dat ten aanzien van de dagvaarding in hoger beroep het voorschrift vervat in de tweede volzin van art. 51 (oud) Sv niet is nageleefd. Dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift is van zo grote betekenis dat, al is dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsman in de weg te staan.
2.7.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juli 2017.
Conclusie 20‑06‑2017
Inhoudsindicatie
Stelbrief raadsman niet bij stukken, art. 51 (oud) Sv. Aan cassatieschriftuur gehechte stukken, te weten een stelbrief in h.b. en een verzendrapport waaruit kan worden afgeleid dat deze brief per fax is verzonden naar het toenmalige faxnummer van de strafgriffie van het Hof, bieden voldoende grond voor het ernstige vermoeden dat stelbrief wel ter griffie van het Hof is ontvangen doch aldaar in het ongerede is geraakt. Uit de stukken blijkt niet dat een afschrift van de appeldagvaarding aan de raadsman is gezonden, terwijl noch verdachte noch diens raadsman ttz. in h.b. is verschenen. Hieruit vloeit het ernstige vermoeden voort dat t.a.v. de appeldagvaarding art. 51, tweede volzin, (oud) Sv niet is nageleefd. Dit staat in de weg aan een geldige behandeling van de zaak ttz. in h.b.
Nr. 16/03731 Zitting: 20 juni 2017 (bij vervroeging) | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 6 juli 2016 de verdachte bij verstek met toepassing van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 16 juli 2015. Daarbij is de verdachte wegens “diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van een eerder aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. M. van Stratum, advocaat te Den Haag, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel behelst de klacht dat art. 51 Sv in hoger beroep niet is nageleefd, aangezien is verzuimd de raadsman van de verdachte afschriften van de appeldagvaarding en de processtukken en een last tot toevoeging te verstrekken. Volgens de steller van het middel had het hof de zaak niet buiten tegenwoordigheid van de verdediging mogen behandelen en afdoen, omdat niet is onderzocht of de raadsman behoorlijk was opgeroepen voor de terechtzitting in hoger beroep.
De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:(i) Op de terechtzitting in eerste aanleg van 16 juli 2015 zijn de verdachte en zijn raadsman (mr. Van Stratum) verschenen. De politierechter heeft de verdachte bij vonnis van diezelfde datum veroordeeld.1.(ii) Namens de verdachte heeft mr. Van Stratum op 16 juli 2015 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter.(iii) De dagvaarding van de verdachte in hoger beroep om te verschijnen op de terechtzitting van het hof van 6 juli 2016 is op 28 april 2016 in persoon uitgereikt aan de verdachte op diens toenmalige detentie-adres.(iv) Op de terechtzitting in hoger beroep van 6 juli 2016 is noch de verdachte noch een raadsman verschenen. Het hof heeft kennelijk verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte en de zaak vervolgens inhoudelijk behandeld.2.(v) Bij arrest van 6 juli 2016 heeft het hof de verdachte op de voet van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Het hof heeft daartoe overwogen dat de verdachte niet een schriftuur met grieven heeft ingediend tegen het vonnis van de politierechter, dat hij evenmin ter terechtzitting in hoger beroep mondeling bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven en dat het hof ambtshalve geen redenen ziet voor een inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep.
5. Voorts zijn aan de cassatieschriftuur de volgende stukken gehecht:(i) Een afschrift van een brief van 16 juli 2015 van mr. Van Stratum, gericht aan de strafgriffie van het hof Den Haag, onder vermelding van de parketnummers in eerste aanleg van de strafzaak tegen de verdachte (09-077044-15 en 09/819079-13 (TUL)). Deze als stelbrief aan te merken brief houdt in dat mr. Van Stratum ook in hoger beroep als raadsman van de verdachte zal optreden in deze zaak, dat hij verzoekt om de toezending van de relevante processtukken, dat hij graag een last tot toevoeging voor de appelzaak ontvangt en dat hij verzoekt de komende terechtzitting in overleg met de verdediging te appointeren.(ii) Een “TX rapport” waaruit kan worden afgeleid dat deze brief op 16 juli 2015 om 21:56 uur per fax is verzonden naar het toenmalige3.faxnummer van de strafgriffie van het hof Den Haag.
6. Zoals blijkt uit de toelichting, bevat het middel de klacht dat het buiten aanwezigheid van de raadsman van de verdachte gehouden onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en het arrest van het hof nietig zijn. Daartoe verwijst de steller van het middel naar de aan de cassatieschriftuur gehechte stelbrief en het daaraan gehechte “TX rapport”.
7. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat voorafgaand aan de behandeling van de zaak in hoger beroep een afschrift van de appeldagvaarding aan mr. Van Stratum dan wel aan een andere voor de verdachte optredende raadsman is gezonden. Op de terechtzitting in hoger beroep is noch de verdachte noch een raadsman verschenen. De aan de cassatieschriftuur gehechte stukken bevinden zich niet bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding. Aan de herkomst en de betrouwbaarheid van de desbetreffende stukken hoeft in redelijkheid niet te worden getwijfeld. Bij de cassatieschriftuur is niet een brief van de griffier van het hof overgelegd, waarin de ontvangst van de hiervoor onder 5 sub i genoemde stelbrief is bevestigd. Een dergelijke ontvangstbevestiging bevindt zich evenmin bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de stelbrief van mr. Van Stratum niet aanwezig was in het dossier dat het hof ter beschikking stond bij de behandeling van de onderhavige strafzaak in hoger beroep. De inhoud van het, hiervoor onder 5 sub ii weergegeven, “TX rapport” biedt echter voldoende grond voor het ernstige vermoeden dat die stelbrief wel door mr. Van Stratum voorafgaand aan de behandeling van de zaak in hoger beroep naar de griffie van het hof is gefaxt en ook op die griffie is ontvangen maar aldaar vervolgens in het ongerede is geraakt.
8. Gelet op het voorgaande, is het in de bestreden uitspraak besloten liggende, niet nader gemotiveerde oordeel van het hof dat art. 51, tweede volzin, Sv in hoger beroep is nageleefd, niet zonder meer begrijpelijk. Dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift is van zo grote betekenis dat, al is dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsman in de weg te staan.4.
9. Het middel slaagt.
10. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
11. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑06‑2017
In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep staat niet expliciet vermeld dat het hof verstek heeft verleend tegen de niet verschenen verdachte. Het arrest van het hof vermeldt in de aanhef wel “verstek”.
Het faxnummer van het hof Den Haag is met ingang van 1 maart 2016 gewijzigd.
Vgl. HR 22 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2721, rov. 2, HR 19 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3924, NJ 2013/416 m.nt. Borgers, rov. 3, HR 8 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6743, rov. 2 HR 16 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1375, rov. 2 en HR 22 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO8811, rov. 4.