HR, 25-03-2008, nr. 00139/07
ECLI:NL:PHR:2008:BC4198
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
25-03-2008
- Zaaknummer
00139/07
- LJN
BC4198
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BC4198, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑03‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BC4198
ECLI:NL:PHR:2008:BC4198, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑03‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BC4198
- Vindplaatsen
Uitspraak 25‑03‑2008
Inhoudsindicatie
Termijnoverschrijding cassatieberoep. Appèl is ingesteld door de gemachtigde van verdachte en aan deze is aanstonds de dagvaarding in appèl uitgereikt. Nu die uitreiking ex art. 408a i.v.m. art. 450.2 (oud) en art. 588.3.b.Sv geldt als betekening in persoon, had verdachte ex art. 432.1.a. Sv uiterlijk binnen 14 dgn na ’s Hofs einduitspraak cassatie moeten instellen. Cassatie is na het verstrijken van de daarvoor geldende termijn ingesteld. Hetgeen in de cassatieschriftuur is aangevoerd, kan niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die de termijnoverschrijding verontschuldigbaar maakt. HR verklaart verdachte derhalve niet-ontvankelijk.
25 maart 2008
Strafkamer
nr. 00139/07
KM/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 22 juni 2006, nummer 22/007457-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring "Het Veer" te Amsterdam.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het cassatieberoep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Blijkens de daarvan opgemaakte akten is het hoger beroep ingesteld door mr. C.J.M. van den Brûle, advocaat te 's-Gravenhage en is aan deze - als gemachtigde - aanstonds de dagvaarding in hoger beroep uitgereikt. Nu die uitreiking ingevolge art. 408a in verbinding met het hier toepasselijke art. 450, tweede lid, (oud) en art. 588, derde lid aanhef en onder b, Sv geldt als betekening in persoon, had de verdachte ingevolge art. 432, eerste lid aanhef en onder a, Sv uiterlijk binnen veertien dagen na de einduitspraak van het Hof van 22 juni 2006 cassatie moeten instellen.
2.2. Het beroep in cassatie is eerst op 10 november 2006 en derhalve na het verstrijken van de daarvoor geldende termijn ingesteld. Hetgeen in de cassatieschriftuur is aangevoerd, kan niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die de termijnoverschrijding verontschuldigbaar maakt. De verdachte kan derhalve niet worden ontvangen in het beroep.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 25 maart 2008.
Conclusie 25‑03‑2008
Inhoudsindicatie
Termijnoverschrijding cassatieberoep. Appèl is ingesteld door de gemachtigde van verdachte en aan deze is aanstonds de dagvaarding in appèl uitgereikt. Nu die uitreiking ex art. 408a i.v.m. art. 450.2 (oud) en art. 588.3.b.Sv geldt als betekening in persoon, had verdachte ex art. 432.1.a. Sv uiterlijk binnen 14 dgn na ’s Hofs einduitspraak cassatie moeten instellen. Cassatie is na het verstrijken van de daarvoor geldende termijn ingesteld. Hetgeen in de cassatieschriftuur is aangevoerd, kan niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die de termijnoverschrijding verontschuldigbaar maakt. HR verklaart verdachte derhalve niet-ontvankelijk.
Nr. 00139/07
Mr. Knigge
Zitting: 29 januari 2008
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage op 22 juni 2006 bij verstek veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf wegens "diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels" en "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een andere toebehoort, wegmaken, meermalen gepleegd". Voorts is de vordering van de benadeelde partij toegewezen en heeft het hof een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Tenslotte heeft het hof de gedeeltelijke tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
2. Tegen deze uitspraak heeft verdachte cassatieberoep doen instellen.
3. Namens verdachte heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, drie middelen van cassatie voorgesteld.
4. Bij het instellen van het appel heeft de gemachtigde raadsvrouw op de voet van art. 408a Sv onmiddellijk een dagvaarding voor de terechtzitting van het hof in ontvangst genomen. De uitreiking van de appèldagvaarding aan een gemachtigde geldt, gelet op art. 450, vierde lid, Sv als een uitreiking in persoon. Daarnaast is overeenkomstig dit artikellid, blijkens de aantekening op die appèldagvaarding, een afschrift verzonden naar het door de raadsvrouw opgegeven adres van verdachte. Dit brengt met zich dat verdachte binnen veertien dagen na het wijzen van het arrest op 22 juni 2006 cassatieberoep kon instellen. Blijkens de stukken is het beroep in cassatie echter pas ingesteld op 10 november 2006, zodat de verdachte ingevolge art. 432, eerste lid aanhef en onder a, Sv in het beroep niet kan worden ontvangen.
5. In de toelichting op het eerste middel wordt gesteld dat "uit de stukken van het geding de reële mogelijkheid voortvloeit dat de dagvaarding in hoger beroep verzoeker niet heeft bereikt op gronden die aan hem niet verwijtbaar zijn". Aldus wordt miskend dat de wet uitreiking aan een bepaaldelijk gevolmachtigde niet voor niets gelijkstelt aan een betekening in persoon. Eventuele gebreken in de communicatie met de gemachtigde komen voor rekening van de verdachte, die dient te zorgen dat hij bereikbaar is voor de gemachtigde en die er uiteindelijk zelf voor heeft gekozen het beroep te doen instellen door een door hem gevolmachtigde advocaat. Misschien is dit in zeer uitzonderlijke omstandigheden anders, maar daarvan blijkt in casu niet. Van strijd met art. 6 EVRM is dan ook geen sprake.
6. Aan de bespreking van de middelen voor het overige kom ik derhalve niet toe.
7. Deze conclusie strekt ertoe dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG