In het proces-verbaal is een voetnoot met de volgende tekst opgenomen: 'Ten tijde van de behandeling ter zitting bevonden zich geen stukken in het dossier waaruit kon worden opgemaakt dat er zich een raadsman of raadsvrouw in deze had gesteld. Bij de uitwerking is gebleken dat dergelijke stukken thans wel in het dossier aanwezig zijn. Het Hof houdt het er dan ook voor dat deze stukken op een later tijdstip door de administratie zijn ingevoegd.'
HR, 19-12-2017, nr. 16/04713
ECLI:NL:HR:2017:3225
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-12-2017
- Zaaknummer
16/04713
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:3225, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑12‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1396, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:1396, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑10‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:3225, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0022
Uitspraak 19‑12‑2017
Inhoudsindicatie
Geen afschrift appeldagvaarding verzonden naar raadsman verdachte, art .51 (oud) Sv. Bij de stukken bevindt zich een stelbrief van een advocaat. Daaruit vloeit het ernstige vermoeden voort dat t.a.v. de dagvaarding in h.b. het voorschrift vervat in de tweede volzin van art. 51 (oud) Sv, thans art. 48 Sv, niet is nageleefd. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
19 december 2017
Strafkamer
nr. S 16/04713
SLU
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 9 mei 2016, nummer 22/000336-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft L.E.G. van der Hut, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
2.2.
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding bevindt zich een brief van mr. L.A.R. Newoor, gericht aan de strafgriffie van het Hof Den Haag en aldaar blijkens een daarop geplaatst stempel ingekomen op 22 januari 2016, die de mededeling inhoudt dat hij de verdachte in hoger beroep als raadsman bijstaat.
Bij de stukken bevindt zich tevens het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep. Noch uit mededelingen gesteld op dat dubbel noch uit enig ander aan de Hoge Raad gezonden stuk kan blijken dat een afschrift van die dagvaarding aan mr. L.A.R. Newoor is gezonden.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is aldaar noch de verdachte noch diens raadsman verschenen.
2.3.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, in onderlinge samenhang beschouwd, vloeit het ernstige vermoeden voort dat ten aanzien van de dagvaarding in hoger beroep het voorschrift vervat in de tweede volzin van art. 51 (oud) Sv, thans art. 48 Sv niet is nageleefd.
Dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift is van zo grote betekenis dat, al is dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsman in de weg te staan.
2.4.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 december 2017.
Conclusie 31‑10‑2017
Inhoudsindicatie
Geen afschrift appeldagvaarding verzonden naar raadsman verdachte, art .51 (oud) Sv. Bij de stukken bevindt zich een stelbrief van een advocaat. Daaruit vloeit het ernstige vermoeden voort dat t.a.v. de dagvaarding in h.b. het voorschrift vervat in de tweede volzin van art. 51 (oud) Sv, thans art. 48 Sv, niet is nageleefd. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Nr. 16/04713 Zitting: 31 oktober 2017 | Mr. E.J. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 9 mei 2016 de verdachte bij verstek met toepassing van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 14 december 2015. Bij dit vonnis is de verdachte wegens "overtreding van artikel 107, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot een hechtenis voor de duur van twee weken.
Namens de verdachte heeft mr. L.E.G. van der Hut, advocaat te Den Haag, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel behelst de klacht dat art. 51 (oud) Sv in hoger beroep niet is nageleefd aangezien is verzuimd een afschrift van de appeldagvaarding aan de raadsman van de verdachte te zenden. Volgens de steller heeft het hof evenmin onderzocht of de raadsman voor de zitting in hoger beroep behoorlijk was opgeroepen.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding bevindt zich een brief van 22 januari 2016 van mr. L.A.R. Newoor, gericht aan de strafgriffie van het gerechtshof Den Haag, waarin hij bericht op te treden als raadsman voor de verdachte in de zaak met het parketnummer 96/169101-15. Bij de stukken bevindt zich tevens een ontvangstbevestiging van 22 januari 2016 van de griffier bij de strafsector van het gerechtshof Den Haag.
Voorts bevindt zich bij de stukken van het geding de dagvaarding in hoger beroep. Noch uit mededelingen daarop gesteld, noch uit enig ander aan de Hoge Raad toegezonden stuk kan blijken dat een afschrift van de dagvaarding aan mr. Newoor is gezonden. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is aldaar noch de verdachte noch diens raadsman verschenen.1.
6. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, in onderlinge samenhang beschouwd, vloeit het ernstige vermoeden voort dat ten aanzien van de dagvaarding in hoger beroep het voorschrift vervat in de tweede volzin van art. 51 (oud) Sv niet is nageleefd. Dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift is van zo grote betekenis dat, al is dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsman in de weg te staan.2.
7. Het middel slaagt.
8. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
9. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 31‑10‑2017
Vgl. o.a. HR 18 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3292 en HR 9 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1453.