O.m. HR 31 mei 2011, LJN BQ2467.
HR, 19-02-2013, nr. 11/01072
ECLI:NL:HR:2013:BZ1453
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-02-2013
- Zaaknummer
11/01072
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BZ1453
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ1453, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑02‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ1453
ECLI:NL:PHR:2013:BZ1453, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑01‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ1453
- Vindplaatsen
Uitspraak 19‑02‑2013
Inhoudsindicatie
Verzending afschrift appeldagvaarding aan raadsman. Art. 51 Sv. Uit de stukken vloeit het ernstige vermoeden voort dat t.a.v. de dagvaarding in h.b. het voorschrift vervat in art. 51 Sv niet is nageleefd. Dit in het belang van verdachte gegeven voorschrift is van zo grote betekenis dat, al is dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ttz. buiten tegenwoordigheid van verdachte en diens raadsman in de weg te staan.
19 februari 2013
Strafkamer
nr. S 11/01072
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 17 februari 2011, nummer 23/000878-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat in hoger beroep het voorschrift van art. 51 Sv niet is nageleefd, doordat is verzuimd een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep aan de raadsman van de verdachte te zenden.
2.2. Bij de stukken van het geding bevinden zich een brief van mr. A. Moszkowicz aan de Voorzitter van het Hof van 10 maart 2011, waarbij als bijlage is gevoegd zijn brief van 16 februari 2010 aan de strafgriffie van het Hof, alsook een brief van de strafgriffie van het Hof aan mr. Moskowicz van 27 april 2011. De inhoud van deze brieven is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 7.
De brief van mr. Moszkowicz van 16 februari 2010 houdt de mededeling in dat hij de verdachte als raadsman zal bijstaan. De inhoud van de brief van de strafgriffie van het Hof van 27 april 2011 biedt grond voor het ernstige vermoeden dat deze stelbrief ter griffie van het Hof is ontvangen doch aldaar vervolgens in het ongerede is geraakt.
Bij de stukken bevindt zich tevens het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep. Noch uit mededelingen gesteld op dat dubbel noch uit enig ander aan de Hoge Raad gezonden stuk kan blijken dat een afschrift van die dagvaarding aan mr. Moszkowicz is gezonden.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is aldaar noch de verdachte noch diens raadsman verschenen.
2.3. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, in onderlinge samenhang beschouwd, vloeit het ernstige vermoeden voort dat ten aanzien van de dagvaarding in hoger beroep het voorschrift vervat in de tweede volzin van art. 51 Sv niet is nageleefd.
Dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift is van zo grote betekenis dat, al is dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsman in de weg te staan.
Het middel, dat daarover klaagt, is dus terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 19 februari 2013.
Conclusie 29‑01‑2013
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 11/01072
Mr. Vellinga
Zitting: 29 januari 2013
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad bij arrest van 2 februari 2010 (nr. 08/03504, LJN BK8947) - wegens "overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, terwijl de schuldige na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, zesde lid, van deze wet" veroordeeld een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 180 uur, subsidiair 90 dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen ontzegd voor de duur van zestien maanden.
2.
Namens verdachte heeft mr. H.M.W. Daamen, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Doelmatigheidshalve bespreek ik eerst het tweede middel.
4.
Het tweede middel klaagt onder meer dat in strijd met art. 51, tweede volzin, Sv is verzuimd een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep te zenden aan de raadsman van verdachte.
5.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 februari 2011 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"De verdachte, gedagvaard als (...)
is niet verschenen.
De raadsman van de verdachte, mr. R.F. Ronday, advocaat te Mijdrecht, is evenmin ter terechtzitting aanwezig. Hij heeft per fax. d.d. 1 februari 2011 kenbaar gemaakt niet te zullen verschijnen, nu hij in de afgelopen periode geen contact heeft kunnen krijgen met de verdachte, die hem ook zelf niet heeft benaderd over deze strafzaak. De raadsman trekt hieruit de conclusie dat hij de verdachte in de onderhavige strafzaak niet als advocaat kan bijstaan (het hof begrijpt: ook niet als gemachtigd raadsman)."
6.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat mr. A. Moszkowicz zich in de onderhavige zaak na terugwijzing door de Hoge Raad bij faxbericht van 16 februari 2010, gericht aan de griffier van het gerechtshof te Amsterdam, als raadsman van verdachte heeft gesteld.
7.
Bij de stukken van het geding, die door de griffier van het Hof op de voet van art. 434 lid 1 Sv aan de griffier van de Hoge Raad zijn gezonden, bevindt zich een brief van het hoofd van de strafgriffie van het gerechtshof te Amsterdam, inhoudende onder meer:
"Naar aanleiding van uw brief dd 10 maart 2011 in bovengenoemde zaak bericht ik u het volgende:
Het faxbericht van 16 februari 2010 waarin u meldt als raadsman in deze zaak op te treden is niet aangetroffen in het dossier met parketnummer 23000878-10.
Het faxbericht van u is gestuurd horende bij parketnummer 23006336-05.
De zaak is na terugverwijzing van de Hoge Raad ingeboekt onder parketnummer 23000878-10.
Dat neemt niet weg dat in de tijd dat de zaak onder parketnummer 23006336-05 hier geregistreerd stond de afdeling intake van het ressortsparket verantwoordelijk was voor de mutaties van de advocatuur in ons gezamenlijk registratiesysteem.
Het lijk mij toe dat dit destijds niet is gebeurd.
Dat is dan ook de reden waarom de dagvaarding van de zitting van 3 februari 2011 naar de vorige raadsman is verzonden.
Inmiddels bent u in ons systeem geregistreerd als raadsman in deze zaak."
De in deze brief genoemde, zich eveneens bij bedoelde stukken bevindende brief van 10 maart 2011 van mr. Moszkowicz, gericht aan de voorzitter van de meervoudige kamer van het gerechtshof te Amsterdam, mr. E. Mijnsberge, houdt onder meer in:
"Op 27 oktober 2009 heb ik de Hoge Raad bericht dat ik de zaak van mr. Nooitgedagt heb overgenomen. Op 28 december 2009 ben ik gedesisteerd, maar op 15 februari 2010 ben ik weer als raadsman van [verdachte] gaan optreden. Daarvan is kennis gegeven aan de Hoge Raad op 15 februari 2010 en op 16 februari 2010 (zie bijlage 1) is aan de griffier van het hof en (zie bijlage 2) aan de advocaat-generaal melding gedaan van het feit dat ik optrad voor [verdachte] in deze zaak, die op 2 februari 2010 naar het hof was terugverwezen.
In deze brief is melding gemaakt van het vigerende parketnummer en is melding gemaakt van het kenmerk van de Hoge Raad.
Vanaf dat moment heb ik niets van de zaak vernomen totdat mij via via (mr. Ronday-->mr. Nooitgedagt) ter kennis kwam dat [verdachte] door uw hof bij verstek veroordeeld was op 17 februari 2011. Er is cassatieberoep aangetekend. Met het oog op het voorgaande is in de akte rechtsmiddel opgenomen dat de thans onder parketnummer 23/000878-10 gekende zaak voorheen gekend was onder parketnummer 23/006336-05.
Met het oog op deze cassatieprocedure benodig ik van het hof een verklaring waarin tot uitdrukking wordt gebracht dat hetgeen ik hierboven heb gesteld juist is, opdat aan de hand daarvan zal worden vastgesteld dat ik ten onrechte niet in kennis ben gesteld van de zitting van 3 februari 2011, en dus [verdachte] geen gelegenheid heeft gehad om zich te -doen- verdedigen."
De door mr. Moszkowicz genoemde, zich eveneens bij bedoelde stukken bevindende, aan de brief van 10 maart 2011 gehechte kopie van de brief van 16 februari 2010 van mr. Moszkowicz, gericht aan de griffier van het gerechtshof te Amsterdam, houdt in:
"Hierbij bericht ik u dat ik in opgemelde zaak als raadsman optreed voor:
[Verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats]
wonende te ([woonplaats] aan de [a-straat 1].
Opgemelde zaak is door de Hoge Raad op 2 februari 2010 terugverwezen naar uw Hof.
Ik moge u verzoeken mij zo tijdig mogelijk op de hoogte te stellen van de data en uren waarop in deze zaak de behandelingen zullen plaatsvinden.
Tevens verzoek ik u mij te doen toekomen afschriften van alle stukken waarmee het dossier nog zal worden aangevuld."
In het hoofd van deze brief staat vermeld:
"Inzake: [verdachte]/OM
Parketnummer: 23/006336-05
Zaaknummer: S08/03504"
8.
Uit deze brieven gelezen in onderling verband en samenhang vloeit het ernstig vermoeden voort dat mr Moszkowizc zich tijdig voor de behandeling in hoger beroep na terugwijzing als raadsman van verdachte heeft gesteld. Zoals immers in de brief van de griffier van het gerechtshof van 10 maart 2011 besloten ligt moet de stelbrief, waarop mr. Moszkowicz zich beroept en waarvan de griffier niet betwist dat deze door het Hof is ontvangen, in het ongerede zijn geraakt omdat in de stelbrief het parketnummer van de zaak vóór behandeling door de Hoge Raad is gebezigd terwijl het Hof de zaak na terugwijzing een ander parketnummer heeft gegeven. Daarbij teken ik aan dat de griffier niet stelt dat de raadsman van het nieuwe parketnummer op de hoogte is gesteld terwijl ook uit de op de voet van art. 434 lid 1 Sv aan de griffier van de Hoge Raad gezonden stukken niet blijkt dat de raadsman daarvan op de hoogte is gebracht dan wel daar anderszins op bedacht had moeten zijn.
9.
Bij de op de voet van art. 434 lid 1 Sv aan de griffier van de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een dubbel van de dagvaarding in hoger beroep waarop is aangetekend dat op 8 december 2010 een afschrift van die dagvaarding aan de raadsman is verstrekt. Bij brief van 1 februari 2011 die zich eveneens bij die stukken bevindt, deelt mr. R.F. Ronday mee dat hij in de afgelopen periode geen contact met de verdachte heeft kunnen krijgen, daarom de verdachte in de onderhavige zaak niet zal bijstaan en niet ter terechtzitting van 3 februari 2011 zal verschijnen. Op grond van het voorgaande kan uit op de voet van art. 434 lid 1 Sv aan de griffier van de Hoge Raad gezonden stukken niet blijken dat een afschrift van die dagvaarding aan mr. Moszkowicz is gezonden. Derhalve moet het er in cassatie voor worden gehouden dat dat niet is geschied.
10.
Uit een en ander vloeit voort dat er in cassatie van moet worden uitgegaan dat mr. A. Moszkowicz zich in hoger beroep na terugwijzing als raadsman van verdachte heeft gesteld doch dat het voorschrift van art. 51, tweede volzin, Sv ten aanzien van hem niet is nageleefd. Dit in het belang van de betrokkene gegeven voorschrift is van zo grote betekenis, dat, al wordt dat niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de betrokkene en diens raadsman in de weg te staan.1.
11.
Het middel slaagt.
12.
Het voorgaande brengt mee dat het eerste middel buiten bespreking kan blijven.
13.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
14.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑01‑2013