De originele akte rechtsmiddel zit niet in het dossier en heeft men blijkens een wel in het dossier gevoegde emailcorrespondentie bij de strafgriffie van de rechtbank niet weten te achterhalen.
HR, 31-05-2011, nr. 10/00238
ECLI:NL:HR:2011:BQ2467
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
31-05-2011
- Zaaknummer
10/00238
- Conclusie
Mr. Aben
- LJN
BQ2467
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2011:BQ2467, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑05‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ2467
ECLI:NL:HR:2011:BQ2467, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 31‑05‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ2467
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2011/200
Conclusie 31‑05‑2011
Mr. Aben
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft de verdachte bij mondeling arrest van 8 december 2009 niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Rotterdam, sector kanton, van 28 mei 2009, waarbij de verdachte ter zake van ‘als bestuurder van een motorrijtuig daarmee op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden’ is veroordeeld tot hechtenis voor de duur van twee weken. De rechtbank heeft de verdachte in het genoemde vonnis voorts de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van zes maanden ontzegd.
2.
De verdachte heeft (tijdig) beroep in cassatie ingesteld. Mr. J.T.C.M. Crepin heeft een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.
3.1.
Het middel klaagt dat het bepaalde in art. 51 Sv niet is nageleefd, aangezien de raadsman van de verdachte geen afschrift van de dagvaarding in hoger beroep heeft ontvangen.
3.2.
In de onderhavige zaak is de verdachte in eerste aanleg bij verstek veroordeeld. Onder de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich een kopie van een akte rechtsmiddel, waaruit redelijkerwijs kan volgen dat de verdachte op 20 juli 2009 beroep heeft ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg van 28 mei 2009.1. Onder de stukken bevindt zich tevens een kopie van een mededeling uitspraak van 25 juni 2009, maar niet duidelijk is of en zo ja, op welke datum de verdachte deze heeft ontvangen. Blijkens een akte van uitreiking is de dagvaarding voor de zitting in hoger beroep van 8 december 2009 op 23 november 2009 betekend aan de griffier van de rechtbank te 's‑Gravenhage en — kennelijk omdat de verdachte in de gemeentelijke basisadministratie sinds 17 oktober 2007 de registratie ‘zonder vaste woon- of verblijfplaats’ had — per gewone post verzonden aan het door de verdachte bij zijn aanhouding door de politie opgegeven adres. Bij brief van 18 augustus 2009 heeft J.T.C.M. Crepin zich bij het gerechtshof te 's‑Gravenhage voor de verdachte als raadsman gesteld in een tweetal zaken, waaronder de onderhavige zaak (parketnummer 10/502855-08). In een aan de cassatieschriftuur gehechte kopie van een brief van strafgriffie van het gerechthof te 's‑Gravenhage van 19 augustus 2009 aan de raadsman wordt de ontvangst van de betreffende stelbrief bevestigd, maar als zaakskenmerk alleen het parketnummer vermeld van de andere zaak waarop deze brief betrekking had (10-500125-08).
3.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 8 december 2009 heeft het hof bij die gelegenheid tegen de niet-verschenen verdachte verstek verleend en heeft de advocaat-generaal de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte gevorderd. De Aantekening mondeling arrest van diezelfde datum houdt — voor zover relevant — in:
‘Ontvankelijkheid in het hoger beroep
De verdachte heeft niet binnen veertien dagen na het instellen van het hoger beroep een schriftuur met grieven tegen het vonnis ingediend. Evenmin heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep mondeling bezwaren tegen het vonnis opgegeven.
Het hof ziet ambthalve geen redenen voor een inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep. Daarom zal de verdachte, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.’
3.3.
Uit de omstandigheid dat de verdachte door het hof niet-ontvankelijk is verklaard met de op het bepaalde in art. 416, tweede lid, Sv gestoelde overweging dat deze heeft nagelaten een schriftuur houdende grieven tegen het vonnis van de rechtbank in te dienen of ter terechtzitting mondeling zijn bezwaren op te geven, leid ik — voor zover van belang — af dat het hof het beroep van de verdachte wel op geldige wijze ingesteld heeft geacht, en dat het hof tot behandeling van de zaak is overgegaan. Nu uit de stukken niet blijkt dat aan de raadsman van de verdachte een afschrift van de dagvaarding voor de zitting in hoger beroep is gezonden en evenmin dat de verdachte afstand heeft gedaan van zijn recht te verschijnen en door een raadsman te worden bijgestaan, kan het bestreden arrest niet in stand blijven.2.
4.
Het middel slaagt. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest aanleiding behoort te geven.
5.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te 's‑Gravenhage, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 31‑05‑2011
Vgl. HR 5 maart 1991, LJN ZC8744 en HR 23 juni 1998, LJN ZD1188, NJ 1998/772. In HR 30 september 2008, LJN BD4859 leidde zulks niet tot cassatie aangezien het in de uitspraak besloten liggende oordeel van het hof dat de niet verschenen raadsman op de hoogte was van de zitting niet onbegrijpelijk was. Het hof hoefde in die zaak dan ook niet blijk te geven van een onderzoek naar de afwezigheid van de raadsman
Uitspraak 31‑05‑2011
Inhoudsindicatie
Art. 51 Sv. Bij de stukken van het geding bevindt zich een stelbrief van de raadsman inhoudende dat hij de verdachte in twee zaken, waaronder onderhavige zaak, als raadsman zal bijstaan. De ontvangst van deze stelbrief is door het Hof bevestigd. Niet is gebleken dat een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep aan de raadsman is gezonden. Aldus moet het ervoor worden gehouden dat het voorschrift van art. 51, tweede volzin, Sv niet is nageleefd. Dit in het belang van de betrokkene gegeven voorschrift is van zo grote betekenis dat, al wordt dat niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de betrokkene en diens raadsman in de weg te staan. Dit is slechts anders indien de rechter voor wie de zaak is aangebracht, in redelijkheid mag aannemen dat de verdachte geen prijs erop heeft gesteld, hetzij ter terechtzitting te verschijnen en aldaar door zijn raadsman te worden bijgestaan hetzij in zijn afwezigheid door zijn uitdrukkelijk gemachtigde raadsman het woord ter verdediging te laten voeren. Een goede procesorde brengt voorts mee dat indien zoals in casu reden bestaat tot twijfel omtrent de naleving van art. 51 Sv, de rechter zich ervan vergewist dat hetzij voormeld voorschrift is nageleefd, hetzij één van de uitzonderingsgevallen zich voordoet. Niet is gebleken dat een en ander is geschied.
31 mei 2011
Strafkamer
nr. 10/00238
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 december 2009, nummer 22/003779-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.T.C.M. Crepin, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het voorschrift van art. 51 Sv niet is nageleefd, aangezien is verzuimd aan de raadsman een afschrift van de appeldagvaarding te zenden.
2.2. Bij de stukken van het geding bevindt zich een brief van mr. J.T.C.M. Crepin aan de strafgriffie van het Hof van 18 augustus 2009, die de mededeling inhoudt dat hij de verdachte in twee zaken, waaronder onderhavige zaak (parketnummer 10/502855-08), als raadsman zal bijstaan. In een aan de cassatieschriftuur gehechte brief van de strafgriffie van het Hof van 19 augustus 2009 aan de raadsman wordt de ontvangst van de stelbrief bevestigd, maar als zaakskenmerk alleen het parketnummer vermeld van de andere zaak waarop deze brief betrekking had (parketnummer 10/500125-08).
2.3. Bij de stukken bevindt zich tevens het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep. Noch uit mededelingen gesteld op dat dubbel noch uit enig ander aan de Hoge Raad gezonden stuk kan blijken dat een afschrift van die dagvaarding aan de raadsman is gezonden.
2.4. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is aldaar noch de verdachte, noch een voor de verdachte optredende raadsman verschenen.
2.5. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, in onderlinge samenhang beschouwd, vloeit het ernstige vermoeden voort dat ten aanzien van de dagvaarding in hoger beroep het voorschrift vervat in de tweede volzin van art. 51 Sv niet is nageleefd.
Dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift is van zo grote betekenis dat, al is dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsman in de weg te staan. Dit is slechts anders indien de rechter voor wie de zaak is aangebracht, in redelijkheid mag aannemen dat de verdachte geen prijs erop heeft gesteld, hetzij ter terechtzitting te verschijnen en aldaar door zijn raadsman te worden bijgestaan hetzij in zijn afwezigheid door zijn uitdrukkelijk gemachtigde raadsman het woord ter verdediging te laten voeren.
Een goede procesorde brengt voorts mee dat indien - zoals in het onderhavige geval - reden bestaat tot twijfel omtrent de naleving van voormeld voorschrift, de rechter, alvorens nadat de zaak is uitgeroepen het onderzoek ter terechtzitting voort te zetten en nog voordat kan worden onderzocht of het bepaalde in art. 416, tweede lid, Sv toepassing moet vinden, zich ervan vergewist dat hetzij voormeld voorschrift is nageleefd hetzij één der voormelde uitzonderingsgevallen zich voordoet.
Noch uit het bestreden arrest noch uit het proces-verbaal van de terechtzitting blijkt echter dat het een of het ander is geschied.
Het middel, dat daarover klaagt, is dus terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 31 mei 2011.