Einde inhoudsopgave
Smartengeld 1998/4.6
4.6 Bepalingen inzake vrijheidsontneming en andere dwangmaatregelen
prof. mr. S.D. Lindenbergh, datum 21-06-1998
- Datum
21-06-1998
- Auteur
prof. mr. S.D. Lindenbergh
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Wet van 26 juni 1975, Stb. 1975, 341.
Art. 34j bepaalt: 'Indien de rechtbank de opheffing van een maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt, kan zij aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen. Onder schade is begrepen het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 90,91 en 93 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing. Indien de vreemdeling na het indienen van zijn verzoek is overleden, geschiedt de toekenning ten behoeve van zijn erfgenamen.'
Het recht ontstaat in die gevallen eerst door de toekenning.
MvT, Kamerstukken II, 12 132, nr. 3, p. 3.
Zo suggereerde de NVvR in 1982 een bedrag van ƒ 100 per dag. Voor gevallen waarin de periode van vrijheidsonmeming is doorgebracht in een politiecel onder alle beperkingen, en voor gevallen van uitleveringsdetentie werd een bedrag van ƒ 150 gesuggereerd. Het richtbedrag bedraagt momenteel ƒ 150 per dag aan vergoeding van immateriële schade. Het bedrag wordt onder bijzondere omstandigheden, zoals ernstige beperkingen of zware
Bijv. wanneer sprake is van uitgebreide, voor de ex-verdachte negatieve, publiciteit. Zie bijv. Rb. Zwolle 9 februari 1976, nj 1976,363 en Borsboom 1983, p. 111. Zie over de (geringe) omvang van deze normbedragen kritisch Hartlief, A & V 1995, p. 50.
Art. 90 lid 1 Sv bepaalt: 'De toekenning van een schadevergoeding heeft steeds plaats indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.'
Aldus MvT, Kamerstukken li 1913/14, nr. 286, p. 75, waarin werd overwogen: 'Verzet het rechtsgevoel zich niet, dan zal derhalve het enkele feit van ondergane voorlopige hechtenis en geleden schade voldoende grond voor vergoeding zijn. Door het woord 'steeds' [in art. 90, SDL] wordt aan deze bedoeling uitdrukking gegeven.'
HR 23 december 1994, Nj 1995, 512 m.nt. c (Staatfj).
Zie voor art. 89 Sv HR 7 april 1989, N] 1989, 532 (Staat/X) en voor (toen nog) art. 42 vw, HR 6 oktober 1989, NJ 1990, 793 m.nt. AHJS (Staat/Fowad).
Daarbij speelde een rol dat de mogelijkheid tot het verkrijgen van schadevergoeding op grond van art. 89 Sv en 42 lid 2 VW aan beperkingen is onderworpen (de artikelen geven immers geen recht op volledige schadevergoeding bij onrechtmatige toepassing van dwangmiddelen), hetgeen op gespannen voet staat met art. 5 lid 5 EVRM en art. 9 lid 5 ivbpr. In de MvA (Kamerstukken u, 22 735, nr. 5, p. 25) wordt slechts opgemerkt dat met art. 34j vw is beoogd te voldoen aan de uit het Europese recht voortvloeiende verplichting schadeloosstellingen wegens vrijheidsontneming toe te kennen. Wel wordt in vreemdelingenzaken bepleit om bij onrechtmatige vrijheidsontneming in de administratieve rechtsgang reeds tot volledige schadevergoeding te komen. Zie Rb. 's-Gravenhage (Rechtseenheidskamer) 29 december 1994, rv 1995, 75.
Zie over de eisen voor het aannemen van onrechtmatigheid HR 23 december 1994, Nj 1995, 512 m.nt. C (Staat/]); HR 29 april 1994, NJ 1995, 727 m.nt. CJHB en EAA (S/Staat); HR 20 december 1996, NJ 1997, 278 (E/Staat) en HR 12 juni 1998, RvdW 1998, 123 (B en R/Gcm. Amsterdam en Staat).
Vgl. over de omvang van de toe te kennen schadevergoeding de opmerking van Brunner in zijn noot onder HR 29 april 1994, NJ 1995, 727 (S/Staat): 'Waarschijnlijk zou in verreweg de meeste gevallen het bedrag van de schadevergoeding dat de burgerlijke rechter zou toekennen in geval van onrechtmatige detentie, niet beduidend hoger zijn dan het bedrag dat ex art. 89 Sv door de strafrechter billijk wordt geacht.'
De schade door vrijheidsontneming lijkt mij ook zonder meer te brengen onder art. 6:106 lid 1 onder b. Zie nader hierna § 5.4.4.3.
Krachtens art. 89 lid 6 Sv geschiedt toekenning van een vergoeding (ook van door de gewezen verdachte geleden immateriële schade) op een nog door de gewezen verdachte ingediend verzoek aan de nabestaanden. Is de gewezen verdachte reeds vóór indiening van het verzoek overleden dan kan toekenning van de vergoeding aan de nabestaanden worden gedaan, maar blijft een vergoeding van immateriële schade achterwege. Krachtens art. 34j VW wordt de vergoeding (van zowel vermogensschade als ander nadeel) slechts aan de erfgenamen toegekend indien de vreemdeling zelf het verzoek heeft gedaan.
Zie over vrijheidsontneming als persoonsaantasting hierna § 5.4.4.3. Zie over de mogelijkheid van vergoeding van immateriële schade wegens 'willekeurige aanhouding' onder het oude recht reeds HR 21 mei 1943, NJ 1943,455 (Van Kreuningen/Bessem). Zie voor een geval waarin bij vrijheidsbeper/cmg- een recht op vergoeding op grond van art. 34j VW werd ontzegd Hof 's-Gravenhage 4 juni 1996, Nj 1996, 588. Het gedurende vier uur ophouden voor verhoor werd door de Rb. Almelo 18 juni 1997, NJ 1997, 586 ernstig genoeg geacht voor de toekenning van een bedrag o.g.v. art. 89 Sv.
Krachtens verschillende wettelijke bepalingen kan de rechter aan een gewezen verdachte een vergoeding toekennen voor schade, geleden door het ondergaan van bepaalde dwangmaatregelen. Het betreft artikel 89 Wetboek van Strafvordering, artikel 59 Uitleveringswet, artikel 67 Wet overdracht tenuitvoerlegging straffen en artikel 164 lid 9 Wegenverkeerswet. Artikel 89 Sv luidt:1
'Indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten, kan de rechter, op verzoek van de gewezen verdachte, hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade welke hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden. Onder schade is begrepen het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat.'
De mogelijkheid tot vergoeding van immateriële schade in artikel 89 Sv is eerst in 1975 gecreëerd.2 Voorts kan de rechter, indien hij de opheffing van een maatregel tot vrijheidsonmeming van een vreemdeling beveelt, krachtens artikel 34j Vreemdelingenwet een vergoeding toekennen aan de vreemdeling. Ook daar wordt met zoveel woorden de mogelijkheid van toekenning van een vergoeding voor ander nadeel dan vermogensschade genoemd.3
Het betreft hier gevallen waarin de wet de rechter een discretionaire bevoegdheid verleent om, indien de billijkheid daartoe aanleiding geeft, een vergoeding toe te kennen.4 In dergelijke gevallen kan dan ook niet worden gesproken van een wettelijk recht op vergoeding van immateriële schade.5 Niettemin kunnen de genoemde bepalingen worden gezien als uitwerking van artikel 6:95 BW. Gezien hun vergelijkbare karakter zal over hen gezamenlijk een aantal opmerking worden gemaakt.
In de memorie van toelichting op artikel 89 Sv wordt de toekenning van een vergoeding voor immateriële schade als volgt gemotiveerd:6
'Met de commissie-Feber is de ondergetekende van oordeel, dat tevens de mogelijkheid moet worden geschapen van een vergoeding van z.g. ideële schade. In het burgerlijk recht wordt een vergoeding van deze schade onder meer toegekend in gevallen van toegebracht letsel. De ondergetekende acht gevallen denkbaar van voorlopige detentie waarin het psychisch leed van dien aard is, dat een geldelijke compensatie billijk geacht moet worden.'
Hoewel de minister nog een zekere drempel lijkt te veronderstellen ten aanzien van de ernst van het 'psychisch leed', is daarvan in de rechtspraak weinig terug te vinden. Op grond van artikel 89 Sv en artikel 34j vw wordt met regelmaat smartengeld toegewezen, dikwijls zonder dat de aanwezigheid of de omvang van die schade nader wordt genoemd of gemotiveerd.7 Doorgaans worden daarbij de normbedragen gehanteerd die door de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak zijn gesuggereerd,8 maar algemeen wordt aangenomen dat in bijzondere gevallen van die 'tarieven' kan worden afgeweken.9
Het criterium op grond waarvan krachtens de genoemde artikelen vergoedingen kunnen worden toegekend is krachtens artikel 90 Sv de billijkheid.10 Dit criterium geldt zowel voor de beslissing of een vergoeding moet worden toegekend als voor de omvang van die vergoeding.11 Uit de wetsgeschiedenis van artikel 89 Sv blijkt dat de wetgever een zeer ruime toepassing voorstond.12 Voor de beslissing tot toekenning van een vergoeding is dan ook niet bepalend of de dwangmaatregelen onrechtmatig zijn toegepast. Bij rechtmatige toepassing is schadevergoeding op grond van artikel 89 Sv eveneens mogelijk,13 terwijl de regeling van artikel 89 Sv en artikel 34j VW er anderzijds niet toe verplicht om bij onrechtmatige vrijheidsontxieming steeds een (volledige) vergoeding toe te kennen.14 Hoewel vergoedingen op grond van artikel 89 Sv door de strafrechter, en de vergoedingen op grond van artikel 34j door de bestuursrechter worden toegekend, laten de artikelen volgens de (civiele) rechtspraak een beroep op de civiele rechter dan ook onverlet.15 De toekenning van schadevergoeding op grond van artikel 89 Sv wordt inmiddels dan tucht, wel verhoogd tot ƒ 200 of meer. Op grond van art. 34) VW worden dikwijls vergelijkbare bedragen toegekend. Vgl. Kuijer & Steenbergen 1996, p. 335 die bedragen noemen van ƒ 20 tot ƒ 250 a ƒ 280, maar aangeven dat het gemiddelde ligt tussen de ƒ 100 en de ƒ 150 gulden per dag. Vgl. bijv. Hof 's-Gravenhage 7 november 1996, Nj 1997,156, waarin een bedrag van ƒ 100 per dag werd toegekend. ook gedeeltelijk overschaduwd door de rechtspraak van de civiele rechter op grond van onrechtmatige daad.16
Wanneer de civiele rechter op grond van onrechtmatige daad schadevergoeding toekent voor onrechtmatige toepassing van dwangmiddelen, dient een eventuele vergoeding van immateriële schade te worden gegrond op artikel 6:106.17 In de rechtspraak worden de beperkingen van dat artikel op dit terrein overigens kennelijk niet als belemmering gezien.18
De verschillende artikelen kennen een eigen regeling voor de toekenning van een vergoeding aan erfgenamen van de gewezen verdachte of van de vreemdeling.19 Deze regeling zal in § 9.3.2.5 nader worden bezien.
Opmerkelijk is dat de wet buiten de hier besproken gevallen niet steeds met zoveel woorden de rechter de mogelijkheid biedt om bij (onterechte) toepassing van dwangmaatregelen een vergoeding voor ander nadeel dan vermogensschade toe te kennen, terwijl artikel 5 EVRM daartoe wel verplicht.20 Voorzover het in die gevallen gaat om onrechtmatige vrijheidsontneming moet een vergoeding van immateriële schade krachtens artikel 6:106 niettemin mogelijk worden geacht.21