HR, 26-01-2018, nr. 17/04365
ECLI:NL:HR:2018:94
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-01-2018
- Zaaknummer
17/04365
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 26‑01‑2018
ECLI:NL:HR:2018:94, Uitspraak, Hoge Raad, 26‑01‑2018; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2017:4006, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
V-N 2018/7.8 met annotatie van Redactie
NLF 2018/0379 met annotatie van Wendy Nent
Belastingblad 2018/112 met annotatie van R.T. Wiegerink
FED 2018/64 met annotatie van E. THOMAS
JG 2018/8 met annotatie van mr. R. de Korte
JOM 2018/106
NTFR 2018/329 met annotatie van mr. drs. F de Jong
Beroepschrift 26‑01‑2018
Geachte heer, mevrouw,
Namens [X] (hierna: eiser) woonachtig te [Z], stel ik hierbij beroep in cassatie in tegen de uitspraak op verzet van het Gerechtshof Amsterdam van 8 september 2017 (zaaknr. BK AMS 16 / 00535) hier als bijlage overgelegd. Een afschrift van de volmacht van eiser wordt hierbij eveneens overgelegd.
Cassatiegronden
Het Hof overweegt — rechtsoverweging 4.6.6 — dat niet is gesteld of aannemelijk geworden dat het telefonisch horen in het onderhavige geval op een zodanige wijze heeft plaatsgevonden dat het op één lijn moet worden gesteld met een verschijnen ter hoorzitting. Het Hof heeft derhalve voor de toepassing van het Bpb het telefonisch horen niet met het verschijnen ter hoorzitting op één lijn gesteld. Dientengevolge kent het Hof voor de verrichte proceshandeling van het telefonisch horen in de bezwaarschriftprocedure geen kostenvergoeding toe.
Eiser voert aan dat deze overweging van het Hof strijdt met het recht en onbegrijpelijk is gemotiveerd. Het navolgende is daartoe van belang.
Vooropgesteld wordt dat niet elk telefoongesprek tussen verweerder en de gemachtigde van eiser dat wordt gevoerd in het kader van een bezwaarschriftprocedure kan worden aangemerkt als het verschijnen ter hoorzitting in de zin van onderdeel A4, onder 2, van de Bijlage bij het Bpb.
Vast is echter komen te staan dat de gemachtigde van eiser bij brief van verweerder van 8 december 2015 is uitgenodigd voor een telefonische hoorzitting op 16 december 2015 om 15:30 uur. Ook is komen vast te staan dat die dag daadwerkelijk een telefonische hoorzitting tussen de gemachtigde van eiser en [A] een van de medewerkers van verweerder, heeft plaatsgehad. Een korte, zakelijke weergave van die hoorzitting is in de beslissing op het bezwaarschrift van 23 december 2015 opgenomen.
Onder die omstandigheden moet het ervoor worden gehouden dat het telefoongesprek op een zodanige wijze plaatsvindt dat het zich, afgezien van de lijfelijke aanwezigheid van de gemachtigde van eiser, materieel niet onderscheidt van een hoorzitting in de zin van Afdeling 7.2 van de Awb. In een dergelijk geval staan doel en strekking van de Bijlage bij het Bpb er niet aan in de weg dat het voeren van dit telefoongesprek voor de toepassing van dat onderdeel op één lijn wordt gesteld met het verschijnen ter hoorzitting. Alsdan had voor deze proceshandeling een kostenvergoeding moeten worden toegekend, hetgeen het Hof ten onrechte heeft nagelaten. Anders dan het hof meent, was eiser niet gehouden daartoe een en ander nader te stellen, nu het voorgaande reeds blijkt uit de stukken van het geding. Hierom strijdt de uitspraak van het Hof met het Bpb en de Bijlage daarbij.
Ter adstructie van dit standpunt wordt verwezen naar de uitspraak van uw Raad van 1 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW7081 alsmede naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4665 en de Centrale Raad van Beroep van 29 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU6407.
Overigens betoogt eiser ook dat procespartijen zich niet op het standpunt hebben gesteld dat de gehouden telefonische hoorzitting wat betreft de kostenvergoeding niet op één lijn gesteld moet worden met het verschijnen ter hoorzitting, zodat het Hof middels zijn oordeel buiten de omvang van het geschil treedt. De vraag of de gehouden telefonische hoorzitting al dan niet kwalificeert als een hoorzitting, en tot een kostenvergoeding had behoren te leiden, betreft geen rechtsnorm van openbare orde, zodat de uitspraak van het Hof strijdt met het bepaalde van artikel 8:69, eerste lid, van de Awb. Daarenboven heeft het Hof eiser niet in de gelegenheid gesteld om zich over dit kennelijk ambtshalve overwogen standpunt van het Hof uit te laten. De beslissing van het Hof strijdt hierom met het elementair beginsel van hoor en wederhoor.
Ter afronding
De uitspraak van het Hof is onjuist, althans in strijd met het recht en ontoereikend gemotiveerd. Ik verzoek uw Raad daarom om deze uitspraak, voor zover bestreden, te vernietigen en zelf in de zaak te voorzien door te doen hetgeen het Hof zou behoren te doen.
Tevens wordt verzocht om vergoeding van kosten voor beroepsmatige rechtsbijstand.
Uitspraak 26‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Vergoeding bezwaarfase. Telefonisch horen na mededeling gegrondverklaring bezwaar. Hof heeft terecht geen aanleiding gezien de gemaakte kosten in verband met het horen te vergoeden.
Partij(en)
26 januari 2018
Nr. 17/04365
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 5 september 2017, nr. 16/00535, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. ALK 15/5851) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Hoorn. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Beoordeling van de klacht
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting, opgelegd nadat belanghebbende bij het betalen van die belasting een verkeerd kenteken in de parkeerautomaat had ingevoerd.
2.1.2.
De heffingsambtenaar heeft belanghebbende bij brief uitgenodigd voor een “telefonische hoorzitting” teneinde te worden gehoord op het door hem ingediende bezwaarschrift. Bij die gelegenheid heeft de heffingsambtenaar reeds medegedeeld dat aan het bezwaar tegemoet wordt gekomen en de naheffingsaanslag wordt vernietigd, en het telefoongesprek daarom alleen nog betrekking kon hebben op vergoeding van de kosten van de bezwaarfase. Het telefoongesprek heeft vervolgens plaatsgevonden tussen de heffingsambtenaar en de gemachtigde van belanghebbende.
2.1.3.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar gegrond verklaard, de naheffingsaanslag vernietigd maar geen kostenvergoeding toegekend.
2.2.1.
Voor het Hof was in geschil of belanghebbende recht heeft op vergoeding van kosten van de bezwaarfase.
2.2.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende recht heeft op vergoeding van de kosten van bezwaar. Het heeft echter geen punten toegekend voor het onder 2.1.2 bedoelde telefoongesprek. Daartoe heeft het Hof overwogen dat niet is gesteld of aannemelijk geworden dat het telefonisch horen op een zodanige wijze heeft plaatsgevonden dat het op één lijn moet worden gesteld met een verschijnen ter hoorzitting.
2.3.
De tegen dat oordeel gerichte klacht faalt. In de hiervoor onder 2.1.2 genoemde omstandigheden ligt besloten dat de “telefonische hoorzitting” slechts betrekking had op de vergoeding van kosten van de bezwaarfase en niet op de beslissing op het bezwaar. Daarvan uitgaande geeft ’s Hofs oordeel dat dit telefoongesprek niet op één lijn kan worden gesteld met het verschijnen ter hoorzitting naar aanleiding van een ingediend bezwaar als bedoeld in artikel 7:2, lid 1, Awb, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
3. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2018.