Hof Amsterdam, 05-09-2017, nr. 16/00535
ECLI:NL:GHAMS:2017:4006
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
05-09-2017
- Zaaknummer
16/00535
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2017:4006, Uitspraak, Hof Amsterdam, 05‑09‑2017; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:94, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Belastingblad 2017/449 met annotatie van R.A. Eskes
NLF 2017/2483 met annotatie van
NTFR 2017/2728 met annotatie van Mr. M. Koubia
Uitspraak 05‑09‑2017
Inhoudsindicatie
De heffingsambtenaar (althans de betreffende controleambtenaar) kon - gegeven de gelijkenis tussen het kenteken en de op het parkeerticket vermelde combinatie van cijfers en letters - ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag parkeerbelasting redelijkerwijs weten dat de voor het parkeren van het voertuig verschuldigde belasting was voldaan
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 16/00535
5 september 2017
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z], belanghebbende, gemachtigde: mr. drs. J.M.C. Niederer te Helmond
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in de zaak met kenmerk ALK 15/5851 in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Y],
de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is op 8 juli 2015 een naheffingsaanslag parkeerbelasting gemeente [Y] opgelegd (hierna: de naheffingsaanslag) ten bedrage van € 61,30 (€ 2,30 aan parkeerbelasting, verhoogd met € 59,00 aan kosten).
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 23 december 2015, de naheffingsaanslag vernietigd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 16 november 2016 ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 2 december 2016. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Van belanghebbende is bij brief van 11 januari 2017 een reactie op het verweerschrift ontvangen; het Hof heeft deze reactie als conclusie van repliek aangemerkt.
1.6.
Bij brief van 3 februari 2017 heeft de heffingsambtenaar een conclusie van dupliek ingediend.
1.7.
Partijen zijn uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van het beroep op 26 juli 2017. Belanghebbende noch de heffingsambtenaar zijn verschenen. Blijkens gegevens van PostNL zijn de naar de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar op 3 juli 2017 per aangetekende post verzonden uitnodigingen om op de zitting te verschijnen op 5 juli 2017 bezorgd op het kantooradres van de gemachtigde respectievelijk de heffingsambtenaar. Partijen zijn aldus tijdig en op de juiste wijze uitgenodigd voor de zitting. Het Hof heeft het onderzoek gesloten.
2. Feiten
2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’:
“1. In de gemeente [Y] kan de voor het parkeren verschuldigde belasting uitsluitend worden voldaan door middel van het zogenoemde ‘kentekenparkeren’.
2. Eiser heeft de auto met het kenteken [aa-XXX-b] (hierna: de auto) op 8 juli 2015 geparkeerd. Bij de voldoening van de voor dit parkeren verschuldigde belasting heeft hij het kenteken [aab-XXX-bb] ingetoetst. Daarna heeft hij het door de parkeerautomaat verstrekte bewijs van betaling in de auto gelegd.
3. De gemachtigde heeft bij bezwaarschrift het door de parkeerautomaat verstrekte betaalbewijs gevoegd. Tijdens de bezwaarfase heeft een – telefonisch – hoorgesprek plaatsgevonden tussen verweerder en de gemachtigde.”
Nu tegen deze feiten geen bezwaren zijn aangevoerd, zal ook het Hof daarvan uitgaan.Het Hof voegt hier nog de volgende feiten aan toe.
2.2.
In het namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift, gedagtekend 14 augustus 2015, is onder meer het volgende vermeld:
“Cliënt betoogt dat hij aan zijn verplichting tot het betalen van parkeerbelasting heeft voldaan door een dagkaart te kopen. Afschriften daarvan treft u aan. Gelet hierop heeft u hem ten onrechte een naheffingsaanslag opgelegd.Cliënt verzoekt u het bezwaarschrift het bezwaarschrift gegrond te achten, de naheffingsaanslag te vernietigen, hem ter zake van dit bezwaar te horen alsmede aan hem een vergoeding te doen toekomen voor verleende rechtsbijstand in de bezwaarschriftprocedure.”
2.3.
In het aanwijzings- en uitvoeringsbesluit Parkeerbelastingen 2015 van de gemeente [Y] is onder meer het volgende vermeld:
“Besluit:(…)
Voorschriften wijze van voldoening op aangifteE. vast te stellen dat bij het voldoen op aangifte van de parkeerbelasting zoals bedoeld in artikel 2, onder a van de vigerende Verordening Parkeerbelasting de volgende voorschriften van toepassing zijn;1. degene die het motorvoertuig parkeert wordt verplicht bij de voldoening op aangifte het kenteken van het geparkeerde motorvoertuig zoals dat is geregistreerd bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer op te geven en vast te leggen in de parkeerapparatuur;(…)
5. betaling via de parkeerapparatuur kan plaats vinden door elektronische pinbetaling (…)
6. na betaling ontvangt degene die de betaling op voldoening heeft gedaan een parkeerticket (…)7. het is niet verplicht [het] parkeerticket in het motorvoertuig achter te laten;
Voorschriften wijze van controleF. vast te stellen dat:op de plaatsen waar betaald parkeren van toepassing is (…) wordt de controle op parkeerbelasting op voldoening op aangifte op de volgende wijze uitgevoerd[:]1. de parkeercontroleur controleert via het invoeren van het kenteken in deparkeerrechtendatabase dat op de weg en/of gedeelten van de wegen en parkeerterreinenwaar het motorvoertuig is geparkeerd parkeerbelasting op voldoening na aangifte isvoldaan;2. indien geen parkeerbelasting door voldoening op aangifte is voldaan controleert deparkeercontroleur of een parkeerticket op het dashboard van het voertuig is geplaatst;3. indien niet blijkt dat een geldig parkeerticket is geplaatst neemt de controleur tenminstedrie foto’s van het geparkeerde voertuig. De voor en achterzijde van het voertuig wordengefotografeerd zodat het kenteken duidelijk zichtbaar/waarneembaar is. Daarnaast wordteen foto van het gehele voorruit genomen zodat duidelijk te zien is welke zaken zich welof niet op het dashboard bevinden. Desgewenst worden er meerdere foto’s genomen.4. indien uit de controle blijkt dat geen parkeerbelasting op aangifte is voldaan verwittigt decontroleur zich ervan of degene die het voertuig heeft geparkeerd niet nog bezig is met hetvoldoen op aangifte bij de parkeerautomaat.”
2.4.
Bij het verweerschrift in hoger beroep zijn (kopieën van) drie foto’s overgelegd die door de parkeercontroleur bij het uitvoeren van de controle van het voertuig van belanghebbende zijn gemaakt. Eén foto is van de voorkant van het voertuig en daarop is het kenteken ([aa-XXX-b]) te zien. Op een andere foto is achter de voorruit van het voertuig een ‘parkeerticket’ te zien (hierna: het parkeerkaartje), waarop onder meer het volgende is vermeld:
“Aankomst: Kenteken:08/07/15 10:24 [aab-XXX-bb]”
3. Geschil in hoger beroep
Evenals voor de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de heffingsambtenaar kosten van bezwaar heeft moeten vergoeden.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“7. Over de vraag of kosten van bezwaar moeten worden vergoed in een geval waarin het bewijs van betaling van parkeerbelasting eerst in de bezwaarfase wordt geleverd, heeft het gerechtshof Amsterdam in zijn uitspraak van 23 februari 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1107, als volgt geoordeeld:
“(…)
5.4.
Artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat de kosten die de belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar uitsluitend worden vergoed door het bestuursorgaan wanneer het bestuursorgaan het besluit herroept wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. In de toelichting op het amendement dat geleid heeft tot artikel 7:15, tweede lid, staat: (Kamerstukken I, 2001/2002, nr. 27 024, nr. 14, blz. 1-2):
“Dit amendement bewerkstelligt dat de kosten die een burger redelijkerwijs heeft moeten maken voor de behandeling van een bezwaar- of administratief beroepschrift, door de overheid worden vergoed, wanneer de overheid het besluit herroept wegens de onrechtmatigheid ervan. Die onrechtmatigheid moet wel aan de overheid te wijten zijn. […]
Wordt een besluit niet herroepen, dan komen de gemaakte kosten voor rekening van de belanghebbende. Loutere vormfouten of motiveringsgebreken leiden niet tot een vergoedingsplicht. Het woord «herroepen» impliceert dat het oorspronkelijke besluit inhoudelijk onjuist moet zijn geweest. Indien de onjuistheid van het besluit te wijten is aan de belanghebbende, bijvoorbeeld omdat hij niet tijdig de juiste gegevens heeft verschaft, bestaat uiteraard geen recht op vergoeding.”
5.5.
In het onderhavige geval beschikte de heffingsambtenaar over een aangifte parkeerbelasting waarbij voor een voertuig met kenteken […] parkeerbelasting op aangifte was voldaan ter zake van het parkeren van 11:10 tot 14:20 op de Locatie. De heffingsambtenaar wist ten tijde van het opleggen van de Naheffingsaanslag niet (en kon redelijkerwijs ook niet weten) dat ter zake van het Parkeren met het Voertuig de verschuldigde parkeerbelasting betaald was.
De Naheffingsaanslag is dan ook, naar het oordeel van het Hof, niet “herroepen vanwege aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid”. Het ten onrechte opleggen van de Naheffingsaanslag is te wijten aan belanghebbende die - abusievelijk - een verkeerd kenteken heeft ingevoerd.
5.6.
Het Hof voegt daar aan toe dat in het kader van de heffing van parkeerbelastingen geen algemene rechtsregel de heffingsambtenaar ertoe verplicht om een nader onderzoek in te stellen alvorens een naheffingsaanslag op te leggen. Belanghebbende heeft overigens niet gesteld, noch is gebleken, dat de heffingsambtenaar op basis van een algemeen beginsel van bestuur tot het instellen van een dergelijk onderzoek verplicht zou zijn, noch waaruit een dergelijk onderzoek zou bestaan.
Slotsom
5.7.
Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende geen aanspraak kan maken op vergoeding van de door hem in de bezwaarfase gemaakte kosten. (…)”
8. Ook in deze zaak wist verweerder ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag niet dat de voor het parkeren met de auto van eiser verschuldigde parkeerbelasting was voldaan en hij kon dit redelijkerwijs ook niet weten. Verweerder heeft derhalve terecht een naheffingsaanslag opgelegd. Voor zover eiser stelt dat bij elke auto die blijkens de scancontrole staat geparkeerd zonder dat daarvoor parkeerbelasting is betaald, nader onderzoek moet worden gedaan door in de desbetreffende auto te zoeken naar bewijs van betaling, verwerpt de rechtbank die stelling.
9. Pas in de bewaarfase heeft eiser gegevens overgelegd op grond waarvan verweerder geoordeeld heeft dat de verschuldigde belasting tijdig was voldaan. Voor het naheffen van reeds voldane belasting is geen wettelijke grondslag, zodat verweerder de naheffingsaanslag terecht heeft vernietigd.
10. Voor vergoeding van kosten van bezwaar sluit de rechtbank zich aan bij het oordeel van het Gerechtshof Amsterdam in de genoemde uitspraak van 23 februari 2016. Het opleggen van de naheffingsaanslag is immers het gevolg van het door eiser – abusievelijk – verkeerd invoeren van het kenteken van zijn auto. Verweerder kan geen verwijt worden gemaakt.
11. De rechtbank verwerpt de – niet onderbouwde en door verweerder betwiste – stelling van eiser dat de parkeerapparatuur van de gemeente [Y] zo slecht is dat correct ingevoerde gegevens onjuist worden verwerkt.”
4.2.
In hoger beroep heeft belanghebbende gesteld dat hij het parkeerkaartje zichtbaar achter de voorruit had geplaatst zodat bij het controleren van het op aangifte voldoen van de parkeerbelasting, indien daarbij de in het onderhavige geval als normaal te beschouwen zorgvuldigheid zou zijn betracht, kon worden geconstateerd dat de belasting was voldaan.
4.3.
De heffingsambtenaar stelt dat de parkeercontroleur niet heeft kunnen nagaan of de verschuldigde parkeerbelasting ten behoeve van het voertuig van belanghebbende (kenteken: [aa-XXX-b]) was voldaan, omdat het parkeerkaartje dat in de auto lag op drie punten afweek van het kenteken van het voertuig. Ter onderbouwing van zijn stelling verwijst de heffingsambtenaar naar het onder 2.4 vermelde fotomateriaal.
4.4.
In de conclusie van repliek merkt belanghebbende op dat de onder 2.4 vermelde stukken nieuw voor hem zijn, dat deze stukken voorafgaand aan het horen ter inzage hadden behoren te worden gelegd en dat die stukken voorts als op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank hadden moeten worden overgelegd.
4.5.
In de conclusie van dupliek stelt de heffingsambtenaar dat het parkeerkaartje ook reeds in de bezwaarfase is overgelegd en herhaalt hij zijn stelling dat er in het voertuig geen parkeerkaartje met daarop vermeld het kenteken van het voertuig van belanghebbende aanwezig was.
4.6.1.
Het Hof stelt voorop dat het Aanwijzings- en uitvoeringsbesluit Parkeerbelastingen 2015, voor het geval dat de parkeercontroleur na het invoeren van het kenteken in de parkeerrechtendatabase vaststelt dat geen parkeerbelasting is voldaan, voorziet in een waarneming ter plaatse teneinde vast te stellen of op het dashboard van het voertuig een geldig parkeerkaartje is geplaatst.
4.6.2.
Niet in geschil is dat deze procedure is gevolgd. In geschil is echter de conclusie die op grond van de waarneming ter plaatse door de controleur getrokken had moeten worden.
4.6.3.
Vaststaat dat op het parkeerkaartje onder het kopje ‘Aankomst’ “08/07/15 10:24” is vermeld, dat onder het kopje ‘Kenteken’ “[aab-XXX-bb]” is vermeld en dat dit parkeerkaartje bij het uitvoeren van de controle op het voldoen van parkeerbelasting achter de voorruit van het voertuig zichtbaar aanwezig was. Tevens staat vast dat het kenteken van het voertuig als volgt luidt: [aa-XXX-b]. Onder deze omstandigheden is er naar het oordeel van het Hof sprake van een zodanige overeenkomst tussen het kenteken en de op het parkeerkaartje vermelde cijfer/lettercombinatie dat de controlerend ambtenaar bij een met een normale zorgvuldigheid uitvoeren van de in het Aanwijzings- en uitvoeringsbesluit Parkeerbelastingen 2015 voorgeschreven handelwijze, had behoren vast te stellen dat het parkeerkaartje betrekking had op het voertuig van belanghebbende. Onderkend had moeten worden dat de gelijkenis tussen het kenteken en de op het parkeerkaartje vermelde combinatie van cijfers en letters zodanig overheersend was dat het parkeerkaartje als een geldig parkeerkaartje had moeten worden aangemerkt. Dat belanghebbende bij het intoetsen van zijn kenteken toetsfouten heeft gemaakt doet onder de gegeven omstandigheden aan dit oordeel niet af.
4.6.4.
Dit betekent dat de rechtbank in onderdeel 8 van haar uitspraak ten onrechte heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag redelijkerwijs niet kon weten dat de voor het parkeren van het voertuig verschuldigde parkeerbelasting was voldaan en dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Het Hof merkt in dit verband op dat de rechtbank moeilijk anders kon oordelen, omdat de onder 2.4 vermelde op de zaak betrekking hebbende stukken eerst in hoger beroep zijn overgelegd en de heffingsambtenaar ook bij de zitting van de rechtbank niet is verschenen.
4.6.5.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat zich hier – anders dan de rechtbank in onderdeel 9 van haar uitspraak heeft overwogen – niet een geval voordoet waarin de heffingsambtenaar eerst in de bezwaarfase, op basis van een in die fase door belanghebbende overgelegd gegeven, tot het oordeel kon komen dat de parkeerbelasting tijdig was voldaan.
4.6.6.
Het overwogene onder 4.6.5 houdt in dat de heffingsambtenaar kan worden verweten dat – ten onrechte – een naheffingsaanslag is opgelegd. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, heeft belanghebbende derhalve recht op vergoeding van de kosten van bezwaar. Tot deze kosten behoren in beginsel ook de kosten van het horen. In het onderhavige geval is belanghebbende telefonisch gehoord. Dit is geen horen als bedoeld in art. 7:2, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht. Onder omstandigheden dient evenwel ook ter zake van een telefonisch horen een vergoeding van proceskosten te worden verleend (HR 1 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW7081, BNB 2012/235). Dat het telefonisch horen in het onderhavige geval op een zodanige wijze heeft plaatsgevonden dat het op één lijn moet worden gesteld met een verschijnen ter hoorzitting is echter niet gesteld of aannemelijk geworden. Het Hof zal derhalve voor de toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) het onder 2.1 vermelde telefonisch horen niet op één lijn stellen met een verschijnen ter hoorzitting.
Slotsom
4.7.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Het Hof zal het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigen, de naheffingsaanslag vernietigen en de heffingsambtenaar veroordelen tot vergoeding van de kosten in de bezwaarfase, de beroepsfase en de hogerberoepsfase.
5. Kosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit)
Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief als volgt vast:1. Bezwaarfase: 1 (bezwaarschrift) x 1 (wegingsfactor) x € 246 = € 246;2. Beroepsfase: 1 (beroepschrift) x 0,5 (wegingsfactor) x € 495 = € 247,50;3. Hogerberoepsfase: 1,5 (beroepschrift + conclusie van repliek) x 0,5 (wegingsfactor) x € 495 =€ 371,25In totaal bedragen de te vergoeden proceskosten derhalve € 864,75.
6. 6. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het beroep gegrond;- vernietigt de uitspraak op bezwaar;- vernietigt de naheffingsaanslag;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van€ 864,75, en
- gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 45 (beroepbij de rechtbank) en € 124 (hoger beroep bij het Hof), in totaal € 169 te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en J. den Boer, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Lambeck, als griffier. De beslissing is op 5 september 2017 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.