Hof Amsterdam, 23-02-2016, nr. 15/00257
ECLI:NL:GHAMS:2016:1107
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
23-02-2016
- Zaaknummer
15/00257
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:1107, Uitspraak, Hof Amsterdam, 23‑02‑2016; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Belastingblad 2016/207 met annotatie van P. de Bruin
NTFR 2016/1288 met annotatie van mr. T.A.D. van Wordragen
Uitspraak 23‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Digitaal kenteken parkeren. Belanghebbende voert abusievelijk een verkeerd kenteken in, waardoor er een naheffingsaanslag parkeerbelasting is opgelegd. Naar het oordeel van het Hof is de naheffingsaanslag niet herroepen vanwege aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, waardoor belanghebbende geen aanspraak kan maken op vergoeding van de door hem in de bezwaarfase gemaakte kosten van juridische bijstand.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 15/00257
23 februari 2016
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar,
tegen
de uitspraak in de zaak met kenmerk AMS 14/3627 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 8 april 2015 in het geding tussen
[X] te [Z] , belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar,
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is op 21 maart 2014 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Amsterdam opgelegd (verder de Naheffingsaanslag) ten bedrage van € 57,90 (€ 2,40 aan parkeerbelasting verhoogd met een bedrag van € 55,50 aan kosten ter zake van het opleggen van de Naheffingsaanslag).
1.2.
Na tegen de Naheffingsaanslag gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van 5 mei 2014 het bezwaar gegrond verklaard, de naheffingsaanslag vernietigd en het verzoek van belanghebbende om vergoeding van de kosten in bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft bij uitspraak van 8 april 2015 als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar voor zover daarbij het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen;
- veroordeelt verweerder in de door eiser in verband met het bezwaar gemaakte proceskosten van € 244;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de uitspraak op bezwaar voor het overige in stand blijft;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de door eiser in verband met het beroep gemaakte proceskosten van € 490,-.”
1.4.
Het tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 12 mei 2015. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Op 5 januari 2016 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2016. Belanghebbende is met kennisgeving aan het Hof niet verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten als volgt vast.
2.1.
Belanghebbende is eigenaar van een auto met [kentekennummer a] (hierna: het Voertuig).
2.2.
Op 21 maart 2014 heeft belanghebbende omstreeks 11:40 uur het Voertuig geparkeerd op de Saskia van Uijlenburgkade 79 ter hoogte van nummer 79, te Amsterdam (hierna: de Locatie).
2.3.
Op de Locatie was belanghebbende ingevolge de Verordening Parkeerbelastingen 2014 en de daarbij behorende Tarieventabel 2014 van de gemeente Amsterdam (verder de Verordening Parkeerbelastingen) voor het parkeren parkeerbelasting verschuldigd.
2.4.
Vanaf 1 juli 2013 geldt in Amsterdam zogenaamd digitaal parkeren. Het Uitvoerings- en Aanwijzingsbesluit op grond van de Verordening parkeerbelastingen 2014 en Parkeerverordening 2013 (hierna: het Aanwijzingsbesluit), luidt, voor zover van belang, als volgt:
“I. Alleen tegen voldoening van de belasting, als vermeld in artikel 1, onder a van de Verordening Parkeerbelastingen 2014, mag worden geparkeerd op de parkeerapparatuurplaatsen […] die voldoening moet mede geschieden met inachtneming van het tijdstip en de wijze waarop een en ander is aangegeven in de voorschriften die op of bij de parkeerapparatuur staan vermeld of uit de parkeerapparatuur blijken […]
II. Bij voldoening van de parkeerbelasting moet het kenteken worden opgegeven van het in het desbetreffende gebied te parkeren voertuig. Daarnaast dienen de overige voorschriften die op de /het door de gemeente uitgegeven parkeerkaart/betaalbewijs, dan wel op de parkeerapparatuur zijn gesteld in acht te worden genomen;”
Op de parkeerautomaat is vermeld dat men verplicht is het juiste kenteken in te voeren. Tevens is aangegeven dat indien per abuis een verkeerd kenteken wordt ingevoerd, men de transactie dient te beëindigen en opnieuw dient op te starten met het juiste kenteken omdat anders een naheffingsaanslag kan worden opgelegd. Op de parkeerautomaat is tevens vermeld dat er geen parkeerkaartje meer uit de automaat komt omdat het niet nodig is deze achter de ruit te plaatsen. Er kan een betalingsbewijs worden uitgeprint voor de eigen administratie.
2.5.
Belanghebbende heeft omstreeks 11:40 uur bij een parkeerautomaat voor het parkeren op de Locatie tot 14:20 (hierna: het Parkeren) een bedrag van € 5,40 betaald. In plaats van het kenteken van het Voertuig heeft belanghebbende ‘ [kentekennummer b] ’ ingevoerd. De automaat printte vervolgens het volgende betaalbewijs:
BETAALBEWIJS | ||||
Voor uw eigen administratie | ||||
Betaald van | : 21-3-2014 11:40 | |||
Betaald tot | : 21-3-2014 14:20 | |||
Bedrag | : € 5,40 | |||
Kenteken | : [kentekennummer b] | |||
Automaat | : 15282 | |||
Ticketnummer | : 6303 |
2.6.
Op 21 maart 2014 heeft de heffingsambtenaar (de parkeercontroleur) om 13:41 uur geconstateerd dat het voertuig op de Locatie stond geparkeerd en de litigieuze naheffingsaanslag opgelegd.
2.7.
Bij uitspraak op bezwaar van 5 mei 2014 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar tegen de naheffingsaanslag gegrond verklaard en daarbij het volgende overwogen:
“ De overwegingen
Sinds 01/07/2013 is de parkeerder verplicht zijn kenteken in te voeren en worden hiervan de parkeerrechten digitaal geregistreerd. Op de parkeerautomaat wordt dan ook duidelijk vermeld dat men verplicht is het juiste kenteken in te voeren. Tevens wordt aangegeven dat indien per abuis een verkeerd kenteken wordt ingevoerd men de transactie dient te beëindigen en opnieuw dient op te starten met het juiste kenteken omdat anders een naheffingsaanslag kan worden opgelegd.
Aangezien de parkeerrechten digitaal worden geregistreerd wordt op de parkeerautomaat tevens vermeld dat er geen parkeerkaartje meer uit de automaat komt omdat het niet nodig is deze achter de ruit te plaatsen. Wel kan een betalingsbewijs worden uitgeprint voor de eigen administratie.
Bij de controle wordt het digitale parkeerrechten databestand bevraagd om te controleren of de parkeerbelasting is voldaan. Op het moment van controle werd geconstateerd dat er geen geldig parkeerrecht voor het voertuig met [kentekennummer a] werd afgegeven. Uit het betaalbewijs blijkt dat het parkeerrecht gold voor [kentekennummer b] […]. De parkeerder dient er zorg voor te dragen dat het juiste kenteken wordt ingevoerd. Wanneer de gegevens van het ingevoerde kenteken namelijk niet overeenkomen met het kenteken waarmee wordt geparkeerd, zal bij de bevraging geen geldig parkeerrecht worden afgegeven. Met als gevolg dat terecht een naheffingsaanslag wordt opgelegd.
In dit specifieke geval is echter besloten om toch de naheffingsaanslag ter herzien (let wel, aan deze beslissing kunnen voor andere gevallen geen rechten worden ontleend).
Ten aanzien van de kostenvergoeding wijzen wij u er op dat ingevolge artikel 7:15 lid 2 Awb kosten slechts kunnen worden vergoed wanneer het besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. In het onderhavige geval is echter geen sprake van een onrechtmatigheid onzerzijds maar heeft uw cliënt verzuimd het kenteken correct in te voeren.”
3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, waarbij zij het volgende heeft overwogen:
“1. De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat de auto van eiser, met [kentekennummer a] , op 21 maart 2014 omstreeks 13.41 uur ter hoogte van Saskia van Uilenburgkade 79 te Amsterdam geparkeerd stond. Evenmin is in geschil dat op die parkeerplek en op dat tijdstip parkeerbelasting was verschuldigd. Omdat op het moment van controle werd geconstateerd dat er geen geldig parkeerecht voor het voertuig met [kentekennummer a] was afgegeven, is aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
2.1.
Bij de bestreden uitspraak heeft verweerder de naheffingsaanslag herroepen. In deze uitspraak is overwogen dat uit het door eiser in bezwaar overgelegde betaalbewijs is gebleken dat eiser parkeerbelasting heeft betaald voor het [kentekennummer b] . De parkeerder dient er zorg voor te dragen dat het juiste kenteken wordt ingevoerd. Wanneer de gegevens van het ingevoerde kenteken namelijk niet overeen komen met het kenteken waarmee wordt geparkeerd, zal bij bevraging geen geldig parkeerrecht worden afgegeven, met als gevolg dat terecht een naheffingsaanslag wordt opgelegd. In de uitspraak is geen proceskostenvergoeding toegekend, omdat volgens verweerder geen sprake is van een onrechtmatigheid van de zijde van verweerder, maar van een situatie waarin eiser heeft verzuimd het kenteken correct in te voeren.
2.2.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte het verzoek om een proceskostenvergoeding heeft afgewezen. Volgens eiser is wel sprake van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Indien de parkeercontroleur van de gemeente Amsterdam zorgvuldig onderzoek had gedaan, dan had hij kunnen zien dat eiser wel degelijk de parkeerbelasting had voldaan.
2.3.
Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
2.4.
De rechtbank overweegt dat hieruit volgt dat bij vernietiging van een naheffingsaanslag na het indienen van bezwaar in beginsel sprake is van een onrechtmatige daad door verweerder jegens de belastingplichtige. Uit de jurisprudentie blijkt dat alleen in bijzondere gevallen een uitzondering daarop wordt aanvaard (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Hoge Raad van 12 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX0985).
2.5.
De rechtbank heeft in de uitspraak van 7 mei 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:2631, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 8 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3200, kort samengevat, overwogen dat de verplichting tot het invoeren van het juiste kenteken, gelet op de redactie van artikel 234 van de Gemeentewet, uitsluitend betrekking heeft op het doen van aangifte van parkeerbelasting. Het niet, niet volledig of onjuist invoeren van het kenteken van de auto waarmee wordt geparkeerd, doet niet af aan het in artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen neergelegde beginsel dat ter zake van een belasting die op aangifte moet worden voldaan, uitsluitend kan worden nageheven indien die belasting niet is betaald.
2.6.
Uit de uitspraak op bezwaar blijkt dat verweerder heeft vastgesteld dat eiser voor het parkeren heeft betaald en dat verweerder de naheffingsaanslag om die reden heeft herroepen. Gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van 7 mei 2014 was verweerder in die omstandigheden niet bevoegd tot het opleggen van een naheffingsaanslag en was het primaire besluit dus onrechtmatig. De omstandigheid dat de noodzaak tot het instellen van bezwaar mede voortvloeide uit de handelwijze van eiser en dat verweerder pas in bezwaar heeft kunnen vaststellen dat er voor het parkeren was betaald, doet niet af aan de onrechtmatigheid van de naheffingsaanslag en is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende om een uitzondering op de hoofdregel van artikel 7:15 van de Awb te rechtvaardigen.
3. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij het verzoek van eiser om een proceskostenvergoeding op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb is afgewezen. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat verweerder zal worden veroordeeld in de door eiser in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 244,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 244,- en een wegingsfactor 1).
4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 490,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).”
4. Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of belanghebbende aanspraak kan maken op vergoeding van de door hem in de bezwaarfase gemaakte kosten van juridische bijstand. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend. In geval voormelde vraag bevestigend moet worden beantwoord, is voorts in geschil of de rechtbank bij de bepaling van het tarief als bedoeld artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, terecht een wegingsfactor heeft gehanteerd van ‘1’.
5. Beoordeling van het geschil
5.1.
Het Hof heeft in zijn uitspraken van 5 november 2015 (o.a. ECLI:NL:GHAMS:2015:4471), kort weergegeven, geoordeeld dat wanneer vaststaat dat de belastingplichtige ter zake van het parkeren de verschuldigde parkeerbelasting heeft voldaan, naheffen niet is toegestaan ook al heeft de belastingplichtige niet voldaan aan de verplichting tot het doen van aangifte op de wijze als is bepaald in het Uitvoeringsbesluit, bijvoorbeeld door het verkeerd invoeren van het kenteken bij een parkeerautomaat. Naar het Hof aannemelijk acht, heeft belanghebbende de voor het Parkeren verschuldigde parkeerbelasting voldaan. De naheffingsaanslag is, naar het oordeel van het Hof, dan ook terecht om die reden door de heffingsambtenaar vernietigd.
5.2.
De heffingsambtenaar heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een aan het bestuursorgaan toe te rekenen onrechtmatigheid. Hij wijst er daarbij op dat belanghebbende een verkeerd kenteken heeft ingevoerd en dat dit niet toegerekend kan worden aan de heffingsambtenaar.
5.3.
Belanghebbende heeft zich op standpunt gesteld dat hij recht heeft op vergoeding van de door hem in het kader van de bezwaarprocedure gemaakte kosten. In zijn nader stuk van 4 januari 2016 - ingekomen bij het Hof op 5 januari 2016 - heeft hij dit standpunt als volgt toegelicht:
“In verband met de verschuldigde belasting aan client, omdat hij per ongeluk een onjuist kenteken had ingevoerd en kon aantonen dat hij wel degelijk de parkeerbelasting had voldaan is de boete aan hem kwijtgescholden en het door mij namens dient ingediende bezwaarschrift gegrond verklaard.
Ik verwijs hierbij wellicht ten overvloede naar de uitspraak ECLI:NL:GHAMS:2015:4470. Hierin is correct overwogen dat indien een parkeerder aan kan voeren dat hij de parkeerbelasting heeft voldaan, hetgeen in casu ook aan de orde is, er geen naheffingsaanslag kan worden opgelegd. Ik citeer hierbij als volgt: […]
Het naderhand namens client ingediende beroepsschrift zag op de weigering van Gemeente Amsterdam Dienst Belastingen om de verzochte proceskostenvergoeding te voldoen. Echter, nu client zich noodgedwongen tot mij heeft gewend met het verzoek de kosten die hij noodgedwongen heeft gemaakt te vergoeden, deel ik zijn mening dat Gemeente Amsterdam Dienst Belastingen op dient te komen voor deze gemaakte kosten. Client heeft geen kennis van het recht en dit kan ook niet van hem worden verwacht. Dat is de reden dat hij mij heeft verzocht zijn boete namens hem aan te vechten. Gemeente Amsterdam Dienst Belastingen kan daarentegen wel gebruik maken van juridische ondersteuning waardoor een ongelijke kennisverhouding ontstaat. Het is derhalve redelijk en billijk dat zijn kosten voor het verkrijgen van adequate juridische bijstand worden vergoed.
Er is sprake van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, waarna zij de naheffingsaanslag heeft vernietigd. Zij heeft immers het bezwaarschrift gegrond verklaard en de bestreden beslissing vernietigd. Ik verwijs hierbij naar artikel 1 van Besluit Proceskosten, waarin uitdrukkelijk vermeld staat dat kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, dienen worden te vergoed.
Voorts verwijs ik naar de uitspraak van ECLI:NL:RBAMS:2015:385. Hierin is het volgende bepaald: […]”
5.4.
Artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat de kosten die de belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar uitsluitend worden vergoed door het bestuursorgaan wanneer het bestuursorgaan het besluit herroept wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. In de toelichting op het amendement dat geleid heeft tot artikel 7:15, tweede lid, staat: (Kamerstukken I, 2001/2002, nr. 27 024, nr. 14, blz. 1-2):
“Dit amendement bewerkstelligt dat de kosten die een burger redelijkerwijs heeft moeten maken voor de behandeling van een bezwaar- of administratief beroepschrift, door de overheid worden vergoed, wanneer de overheid het besluit herroept wegens de onrechtmatigheid ervan. Die onrechtmatigheid moet wel aan de overheid te wijten zijn. […]
Wordt een besluit niet herroepen, dan komen de gemaakte kosten voor rekening van de belanghebbende. Loutere vormfouten of motiveringsgebreken leiden niet tot een vergoedingsplicht. Het woord «herroepen» impliceert dat het oorspronkelijke besluit inhoudelijk onjuist moet zijn geweest. Indien de onjuistheid van het besluit te wijten is aan de belanghebbende, bijvoorbeeld omdat hij niet tijdig de juiste gegevens heeft verschaft, bestaat uiteraard geen recht op vergoeding.”
5.5.
In het onderhavige geval beschikte de heffingsambtenaar over een aangifte parkeerbelasting waarbij voor een voertuig met [kentekennummer b] parkeerbelasting op aangifte was voldaan ter zake van het parkeren van 11:10 tot 14:20 op de Locatie. De heffingsambtenaar wist ten tijde van het opleggen van de Naheffingsaanslag niet (en kon redelijkerwijs ook niet weten) dat ter zake van het Parkeren met het Voertuig de verschuldigde parkeerbelasting betaald was.
De Naheffingsaanslag is dan ook, naar het oordeel van het Hof, niet “herroepen vanwege aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid”. Het ten onrechte opleggen van de Naheffingsaanslag is te wijten aan belanghebbende die - abusievelijk - een verkeerd kenteken heeft ingevoerd.
5.6.
Het Hof voegt daar aan toe dat in het kader van de heffing van parkeerbelastingen geen algemene rechtsregel de heffingsambtenaar ertoe verplicht om een nader onderzoek in te stellen alvorens een naheffingsaanslag op te leggen. Belanghebbende heeft overigens niet gesteld, noch is gebleken, dat de heffingsambtenaar op basis van een algemeen beginsel van bestuur tot het instellen van een dergelijk onderzoek verplicht zou zijn, noch waaruit een dergelijk onderzoek zou bestaan.
Slotsom
5.7.
Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende geen aanspraak kan maken op vergoeding van de door hem in de bezwaarfase gemaakte kosten. De inspecteur heeft dan ook terecht geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase verleend. Dit brengt mee dat het hoger beroep van de inspecteur gegrond is, de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd en het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 in verbinding met artikel 8:108 van de Awb.
7. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is gedaan door mrs. P.F. Goes, voorzitter, M.J. Leijdekker en W.E.M van Nispen tot Sevenaer, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Jansen als griffier. De beslissing is op 23 februari 2016 in het openbaar uitgesproken.
(griffier) (voorzitter)
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.