Rb. Amsterdam, 07-05-2014, nr. AWB 13/5408
ECLI:NL:RBAMS:2014:2631
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
07-05-2014
- Zaaknummer
AWB 13/5408
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2014:2631, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 07‑05‑2014; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 07‑05‑2014
Inhoudsindicatie
Parkeerbelasting. In de met toepassing van artikel 234, tweede lid, van de Gemeentewet in het Uitvoerings- en Aanwijzingsbesluit neergelegde verplichting tot het invoeren van een kenteken bij aangifte doet niet af aan de mogelijkheid tot het leveren van tegenbewijs dat de belasting is betaald. Bevestiging jurisprudentielijn van de Hoge Raad ten aanzien van artikel 20 Awr.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/5408
uitspraak van de meervoudige kamer van 7 mei 2014 in de zaak tussen
[naam] , te [woonplaats], eiseres
(gemachtigde drs. M.T.D. Buwalda-Kortenhorst),
en
De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigden mr. H. Oderkerk en mr. N.M.M. Kell).
Procesverloop
Bij besluit van 19 juli 2013 heeft verweerder aan eiseres een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
Bij uitspraak op bezwaar van 22 augustus 2013 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting door de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 28 februari 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door [naam gemachtigde].
Op 28 februari 2014 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting door de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 26 maart 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar partner. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1.
Op 19 juli 2013 omstreeks 10.04 uur constateerde een parkeercontroleur van de gemeente Amsterdam dat de auto van eiseres, merk[auto], met kenteken [nummer], in de[adres] te Amsterdam ter hoogte van[huisnummer] geparkeerd stond. De parkeercontroleur heeft vervolgens aan eiseres een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd ter hoogte van € 59,90. Het nageheven bedrag bestaat uit € 4 (parkeerbelasting) en € 55,90 (kosten van de naheffingsaanslag).
2.
Eiseres heeft aangevoerd dat zij de verschuldigde belasting om 09.06 uur voor een parkeerduur van vier uur heeft betaald. Zij heeft het betaalbewijs achter haar voorruit geplaatst en was in de veronderstelling voldaan te hebben aan de verplichting tot het voldoen van parkeerbelasting. Dat zij niet het kenteken van haar auto volledig in de automaat heeft ingevoerd, wijt zij aan het niet goed functioneren van het aanraakscherm van de betaalautomaat, waardoor alleen de ‘3’ van het kenteken is ingevoerd. Eiseres heeft foto’s overgelegd van de geparkeerde auto waarop het betaalbewijs en de naheffingsaanslag zichtbaar zijn. Tevens heeft zij tevens een rekeningafschrift overgelegd waarop een afschrift van € 16,- is opgenomen op de betreffende datum en tijdstip, voor parkeren bij automaat [nummer]. Eiseres stelt dat hiermee vaststaat dat zij heeft betaald, zodat geen naheffingsaanslag kon worden opgelegd.
3.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de parkeerder ingevolge de Verordening parkeerbelastingen 2013-II (hierna: de Verordening) verplicht is het kenteken van het geparkeerde voertuig op te geven. Nu eiseres zich niet aan deze verplichting heeft gehouden is volgens verweerder geen sprake van een rechtsgeldige betaling van parkeerbelasting. Volgens verweerder is van belang dat er is betaald voor het parkeren van een voertuig met het betreffende kenteken.
4.
Artikel 20, eerste en tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) luidt:
1.
Indien belasting die op aangifte behoort te worden voldaan of afgedragen, geheel of gedeeltelijk niet is betaald, kan de inspecteur de te weinig geheven belasting naheffen. Met geheel of gedeeltelijk niet betaald zijn wordt gelijkgesteld het geval waarin, naar aanleiding van een gedaan verzoek, ten onrechte of tot een te hoog bedrag, vrijstelling of vermindering van inhouding van belasting dan wel teruggaaf van belasting is verleend.
2.
De naheffing geschiedt bij wege van naheffingsaanslag, die wordt opgelegd aan degene, die de belasting had behoren te betalen, dan wel aan degene aan wie ten onrechte, of tot een te hoog bedrag, vrijstelling of vermindering van inhouding dan wel teruggaaf is verleend. In gevallen waarin ten gevolge van het niet naleven van bepalingen van de belastingwet door een ander dan de belastingplichtige, onderscheidenlijk de inhoudingsplichtige, te weinig belasting is geheven, wordt de naheffingsaanslag aan die ander opgelegd.
Artikel 225, eerste lid, aanhef en onder a, van de Gemeentewet luidt:
1.
In het kader van de parkeerregulering kunnen de volgende belastingen worden geheven:
a. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij de belastingverordening dan wel krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze.
Artikel 234 van de Gemeentewet luidt – voor zover hier van belang – als volgt:1. De belasting, bedoeld in artikel 225, eerste lid, onder a, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte dan wel op andere wijze.
2.
Als voldoening op aangifte wordt uitsluitend aangemerkt:
a. het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van een parkeermeter of een parkeerautomaat op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college gestelde voorschriften;
Artikel 6, eerste lid, van de Verordening luidt – voor zover hier van belang – als volgt:1. De belasting, bedoeld in art. 1, onderdeel a, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte, en wel door middel van het, bij aanvang van het parkeren, op de door het College van Burgemeester en Wethouders voorgeschreven wijze betalen van geld met behulp van parkeerapparatuur en/of door middel van het al dan niet elektronisch in werking stellen van parkeerapparatuur. Van de verschuldigde belasting per tijdseenheid wordt op of via de parkeerapparatuur of in de daarbij geleverde gebruiksaanwijzing kennis gegeven.
In artikel II van het Uitvoerings- en Aanwijzingsbesluit op grond van de Verordening Parkeerbelastingen 2013-II en Parkeerverordening 2013 is bepaald dat bij voldoening van de parkeerbelasting het kenteken moet worden opgegeven van het in het betreffende gebied te parkeren voertuig. Daarnaast dienen de overige voorschriften die op de/het door de gemeente uitgegeven parkeerkaart/betaalbewijs, dan wel op de parkeerapparatuur zijn gesteld in acht te worden genomen.
5.
Op basis van de door eiseres geschetste en door verweerder niet betwiste gang van zaken stelt de rechtbank vast dat eiseres het bedrag van de voor het parkeren van haar auto op de betreffende tijd en plaats verschuldigde parkeerbelasting heeft voldaan en dat dit geld door verweerder is ontvangen. Dat eiseres voor een andere auto heeft betaald die ook in de omgeving van de betaalautomaat geparkeerd stond, acht de rechtbank, gegeven het consistente relaas van eiseres in samenhang met de overgelegde betaalbewijzen, onaannemelijk.
6.
Eiseres heeft zich beroepen op het arrest van de Hoge Raad van 11 januari 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC1593). Aan dit arrest wordt het volgende ontleend.“3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat ingevolge artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) - dat op grond van artikel 234, eerste lid, en artikel 236 van de Gemeentewet van toepassing is - de te weinig geheven belasting kan worden nageheven indien de belasting die op aangifte behoort te worden voldaan geheel of gedeeltelijk niet betaald is. Van belang is dan ook, aldus het Hof, of de verschuldigde belasting is betaald, en niet of op de voorgeschreven wijze aangifte is gedaan (HR 8 januari 1997, nr. 31657, BNB 1997/68). Dit betekent volgens het Hof dat indien achteraf blijkt dat betaling van de verschuldigde belasting heeft plaatsgevonden, voor het opleggen van een naheffingsaanslag geen plaats is, ook al is niet voldaan aan de voorwaarde in het Besluit dat de transponderkaart van buitenaf duidelijk zichtbaar tegen de voorruit van het voertuig dient te zijn aangebracht. Tegen dit oordeel richten zich de klachten.
3.3.
Ter toelichting op de klachten betoogt het College onder meer dat het bepaalde in artikel 9 van het Besluit aldus moet worden opgevat dat parkeren in strijd met de voorwaarden geacht wordt te zijn parkeren zonder dat de verschuldigde belasting is betaald. Dit betoog kan het College niet baten. Immers, zoals ook in 's Hofs uitspraak besloten ligt, zou deze lezing van artikel 9 van het Besluit meebrengen dat dat artikel in zoverre onverbindend zou zijn, wegens strijd met artikel 20 van de AWR.”
7.
In het onderhavige geval heeft verweerder – evenals in de zaak die ten grondslag lag aan het aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 8 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3200 – met toepassing van artikel 234, tweede lid, van de Gemeentewet voorschriften neergelegd in het Uitvoerings- en Aanwijzingsbesluit ter facilitering van de controle en handhaving. De daarin opgenomen verplichting tot het invoeren van het juiste kenteken heeft echter, gelet op de redactie van artikel 234 van de Gemeentewet, uitsluitend betrekking op het doen van aangifte voor parkeerbelasting. De rechtbank volgt verweerder daarom niet in zijn betoog dat aan het niet-naleven van het voorschrift het rechtsgevolg dient te worden verbonden dat niet rechtsgeldig is betaald. Het niet, niet volledig of onjuist invoeren van het kenteken van de auto waarmee wordt geparkeerd, doet niet af aan het in artikel 20 van de Awr neergelegde beginsel dat ter zake van een belasting die op aangifte moet worden voldaan uitsluitend kan worden nageheven indien die belasting niet is betaald. Indien de voorwaarde van invoering van het kenteken zo moet worden opgevat dat parkeren zonder juiste invoering van het kenteken betekent dat sprake is van parkeren zonder dat de verschuldigde belasting is betaald, zoals door verweerder is betoogd, zou dat meebrengen dat dit artikel in zoverre onverbindend zou zijn wegens strijd met artikel 20 van de Awr. De rechtbank verwijst in dit verband naar rechtsoverweging 3.3. van het hierboven aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 11 januari 2008.
8.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de vaste jurisprudentie betreffende de vraag of de parkeerbelasting is betaald, van toepassing blijft. De bewijslast dat de verschuldigde parkeerbelasting niet is voldaan, rust in eerste instantie op verweerder. De omstandigheid dat de controleur geen betaling heeft waargenomen, bijvoorbeeld omdat hem bekend is dat niet ter zake van het kenteken parkeerbelasting is betaald, kan in het algemeen als toereikend bewijs dienen. De belastingplichtige heeft echter de mogelijkheid alsnog tegenbewijs te leveren. Het bewijs dat voor het parkeren van een auto is betaald kan derhalve op verschillende manieren worden geleverd, niet alleen door een juiste invoering van het kenteken bij de automaat. De rechter heeft vervolgens de vrijheid aan dat tegenbewijs de waarde toe te kennen die hem goeddunkt.
9.
Omdat eiseres, zoals onder 5 is overwogen, in dat tegenbewijs is geslaagd, is de naheffingsaanslag ten onrechte opgelegd.
10.
Het beroep is gegrond en de rechtbank zal de uitspraak op bezwaar vernietigen en de naheffingsaanslag herroepen.
11.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Niet is gebleken dat sprake is van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Beslissing
De rechtbank
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
herroept de naheffingsaanslag van 19 juli 2013;
- -
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. de Vos, voorzitter, mrs. G.W.J. Harten en T.N. van Rijn, leden, in aanwezigheid van mr. B.E. Giesen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2014.
de griffier
de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB