HR, 11-01-2008, nr. 41262
ECLI:NL:HR:2008:BC1593
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-01-2008
- Zaaknummer
41262
- LJN
BC1593
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BC1593, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑01‑2008; (Cassatie)
- Vindplaatsen
VR 2008, 40
V-N 2008/6.23 met annotatie van Redactie
NTFR 2008/231 met annotatie van mr. J. Rolleman
Uitspraak 11‑01‑2008
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag parkeerbelasting, transponderkaart, GSM-parkeren, parkeren zonder op de voorgeschreven wijze aangifte te doen is niet hetzelfde als parkeren zonder dat de verschuldigde belasting is betaald.
Nr. 41.262
11 januari 2008
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Gravenhage te 's-Gravenhage (hierna: het College) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 24 augustus 2004, nr. 03/02029, betreffende na te melden aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake kosten wielklem.
1. Naheffingsaanslag, beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is ter zake van het parkeren op 23 juli 2003 te Q een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente 's-Gravenhage opgelegd ten bedrage van € 44,10, bestaande uit € 1,10 aan belasting en € 43 aan kosten ter zake van het opleggen van die aanslag. Tevens is bij beschikking met dagtekening 23 juli 2003 van belanghebbende een bedrag van € 60 gevorderd ter zake van de kosten van het aanbrengen en verwijderen van een wielklem. De aanslag en de beschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de directeur der Gemeentebelastingen van de gemeente 's-Gravenhage (hierna: de Directeur) gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Directeur vernietigd en de naheffingsaanslag alsmede de beschikking vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Het College heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Het College heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Het College heeft op 22 april 2003 op grond van het bepaalde in artikel 10 van de Verordening parkeerbelastingen 1992 (hierna: de Verordening) een besluit vastgesteld waarin de voorwaarden voor het gebruik van GSM-parkeren zijn opgenomen (hierna: het Besluit). In artikel 3 van het Besluit is onder meer bepaald dat de zogenoemde transponderkaart van buitenaf duidelijk zichtbaar tegen de voorruit van het voertuig moet zijn aangebracht. In artikel 9 van het Besluit is bepaald dat parkeren in strijd met de voorwaarden van het Besluit geacht wordt te zijn parkeren 'zonder het op deze wijze op aangifte voldoen van de parkeerbelastingen'.
Belanghebbende heeft op 23 juli 2003 haar motorvoertuig geparkeerd aan de a-straat te Q, welke locatie door het College was aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. Volgens parkeercontroleurs stond belanghebbendes motorvoertuig geparkeerd zonder dat de verschuldigde parkeerbelasting was voldaan. Naar aanleiding hiervan is de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd en is, tot zekerheid van betaling van die naheffingsaanslag, een wielklem aangebracht.
Vaststaat dat belanghebbende de parkeerapparatuur in werking heeft gesteld door middel van het inbellen bij de centrale computer als bedoeld in artikel 6, lid 2, van de Verordening. Zij heeft aldus de verschuldigde parkeerbelasting betaald. Zij had echter niet de originele transponderkaart achter de voorruit geplaatst, maar een kopie daarvan. Nu de originele (plastic) kaart een chip bevat die tijdens controle wordt gescand, is tijdens de controle de betaling niet gebleken.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat ingevolge artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) - dat op grond van artikel 234, eerste lid, en artikel 236 van de Gemeentewet van toepassing is - de te weinig geheven belasting kan worden nageheven indien de belasting die op aangifte behoort te worden voldaan geheel of gedeeltelijk niet betaald is. Van belang is dan ook, aldus het Hof, of de verschuldigde belasting is betaald, en niet of op de voorgeschreven wijze aangifte is gedaan (HR 8 januari 1997, nr. 31657, BNB 1997/68). Dit betekent volgens het Hof dat indien achteraf blijkt dat betaling van de verschuldigde belasting heeft plaatsgevonden, voor het opleggen van een naheffingsaanslag geen plaats is, ook al is niet voldaan aan de voorwaarde in het Besluit dat de transponderkaart van buitenaf duidelijk zichtbaar tegen de voorruit van het voertuig dient te zijn aangebracht. Tegen dit oordeel richten zich de klachten.
3.3. Ter toelichting op de klachten betoogt het College onder meer dat het bepaalde in artikel 9 van het Besluit aldus moet worden opgevat dat parkeren in strijd met de voorwaarden geacht wordt te zijn parkeren zonder dat de verschuldigde belasting is betaald. Dit betoog kan het College niet baten. Immers, zoals ook in 's Hofs uitspraak besloten ligt, zou deze lezing van artikel 9 van het Besluit meebrengen dat dat artikel in zoverre onverbindend zou zijn, wegens strijd met artikel 20 van de AWR.
3.4. De klachten kunnen ook overigens niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren C.J.J. van Maanen en C. Schaap, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2008.
Van de gemeente 's-Gravenhage wordt ter zake van het door het College ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 428.