HR, 01-06-2012, nr. 11/04661
ECLI:NL:HR:2012:BW7081
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-06-2012
- Zaaknummer
11/04661
- LJN
BW7081
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 01‑06‑2012
ECLI:NL:HR:2012:BW7081, Uitspraak, Hoge Raad, 01‑06‑2012; (Cassatie)
- Wetingang
art. 7:2 Algemene wet bestuursrecht; art. 7:15 Algemene wet bestuursrecht; Besluit proceskosten bestuursrecht
- Vindplaatsen
V-N 2012/28.9 met annotatie van Redactie
Belastingblad 2012/377 met annotatie van J.A. MONSMA
Belastingadvies 2012/17.2
BNB 2012/235 met annotatie van J.C.K.W. BARTEL
JB 2012/177 met annotatie van Redactie
JG 2012/43 met annotatie van J.C.K.W. BARTEL
NTFR 2012/1437 met annotatie van Mr. M.H.W.N. Lammers
Beroepschrift 01‑06‑2012
Namens onze cliente, [X] te [Z], stenen wij cassatieberoep in tegen de uitspraak van de Meervoudige Belastingkamer van het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch (kenmerk BK-10/00867) inzake het niet toekennen van een vergoeding voor de hoorzitting. Een kopie van de bestreden uitspraak, alsmede van de machtiging is bijgevoegd.
Het cassatieberoep richt zich tegen punt 3 in de uitspraak van het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch, betreffende de vraag of telefonisch horen — al dan niet op uitnodiging van de inspecteur — is op te vatten als horen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Artikel 7:2 lid 1 Awb
Alvorens onze zienswijze hierop kenbaar te maken, merken wij vooreerst op dat de wijze van horen als genoemd in artikel 7:2 lid 1 Awb ons inziens uitgelegd dient te worden in het voordeel van belanghebbende.
In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 1988–1989,21 221) wordt een en ander als volgt gemotiveerd:
‘In dit artikel is een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftprocedure neergelegd: voordat op het bezwaarschrift wordt beslist, dient het bestuursorgaan de belanghebbende te horen. Zowel de indiener van het bezwaarschrift als eventuele andere belanghebbenden dienen in de gelegenheid te worden gesteld hun standpunt toe te lichten. Dit is om verschillende redenen van belang.
Allereerst biedt de bezwaarschriftprocedure in een groot aantal gevallen aan betrokkene de belangrijkste mogelijkheid mondeling zijn mening naar voren te brengen bij het bestuursorgaan. En aangezien niet iedereen in staat is om zijn gedachten even goed schriftelijk te formuleren, is dit voor velen de beste methode om hun zienswijze toe te lichten.
Het horen kan er in de tweede plaats toe dienen om nadere informatie ter beschikking te krijgen. Zo kan blijken dat de gegevens waarover het bestuursorgaan beschikt nog onvolledig of gebrekkig zijn, zodat de oorspronkelijke beslissing herzien moet worden. Juist een mondelinge gedachtenwisseling kan daartoe een goede aanvulling op de tot dan toe langs andere weg verzamelde gegevens opleveren …
… Op deze wijze kan het horen ertoe bijdragen dat zowel de besluitvorming bij het bestuur beter wordt onderbouwd door de alsnog ter beschikking gekomen informatie, als een tijdrovende procedure voor een administratieve rechter wordt voorkomen.’
Voornoemde citaten duiden de bescherming van het belang van de burger tegen de overheid. A contrario lijkt het ons dat deze bepaling dan in het kader van de proceskostenvergoeding niet tegen belanghebbende gebruikt zou moeten worden.
Jurisprudentie
Inzake de mening van het Hof wijzen wij graag op enkele uitspraken van de Rechtbanken te 's‑Hertogenbosch, Groningen en Almelo, die een andere opvatting blijken te hebben. Bij de uitspraak van 11 juli 2006, LJN: AY 5186 is vastgelegd dat ook de telefonische hoorzitting kan worden aangemerkt als werkbelasting voor belanghebbende (in casu gemachtigde). ‘Het betreft hier immers een directe uitwisseling van standpunten tussen gehoorde en hoorder’, zo overweegt de Rechtbank. Het gaat de Rechtbank overigens te ver om te stellen dat de werkbelasting bij telefonisch horen beduidend lager zou zijn, immers: ‘ook een telefonische hoorzitting vergt voorbereiding en tijd van de gemachtigde, welke handelingen, aldus meergenoemde toelichting, dan niet voor een (forfaitaire) vergoeding in aanmerking zouden komen’. En vervolgens: ‘In deze situatie kan hetgeen in de toelichting op de wijziging van deze amvb is vermeld geen afbreuk doen aan de ( letterlijke) tekst van de bijlage’. Steun voor deze gedachtegang vindt de Rechtbank vervolgens in de passage onder A4 van de bijlage waarin wordt gezegd dat tot verschijnen tevens wordt gerekend de nadere correspondentie die voortvloeit uit de (nadere) correspondentie. ‘In het geval een telefonische hoorzitting is gehouden, betekent dit dat ook deze nadere correspondentie niet voor vergoeding in aanmerking zou komen. Daarmee zou dit gedeelte uit de toelichting zinledig zijn’, aldus de Rechtbank. De Rechtbank komt derhalve tot de slotsom dat ‘de tekst van het Besluit proceskosten bestuursrecht in casu geen grondslag biedt voor het standpunt van verweerder om geen punt toe te kennen voor een telefonische hoorzitting’.
De Rechtbank 's‑Hertogenbosch sluit zich hier op 5 september 2011 (procedurenummer AWB 10/3509 D2) bij aan met de opmerking dat: ‘zij zich geheel kan verenigen met de overwegingen van de Rechtbank Groningen en neemt deze over in haar beoordeling van het onderhavige geding’.
Ook de Rechtbank te Almelo heeft zich eerder dit jaar in de zaken 10/1353 WOZ AQ1 en AWB 11/55 WOZ W1 A soortgelijk uitgesproken. In eerstgenoemde zaak heeft de Rechtbank de wegingsfactor 1 toegepast voor het telefonische horen. In de tweede zaak overweegt de Rechtbank als volgt:‘De Rechtbank stelt vast … Naar het oordeel van de Rechtbank dient het deelnemen aan een telefonische hoorzitting als een dergelijke gelegenheid (lees: conform art. 7:2 eerste lid Awb) te worden aangemerkt… Naar het oordeel van de Rechtbank houdt dit namelijk niet in dat er door gemachtigde van eiser geen werkinhoudelijke belasting heeft plaatsgevonden dan wel dat hij de hoorzitting niet hoefde voor te bereiden…’
Conclusie
Wij concluderen dat, rekening houdend met het hiervoor gestelde, de uitspraak van het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch vernietigd zou moeten worden en dat er alsnog een tegemoetkoming voor het telefonisch horen toegekend dient te worden conform artikel 7:15 Awb, te weten één punt van € 218,00. Overigens zijn wij bereid deze conclusie nog nader mondeling toe te lichten, indien noodzakelijk.
Hetgeen speelt in deze zaak is momenteel onderwerp in vele andere fiscale zaken en behoeft om die reden een spoedige afwikkeling.
Tot slot verzoeken wij u onze cliënte een proceskostenvergoeding van dit cassatieberoep toe te kennen ingevolge artikel 8:75 Awb jo. Besluit proceskosten bestuursrecht.
Uitspraak 01‑06‑2012
Inhoudsindicatie
Besluit proceskosten bestuursrecht, Bijlage, onderdeel A4. Telefonisch horen kan onder omstandigheden worden aangemerkt als ‘verschijnen hoorzitting’.
Partij(en)
1 juni 2012
nr. 11/04661
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 29 november 2011, nr. 10/00867, betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is over het jaar 2004 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank te Breda (nr. AWB 10/1037) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de navorderingsaanslag vernietigd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klacht
3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
Nadat belanghebbende een bezwaarschrift had ingediend tegen de onderhavige navorderingsaanslag heeft de Inspecteur haar een tot de stukken van het geding behorend "Reactieformulier bezwaar" toegezonden.
3.1.2.
Op voormeld formulier heeft de gemachtigde van belanghebbende onder meer een kruisje gezet bij het eerste vakje in de volgende passage:
"Ik wil gehoord worden
- -
Ik maak gebruik van de mogelijkheid om mijn bezwaren telefonisch toe te lichten.
- -
Ik maak gebruik van de mogelijkheid om mijn bezwaren te komen toelichten."
3.1.3.
Tot de gedingstukken behoort een hoorverslag. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
"1.
Op uw schriftelijk verzoek van 21 januari 2010 heeft het horen telefonisch plaats gevonden tussen (gemachtigde) en (de Inspecteur).
2.
Het horen vond plaats naar aanleiding van de op 23 november 2009 ingediende bezwaarschriften tegen de volgende beschikking(en)
(...)
3.
De belanghebbende is gehoord door een ander dan degene die bij de totstandkoming van de bestreden beschikkingen is betrokken.
4.
De volgende correcties/onderwerpen zijn besproken:
(...)
5.
De standpunten van de betrokken partijen kunnen als volgt worden weergegeven:
Gemachtigde is van mening (...)
De inspecteur is van mening (...)"
3.1.4.
Dit verslag is bij brief van 28 januari 2010 door de Inspecteur aan de gemachtigde verzonden. In die brief is de gemachtigde in de gelegenheid gesteld om mee te delen of hij het eens is met de inhoud van het verslag. Tevens is hij in de gelegenheid gesteld om eventuele wijzigingen door te geven.
3.1.5.
Belanghebbende heeft tegenover de Inspecteur verklaard geen behoefte te hebben nog een verdere mondelinge toelichting te geven.
3.1.6.
Nadat het bezwaar ongegrond was verklaard heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar alsmede de navorderingsaanslag vernietigd. Tevens heeft de Rechtbank de Inspecteur veroordeeld in de kosten van (onder meer) het bezwaar. Ter zake van de kosten voor rechtsbijstand heeft de Rechtbank bij de berekening van die kostenvergoeding geen punt toegekend op de voet van onderdeel A4, onder 2, van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit), luidende: "verschijnen hoorzitting (artikel 7:2; 7:16)".
3.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat telefonisch horen naar aanleiding van een ingediend bezwaarschrift geen proceshandeling is waarvoor in het kader van het Besluit een punt moet worden toegekend. Tegen dat oordeel is de klacht gericht.
3.3.1.
Vooropgesteld wordt dat niet elk telefoongesprek tussen het bestuursorgaan en een rechtsbijstandverlener dat wordt gevoerd in het kader van een bezwaarprocedure kan worden aangemerkt als het verschijnen ter hoorzitting in de zin van onderdeel A4, onder 2, van de Bijlage bij het Besluit.
3.3.2.
De mogelijkheid bestaat echter dat het telefoongesprek op een zodanige wijze plaatsvindt dat het zich, afgezien van de lijfelijke aanwezigheid, materieel niet onderscheidt van een hoorzitting in de zin van Afdeling 7.2 van de Algemene wet bestuursrecht. In een dergelijk geval staan doel en strekking van het in 3.3.1 bedoelde bijlage-onderdeel er niet aan in de weg dat het voeren van dit telefoongesprek voor de toepassing van dat onderdeel op één lijn wordt gesteld met het verschijnen ter hoorzitting (vgl. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 november 2011, nr. 09/6496 WWB, LJN BU6407, AB 2012/62, en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 februari 2012, 201109143/1/A3, LJN BV3193, JB 2012/69).
3.4.
De hiervoor in 3.1.1 tot en met 3.1.5 vermelde uitgangspunten laten geen andere slotsom toe dan dat in het
onderhavige geval het telefonisch horen van de gemachtigde, dat kennelijk met instemming van belanghebbende en de Inspecteur in de plaats is getreden van een hoorzitting, zich materieel niet van een hoorzitting onderscheidt.
3.5.1.
Gelet op hetgeen hiervoor in 3.3.2 is overwogen brengt dit mee dat aan belanghebbende ten onrechte geen kostenvergoeding is toegekend ter zake van het horen in de bezwaarfase. De klacht slaagt derhalve. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
3.5.2.
De door de Rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in verband met de behandeling van het bezwaar, in verband met samenhang met een andere zaak vastgesteld op de helft van € 218, dus € 109, moet worden gesteld op de helft van (€ 218 + € 218 =) € 436, derhalve op € 218.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof en in verband met de behandeling van het bezwaar.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend voor zover deze de veroordeling in kosten in verband met de behandeling van het bezwaar betreft,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 112, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 111, derhalve in totaal € 223,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1748 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 874 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en in de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 218 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.W.C. Feteris, R.J. Koopman, Th. Groeneveld en G. de Groot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2012.