Rb. Groningen, 11-07-2006, nr. Awb 05/884 en Awb 05/885 WAO
ECLI:NL:RBGRO:2006:AY5186
- Instantie
Rechtbank Groningen
- Datum
11-07-2006
- Zaaknummer
Awb 05/884 en Awb 05/885 WAO
- LJN
AY5186
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGRO:2006:AY5186, Uitspraak, Rechtbank Groningen, 11‑07‑2006; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 11‑07‑2006
Inhoudsindicatie
Naar het oordeel van de rechtbank moet ook het deelnemen aan een telefonische hoorzitting worden aangemerkt als het verschijnen ter hoorzitting in de zin van artikel 7:2, eerste lid, Awb. Het betreft hier immers een directe uitwisseling van standpunten tussen gehoorde en hoorder. In deze situatie kan hetgeen in de toelichting op de wijziging van deze amvb is vermeld geen afbreuk doen aan de (letterlijke) tekst van de Bijlage
Partij(en)
RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Zaaknummers: Awb 05/884 en Awb 05/885 WAO
Uitspraak in de geschillen tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser
gemachtigde: mr. B. van Dijk,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) verweerder,
gemachtigde: mr. S.T. Dieters.
1. ONDERWERP VAN GESCHIL
Eiser heeft beroep ingesteld tegen besluiten van 10 respectievelijk 13 juni 2005.
In beide (bestreden) besluiten heeft verweerder eiser, onder gegrondverklaring van zijn bezwaar, een vergoeding toegekend van de proceskosten in bezwaar tot een bedrag van € 161,--. Daarbij is het gewicht van de zaak bepaald op ‘licht’.
Nadat partijen daartoe toestemming hebben verleend heeft de rechtbank, met inachtneming van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het onderzoek op 30 mei 2006 gesloten.
2. BEOORDELING VAN HET GESCHIL
2.1. De feiten en standpunten van partijen
Bij besluit van 5 mei 2004 heeft verweerder de uitbetaling van de uitkering van eiser ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO) met ingang van 1 mei 2004 geschorst.
Bij besluit van 19 mei 2004 heeft verweerder voorts de uitbetaling van de uitkering van eiser ingevolge de WAO met ingang van 1 juni 2004 geschorst.
Tegen beide besluiten heeft eiser tijdig bezwaar gemaakt.
Eiser is ten aanzien van deze bezwaarschriften telefonisch gehoord op 1 november 2004.
Bij de bestreden besluiten is verweerder volledig tegemoet gekomen aan deze bezwaren, met uitzondering van de gevraagde proceskostenvergoeding. Aan eiser is twee keer een vergoeding toegekend van de proceskosten in bezwaar tot een bedrag van € 161,--. Daarbij is het gewicht van de zaak bepaald op ‘licht’.
Eiser heeft in beroep naar voren gebracht dat in de bestreden besluiten ten onrechte wordt gesteld, dat geen hoorzitting is gehouden. De besluiten komen om die reden dan ook voor vernietiging in aanmerking.
Verweerder heeft op 28 september 2005 de op beide zaken betrekking hebbende stukken ingezonden, alsmede een verweerschrift ingediend.
In dit verweerschrift is uiteengezet, dat terzake van de hoorzitting geen vergoeding plaatsvindt. Het betreft het met instemming van de gemachtigde telefonisch horen. Gelet op de toelichting op het Besluit van 25 februari 2002 tot wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met de vergoeding van kosten van bezwaar en administratief beroep, Stb. 2002/113 (hierna: Besluit), zo is betoogd, geldt telefonisch horen niet als verschijnen ter hoorzitting.
Desgevraagd heeft eiser op 27 maart 2006 een reactie op het verweerschrift ingezonden.
Daarin heeft eiser gesteld, dat uit voornoemd Besluit op zich niet blijkt dat een telefonische hoorzitting niet als “verschijnen ter hoorzitting” kan worden aangemerkt. In zijn visie dient het telefonisch horen dan ook voor vergoeding in aanmerking te komen.
Daarnaast heeft eiser bestreden dat er sprake is geweest van een zaak van licht gewicht, zodat, ook indien het standpunt van verweerder terzake van het telefonisch horen juist mocht zijn, de proceskostenvergoeding onjuist is geweest.
De rechtbank heeft partijen in beide zaken opgeroepen om op 29 mei 2006 in persoon dan wel bij gemachtigde te verschijnen ten einde een toelichting te geven op de ingenomen standpunten ten aanzien van het telefonisch horen en het gewicht van de zaak.
- 2.2.
Het van toepassing zijnde recht
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Artikel 243, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van overeenkomstige toepassing.
Krachtens artikel 7:15, derde lid, Awb wordt het verzoek gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.
Op grond van artikel 7:15, vierde lid, Awb worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, Awb, voor zover hier van belang, is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank en van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Artikel 7:15, tweede tot en met vierde lid, Awb is hierbij van toepassing. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
De in de artikelen 7:15, vierde lid, en 8:75, eerste lid, Awb bedoelde amvb is het Besluit proceskosten bestuursrecht.
- 2.3.
Overwegingen
Telefonisch horen
De rechtbank ontleent aan de toelichting bij de wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht van 25 februari 2002 het volgende:
“De bezwaarprocedure kent een eenvoudiger structuur en levert slechts een drietal handelingen op die voor puntentoekenning in aanmerking komen, te weten: het indienen van een bezwaarschrift en het verschijnen ter hoorzitting en ter nadere hoorzitting. In de term hoorzitting en nadere hoorzitting is ook begrepen de nadere correspondentie die uit een hoorzitting of nadere hoorzitting kan voortvloeien. Het komt regelmatig voor dat bestuursorganen overeenstemming bereiken met de belanghebbende over een andere wijze van horen, waarbij dan veelal wordt afgesproken om het horen telefonisch te laten plaatsvinden. In dergelijke gevallen zal de werkbelasting voor de rechtsbijstandverlener beduidend lager zijn. De term hoorzitting als bedoeld in onderdeel A4 van de bijlage ziet dan ook niet op situaties waarin het horen in de bezwaarfase of de fase van het administratief beroep op een andere wijze plaatsvindt dan door middel van een hoorzitting.”
Op basis van hetgeen namens partijen ter comparitie over en weer is gesteld en verklaard overweegt de rechtbank als volgt.
Niet meer in geschil is dat de conclusie van verweerder om terzake van de telefonische hoorzitting geen vergoeding toe te kennen in lijn is met de toelichting op het Besluit van 25 februari 2002. De gemachtigde van eiser heeft echter aangegeven, dat hij de redenering van de wetgever, dat de werkbelasting voor de rechtsbijstandverlener beduidend lager zal zijn, discutabel acht.
De rechtbank constateert dat de hiervoor geciteerde toelichting afwijkt van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht. In deze bijlage wordt namelijk onder A4. Bezwaar en administratief beroep onder 2 genoemd: verschijnen hoorzitting (artikel 7:2, 7:16) en daaraan is in deze Bijlage 1 punt toegekend.
Naar het oordeel van de rechtbank moet ook het deelnemen aan een telefonische hoorzitting worden aangemerkt als het verschijnen ter hoorzitting in de zin van artikel 7:2, eerste lid, Awb. Het betreft hier immers een directe uitwisseling van standpunten tussen gehoorde en hoorder. In deze situatie kan hetgeen in de toelichting op de wijziging van deze amvb is vermeld geen afbreuk doen aan de (letterlijke) tekst van de Bijlage.
De rechtbank vindt bovendien steun voor die gedachte in hetgeen (eerder) in de toelichting op de wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht is opgenomen, te weten dat tot het onder A4 van de bijlage genoemde ‘verschijnen (nadere) hoorzitting’ tevens wordt gerekend de nadere correspondentie, die voortvloeit uit een (nadere) hoorzitting. In het geval een telefonische hoorzitting is gehouden, betekent dit dat ook deze nadere correspondentie niet voor vergoeding in aanmerking zou komen. Daarmee zou dit gedeelte uit de toelichting zinledig zijn.
De rechtbank komt derhalve tot de slotsom dat de tekst van het Besluit proceskosten bestuursrecht in casu geen grondslag biedt voor het standpunt van verweerder om geen punt toe te kennen voor een telefonische hoorzitting.
De rechtbank overweegt in dit kader wellicht ten overvloede nog het volgende.
Met de gemachtigde van eiser is de rechtbank van oordeel dat de redenering in de toelichting op de wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht discutabel is.
Niet ontkend kan worden dat, in het geval van een telefonische hoorzitting, geen reiskosten gemaakt worden door de rechtsbijstandverlener. Vast staat dat deze reiskosten zijn begrepen in de in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht genoemde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Uit dat oogpunt is het voorstelbaar dat de wetgever een matiging in de vergoeding voor een telefonische hoorzitting voorstaat. Daarbij zou gedacht kunnen worden aan het toekennen van een 0,5 punt. Het gaat in de ogen van de rechtbank echter te ver om te stellen dat de werk(inhoudelijke)belasting in dergelijke gevallen altijd beduidend lager zal zijn. Immers ook een telefonische hoorzitting vergt voorbereiding en tijd van de gemachtigde, welke handelingen, aldus meergenoemde toelichting, dan niet voor een (forfaitaire) vergoeding in aanmerking zouden komen.
Het is dan ook aan de wetgever om de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht op dit punt te wijzigen.
Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank de beroepen van eiser op dit punt gegrond acht en de bestreden besluiten voor vernietiging in aanmerking komen, nu verweerder in strijd met het Besluit proceskosten bestuursrecht ten onrechte geen punt heeft toegekend voor de gehouden telefonische hoorzittingen.
Gewicht van de zaak
Ter comparitie heeft de gemachtigde van verweerder verklaard, dat teruggekomen wordt op het tot nu toe ingenomen standpunt dat er sprake is van zaken van de categorie ‘licht’.
Dit betekent dat de bestreden besluiten ook op dit onderdeel niet in stand kunnen blijven en de beroepen van eiser volledig gegrond zijn.
De rechtbank zal de bestreden besluiten dan ook in zijn geheel vernietigen en zelf in de zaken voorzien, door het gewicht van beide zaken te bepalen op gemiddeld en alsnog een punt toe te kennen voor het houden van een telefonische hoorzitting. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking, dat in beide zaken één telefonische hoorzitting heeft plaatsgevonden, en wel op 1 november 2004 om 09.45 uur.
Verweerder wordt met toepassing van artikel 8:75 in samenhang met artikel 7:15 Awb veroordeeld in de proceskosten van eiser, welke in bezwaar worden begroot op totaal € 644,--. Op dit bedrag komt het reeds door verweerder in beide bestreden besluiten vergoede bedrag van afzonderlijk € 161,-- (in totaal: € 322,--) in mindering.
De rechtbank wijst er daarbij op dat sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Nu de beroepen gegrond worden verklaard, dient ingevolge artikel 8:74, eerste lid, Awb te worden bepaald dat het door eiser in beide zaken afzonderlijk betaalde griffierecht ad € 37,-- (in totaal € 74,--) door verweerder aan hem wordt vergoed.
De rechtbank acht voorts termen aanwezig verweerder op grond van artikel 8:75, eerste lid, Awb, te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van de beroepen bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken en wijst het UWV aan als de rechtspersoon die de kosten moet betalen.
Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt de rechtbank deze kosten op € 644,--, zoals nader aangegeven in een bij de uitspraak gevoegde bijlage.
Ook ten aanzien van de beroepen is sprake van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
3. Beslissing
De rechtbank Groningen,
RECHT DOENDE,
- -
verklaart de beroepen gegrond;
- -
vernietigt de besluiten van verweerder van 10 en 13 juni 2005;
- -
bepaalt dat verweerder eiser het betaalde griffierecht ad € 74, -- (twee maal € 37,--) dient te vergoeden;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in bezwaar, welke zijn vastgesteld op € 644,--, en bepaalt dat het Uwv daarvan nog € 322,-- aan eiser dient te betalen;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in beroep, welke zijn vastgesteld op € 644,00, en bepaalt dat het Uwv deze kosten aan eiser dient te betalen.
Aldus gegeven door mr. H.C.P. Venema en in het openbaar door hem uitgesproken op 11 juli 2006, in tegenwoordigheid van A.M. van der List-van Winden als griffier.
De griffier De rechter
De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA in Utrecht.
Afschrift aangetekend verzonden op:
typ: DL/