CRvB, 29-11-2011, nr. 09/6496 WWB
ECLI:NL:CRVB:2011:BU6407
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
29-11-2011
- Magistraten
J.C.F. Talman, W.F. Claessens, Th. C. van Sloten
- Zaaknummer
09/6496 WWB
- LJN
BU6407
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2011:BU6407, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 29‑11‑2011
Uitspraak 29‑11‑2011
Inhoudsindicatie
Vergoeding bezwaarkosten. Telefonisch horen. Het bestuursorgaan heeft uitdrukkelijk de mogelijkheid van telefonisch horen opengesteld, op welke uitnodiging de gemachtigde en appellant zijn ingegaan. Dat is het enige moment geweest waarop zij zijn gehoord. Het bestuursorgaan heeft van het horen een verslag gemaakt en dat ook aan het dossier toegevoegd. Een zodanige wijze van horen dient op één lijn gesteld te worden met het verschijnen ter hoorzitting als bedoeld in onderdeel A4 van de bijlage.
J.C.F. Talman, W.F. Claessens, Th. C. van Sloten
Partij(en)
UITSPRAAK
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 oktober 2009, 09/2511 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
I. Procesverloop
Namens appellant heeft mr. B. Leenders, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 12 juli 2011. Partijen zijn — met voorafgaand bericht — niet verschenen.
II. Overwegingen
1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 24 november 2008 een aanvraag ingediend om een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 31 december 2008 heeft het College de aanvraag van appellant afgewezen op de grond dat appellant niet verbleef op de locatie die hij had doorgegeven.
1.2.
Mr. B.B.A. Willering heeft namens appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 31 december 2008. Bij brief van 12 februari 2009 heeft het College de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd. In de bijlage bij deze brief is informatie verstrekt over de procedure. Vermeld is, voor zover van belang, dat appellant bericht krijgt over de hoorzitting en dat hij niet verplicht is op de hoorzitting te komen. In plaats van de hoorzitting kan hij ook telefonisch een toelichting op het bezwaarschrift geven en kan hem gevraagd worden om een reactie op feiten en omstandigheden. Appellant en mr. Willering hebben op 15 april 2009 een telefonische toelichting op het bezwaarschrift gegeven, waarvan een verslag is opgemaakt.
1.3.
Bij besluit van 23 april 2009 heeft het College, voor zover hier van belang, het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag om bijstand gegrond verklaard en aan appellant alsnog bijstand toegekend. Aan appellant is een bedrag van € 322,-- (1 punt) toegekend in verband met kosten in bezwaar wegens verleende rechtsbijstand.
2.
Appellant heeft tegen het besluit van 23 april 2009 beroep ingesteld voor zover het betreft de hoogte van de vergoeding van bezwaarkosten. Volgens hem moet voor het telefonisch horen ook een vergoeding worden toegekend. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat volgens de nota van toelichting bij het Besluit van 25 februari 2002 tot wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met de vergoeding van kosten van bezwaar en administratief beroep (Staatsblad 2002, 113, hierna: nota van toelichting) de term hoorzitting niet ziet op situaties waarin het horen in de bezwaarfase of de fase van het administratief beroep op een andere wijze plaatsvindt dan door middel van een hoorzitting. Het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voorziet ook elders niet in een vergoeding voor telefonisch horen.
3.
Appellant heeft in hoger beroep onder meer aangevoerd dat een telefonische hoorzitting moet worden aangemerkt als het verschijnen ter zitting in de zin van artikel 7:2, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat het een directe uitwisseling van standpunten van gehoorde en hoorder betreft. Appellant verwijst daartoe naar de uitspraak van de rechtbank Groningen van 11 juli 2006, LJN AY5186. Appellant is van mening dat gebruik moet worden gemaakt van de moderne communicatiemiddelen omdat dit voor alle partijen efficiënter en goedkoper is. Door het niet vergoeden van een telefonische hoorzitting, zou een partij zich gedwongen kunnen zien onnodig voor een hoorzitting op kantoor te kiezen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, eerste volzin, van de Awb worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Het vierde lid bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld. Deze algemene maatregel van bestuur is het Bpb.
4.2.
De kosten waarvan appellant vergoeding verlangt, betreffen de kosten van de door mr. Willering in bezwaar aan hem verleende rechtsbijstand. Dergelijke kosten worden, ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bpb vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage bij het Bpb opgenomen tarief. Uitsluitend voor de in die bijlage onder A genoemde proceshandelingen is een vergoeding mogelijk. Voor het bezwaar en beroep vermeldt onderdeel A4 van de bijlage als voor vergoeding in aanmerking komende proceshandelingen:
- ‘1.
bezwaarschrift/beroepschrift (artikel 6:4)
- 2.
verschijnen hoorzitting (artikel 7:2; 7:16)
- 3.
nadere hoorzitting (artikel 7:9/7:23).’
4.3.
Nu in onderdeel A4 van de bijlage bij het Bpb het telefonisch toelichten van het bezwaarschrift niet uitdrukkelijk als voor vergoeding in aanmerking komende proceshandeling is genoemd, gaat het hier om de vraag of de bewoordingen ‘verschijnen hoorzitting’ ook zien op de in dit geval gegeven telefonische toelichting.
4.4.
In de nota van toelichting is hierover het volgende vermeld:
‘De bezwaarprocedure kent een eenvoudiger structuur en levert slechts een drietal handelingen op die voor puntentoekenning in aanmerking komen, te weten: het indienen van een bezwaarschrift en het verschijnen ter hoorzitting en ter nadere hoorzitting.
…
Het komt regelmatig voor dat bestuursorganen overeenstemming bereiken met de belanghebbende over een andere wijze van horen, waarbij dan veelal wordt afgesproken om het horen telefonisch te laten plaatsvinden. In dergelijke gevallen zal de werkbelasting voor de rechtsbijstandverlener beduidend lager zijn. De term hoorzitting als bedoeld in onderdeel A4 van de bijlage ziet dan ook niet op situaties waarin het horen in de bezwaarfase of de fase van het administratief beroep op een andere wijze plaatsvindt dan door middel van een hoorzitting.’
4.5.
Met betrekking tot de hier gevolgde wijze van horen is van belang dat het bestuursorgaan uitdrukkelijk de mogelijkheid van telefonisch horen heeft opengesteld, op welke uitnodiging de gemachtigde en appellant zijn ingegaan. Dat is het enige moment geweest waarop zij zijn gehoord. Het bestuursorgaan heeft van het horen een verslag gemaakt en dat ook aan het dossier toegevoegd. Een zodanige wijze van horen dient naar het oordeel van de Raad op één lijn gesteld te worden met het verschijnen ter hoorzitting als bedoeld in onderdeel A4 van de bijlage.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het besluit van 23 april 2009 vernietigen, voor zover het betreft de vergoeding van de kosten in bezwaar, wegens strijd met onderdeel A4 van de bijlage bij het Bpb. De Raad zal voorts het College veroordelen in de kosten van appellant in bezwaar wegens verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden begroot op € 644,--, uitgaande van de proceshandelingen bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting.
5.
De Raad ziet voorts aanleiding het College te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep en € 437,-- in hoger beroep, voor verleende rechtsbijstand, derhalve in totaal € 1.081,--.
III. Beslissing
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 23 april 2009, voor zover het betreft de vergoeding van de kosten in bezwaar;
Veroordeelt het College in de kosten van appellant in bezwaar ten bedrage van € 644,--;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep ten bedrage van € 1.081,--;
Bepaalt dat het College aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 151,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en W.F. Claessens en Th.C. van Sloten als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2011.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) R.L.G. Boot.