Hierover bestaat tussen partijen wel discussie. Rechtbank en Hof gaan evenwel — met Alheembouw — uit van een CAR-verzekering. De toepasselijke polisvoorwaarden wijzen ook duidelijk in die richting.
HR, 19-04-2013, nr. 11/04601
ECLI:NL:HR:2013:BY3123
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-04-2013
- Zaaknummer
11/04601
- LJN
BY3123
- Roepnaam
Alheembouw NV/HDI-Gerling Verzekeringen c.s.
Alheembouw/ Assuradeuren
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Vermogensrecht (V)
Verzekeringsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BY3123, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 19‑04‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BY3123
ECLI:NL:PHR:2012:BY3123, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑11‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BY3123
Beroepschrift, Hoge Raad, 14‑09‑2011
- Vindplaatsen
JIN 2013/96 met annotatie van N. de Boer
JIN 2013/96 met annotatie van N. de Boer
Uitspraak 19‑04‑2013
19 april 2013
Eerste Kamer
11/04601
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
De vennootschap naar Belgisch recht ALHEEMBOUW N.V.,
gevestigd te Staden-Oostnieuwkerke, België,
EISERES tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. R.A.A. Duk en mr. P.A. Ruig, thans mr. M. Ynzonides,
t e g e n
1. HDI-GERLING VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V., tevens in hoedanigheid van rechtsopvolgster krachtens fusie van Schadeverzekering Maatschappij Erasmus N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. K.G.W. van Oven.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Alheembouw en de verzekeraars.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 191019/HA ZA 03-328 van de rechtbank Rotterdam van 12 oktober 2005, 4 juli 2007 en 29 april 2009;
b. het arrest in de zaak 200.038.688/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 14 juni 2011.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Alheembouw beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De verzekeraars hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor de verzekeraars toegelicht door mr. F.E. Vermeulen en mr. B.F.L.M. Schim, advocaten te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van Alheembouw heeft bij brief van 23 november 2012 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Alheembouw heeft ten behoeve van de bouw van een achtbaan in Walibi Sixflags Belgium te Waveren (België) grond- en funderingswerkzaamheden verricht. Alheembouw voerde deze werkzaamheden uit als onderaannemer van Vekoma Manufacturing B.V. (hierna: Vekoma).
(ii) Vekoma had in het kader van haar bedrijfsvoering bij Hannover International Insurance (Nederland), inmiddels HDI-Gerling, een doorlopende Construction All Risks-verzekering gesloten (hierna ook: de CAR-verzekering). Hierop hebben verzekeraars ieder voor een deel ingetekend. Uit de formulering van de op de CAR-verzekering toepasselijke Algemene Verzekeringsvoorwaarden C.A.R.-90 volgt dat Alheembouw, als onderaannemer, is aan te merken als verzekerde onder de CAR-verzekering.
(iii) Bij de door Alheembouw uitgevoerde werkzaamheden is schade opgetreden, die is gemeld bij de verzekeraars.
3.2.1 In dit geding heeft Alheembouw de verzekeraars aangesproken tot vergoeding van de voormelde schade tot een bedrag van € 1.040.318,70 met rente en kosten. Alheembouw stelt zich op het standpunt dat deze schade is gedekt onder de door Vekoma mede ten behoeve van haar afgesloten CAR-verzekering. De verzekeraars voeren aan dat de schade, in weerwil van de formulering van de toepasselijke Algemene Verzekeringsvoorwaarden, niet onder de dekking van deze verzekering valt omdat zij met Vekoma een meer beperkte dekking zijn overeengekomen.
3.2.2 De rechtbank heeft in haar eindvonnis geoordeeld dat de verzekeraars hebben bewezen dat zij bij het sluiten van de verzekering met Vekoma zijn overeengekomen dat turn key-projecten, zoals het onderhavige, niet onder de dekking daarvan vallen. Alheembouw mocht ook niet erop vertrouwen dat de door haar uitgevoerde werkzaamheden onder de CAR-verzekering waren gedekt. Zij is gebonden aan de reikwijdte van de dekking zoals tussen de verzekeraars en Vekoma als verzekeringnemer overeengekomen.
3.2.3 Het hof heeft het beroep verworpen dat Alheembouw heeft ingesteld tegen de door de rechtbank gewezen vonnissen. Het achtte de verzekeraars geslaagd in het bewijs dat zij bij het sluiten van de verzekering met Vekoma zijn overeengekomen dat turn key-projecten niet onder de dekking zouden vallen (rov. 5-7).
De verzekeringsovereenkomst moet, gelet op de wijze van totstandkoming daarvan, worden uitgelegd aan de hand van de Haviltexmaatstaf (rov. 10). Een redelijke uitleg van het daarvan onderdeel uitmakende derdenbeding waarop Alheembouw zich beroept, brengt mee dat niet alleen Vekoma en de verzekeraars, maar ook degenen ten behoeve van wie het derdenbeding in de polis is opgenomen, dit beding aldus mogen en moeten begrijpen dat hiermee (slechts) rechten worden toegekend aan de in de polis genoemde derden die werkzaam zijn op een project waarvoor Vekoma de verzekering heeft afgesloten (rov. 11). Alheembouw kon dit derdenbeding niet aanvaarden omdat het werk een turn key-project betrof waarvoor de verzekering niet gold. Nu Alheembouw dus geen partij is geworden bij de verzekeringsovereenkomst, hoeft niet te worden toegekomen aan beantwoording van de vraag aan de hand van welke maatstaf de polisvoorwaarden moeten worden uitgelegd jegens Alheembouw (rov. 12). Ten overvloede heeft het hof nog overwogen dat ook indien Alheembouw wel partij is geworden bij de verzekeringsovereenkomst, deze moet worden uitgelegd aan de hand van de Haviltexmaatstaf. Voor uitleg van de polisvoorwaarden aan de hand van uitsluitend objectieve criteria zijn in dit geval geen gronden aanwezig (rov. 13). Ten slotte heeft het hof het standpunt van Alheembouw verworpen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de verzekeraars geen dekking hoeven te bieden voor de schade (rov. 15).
3.3 Onderdeel 1 van het hiertegen gerichte middel voert, kort samengevat, met name aan dat het hof heeft miskend dat Alheembouw - mede in verband met het bepaalde in art. 3:36 BW - in de gegeven omstandigheden een beroep kan doen op de afgegeven polis en polisvoorwaarden, waaruit de bedoeling van de contracterende partijen om turn-key projecten niet onder de dekking te doen vallen, niet kenbaar was. Voor het geval het hof wél acht mocht slaan op de niet voor Alheembouw kenbare (beperkte) partijbedoeling, voert het onderdeel, evenals onderdeel 2, aan dat het hof dan in elk geval heeft miskend dat de uitleg van de polis in de relatie tussen de verzekeraars en Alheembouw ten dele afhankelijk is van objectieve factoren. Onderdeel 3 betoogt, kort gezegd, dat ook indien de onderhavige polis in de relatie tot Alheembouw moet worden uitgelegd overeenkomstig de Haviltexmaatstaf, het hof heeft miskend dat Alheembouw in de gegeven omstandigheden op het verkeerde been is gezet omtrent de reikwijdte van de dekking onder de polis, nu de verzekeraars de ongebruikelijke beperking van de geboden dekking niet duidelijk in de polis of de algemene voorwaarden hebben opgenomen. Onderdeel 4 houdt in dat het hof zijn taak als appelrechter heeft miskend door niet te responderen op het beroep van Alheembouw op art. 3:36. Onderdeel 5 ten slotte klaagt over het oordeel van het hof in rov. 12 dat Alheembouw geen partij is geworden bij de overeenkomst. De aanvaarding door haar van het in de polis opgenomen derdenbeding impliceert immers dat zij wel degelijk partij bij die overeenkomst is geworden.
3.4 Bij de beoordeling van het middel dient tot uitgangspunt dat de rechtbank in rov. 2.9 van haar eindvonnis heeft vastgesteld dat Alheembouw pas in de loop van de procedure bekend werd met de inhoud van de verzekeringsovereenkomst en de polisvoorwaarden. Alheembouw heeft tegen die overweging in appel geen grief gericht. Deze vaststelling ligt dus mede ten grondslag aan het bestreden arrest. Daarom kan niet tot uitgangspunt dienen dat haar vertrouwen op de juistheid van haar veronderstelling omtrent de reikwijdte van de dekking die haar werd geboden door de onderhavige CAR-verzekering, was gebaseerd op een verklaring of gedraging van de verzekeraars.
3.5 Bij de beoordeling van het middel wordt voorts het volgende vooropgesteld. De vraag of, en zo ja in welke omvang, in een verzekeringspolis mede dekking wordt verleend aan derden (eventueel na aanvaarding van een daartoe strekkend derdenbeding), dient te worden beantwoord aan de hand van hetgeen de verzekeraar en de verzekeringnemer dienaangaande zijn overeengekomen. Dit uitgangspunt geldt ook bij de uitleg van een beding in een CAR-verzekering waarin dekking wordt verleend aan onderaannemers die door de aannemer - tevens wederpartij van de verzekeraar - bij de uitvoering van een verzekerd werk worden ingeschakeld. De onderaannemer kan jegens de verzekeraar bescherming ontlenen aan art. 3:35 BW indien hij op grond van de bewoordingen van de polis, eventueel in samenhang met (andere) door de verzekeraar gedane mededelingen of gewekte verwachtingen, erop heeft vertrouwd, en erop heeft mogen vertrouwen, dat hem dekking zal worden verleend.
3.6 In het onderhavige geval kan het in beide feitelijke instanties door Alheembouw verdedigde standpunt niet anders worden gelezen dan dat het door haar gestelde vertrouwen dat haar door de onderhavige CAR-verzekering dekking wordt verleend, uitsluitend is gebaseerd op de door haar als onderaannemer met haar contractuele wederpartij, Vekoma, gemaakte afspraken, in samenhang met de gebruikelijke dekkingsomvang van een CAR-verzekering (zie onder meer de memorie van grieven nr. 13, en de aantekeningen van het op 8 maart 2011 voor het hof gehouden pleidooi nrs. 3 en 40). Uit hetgeen hiervoor in 3.4 is vastgesteld volgt dat Alheembouw pas van de onderhavige polisvoorwaarden heeft kennisgenomen nadat de verzekeraars dekking hadden afgewezen met een beroep op de hiervoor in 3.2.1 bedoelde beperkte dekkingsomvang. Alheembouw heeft dus niet aangevoerd dat zij is afgegaan op de bewoordingen waarin de dekkingsomvang van de polis was omschreven. Omtrent (andere) door de verzekeraars gedane mededelingen of gewekte verwachtingen is door Alheembouw evenmin iets gesteld.
3.7 Ook voor zover het middel een beroep doet op art. 3:36 BW kan het niet tot cassatie leiden. Het middel voert immers - gelet op de hiervoor in 3.4 vermelde vaststelling van de rechtbank: begrijpelijkerwijs - niet mede aan dat Alheembouw enige handeling heeft verricht in het op een verklaring of gedraging van de verzekeraars gebaseerde vertrouwen.
3.8 De onderdelen 1-4 falen dus.
3.9 Onderdeel 5 ten slotte faalt omdat het daardoor bestreden oordeel van het hof juist is, daar het onderhavige derdenbeding naar het tevergeefs bestreden oordeel van het hof in de gegeven omstandigheden geen dekking bood aan Alheembouw, en dus ook niet door haar kon worden aanvaard. Het hof heeft daarom terecht geoordeeld dat de tot aanvaarding van dat beding strekkende verklaring van Alheembouw in de gegeven omstandigheden geen rechtsgevolg had.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Alheembouw in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de verzekeraars begroot op € 5.965,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 19 april 2013.
Conclusie 09‑11‑2012
Zaak 11/04601
Mr. P. Vlas
Zitting, 9 november 2012
Conclusie inzake:
Alheembouw N.V.
(hierna: Alheembouw)
tegen
1. HDI-Gerling Verzekeringen N.V.
(hierna: HDI-Gerling) en
2. Delta Lloyd Schadeverzekering N.V., tevens in hoedanigheid van rechtsopvolgster krachtens fusie van de naamloze vennootschap Schadeverzekering Maatschappij Erasmus N.V.
(hierna: Delta Lloyd)
(hierna gezamenlijk: de verzekeraars)
Deze zaak betreft de vraag op welke wijze een verzekeringsovereenkomst met daarin opgenomen een derdenbeding moet worden uitgelegd in de relatie van de verzekeraar tot de derde.
1. Feiten en procesverloop
1.1 In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan.(1) Alheembouw heeft ten behoeve van de bouw van een achtbaan in Walibi Sixflags Belgium te Waveren (België) grond- en funderingswerkzaamheden verricht. Alheembouw voerde deze werkzaamheden uit als onderaannemer van Vekoma Manufacturing B.V. (hierna: Vekoma).
1.2 Vekoma had in het kader van haar bedrijfsvoering bij Hannover International Insurance (Nederland), inmiddels HDI-Gerling, een doorlopende Construction All Risks-verzekering (hierna: de CAR-verzekering) afgesloten. Op deze polis hebben verzekeraars ieder voor een deel ingetekend. Zoals bepaald in de op de CAR-verzekering van toepassing zijnde Algemene Verzekeringsvoorwaarden C.A.R.-90 is Alheembouw als onderaannemer aan te merken als verzekerde onder de CAR-verzekering.
1.3 Bij de door Alheembouw uitgevoerde werkzaamheden is schade opgetreden, die gemeld is bij de verzekeraars. Alheembouw stelt zich op het standpunt dat deze schade is gedekt onder de door Vekoma mede ten behoeve van haar afgesloten verzekering. De verzekeraars menen dat de schade niet onder de dekking van de CAR-verzekering valt. Alheembouw heeft bij de Rechtbank Rotterdam een vordering ingesteld tot vergoeding van de schade tot een bedrag van € 1.040.318,70 met rente en kosten. Bij (tussen)vonnis van 12 oktober 2005 heeft de rechtbank Rotterdam overwogen dat tussen partijen vast staat dat het onderhavige project een turn key-project betrof. Uit de omschrijving van de werkzaamheden in de polis valt volgens de rechtbank niet af te leiden dat turn key-projecten van dekking zijn uitgesloten, zodat in beginsel moet worden uitgegaan van een ruime dekking. De rechtbank heeft aan de verzekeraars het bewijs opgedragen dat turn key-projecten niet onder de dekking van de CAR-verzekering vallen (rov. 5.5.3).
1.4 Bij (tussen)vonnis van 4 juli 2007 heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeraars met de overlegging van bepaalde producties nog niet het bewijs hebben geleverd van hun stelling en hen toegelaten tot het leveren van nader bewijs door het doen horen van getuigen die indertijd bij de totstandkoming van de CAR-verzekering betrokken waren.
1.5 In haar eindvonnis van 29 april 2009 heeft de rechtbank geoordeeld dat uit de getuigenverklaringen volgt dat bij het afsluiten van de CAR-verzekering met Vekoma is overeengekomen dat turn key-projecten niet onder de dekking van de CAR-verzekering zouden vallen. Volgens de rechtbank faalt het verweer van Alheembouw dat zij erop gerechtvaardigd mocht vertrouwen dat de door haar uitgevoerde werkzaamheden onder de CAR-verzekering waren gedekt. De rechtbank is van oordeel dat op verweermiddelen of bevoegdheden waarop de verzekeraars zich op grond van de verzekeringsovereenkomst tegenover de verzekeringnemer (Vekoma) mochten beroepen, ook ten aanzien van de medeverzekerde derde (in casu Alheembouw) een beroep kan worden gedaan, ook als de derde van deze verweermiddelen of bevoegdheden onkundig was. Volgens de rechtbank is Alheembouw gebonden aan de reikwijdte van de dekking als tussen de verzekeraars en Vekoma als verzekeringnemer overeengekomen (rov. 2.9).
1.6 Alheembouw is van deze vonnissen in hoger beroep gekomen. Bij arrest van 14 juni 2011 heeft het hof 's-Gravenhage geoordeeld dat de verzekeraars in hun bewijs zijn geslaagd dat bij het afsluiten van de verzekering met Vekoma is overeengekomen dat turn key-projecten niet onder de dekking zouden vallen (rov. 5-7). In grief 1 betoogt Alheembouw dat de rechtbank de bewijsopdracht niet had mogen geven aan de verzekeraars. Volgens Alheembouw dient de vraag welke rechten zij aan de verzekering kan ontlenen niet aan de hand van de Haviltex-maatstaf te worden beantwoord, maar uitsluitend aan de hand van een grammaticale en systematische interpretatie van de polisvoorwaarden, aangezien voor Alheembouw een derdenbeding in de verzekering is opgenomen en zij niet betrokken is geweest bij de totstandkoming van de verzekering. Het hof heeft geoordeeld dat de wijze van totstandkoming van de overeenkomst de toepassing van de Haviltex-maatstaf bij de uitleg ervan rechtvaardigt, gelet op de omstandigheid dat de verzekeringsovereenkomst door Vekoma door bemiddeling via haar makelaar in assurantiën is afgesloten, waarbij de polisbepalingen met Hannover (nu: HDI-Gerling) werden besproken (rov. 10).
1.7 Het hof vervolgt in rov. 11:
"(...) Een redelijke uitleg van dit derdenbeding aan de hand van het Haviltex-criterium brengt naar het oordeel van het hof mee, dat niet alleen Vekoma en verzekeraars maar ook degenen ten behoeve van wie het derdenbeding in de polis is opgenomen, dit derdenbeding aldus mogen en moeten begrijpen dat hiermee (slechts) rechten worden toegekend aan de in de polis genoemde derden die werkzaam zijn op een project waarvoor Vekoma de verzekering heeft afgesloten. Op deze dekkingsomvang van de verzekering is immers ook de premieheffing afgestemd. Het ligt geenszins voor de hand dat Vekoma en verzekeraars zijn overeengekomen dat het derdenbeding ten behoeve van (onder meer) de onderaannemers van Vekoma ook zou gelden voor projecten waarvoor partijen (Vekoma en verzekeraars) geen verzekeringsdekking zijn overeengekomen, en Alheembouw mocht dit redelijkerwijs ook niet zo begrijpen. (...)"
1.8 Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat Alheembouw geen derdenbeding kon aanvaarden, omdat het werk een turn key-project betrof waarvoor de verzekering niet gold. Nu Alheembouw geen partij is geworden bij de verzekeringsovereenkomst, komt het hof niet toe aan de vraag aan de hand van welke maatstaf de polisvoorwaarden moeten worden uitgelegd jegens Alheembouw (rov. 12). Ten overvloede heeft het hof nog overwogen dat indien Alheembouw wel partij is geworden bij de verzekeringsovereenkomst, deze moet worden uitgelegd aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Voor de uitleg van de polisvoorwaarden aan de hand van uitsluitend objectieve criteria acht het hof in dit geval geen gronden aanwezig (rov. 13). Tot slot heeft het hof het betoog van Alheembouw verworpen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn indien de verzekeraars geen dekking zouden behoeven te bieden voor de schade, nu zij bewust ervoor hebben gekozen om het niet verzekerd zijn van turn key-projecten niet uitdrukkelijk en voor een ieder kenbaar op te nemen als uitsluiting in de polis (rov. 15).
1.9 Alheembouw heeft tijdig cassatieberoep ingesteld. De verzekeraars hebben verweer gevoerd en hun standpunt schriftelijk toegelicht.
2. Bespreking van het cassatieberoep
2.1 Het cassatiemiddel is gericht tegen rov. 10 t/m 13 van het arrest van het hof. Na een inleiding valt het middel uiteen in vijf onderdelen. Onderdeel 1 klaagt dat het hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te miskennen dat bij de uitleg van de verzekeringsovereenkomst in de verhouding tussen de verzekeraars en Alheembouw geen (doorslaggevende) betekenis mag worden toegekend aan de bedoelingen van de oorspronkelijke bij die overeenkomst betrokken partijen, welke bedoelingen voor Alheembouw niet kenbaar konden zijn. Het onderdeel betoogt dat het hof ten onrechte de Haviltex-maatstaf heeft toegepast.
2.2 In cassatie is onbestreden rov. 3 van het arrest, waarin het hof heeft overwogen dat onderaannemers, zoals Alheembouw, meeverzekerd zijn onder de polis van de onderhavige CAR-verzekering. Voorts is onbestreden dat sprake is van een derdenbeding. In het kader van de uitleg van het derdenbeding heeft het hof in rov. 10-12 de omvang van de verzekeringsovereenkomst bepaald en geoordeeld dat Alheembouw geen derdenbeding kon aanvaarden, omdat het onderhavige werk een turn key-project betrof waarvoor de verzekering niet gold. Het onderdeel stelt de kwestie aan de orde of de verzekeringsovereenkomst in de verhouding tussen de verzekeraars en Alheembouw moet worden uitgelegd aan de hand van de Haviltex-maatstaf.
2.3 In het Haviltex-arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld, niet kan worden beantwoord op grond van uitsluitend een zuiver taalkundige uitleg van de contractsbepalingen, maar dat het aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.(2) In latere arresten heeft de Hoge Raad ten aanzien van de uitleg van bepalingen in een CAO een anders geformuleerde norm aanvaard en voor de uitleg daarvan de bewoordingen van de desbetreffende bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst, in beginsel van doorslaggevende betekenis geacht (de CAO-norm).(3) De Hoge Raad heeft deze CAO-norm ook toegepast op andere geschriften waarin een overeenkomst of een andere regeling is vastgelegd en die naar haar aard bestemd is om de rechtspositie van derden te beïnvloeden zonder dat deze derden invloed hebben op de inhoud of formulering van de overeenkomst en de onderliggende partijbedoeling voor deze derden niet kenbaar is. De Hoge Raad heeft aangegeven dat 'tussen de Haviltexnorm en de CAO-norm geen tegenstelling (bestaat), maar een vloeiende overgang' en dat deze rechtspraak als gemeenschappelijke grondslag heeft 'dat bij de uitleg van een schriftelijk contract telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen'.(4) Het is mogelijk dat een overeenkomst tussen de contractspartijen wordt uitgelegd volgens de Haviltex-maatstaf en tussen een contractspartij en een derde volgens de CAO-norm.(5) Voor toepassing van die laatste maatstaf moet overigens sprake zijn van een aanzienlijke groep derden die geen mogelijkheid hebben van de overeenkomst af te wijken (er is - in de woorden van Wissink - 'een zekere massaliteit').(6)
2.4 Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt voorts dat een meer objectieve uitleg wordt toegepast in het geval dat partijen bij de totstandkoming van hun overeenkomst zijn bijgestaan door (juridisch) deskundige raadslieden.(7) Treedt een derde tot een bestaande overeenkomst toe dan ligt het in beginsel op zijn weg, zeker wanneer het een professionele partij betreft, om te informeren naar de bedoelingen van de contractsluitende partijen.(8) Het enkele feit dat een overeenkomst ook gevolgen heeft voor anderen dan partijen, rechtvaardigt niet een andere uitlegmaatstaf toe te passen dan de Haviltex-maatstaf.(9) Bij de uitleg van een overeenkomst dient ook rekening te worden gehouden met de belangen van derden.(10)
2.5 Ook een verzekeringsbeurspolis dient in beginsel volgen de Haviltex-maatstaf te worden uitgelegd. Dat is anders wanneer over de polisvoorwaarden niet tussen partijen onderhandeld pleegt te worden. In dat geval is volgens de Hoge Raad de uitleg 'met name afhankelijk van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en van de in voorkomend geval (...) bij de polisvoorwaarden behorende toelichting'.(11)
2.6 Het hof heeft in rov. 10 van het bestreden arrest bij de uitleg van de CAR-verzekering de Haviltex-maatstaf toegepast. Het hof heeft voorts overwogen dat bij het sluiten van de verzekering Vekoma een derdenbeding in de verzekeringsovereenkomst heeft doen opnemen ten behoeve van (onder meer) haar onderaannemers. Vervolgens heeft het hof dit derdenbeding aan de hand van de Haviltex-maatstaf uitgelegd. Voor een objectieve uitleg, zoals door het onderdeel bepleit, is geen reden. De verzekeringsovereenkomst is in de eerste plaats afgesloten ten behoeve van Vekoma. Dat ook anderen, waaronder onderaannemers van Vekoma, als verzekerde onder de polis worden aangemerkt en een beroep kunnen doen op de door Vekoma overeengekomen verzekeringsdekking, brengt niet mee dat de uitleg van de verzekeringsovereenkomst volgens de CAO-norm moet plaatsvinden. Van 'een zekere massaliteit' is thans geen sprake, terwijl het bovendien in dit geval om professionele partijen gaat waarvan verwacht mag worden dat zij onderzoek doen naar de inhoud van de verzekeringsovereenkomst. Op grond van de uitleg van het derdenbeding aan de hand van de Haviltex-maatstaf heeft het hof geoordeeld dat het niet voor de hand ligt dat Vekoma en de verzekeraars zijn overeengekomen dat het derdenbeding ten behoeve van (onder meer) de onderaannemers van Vekoma ook zou gelden voor projecten waarvoor door partijen bij de verzekeringsovereenkomst geen verzekeringsdekking zou zijn overeengekomen. In het licht van de hierboven weergegeven rechtspraak over de uitleg van overeenkomsten getuigt dit oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting, zodat het onderdeel faalt.
2.7 In onderdeel 2 klaagt het middel dat, voor zover moet worden aangenomen dat het hof wel acht mag slaan op niet voor Alheembouw kenbare bedoelingen van partijen, het hof miskend heeft dat de uitleg van de polis afhankelijk is van objectieve factoren, zoals de bewoordingen van de polis, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden met inbegrip van de daarbij behorende algemene voorwaarden. In het geval dat het hof dit niet heeft miskend, voert het onderdeel aan dat het hof zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd, omdat het aan de objectieve factoren bij de uitleg van de reikwijdte van de dekking onder de polis en aan de uitleg van het derdenbeding geen enkele kenbare aandacht heeft besteed.
2.8 Het onderdeel bouwt voort op onderdeel 1 en moet het lot daarvan delen. Het hof heeft terecht met toepassing van de Haviltex-maatstaf aan de bedoelingen van partijen doorslaggevende betekenis toegekend.
2.9 Onderdeel 3 klaagt dat het oordeel van het hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de Haviltex-maatstaf of deze op onbegrijpelijke wijze toepast, aangezien ook bij toepassing van de Haviltex-maatstaf de argumenten voor een uitleg naar objectieve maatstaven aan gewicht winnen in de mate waarin de overeenkomst naar haar aard is bestemd de rechtspositie te beïnvloeden van derden die de bedoeling van de contracterende partijen niet kunnen kennen en het voor de opstellers voorzienbare aantal van die derden groter is. Voorts stelt Alheembouw dat als de verzekeraars de werkzaamheden van Alheembouw van dekking hadden willen uitsluiten, zij dat duidelijk in de polis of de algemene voorwaarden tot uitdrukking hadden moeten laten komen.
2.10 Voor zover het onderdeel klaagt over de toepassing van de Haviltex-maatstaf bouwt het voort op onderdeel 1 en faalt deze klacht op de hierboven uiteengezette gronden. Voor zover de klacht een beroep wil doen op een analoge toepassing van de contra proferentem-regel van art. 6:238 lid 2 BW, faalt ook deze klacht. De regel van art. 6:238 lid 2 BW geldt slechts dwingend voor met consumenten gesloten overeenkomsten. Bij overeenkomsten gesloten tussen professionele partijen kan de regel als gezichtspunt meewegen, waarbij voor grote professionele partijen echter een onderzoeksplicht geldt, zodat een beroep op de contra proferentem-regel niet mogelijk is; voor kleinere professionele partijen ligt dat mogelijk anders.(12) Indien een derde toetreedt tot een overeenkomst kan onder omstandigheden een onderzoeksplicht gelden (zie hierboven nr. 2.4). Wordt een dergelijk onderzoek achterwege gelaten, dan is een uitleg contra proferentem niet aangewezen.
2.11 Onderdeel 4 klaagt erover dat het hof zijn taak als appelrechter heeft miskend door aan een essentiële stelling van Alheembouw voorbij te gaan. Het betreft de stelling dat Alheembouw onder de gegeven omstandigheden erop heeft vertrouwd en mogen vertrouwen dat haar werkzaamheden onder de CAR-verzekering zouden zijn meeverzekerd. Indien in het oordeel van het hof een verwerping van dit beroep op art. 3:36 BW moet worden gelezen, dan is volgens het middel deze verwerping rechtens onjuist of onbegrijpelijk. In dit kader voert Alheembouw nog aan dat van een onderzoeksplicht naar de dekkingsomvang geen sprake is en dat het hof daarover niets heeft overwogen.
2.12 Indien de overeenkomst aan de hand van de Haviltex-maatstaf wordt uitgelegd, kan art. 3:36 BW een derde bescherming bieden.(13) Het artikel vereist dat de derde op basis van de opgewekte schijn een handeling heeft verricht (voortbouwend handelen). Mogelijk kan het ook een nalaten betreffen. Op de onjuistheid van de veronderstelling bij de derde kan met betrekking tot deze handeling geen beroep worden gedaan.(14) In de literatuur wordt verdedigd dat de aanvaarding van het derdenbeding als een zodanige handeling kan worden aangemerkt en niet het nalaten zelf een verzekering af te sluiten.(15) Het vertrouwen van de derde wordt niet snel aangenomen, omdat de verklaringen en gedragingen van partijen normaal gesproken niet op een derde zijn gericht.(16) Op de derde rust bovendien een onderzoeksplicht (art. 3:11 BW).(17) Anderzijds zal wie ter zake van een rechtshandeling een in behoorlijke vorm opgemaakt bewijssstuk ondertekent, ermee rekening moeten houden dat derden daarop zullen afgaan.(18)
2.13 In onderdeel 4 verwijst Alheembouw naar grief 1 van de memorie van grieven en onderdeel 40 e.v. van de pleitaantekeningen in appel. Daar stelt Alheembouw onder verwijzing naar art. 3:36 BW dat zij erop heeft vertrouwd en mogen vertrouwen dat haar werkzaamheden onder de CAR-verzekering zouden zijn meeverzekerd. Daaraan verbindt zij de conclusie dat de verzekeringsovereenkomst objectief moet worden uitgelegd en dat voor een bewijsopdracht aan de CAR-verzekeraars dat zij met Vekoma hebben afgesproken dat turn key-projecten niet onder de dekking van de verzekering vallen, geen plaats meer is. Zij stelt niet dat zij op basis van een onjuiste veronderstelling heeft gehandeld en dat verzekeraars de onjuistheid van die veronderstelling met betrekking tot die handeling niet aan haar kunnen tegenwerpen. Alheembouw ontleent derhalve aan art. 3:36 BW een argument om een bepaalde maatstaf voor de uitleg van de overeenkomst te bepleiten, maar doet niet een duidelijk beroep op de rechten die zij op grond van de gestelde opgewekte schijn aan art. 3:36 BW kan ontlenen. In dat licht bezien is het niet onbegrijpelijk dat het hof de stellingen van Alheembouw niet als zodanig heeft opgevat. Daarop strandt de klacht.
2.14 Onderdeel 5 voert aan dat het hof in rov. 12 ten onrechte heeft geoordeeld dat Alheembouw geen partij is geworden bij de overeenkomst. Volgens het onderdeel impliceert de aanvaarding van het derdenbeding door Alheembouw dat zij partij bij de overeenkomst is geworden, waarna de uitleg van de polis er hoogstens toe kan leiden dat zij als verzekerde onder de polis geen aanspraak kan maken op dekking.
2.15 Bij deze klacht heeft Alheembouw geen belang, omdat de overige klachten van het middel geen doel treffen. Bovendien heeft het hof in rov. 13 alsnog de situatie besproken dat ook al zou worden aangenomen dat Alheembouw het derdenbeding wel kon aanvaarden en daarmee partij is geworden bij de verzekeringsovereenkomst, deze overeenkomst moet worden uitgelegd aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Ook hierop stuit het onderdeel af.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Zie rov. 2 van het arrest van het hof 's-Gravenhage van 14 juni 2011 onder verwijzing naar de door de rechtbank Rotterdam in haar vonnissen van 12 oktober 2005 en 4 juli 2007 vastgestelde feiten.
2 HR 13 maart 1981, LJN: AG4158, NJ 1981/635, m.nt. CJHB.
3 Zie o.a. HR 24 september 1993, LJN: ZC1072, NJ 1994/174, m.nt. PAS.
4 HR 20 februari 2004, LJN: AO1427, NJ 2005/493, m.nt. C.E. du Perron.
5 Zie rov. 5.2 van het hierboven aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 20 februari 2004; conclusie plv. P-G De Vries Lentsch-Kostense (onder punt 15) vóór HR 12 oktober 2012, LJN: BW9243, RvdW 2012/1274.
6 Zie M.H. Wissink, Uitleg volgens Haviltex of de CAO-norm? Over een vloeiende overgang en de noodzaak om toch te kiezen, WPNR (2004) 6579, p. 412; noot C.E. du Perron bij HR 20 februari 2004, LJN: AO1427, NJ 2005/493; noot F.M.J. Verstijlen onder 8 bij HR 23 maart 2001, LJN: AB0700, NJ 2003/715.
7 Zie HR 19 januari 2007, LJN: AZ3178, NJ 2007/575 en HR 29 juni 2007, LJN: BA4909, NJ 2007/576, m.nt. M.H. Wissink.
8 Zie HR 15 april 1977, NJ 1978/163, m.nt. JMMM; F.M.J. Verstijlen in zijn noot onder punt 7 bij HR 23 maart 2001, LJN: AB0700, NJ 2003/715. Zie ook HR 2 februari 2007, LJN: AZ4410, NJ 2008/104, m.nt. C.E. du Perron.
9 Zie HR 18 oktober 2002, LJN: AE5160, NJ 2003/503, m.nt. C.E. du Perron. Zie ook HR 20 januari 2012, LJN: BU3100, NJ 2012/260, m.nt. L.C.A. Verstappen.
10 Zie HR 20 mei 1994, LJN: ZC1366, NJ 1995/691, m.nt. CJHB. Zie ook R.P.J.L. Tjittes, Uitleg van schriftelijke contracten, 2009, p. 68, die erop wijst dat indien partijen een derdenbeding overeenkomen zij ook rekening dienen te houden met de gerechtvaardigde belangen van de derde.
11 Zie HR 16 mei 2008, LJN: BC2793, NJ 2008/284.
12 Asser/Wansink, Van Tiggele & Salomons 7-IX* 2012/359.
13 Zie HR 20 februari 2004, LJN: AO1427, NJ 2005/493, m.nt. C.E. du Perron; HR 20 september 2002, LJN: AE3381, NJ 2002/610, m.nt. C.E. du Perron; voorts o.a. R.P.J.L. Tjittes, Uitleg van schriftelijke contracten, 2009, p. 65; F.M.J. Verstijlen in zijn noot onder punt 7 bij HR 23 maart 2001, LJN: AB0700, NJ 2003/715; T.J. Dorhout Mees, De CAR-verzekering, 1996, p. 101, noot 18.
14 HR 9 september 2005, LJN: AT8969, NJ 2006/470; C.E. du Perron in zijn noot bij HR 20 september 2002, LJN: AE3381, NJ 2002/610; R.P.J.L. Tjittes, Uitleg van schriftelijke contracten, 2009, p. 65.
15 F.R. Salomons, Verzekering ten behoeve van een derde, 1996, p. 284.
16 PG Boek 3, 1981, p. 180; Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III* 2010/161.
17 C.E. du Perron in zijn noot bij HR 18 oktober 2002, LJN: AE5160, NJ 2003/503; B. Wessels, Vertrouwensbescherming ex art. 3:36 BW, NbBW maart 1995/afl. 3, p. 35.
18 PG Boek 3, 1981, p. 180.
Beroepschrift 14‑09‑2011
CASSATIEDAGVAARDING
Heden, woensdag veertien september tweeduizendelf (14-09-2011), op verzoek van de vennootschap naar Belgisch recht Alheembouw N.V., gevestigd te Staden-Oostnieuwkerke te België, (‘Alheembouw’), die te dezer zake woonplaats kiest aan de Claude Debussylaan 80, 1082 MD Amsterdam, ten kantore van de behandelend advocaten Mr M. Ynzonides en Mr S. Kooijman (De Brauw Blackstone Westbroek N.V.), alsmede aan de Dr. Kuyperstraat 14, 2514 BB Den Haag, ten kantore van Mr R.A.A. Duk (De Brauw Blackstone Westbroek N.V.), welke laatste door Alheembouw tot procesadvocaat bij de Hoge Raad wordt gesteld,
heb ik, [ROBERTUS ADRIANUS MARIA VISMANS, als gerechtsdeurwaarder gevestigd te Rotterdam en aldaar kantoorhoudende aan de Westersingel 86]
AAN:
- a.
de naamloze vennootschap HDI-Gerling Verzekeringen N.V. (‘HDI Gerling’), gevestigd te Rotterdam,
- b.
de naamloze vennootschap Delta Lloyd Schadeverzekering N.V. (‘Delta Lloyd’), gevestigd te Amsterdam, tevens in hoedanigheid van rechtsopvolgster (verkrijgende rechtspersoon) krachtens fusie van de naamloze vennootschap Schadeverzekering Maatschappij Erasmus N.V. (‘Erasmus’) (verdwijnende rechtspersoon), voorheen gevestigd te Rotterdam,
die allen (verweerders in cassatie tezamen worden hierna verder aangeduid als ‘Verzekeraars’) te dezer zake in de vorige instantie laatstelijk woonplaats gekozen hebben aan het Weena 750, 3014 DA te Rotterdam, ten kantore van Mr E.J.W.M. van Niekerk (Nauta Dutilh), op dat laatstgenoemde adres overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dit exploot doende en afschrift van dit exploot in drievoud:
- □
latende aan: [Mevr. T. Sto[…]bergen,
aldaar werkzaam]
- □
achterlatende in een gesloten envelop waarop de door de wet voorgeschreven gegevens zijn vermeld, omdat ik daar niemand aantrof aan wie ik rechtsgeldig een afschrift kon laten,
AANGEZEGD:
dat Alheembouw in cassatieberoep komt van het door het gerechtshof te 's‑Gravenhage onder zaaknummer 200.038.688/01 gewezen arrest tussen Alheembouw als appellante en Verzekeraars als geïntimeerden dat is uitgesproken op 14 juni 2011.
Voorts heb ik, deurwaarder, mijn exploot doende en afschrift latende als voormeld, Verzekeraars
GEDAGVAARD:
om op vrijdag vier november tweeduizendelf (04-11-2011) 's‑ochtends om 10.00 uur (de ‘Roldatum’), niet in persoon, maar vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden te verschijnen in het geding ten overstaan van de Hoge Raad der Nederlanden, te houden in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat 52 te Den Haag,
MET AANZEGGING:
dat van elke verweerder in cassatie bij verschijning in het geding een griffierecht zal worden geheven ter hoogte van EUR 5.894,00;
dat van verweerders in cassatie die bij dezelfde advocaat verschijnen en gelijkluidende conclusies nemen, op basis van artikel 15 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken slechts eenmaal een gezamenlijk griffierecht wordt geheven;
dat in het geval een verweerder in cassatie onvermogend is, een lager griffierecht wordt geheven, te weten EUR 294,00 indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- 1o.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag als bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
- 2o.
een verklaring van de raad voor rechtsbijstand, als bedoeld in artikel 1 van die wet, waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de bedragen, bedoeld in artikel 35, derde en vierde lid, telkens onderdelen a tot en met d dan wel in die artikelleden, telkens onderdeel e, van die wet (met dien verstande dat als gevolg van een inmiddels van kracht geworden wijziging van de Wet op de rechtsbijstand nu geldt dat de verklaring wordt verstrekt door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in artikel 2 van die wet, terwijl de bedragen waaraan het inkomen wordt getoetst zijn vermeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand);
dat elke verweerder in cassatie ervoor moet zorgen dat het door hem verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de roldatum waarop die verweerder in cassatie in het geding verschijnt, is bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar deze zaak dient dan wel ter griffie is gestort;
dat indien een verweerder in cassatie op de voorgeschreven wijze (te weten: vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden) verschijnt maar het door zijn verschijning verschuldigde griffierecht niet tijdig voldoet, het recht van die verweerder in cassatie om incidenteel cassatieberoep in te stellen vervalt;
dat indien op de Roldatum of een door de Hoge Raad nader bepaalde roldatum ten minste één van de verweerders in cassatie op de voorgeschreven wijze (te weten: vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden) in het geding verschijnt en het door zijn verschijning verschuldigde griffierecht tijdig heeft voldaan, en ten aanzien van de overige verweerders in cassatie de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, tegen die overige verweerders in cassatie verstek wordt verleend en tussen Alheembouw en de verschenen verweerders in cassatie wordt voortgeprocedeerd, waarna tussen alle partijen één arrest wordt gewezen, dat als een arrest op tegenspraak wordt beschouwd;
TENEINDE:
alsdan namens Alheembouw tegen voormeld arrest te horen aanvoeren het navolgende:
Middel van cassatie:
schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het gerechtshof in zijn te dezen bestreden arrest op de daarin vermelde gronden heeft recht gedaan als in het dictum van dat arrest is aangegeven, zulks om de navolgende, zonodig in onderlinge samenhang te beschouwen redenen.
Inleiding
1.
Deze zaak betreft de uitleg van een beurspolis ten opzichte van een derde die nadien als verzekerde tot de verzekeringsovereenkomst is toegetreden. Vekoma heeft in het kader van haar bedrijfsvoering bij Verzekeraars een doorlopende CAR-verzekering1. afgesloten. Ten behoeve van de bouw van een achtbaan in Walibi (in deze procedure aangeduid als turn key project) heeft Alheembouw als onderaannemer van Vekoma grond- en funderingswerkzaamheden uitgevoerd. Volgens het contract tussen deze twee partijen heeft Verkoma voor de werken een CAR-verzekering afgesloten.2. Bij de uitvoering van de werkzaamheden is schade opgetreden. Aangezien Alheembouw als onderaannemer volgens de polisvoorwaarden is aan te merken als verzekerde onder de CAR-verzekering, heeft zij aanspraak gemaakt op dekking onder de polis. Verzekeraars hebben dekking geweigerd omdat grond- en funderingswerkzaamheden niet onder de dekking zouden vallen, zodat Alheembouw ook geen partij bij de overeenkomst zou zijn geworden.
2.
De rechtbank heeft in eerste aanleg — na het formuleren van een uitlegmaatstaf — geoordeeld dat uit de omschrijving van de werkzaamheden in de polis niet valt af te leiden dat turn key projecten (lees: zoals het onderhavige project) van dekking zijn uitgesloten, terwijl dit ook anderszins niet uit de polis is op te maken.3. Daarbij neemt de rechtbank in ogenschouw dat een CAR-verzekering in beginsel dekking biedt voor alle risico's van het werk en dat in beginsel uitgegaan moet worden van een ruime dekking. Vervolgens laat de rechtbank echter Verzekeraars toe tot bewijs van hun stelling dat turn key projecten (lees: desondanks) niet onder de dekking van de CAR-verzekering vallen.4. Met de nadien door Verzekeraars in het geding gebrachte producties hebben Verzekeraars volgens de rechtbank (nog) niet het aan hen opgedragen bewijs geleverd.5. Na getuigenverhoren komt de rechtbank tot het oordeel dat bij het afsluiten van de CAR-verzekering met Vekoma is overeengekomen dat turn key projecten niet onder de dekking van de CAR-verzekering zouden vallen.6. Anders gezegd, de tekst van de polis wordt op grond van de getuigenverklaringen opzij gezet voor de achterliggende bedoeling van partijen.
3.
Het Hof heeft het hoger beroep van Alheembouw tegen deze oordelen verworpen. Diens oordeel in r.ov. 10 tot en met 137. laat zich als volgt samenvatten. De wijze van totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst rechtvaardigt toepassing van de Haviltexmaatstaf bij de uitleg daarvan. Een redelijke uitleg van het daarin opgenomen derdenbeding aan de hand van die maatstaf brengt mee dat niet alleen Verzekeraars en Vekoma maar ook degenen ten behoeve van wie het derdenbeding is opgenomen, dit derdenbeding aldus mogen en moeten begrijpen dat hiermee (slechts) rechten worden toegekend aan de in de polis genoemde derden die werkzaam zijn op een project waarvoor Vekoma de verzekering heeft afgesloten. Op deze dekking is immers ook de premie afgestemd. Het ligt geenszins voor de hand dat Vekoma en Verzekeraars zijn overeengekomen dat het derdenbeding ook zou gelden voor projecten waarvoor Vekoma en Verzekeraars geen dekking zijn overeengekomen en Alheembouw mocht dit redelijkerwijs ook niet zo begrijpen. Nu grief 2 is verworpen en er derhalve van uit moet worden gegaan dat het onderhavige project van Vekoma niet onder de door Vekoma en Verzekeraars overeengekomen dekking viel omdat het een turn key project was, brengt dit mee dat Alheembouw aan het derdenbeding geen rechten kan ontlenen. Nu Alheembouw het derdenbeding dus niet kon aanvaarden, is zij geen partij geworden bij de verzekeringsovereenkomst. Zelfs indien Alheembouw het derdenbeding wel kon aanvaarden en daarmee partij zou zijn geworden bij de verzekeringsovereenkomst, geldt dat bij de beantwoording van de vraag of de schade van Alheembouw is gedekt onder de polis, de overeenkomst moet worden uitgelegd aan de hand van het Haviltex-criterium, waarbij de bedoelingen van Verkoma en Verzekeraars omtrent de gewenste verzekeringsdekking relevant zijn. Voor een uitleg aan de hand van uitsluitend objectieve criteria acht het Hof geen gronden aanwezig.
4.
Tegen deze oordelen richt Alheembouw zich in cassatie met de in de navolgende onderdelen geformuleerde klachten, die in onderlinge samenhang moeten worden bezien.
Onderdeel 1
5.
Met de oordelen in r.ov. 10 tot en met 13 geeft het Hof blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het Hof miskent dat — mede in verband met het bepaalde in artikel 3:36 BW — bij de uitleg van de verzekeringsovereenkomst in de relatie tussen enerzijds Verzekeraars en anderzijds Alheembouw als verzekerde onder die polis, geen betekenis, laat staan doorslaggevende betekenis mag worden toegekend aan bedoelingen van de oorsponkelijke bij (ook het sluiten van) die overeenkomst betrokken partijen (lees: Verzekeraars en Vekoma) die voor Alheembouw niet kenbaar konden zijn uit de polis en de daarbij behorende algemene voorwaarden, noch anderszins voor Alheembouw kenbaar konden zijn.8. Althans geldt dit in een geval als het onderhavige dat gekenmerkt wordt door de volgende omstandigheden:
- (i)
de polis beoogt mede dekking te bieden aan een op voorhand onbekende categorie van tal van derden op achtereenvolgende projecten die na aanvaarding van het voor hen opgenomen derdenbeding als verzekerde tot de verzekeringsovereenkomst toetreden,
- (ii)
Alheembouw is een dergelijke derde,
- (iii)
al die derden, waaronder dus ook Alheembouw, zijn bij de totstandkoming van de polis op geen enkele wijze betrokken geweest,
- (iv)
Alheembouw kon en mocht uit de polis en de daarbij behorende algemene voorwaarden afleiden dat haar werkzaamheden onder de dekking van de polis vielen,
- (v)
Alheembouw kon uit de polis en de daarbij behorende algemene voorwaarden niet afleiden dat haar werkzaamheden van dekking waren uitgesloten,
- (vi)
Alheembouw mocht ook op basis van haar contract met Vekoma erop vertrouwen dat voor haar werkzaamheden een CAR-verzekering was afgesloten (zie in en bij noot 2) en
- (vii)
er is sprake van een CAR-polis9. die, naar ook Verzekeraars erkennen10., in principe alle mogelijke werkzaamheden dekt zonder dat aan de aard van die werkzaamheden beperkingen worden gesteld.
Aldus bezien is ook rechtens onjuist dat het Hof oordeelt dat de overeenkomst in de verhouding tussen Verzekeraars en Alheembouw moet worden uitgelegd met toepassing van de Haviltexmaatstaf, althans gelet op de wijze waarop het Hof deze maatstaf toepast, waarover ook onderdeel 3.
6.
Mocht het Hof een en ander niet hebben miskend, dan moet zijn oordeel in het licht van de zojuist genoemde omstandigheden (par. 4) als onbegrijpelijk worden bestempeld. De rechtbank heeft immers geoordeeld dat uit de omschrijving van de werkzaamheden in de polis niet valt af te leiden dat turn key projecten (en daarmee dus de werkzaamheden van Alheembouw) van dekking zijn uitgesloten, terwijl dit ook anderszins niet uit de polis is op te maken. Daarbij neemt de rechtbank in ogenschouw dat een CAR-verzekering in beginsel dekking biedt voor alle risico's van het werk en dat in beginsel uitgegaan moet worden van een ruime dekking. Het Hof spreekt zich over deze oordelen van de rechtbank niet uit. Tegen deze achtergrond valt zonder nadere motivering, die echter ontbreekt, niet te begrijpen dat het Hof desondanks tot een oordeel komt over de uitleg van de polis jegens Alheembouw dat op dit punt is gebaseerd op aan getuigenverklaringen (van bij de totstandkoming van de polis en bij gesprekken over latere aanpassing van de polis11. betrokken personen) ontleende bedoelingen van de oorspronkelijke partijen om — hoewel dat uit de polis zelf niet kan worden afgeleid, sterker nog de polis duidelijk in andere richting wijst — turn key projecten niet onder de dekking van de polis te laten vallen, welke bedoelingen voor Alheembouw niet kenbaar waren noch konden zijn.
7.
Tegen deze achtergrond is ook onbegrijpelijk het oordeel van het Hof dat een redelijke uitleg van het derdenbeding voor Alheembouw meebrengt dat zij alleen rechten aan de polis kan ontlenen voor zover Vekoma die ook heeft. Dat wordt niet anders doordat, gelijk het Hof overweegt in r.ov. 11, de premieheffing is afgestemd op de dekkingsomvang zoals die tussen Vekoma en Verzekeraars is overeengekomen, aangezien derden zoals Alheembouw daar uiteraard geen weet van hebben, althans zulks niet is (vast)gesteld in deze procedure.
Onderdeel 2
8.
Voor zover aangenomen moet worden dat het Hof wel acht mag slaan op niet voor Alheembouw uit de polis of anderszins kenbare bedoelingen van de oorsponkelijke partijen bij de overeenkomst, geldt nog steeds dat het oordeel van het Hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. In dat geval miskent het Hof immers dat onder de hiervoor genoemde omstandigheden van het geval (par. 4) de uitleg van de polis in de relatie tussen Verzekeraars en Alheembouw met name dan wel in elk geval minst genomen deels afhankelijk is van objectieve factoren zoals de bewoordingen van de polis, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden met inbegrip van de daarbij behorende algemene voorwaarden als geheel.
9.
Mocht het Hof dit niet hebben miskend, dan heeft het Hof zijn oordeel niet naar de eis der wet naar behoren gemotiveerd, doordat het aan die — door de rechtbank op basis van het uitgebreide debat in eerste aanleg vastgestelde — objectieve factoren bij de uitleg van de reikwijdte van de dekking onder de polis in het algemeen en de uitleg van het derdenbeding in het bijzonder, geen enkele kenbare aandacht besteedt.
Mocht de motivering van het Hof op dit punt gezocht moeten worden in r.ov. 6, waar het Hof (overigens in het kader van de weergave van de procedure bij de rechtbank) overweegt dat de getuigen (aan de kant van Vekoma) de overeenkomst niet als een CAR-verzekering maar als een montageverzekering omschrijven, welke benaming — naar het Hof opmerkt — ook is vermeld op het polisblad, dan laat die ‘motivering’ deze klacht onaangetast omdat het Hof dan nog steeds geen (kenbare) acht slaat op de overige objectieve factoren. Voornoemd oordeel in r.ov. 6 is dan ook niet naar de eis der wet naar behoren gemotiveerd.
Onderdeel 3
10.
Aldus bezien geeft het Hof ook blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de uitlegmaatstaf die wordt aangeduid als Haviltexmaatstaf, dan wel past het Hof die maatstaf op een onbegrijpelijke wijze toe. Ook bij toepassing van de Haviltexmaatstaf heeft te gelden dat, indien de inhoud van een overeenkomst in een geschrift is vastgelegd — nog afgezien van het bepaalde in artikel 3:36 BW in de verhouding tot derden — de argumenten voor een uitleg van dat geschrift naar objectieve maatstaven aan gewicht winnen in de mate waarin de daarin belichaamde overeenkomst naar haar aard meer is bestemd de rechtspositie te beïnvloeden van derden die de bedoeling van de contracterende partijen uit dat geschrift en een eventueel daarbij behorende toelichting niet kunnen kennen en het voor de opstellers voorzienbare aantal van die derden groter is, terwijl het geschrift ertoe strekt hun rechtspositie op uniforme wijze te regelen.12. Verzekeraars (en Vekoma) wisten bij een doorlopende CAR-verzekering als de onderhavige op voorhand dat die verzekering ook de rechten beïnvloedt van tal van derden (opdrachtgevers, aannemers, onderaannemers, installateurs, architecten, adviseurs, constructeurs en toekomstige eigenaren of gebruikers van de verzekerde objecten13. op meerdere projecten) die nadien als verzekerde tot de overeenkomst toetreden en dus niet bekend zijn met achterliggende bedoelingen van Verzekeraars en Vekoma die uit de polis of anderszins voor hen niet kenbaar zijn noch kunnen zijn. Van Verzekeraars mag — met de welbekende contra proferentum regel in het achterhoofd — worden verlangd dat zij hun polis zodanig inrichten dat een derde zoals Alheembouw niet op het verkeerde been kan worden gezet omtrent de reikwijdte van de dekking onder de polis. Anders gezegd, als Verzekeraars de werkzaamheden van Alheembouw van dekking hadden willen uitsluiten, dan hadden zij dat duidelijk in de polis dan wel de algemene voorwaarden tot uitdrukking moeten laten komen. Het Hof heeft dit alles miskend, dan wel zijn oordeel niet naar de eis der wet naar behoren gemotiveerd.
Onderdeel 4
11.
Het Hof miskent voorts zijn taak als appelrechter door in het geheel niet te responderen op het beroep van Alheembouw op het bepaalde in artikel 3:36 BW14. dat ook als zodanig onder ogen is gezien door Verzekeraars.15. Alheembouw heeft zich op het standpunt gesteld dat zij er onder de gegeven omstandigheden op heeft vertrouwd en op heeft mogen vertrouwen dat haar werkzaamheden onder de CAR-verzekering zouden zijn meeverzekerd. Aan die essentiële stelling mocht het Hof niet voorbij gaan. Mocht in het oordeel van het Hof een verwerping van dit beroep moeten worden gelezen, dan is deze verwerping rechtens onjuist dan wel onbegrijpelijk aangezien artikel 3:36 BW nu juist Alheembouw beoogt te beschermen tegen de voor haar niet kenbare bedoelingen van Verzekeraars en Vekoma. Tegen Alheembouw die als derde op grond van de polis, overeenkomstig de zin die zij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, het bestaan van dekking voor haar werkzaamheden onder de polis heeft aangenomen en in redelijk vertrouwen op de juistheid van die veronderstelling heeft gehandeld (door enerzijds niet zelf een verzekering af te sluiten en anderzijds het derdenbeding te aanvaarden), kan door Verzekeraars (en Vekoma) op de onjuistheid van die veronderstelling geen beroep worden gedaan. Van een op Alheembouw rustende onderzoeksplicht die haar ertoe zou nopen om bij Verzekeraars navraag te doen naar de reikwijdte van de dekking onder de polis is in de gegeven omstandigheden van het geval (par. 4) geen sprake en het Hof heeft daaromtrent ook niets vastgesteld.
Onderdeel 5
12.
Ten slotte geeft het Hof blijk van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel moet zijn oordeel als onbegrijpelijk worden bestempeld, doordat het Hof na uitleg van de polis en het daarin opgenomen derdenbeding in r.ov. 12 oordeelt dat Alheembouw geen partij is geworden bij de overeenkomst.
De aanvaarding van het derdenbeding door Alheembouw16. impliceert immers dat zij partij bij die overeenkomst is geworden, waarna uitleg van de polis hoogstens tot de slotsom kan leiden dat Alheembouw als verzekerde onder de polis geen aanspraak kan maken op dekking.
Op grond van dit middel:
vordert Alheembouw dat het arrest waartegen het cassatieberoep is gericht door de Hoge Raad zal worden vernietigd, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad passend zal achten, kosten rechtens.
De kosten van dit exploot zijn:[€ 76,31 + € 14,50(BTW) = € 90,81]
[Eiser(es) kan op grond van de Wet Omzetbelasting 1968 de hem/haar in rekening gebrachte omzetbelasting niet verrekenen, derhalve verklaart ondergetekende opgemelde kosten te hebben verhoogd met een percentage gelijk aan het percentage genoemd in bovengenoemde wet.]
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 14‑09‑2011
Zie artikel 55 van de overeenkomst van opdracht, overgelegd als productie 1 bij dagvaarding.
R.ov. 5.5.2 van het tussenvonnis van 12 oktober 2005.
R.ov. 5.5.3 van het tussenvonnis van 12 oktober 2005.
R.ov. 3.4 van het tussenvonnis van 4 juli 2007.
R.ov. 2.3 van het eindvonnis van 29 april 2009.
De verwerping van grief 2 in r.ov. 4 tot en met 9 laat Alheembouw in cassatie ongemoeid.
Vergelijk Salomons. Verzekering ten behoeve van een derde (diss.), pag. 288 e.v.
Zie in dit verband wel noot 1.
Memorie van antwoord, par. 4.6.
Waarvan het niet is gekomen als gevolg van het faillissement van Vekoma.
HR 20 februari 2004. NJ 2005, 493.
Zie artikel 1.1 van de bij de polis behorende Algemene verzekeringsvoorwaarden C.A.R.-90, overgelegd als productie 3 bij conclusie van antwoord.
Memorie van grieven, grief 1 uitmondend in par. 18 en pleitaantekeningen namens Alheembouw in appel, par. 40 e.v.
Memorie van antwoord, par. 6.1 e.v.
Onderaannemer in de zin van artikel 1.1 van de bij de polis behorende Algemene verzekeringsvoorwaarden C.A.R.-90.