De goede procesorde
Einde inhoudsopgave
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/5.3.9:5.3.9 Samenvatting
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/5.3.9
5.3.9 Samenvatting
Documentgegevens:
Mr. V.C.A. Lindijer, datum 08-11-2006
- Datum
08-11-2006
- Auteur
Mr. V.C.A. Lindijer
- JCDI
JCDI:ADS373842:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
322. Bij wijze van samenvatting zal in het navolgende een kort overzicht worden gegeven van de belangrijkste van de tamelijk diverse toepassingen van de eisen van een goede procesorde of rechtspleging die in deze subparagraaf aan de orde kwamen.
323. Thans bepaalt art. 155 Rv dat de rechter ten overstaan van wie in een zaak bewijs is bijgebracht, zo veel als mogelijk daarin het eindvonnis zal wijzen of medewijzen. Vóór 1 januari 2002 kende de wet met art. 212 (oud) Rv een vergelijkbare bepaling, zij het dat deze bepaling zich beperkte tot de rechter ten overstaan van wie een getuigenverhoor plaatshad. Onder de vigeur van die bepaling sprak de Hoge Raad echter ook in een aantal gevallen die buiten het bereik van die bepaling vielen, dat de eisen van een goede procesorde meebrengen dat in de regel slechts die rechters mee werken aan de beslissing, die zelf hebben deelgenomen aan de verhoren die aan de uitspraak voorafgingen. De Hoge Raad ging en gaat echter niet zover dat hij aan een ongemotiveerde afwijking van deze 'inspanningsverplichting' de consequentie verbindt dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd, zo daar in cassatie over wordt geklaagd (par. 5.3.2).
324. In het geval dat de rechtsgeldigheid van een besluit van een bestuursorgaan voor de beslissing van de burgerlijke rechter van belang is, en tegen dat besluit de rechtsmiddelen zijn aangewend die de administratieve rechtsgang daarvoor ter beschikking stelt, zonder dat in die rechtsgang evenwel een onherroepelijke beslissing is verkregen, kunnen de eisen van een behoorlijke rechtspleging meebrengen dat de burgerlijke rechter zijn uitspraak aanhoudt totdat zodanige onherroepelijke beslissing is verkregen, ten einde mogelijk tegenstrijdige beslissingen te voorkomen (par. 5.33).
325. Behoorlijk gepubliceerde procesreglementen die door een gerecht of meerdere gerechten in onderling overleg zijn vastgesteld, zonder dat daaraan enige wetgevende bevoegdheid ten grondslag lag, kunnen weliswaar niet gelden als algemeen verbindende voorschriften, maar kunnen de rechter wel binden op grond van algemene beginselen van behoorlijke rechtspleging (par. 53.4).
326. Heeft de rechter in een tussenvonnis een of meer geschilpunten uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist, dan mag hij daar naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad in het verdere verloop van de procedure in de regel niet op terugkomen. Deze regel heeft een op de beperking van het debat gerichte functie, en dat valt vanuit het oogpunt van een goede procesorde positief te waarderen, aldus de Hoge Raad. Evenwel blijken de eisen van een behoorlijke rechtspleging te kunnen meebrengen dat de rechter in ieder geval op een verzoek om op een beslissing terug te komen, onderzoekt of er redenen zijn om op een eerder gegeven eindbeslissing terug te komen en, zo laat zich veronderstellen, daar dan ook daadwerkelijk op terug te komen indien die redenen aanwezig blijken. Dat is, gelet op het ingrijpende gevolg voor appellant van een niet-ontvankelijkverklaring in hoger beroep, in ieder geval het geval indien appellant de rolrechter gemotiveerd verzoekt een naar zijn oordeel tijdig bij een rechtbank ingekomen memorie van grieven alsnog aan te merken als tijdig te zijn genomen, dan wel voor het nemen van die memorie een nader te bepalen rolzitting aan te wijzen (par. 5.3.5).
327. Meerdere malen heeft de Hoge Raad beslissingen van lagere rechters als strijdig met een goede procesorde vernietigd, omdat de beslissingen partijen voor een ontoelaatbare verrassing stelden. Daarbij laten zich twee soorten ontoelaatbare verrassingsbeslissingen onderscheiden. Ten eerste de beslissingen waarbij de ontoelaatbare verrassing voortspruit uit een overschrijding van de door partijen getrokken grenzen van de rechtsstrijd. De rechter vult een rechtsgrond aan waartoe hij niet bevoegd is, bijvoorbeeld door zijn beslissing te baseren op het niet door partijen ingeroepen gezag van gewijsde van een eerder gegeven beslissing of door ambtshalve de feiten aan te vullen. De ontoelaatbaarheid van deze 'oneigenlijke' verrassingsbeslissingen wortelt in een schending van de autonomie van partijen ten aanzien van het onderwerp van de procedure. Uitgangspunt is dat partijen en niet de rechter bepalen waarover wordt geprocedeerd en op welke grondslag wordt geprocedeerd.
Ten tweede is er een categorie beslissingen waarbij de ontoelaatbare verrassing is gelegen in de omstandigheid dat de rechter partijen onvoldoende gelegenheid heeft gegeven om zich uit te laten over de gronden waarop hij zijn beslissing heeft gebaseerd, ook al treedt hij daarmee niet buiten de grenzen van de rechtsstrijd. Binnen deze laatste soort verrassingsbeslissingen kan vervolgens weer onderscheid worden gemaakt tussen beslissingen waarmee de rechter een geschilpunt beslist, terwijl partijen erop vertrouwden en mochten vertrouwen dat zij nog nader gelegenheid zouden krijgen zich over dat punt uit te laten, en beslissingen waarmee de rechter door een op zichzelf geoorloofde aanvulling van rechtsgronden of juridische kwalificatie van feiten een beslissing geeft, die evenwel niet geheel wordt 'gedekt' door het debat dat in de procedure tussen partijen is gevoerd. De ontoelaatbaarheid van dergelijke verrassingsbeslissingen wortelt in een veronachtzaming van het beginsel van hoor en wederhoor door de rechter.
Voor het oordeel of er sprake is van een ontoelaatbare verrassingsbeslissing is van groot belang waar partijen op bedacht hadden moeten zijn in het licht van de omstandigheden van het geval, in het bijzonder het tussen hen gevoerde debat en de rechtsgrond die zij aan hun vordering, verzoek of verweer ten grondslag hebben gelegd. Hadden partijen in het licht van die omstandigheden van het geval er rekening mee moeten houden dat de rechter bepaalde stellingen zou uitleggen als hij deed, dat hij bepaalde feiten zou kwalificeren als hij deed of dat hij zijn beslissing zou baseren op de rechtsgrond die hij ambtshalve aanvulde, dan is naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geen sprake van een ontoelaatbare verrassingsbeslissing. In ieder geval mag van een partij niet worden verlangd dat zij een akte ter rolle neemt, enkel en alleen om nieuwe feiten die de wederpartij in het laatste processtuk aanvoerde te betwisten, ten einde te voorkomen dat zij door de rechter als ten processe vaststaand worden aangemerkt.
Of de rechtspraak van de Hoge Raad zich verdraagt met de uitleg die het EHRM aan het in art. 6 EVRM vervatte recht op een eerlijk proces geeft, in zoverre een beslissing die de rechter baseert op een ambtshalve aangevulde rechtsgrond waarover partijen zich niet hebben kunnen uitlaten naar het oordeel van de Hoge Raad geen ontoelaatbare verrassingsbeslissing inhoudt, indien partijen er rekening mee hadden kunnen en moeten houden dat de rechter die rechtsgrond zou aanvullen, kan op goede gronden worden betwijfeld (par. 53.6).
328. De rechter dient ambtshalve erop toe te zien dat partijen in een procedure voldoende gelegenheid tot hoor en wederhoor krijgen. De eisen van een behoorlijke procesvoering kunnen dan ook meebrengen dat een uitzondering moet worden aanvaard op het beginsel dat de rechter een gedingstuk slechts dan terzijde laat, indien de wederpartij van degene die dat stuk in het geding bracht, tegen kennisneming daarvan door de rechter bezwaar heeft gemaakt. Dat is in ieder geval het geval indien de rechter betwijfelt of een partij weet dat haar wederpartij een stuk in het geding heeft gebracht en indien de aard en omvang van een stuk dat een partij tijdens of vlak voor een pleidooizitting of mondelinge behandeling ter terechtzitting in het geding heeft gebracht het vermoeden wettigen dat de wederpartij daar niet behoorlijk op heeft kunnen reageren. Deponeert een partij in een geding ter griffie bewijsmateriaal waarop zij zich wil beroepen, bijvoorbeeld geluidsopnamen, dan brengen de eisen van een goede procesorde mee dat de rechter genoegzame maatregelen neemt om een adequate kennisneming van dat materiaal door hem en de wederpartij mogelijk te maken. Overigens kunnen partijen afstand doen van de bescherming die voor hen in het beginsel van hoor en wederhoor ligt besloten (par. 53.7).
329. Tot de grondbeginselen van een behoorlijke rechtspleging behoort, zo heeft de Hoge Raad herhaaldelijk overwogen, het beginsel dat elke rechterlijke beslissing ten minste zodanig moet worden gemotiveerd dat zij voldoende inzicht geeft in de aan haar ten grondslag liggende gedachtegang, om de beslissing zowel voor partijen als voor derden controleerbaar en aanvaardbaar te maken. De inhoud en omvang van de motiveringsplicht die in het concrete geval uit dit beginsel voortvloeit, hangen sterk af van de omstandigheden van het geval, waaronder in ieder geval het tussen partijen gevoerde debat, de aard van de procedure, de belangen van partijen bij toe- of afwijzing van de vordering of het verzoek, de vraag of de beslissing al dan niet hoofdzakelijk berust op waarderingen van feitelijke aard of evenzeer op oordelen die toetsbaar zijn in cassatie en, indien het om een beslissing in hoger beroep gaat, van (de motivering van) het oordeel van de rechter in eerste aanleg (par.5.3.8).