Einde inhoudsopgave
Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen, 1961
Artikel 36 Strafbepalingen
Geldend
Geldend vanaf 13-12-1964
- Bronpublicatie:
30-03-1961, Trb. 1963, 81 (uitgifte: 19-06-1963, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
13-12-1964
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-08-1965, Trb. 1965, 136 (uitgifte: 13-08-1965, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Met inachtneming van de beperkingen door haar grondwet opgelegd neemt elke Partij maatregelen teneinde er voor te zorgen, dat de verbouw, produktie, vervaardiging, extractie, bereiding, het bezit, aanbod, aanbod ten verkoop, de distributie, aankoop, verkoop, levering op welke voorwaarde ook, makelaardij, verzending, verzending in doorvoer, het vervoer en de in- en uitvoer van verdovende middelen in strijd met de bepalingen van dit Verdrag, alsmede elke andere handeling die naar de mening van die Partij in strijd is met de bepalingen van dit Verdrag, als strafbare feiten worden beschouwd indien zij opzettelijk worden begaan en dat het begaan van ernstige strafbare feiten op passende wijze wordt gestraft, in het bijzonder door gevangenisstraf of andere vrijheidsstraffen.
2.
Met inachtneming van de beperkingen, een Partij door haar grondwet, haar rechtsstelsel en nationale wetgeving opgelegd, worden:
- (a)
- (i)
de in lid 1 opgesomde strafbare feiten, indien deze in verschillende landen zijn begaan, als afzonderlijke strafbare feiten beschouwd;
- (ii)
opzettelijke deelneming aan, samenspanning tot het plegen van en pogingen tot het plegen van elk dezer strafbare feiten, alsmede opzettelijk gepleegde voorbereidende handelingen en financiële manipulaties in verband met de in dit artikel bedoelde feiten, als strafbare feiten krachtens lid 1 beschouwd;
- (iii)
buitenlandse veroordelingen voor zulke strafbare feiten mede in aanmerking genomen bij de beoordeling van de vraag of sprake is van recidive; en
- (iv)
ernstige door eigen onderdanen of door vreemdelingen begane strafbare feiten als hierboven bedoeld, vervolgd door de Partij op wier gebied het strafbare feit werd begaan of door de Partij op wier gebied de dader wordt aangetroffen, indien uitlevering niet aanvaardbaar is overeenkomstig de wet van de Partij waaraan een desbetreffend verzoek is gericht en indien zulk een dader niet reeds is vervolgd en berecht.
- (b)
Het is gewenst, dat de in de leden 1 en 2 (a) (ii) bedoelde strafbare feiten als misdrijven waarvoor uitlevering mogelijk is worden opgenomen in uitleveringsverdragen die tussen Partijen reeds zijn of zullen worden gesloten, en worden erkend als misdrijven waarvoor uitlevering mogelijk is door Partijen die uitlevering niet afhankelijk stellen van het bestaan van een verdrag of van het wederkerigheidsbeginsel; met dien verstande dat uitlevering wordt toegestaan overeenkomstig de wetgeving van de Partij waartoe het verzoek is gericht en dat die Partij het recht heeft aanhouding of uitlevering te weigeren in gevallen waarin de bevoegde autoriteiten van oordeel zijn, dat het strafbare feit niet voldoende ernstig is.
3.
De bepalingen van dit artikel laten de bepalingen van het strafrecht van de betrokken Partij met betrekking tot kwesties van rechtsbevoegdheid onverlet.
4.
Geen enkele bepaling van dit artikel tast het beginsel aan, dat de strafbare feiten waarop het betrekking heeft worden omschreven, vervolgd en gestraft overeenkomstig de nationale wetgeving van een Partij.