Zie, onder meer, HR4 juni 2002, NJ2002, 416 en HR 29 april 1997, LJN ZD0698, NJ 1997, 666
HR, 04-02-2014, nr. 12/00003
ECLI:NL:HR:2014:230, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-02-2014
- Zaaknummer
12/00003
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:230, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑02‑2014; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2011:BT7230, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1668
ECLI:NL:PHR:2013:1668, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑09‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:230
Beroepschrift, Hoge Raad, 10‑04‑2012
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2014/362 met annotatie van J.M. Reijntjes
SR-Updates.nl 2014-0061
NbSr 2014/99
NbSr 2014/99
Uitspraak 04‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Artt. 190, 344a, 360 Sv. De in art. 344a.3 Sv gebezigde term “personen wier identiteit niet blijkt” omvat niet een geval als i.c. waarin het gaat om personen wier persoonsgegevens niet (volledig) zijn vermeld in het p-v waarin hun verklaringen zijn opgenomen, maar van wie vaststaat dat zij wel zodanig kunnen worden geïndividualiseerd dat de verdediging desgewenst hun verhoor als getuige door de RC of ttz. kan verzoeken. De omstandigheid dat i.c. de betrokkene, een bevoegd opsporingsambtenaar behorende tot het aangegeven politieonderdeel, naderhand door de RC is gehoord ex art. 190.3 Sv brengt mee dat aan het gebruik van het p-v, houdende diens verklaring dezelfde eisen dienen te worden gesteld als aan het gebruik van verklaringen van beperkt anoniem verhoorde getuigen. Uit de ex 360.1 Sv vereiste motivering van het gebruik van een aldus afgelegde verklaring dient allereerst de reden voor de beperkte anonimiteit te blijken. Voorts moet daaruit blijken dat de beperkte anonimiteit geen afbreuk heeft gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdediging (vgl. ECLI:NL:HR:1997:ZD0799). Het Hof heeft met de aanduiding van de getuige als politiële pseudokoper kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat de reden voor de beperkte anonimiteit voortvloeit uit de functie van een onder codenummer aangeduide opsporingsambtenaar die deel uitmaakt van een politieel infiltratieteam. Ook v.zv. het middel klaagt dat het Hof niet heeft doen blijken dat de beperkte anonimiteit geen afbreuk heeft gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdediging, kan het niet tot cassatie leiden, in aanmerking genomen dat de verdediging de gelegenheid heeft gehad deze getuige t.o.v. de RC over de inhoud van deze p-v’s te ondervragen en het Hof heeft vastgesteld dat verdachte de juistheid van het daarin gerelateerde niet wezenlijk heeft betwist.
Partij(en)
4 februari 2014
Strafkamer
nr. S 12/00003
IC/KD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 10 oktober 2011, nummer 22/005567-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.W. Noorduyn, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal N. Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft het onder 2, 3, 6, 7 en 8 bewezenverklaarde en de strafoplegging, en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 360, eerste lid, Sv heeft verzuimd in zijn arrest in het bijzonder de redenen op te geven waarom het voor het bewijs gebruik heeft gemaakt van de door verbalisant A 3018 opgemaakte processen-verbaal.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"(...)
2. (zaaksdossier LUCCA)
hij op of omstreeks 7 mei 2007 te Den Haag tezamen en in vereniging met een ander
- een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie III sub 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een Armi Jager Kogelgeweer, model AP74,
kaliber .22 Lr en
- een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie III sub 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een Armi Jager Kogelgeweer, model AP80,
kaliber .22 Lr en
- een vuurwapen bedoeld in artikel 2 lid, categorie III sub 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een Beretta pistool, model 950B, kaliber 6,35 mm en
- een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III sub 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een Davis Industriespistool, model D 32 Mag,
kaliber .32 H.R. Mag en
- een vuurwapen bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie III sub 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een Smith & Wesson revolver, model M629-1, kaliber .44 Magnum en
- een vuurwapen bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie II sub 2 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een Thompson machinepistool, model M1A1, kaliber .45
- een vuurwapen bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie III sub 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een Walther pistool, model P22, kaliber .22 Lr heeft overgedragen aan politieambtenaar "Nancy", terwijl hij van het verhandelen van en ter beschikking stellen van wapens en munitie een beroep of gewoonte heeft gemaakt;
3. (zaaksdossier LUCCA)
hij op of omstreeks 7 mei 2007 te Den Haag tezamen en in vereniging met een ander
- wapens als bedoeld in artikel 2, lid 1 categorie I sub 3 van de Wet Wapens en Munitie, te weten twee geluidsdempers, heeft overgedragen aan politieambtenaar "Nancy", terwijl hij van het verhandelen van en ter beschikking stellen van wapens en munitie een beroep heeft gemaakt;
(...)
6. (zaaksdossier LODI)
hij op 04 april 2007 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III sub 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten:
-een Smith & Wesson revolver model 64 Military & Police kaliber .38 en
-een Smith & Wesson revolver model 10 Military & Police kaliber .38 en munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten:
-50 HP patronen kaliber .38, heeft overgedragen aan politieambtenaar "Nancy", terwijl hij van het verhandelen van en ter beschikking stellen van wapens en munitie een beroep of gewoonte heeft gemaakt;
7. (zaaksdossier FOGGIA)
hij op 25 april 2007 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III sub 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten:
-een Safariland pistool model matchmaster kaliber .45 en
-een S.A.P.L. zelfverdedigingsvuurwapen model GC54 kaliber 12 en
-een Smith & Wesson pistool model 5906 kaliber 9 mm
-en munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten:
-45 Sellier Belliot patronen kaliber .45 en
-12 Cheddite gummi-stopkogels en
-150 Sellier Belliot patronen kaliber 9 mm, heeft overgedragen aan politieambtenaar "Nancy", terwijl hij van het verhandelen van en ter beschikking stellen van wapens en munitie een beroep of gewoonte heeft gemaakt;
8. (zaaksdossier FOGGIA)
hij op 25 april 2007 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie II sub 2 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een Steyr machinepistool, model TMP kaliber 9 mm, heeft overgedragen aan politieambtenaar "Nancy", terwijl hij van het verhandelen van en ter beschikking stellen van wapens en/of munitie een beroep of gewoonte heeft gemaakt;
(...)"
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
"1. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 30 januari 2008, voorzover luidende zakelijk weergegeven -:
(...)
Ten aanzien van feit 2 en 3 op dagvaarding I:
Het klopt dat [medeverdachte] en ik op 7 mei 2007 in Den Haag alle onder dit feit opgenomen wapens aan Nancy hebben geleverd. Ook de geluidsdempers, zoals onder dit feit tenlastegelegd, hebben [medeverdachte] en ik op 7 mei 2007 in Den Haag aan Nancy geleverd. Deze geluidsdempers zaten bij het wapen waarop deze passen.
(...)
Ten aanzien van feit 1 op de dagvaarding met parketnummer 09/650102-07
(hierna: dagvaarding II):
Het klopt dat [medeverdachte] en ik in Den Haag de wapens en de munitie zoals vermeld in dit feit op de dagvaarding aan Nancy hebben verkocht en ook aan haar hebben geleverd op de datum die ook op de dagvaarding staat aangegeven.
Ten aanzien van feit 2 op dagvaarding II:
Het klopt ook dat [medeverdachte] en ik de wapens en munitie zoals tenlastegelegd onder feit 2 op deze dagvaarding aan Nancy hebben verkocht en op 25 april 2007 in Den Haag aan haar hebben geleverd.
Ten aanzien van feit 3 op dagvaarding II:
Het klopt ook dat [medeverdachte] en ik op 25 april 2007 in Den Haag een Steyr machinepistool van het model TMP kaliber 9 mm aan Nancy hebben geleverd.
3. het proces-verbaal van politie Haaglanden/Hollands Midden, nr. A20070507.1, d.d. 8 mei 2007, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - als relaas van deze opsporingsambtenaar (ZD/LUCCA/AH/291 tot en met ZD/LUCCA/AH/302):
Op 7 mei 2007 kreeg ik, verbalisant A3018, van mijn begeleidingsteam de opdracht om te gaan naar drukkerij '[A]', gevestigd aan de [a-straat 1] te [plaats], om met verdachten [medeverdachte] en/of [verdachte] een gesprek aan te gaan omtrent de mogelijkheid van door hen te leveren (automatische) vuurwapens. Tevens kreeg ik de opdracht om een aankoop te doen van drie reeds eerder door mij bestelde automatische vuurwapens, die op 25 april 2007 door [medeverdachte] aan mij getoond waren. Die dag binnen het bedrijf zag ik dat [medeverdachte] een blank staal revolver van het merk Smith&Wesson van het kaliber .44 voor mij op tafel had gelegd. Deze Smith&Wesson zal in dit proces-verbaal verder worden aangeduid als vuurwapen 4. Vervolgens pakte [medeverdachte] een vuurwapen. Ik zag dat het een zwart pistool was van het merk Walther, model P22, voorzien van het nummer H002213. Deze Walther P22 zal in dit proces-verbaal verder worden aangeduid als vuurwapen 5. [medeverdachte] pakte vervolgens een zeer klein zwartstaal pistooltje. [medeverdachte] zei dat dit een Beretta was. Dit vuurwapen zal in dit proces-verbaal verder worden aangeduid als vuurwapen 6. [medeverdachte] legde vervolgens een zwart kartonnen doosje voor mij op tafel. Ik zag dat in het doosje een zeer klein blank staal dubbelloops pistool zat, voorzien van een zwarte handgreep. Dit vuurwapen zal in dit proces-verbaal verder worden aangeduid als vuurwapen 7. Vervolgens legde [medeverdachte] dit wapen terug in het doosje en legde twee geluidsdempers op tafel. [medeverdachte] pakte vervolgens een zwarte Armyjeager M16 en toonde deze aan mij. Dit vuurwapen zal in dit proces-verbaal verder worden aangeduid als vuurwapen 8. [medeverdachte] pakte een Armyjeager AK47 en magazijn. Dit vuurwapen zal in dit proces-verbaal verder worden aangeduid als vuurwapen 9. [medeverdachte] haalde uit een reistas een Tommy Gun. Dit vuurwapen zal in dit proces-verbaal worden aangeduid als vuurwapen 10. [medeverdachte] zei dat de wapens goed waren omdat [verdachte] ze altijd zelf even testte voor hij ze kocht. [medeverdachte] vertelde mij dat er per juni in België een wetswijziging doorgevoerd werd, dat zowel particulieren als wapenhandelaren daarom van hun wapens af wilden en dat [verdachte] daarom tegenwoordig met niks anders bezig was dan overal dat spul vandaan te halen. [medeverdachte] vertelde dat alles van [verdachte] af kwam. Ik zei tegen [medeverdachte] dat ik nu de door mij bestelde automatische vuurwapens 8, 9 en 10 sowieso mee wilde nemen en dat ik daarbij ook de vuurwapens 4, 5, 6 en 7 wilde kopen. Ik zei tegen [medeverdachte] dat ik nog 10.600 euro in mijn portemonnee had zitten en dat ik de wapens, inclusief de tasjes, voor dat bedrag mee wilde nemen. [medeverdachte] zei dat dit goed was. Ik betaalde aan [medeverdachte] het bedrag. Ik vroeg aan [medeverdachte] hoe hij deze wapens voor mij in ging pakken en of ik ze mee kreeg in de grote zwarte reistas. [medeverdachte] zei dat ik er inderdaad de zwarte reistas bij kreeg en [medeverdachte] daarover tegen [verdachte] had gezegd dat hij die tas erbij moest doen. Nadat [medeverdachte] alle door mij aangekochte wapens had schoongewreven en de grote reistas had ingepakt, pakte [medeverdachte] de reistas met ingepakte wapens vast en [medeverdachte] plaatste de reistas in de kofferbak van mijn auto. Ik stapte in mijn auto en reed weg. De aangekochte voornoemde wapens werden door mij, verbalisant A3018, direct overgedragen aan mijn begeleidingsteam.
48. het proces-verbaal van politie Haaglanden/Hollands Midden, nr. A20070507.1, d.d. 8 mei 2007, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - als relaas van deze opsporingsambtenaar (ZD/LUCCA/AH/291 tot en met ZD/LUCCA/AH/302):
Op 4 mei 2007 kreeg ik, verbalisant A3018, van mijn begeleidingsteam de opdracht om te gaan naar drukkerij '[A]', gevestigd aan de [a-straat 1] te [plaats] om daar met [medeverdachte] en/of [verdachte] een gesprek aan te gaan omtrent de mogelijkheid van door hen te leveren (automatische) vuurwapens en explosieven en daarvan een lijstje met foto's te verkrijgen en tevens een eventuele bestelling en/of aankoop daarvan te doen. Niet lang na binnenkomst zag ik [medeverdachte]. [medeverdachte] zei tegen mij dat hij plaatjes had van 'die dingen' en zei dat hij er twee hier had liggen. Hierbij overhandigde [medeverdachte] mij twee ongelijk geknipte papiertjes, ik zag dat op het kleinste papiertje twee revolvers van het merk Smith & Wesson en daarbij liggend 6 patronen stonden afgedrukt. Onder voornoemd plaatje stond de navolgende geprinte tekst:
'Smith & Wesson .38 special 750,- per stuk Ammo 50 stuks 50,-
Waar [medeverdachte] in zijn zin voornoemd zei 'deze twee heb ik hier liggen' wees hij naar het papiertje waarop deze twee revolvers stonden afgedrukt. Ik zei tegen [medeverdachte] dat ik die twee wapens die hij had liggen wel even wilde zien.
[medeverdachte] zei dat ik met hem mee moest lopen en wij liepen het drukkerijgedeelte in. Ik zag dat [medeverdachte] in de machinekamer een kartonnen doosje pakte. Ik zag dat [medeverdachte] uit dit kartonnen doosje twee revolvers pakte. [medeverdachte] zei hierbij dat dit de wapens van het plaatje waren die hij mij zojuist had laten zien. Ik had op dat moment nog steeds beide papiertjes in mijn handen en zag dat de revolvers die voor mij lagen identiek waren aan de revolvers welke op het papiertje afgedrukt waren. Ik zei tegen [medeverdachte] dat ik die twee wel wilde kopen.
Hierbij wees ik naar het papiertje met de afbeelding van de twee revolvers erop. Ik zei dat ik er ook graag munitie bij wilde hebben als dat kon. [medeverdachte] keek daarbij naar [verdachte], waarbij [verdachte] opstond vanuit de stoel en zei dat hij het wel even zou pakken. [medeverdachte] pakte de revolvers voor mij in en toen hij klaar was met het inpakken van het pakketje met de revolvers en de munitie overhandigde hij het pakketje aan mij. [medeverdachte] zei tegen mij dat het 750 Euro per wapen, 50 Euro voor de munitie was. Ik telde in bankbiljetten van 50 Euro het totaalbedrag af en overhandigde het stapeltje vervolgens aan [verdachte].
[verdachte] zei tegen mij dat hij wel even mee wilde lopen om het pakketje in de auto te zetten en pakte het pakketje met de revolvers en munitie onder zijn arm waarna hij het in de kofferbak van mijn auto zetten. Direct daarna stelde ik mijn begeleidingsteam in kennis van mijn bevindingen. De originele in dit proces-verbaal voornoemde papiertjes met afbeeldingen van genoemde vuurwapens, alsmede de aangekochte voornoemde vuurwapens werden door mij, A3018, direct overgedragen aan mijn begeleidingsteam.
53. het proces-verbaal van politie Haaglanden/Hollands Midden, nr. A20070425.2, d.d. 26 april 2007, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - als relaas van deze opsporingsambtenaar (ZD/FOGGIA/AH/285 tot en met ZD/FOGGIA/AH/293):
Op 25 april 2007 kreeg ik, verbalisant A3018, van mijn begeleidingsteam de opdracht om te gaan naar drukkerij '[A]', gevestigd aan de [a-straat 1] te [plaats] om daar met [medeverdachte] en/of [verdachte] een gesprek aan te gaan omtrent de mogelijkheid van door hen te leveren (automatische) vuurwapens en explosieven en daarvan een lijstje met foto's te verkrijgen en tevens een eventuele bestelling en/of aankoop daarvan te doen. Tevens kreeg ik de opdracht om een aankoop te doen van het Smith & Wesson pistool en het Safari Arms pistool, die mij op 23 april 2007 door [medeverdachte] getoond waren. Bij binnenkomst van het bedrijfspand zag ik [verdachte] en [medeverdachte].
Vervolgens zag ik dat [medeverdachte] zijn handen vol met spullen had en naar boven liep. Ik, A 3018, liep hierop achter [medeverdachte] aan naar het zoldergedeelte. Ik zag dat [medeverdachte] een aantal papiertjes in zijn handen had. [medeverdachte] opende de papiertjes, legde deze uitgespreid voor mij neer op tafel en vertelde dat hij een aantal mooie dingen had. Ik zag dat het 5 papiertjes betrof met daarop afbeeldingen van verschillende automatische vuurwapens en onder elke afbeelding een getypte tekst met het merk, type en kaliber van het betreffende wapen. Ik A 3018 zag dat het de navolgend genoemde afbeeldingen met bijbehorende teksten betrof:
- Armyjaeger M16 kopie .22 semi automatic
- Amryjeager Ak47 kopie .22 semi automatic met 2 magazijnen (1 groot, 1 klein)
- Styer Mannlicher TMP, full automatic, kunststof kast Kal. 9mm met 4 magazijnen (kunststof buitenkant), 2 korte, 2 lange
- Thommy gun .45 acp full auto met 30 schotsmagazijn
- Zagi M91 9 mm full auto
[medeverdachte] wees mij op de afbeelding van de Styer Mannlicher en zei dat hij deze nu daar had liggen om aan mij te laten zien. Ik vroeg aan [medeverdachte] waarvoor de schroefdraad diende voorop de loop van de Styer. [medeverdachte] zei dat dit voor een demper bedoeld was en die eventueel los te verkrijgen was. Ik vroeg aan [medeverdachte] hoe lang het eventueel duurde voordat de Thommy gun en de Zagi M91 geleverd konden worden. [medeverdachte] zei dat [verdachte] dat nog moest gaan regelen met die wapens en die nog op moest gaan halen en dat het ongeveer 8 dagen zou duren voordat die wapens hier zouden kunnen zijn. Ik zei tegen [medeverdachte] dat ik graag wilde dat hij al deze aan mij getoonde wapens op de papiertjes voor mij en alleen voor mij vast zou houden omdat ik niet te horen wilde krijgen dat er al 1 of meer aan iemand anders was verkocht. [medeverdachte] zei hierop: "Nee dat zal niet gebeuren, want we doen op dit moment toch met niemand anders zaken als met jou in dit spul, buiten die kleine handvuurwapens dan." (Opmerking verbalisant: Bij het uitspreken van 'dit soort spul' wees [medeverdachte] naar één van de papiertjes met de afbeelding van een automatisch vuurwapen. Ik vroeg aan [medeverdachte] of hij die andere twee ook had, die ik maandag had besteld. [medeverdachte] pakte twee koffertjes en een enveloppentas. [medeverdachte] opende de beide koffertjes, waarbij ik zag dat in het blauwe koffertje een pistool van het merk Smith & Wesson lag tezamen met twee patroonhouders. In het zwarte koffertje zag ik dat er een pistool lag van het merk Safari Arms tevens met twee patroonhouders. Ik herkende deze twee wapens als soortgelijke wapens die door [medeverdachte] op 23 april 2007 aan mij getoond waren. Vervolgens opende [medeverdachte] de zwarte enveloppentas en ik zag dat daarin een automatisch vuurwapen lag, soortgelijk aan de Styer Mannlicher, waarvan [medeverdachte] mij zojuist het papiertje met afbeelding had gegeven. Tevens lagen er naast dit vuurwapen in de tas twee grote en twee kleine magazijnen. [medeverdachte] zei: "Dat is deze" en wees daarbij naar het papiertje met de afbeelding van de Styer Mannlicher. Ik zei tegen [medeverdachte] dat ik de Styer Mannlicher ook wel mee wilde nemen. [medeverdachte] zei dat hij niet zoveel kon doen met de prijzen omdat hij zelf in 'het klein' deed en dat [verdachte] 'meer" dingen deed en groter. Ik vroeg aan [medeverdachte] of alle wapens goed waren. [medeverdachte] antwoordde hierop dat de wapens zo goed als nieuw waren en dat er zeker niks mis mee was omdat [verdachte] veel van die wapens bij wapenwinkels in België haalde. Ik vroeg aan [medeverdachte] of de Thommy gun en de Zagi m91 ook uit België moesten komen. [medeverdachte] antwoordde hierop dat hij niet zo nieuwsgierig was dat hij zoiets aan [verdachte] vroeg. Ik zei tegen [medeverdachte] dat ik nu die drie wapens op tafel mee zou nemen. Ik zei dat het goed zou kunnen dat ik misschien alle vier de automatische wapens van de plaatjes wilde hebben. [medeverdachte] zei dat hij niks van de prijs van de Styer Mannlicher af kon doen, maar dat hij mij er wel gratis vier doosjes munitie bij zou geven. Ik zag dat [medeverdachte] vier doosjes patronen van 25 stuks, van het kaliber 9mm in de zwarte enveloppentas bij de Styer Mannlicher legde. [medeverdachte] zei dat hij ook bij de twee pistolen voor niks munitie erbij zou doen en toonde mij daarbij de inhoud van een doosje patronen van het kaliber .45. [medeverdachte] toonde mij vervolgens een hagelpistool. Ik herkende dit hagelpistool als een soortgelijk hagelpistool waarvan [medeverdachte] mij op 4 april 2007 een papier met de afbeelding had getoond en overhandigd. [medeverdachte] zei: "Die jongen komt daar maar niet voor, dus als jij het iets vindt, het is een hagelpistool." [medeverdachte] zei dat het misschien niet iets was om mee te schieten, maar dat het wel effect had om mee te dreigen bijvoorbeeld. Ik zag dat [medeverdachte] twee roodkleurige patronen met rubber kogelkop pakte en deze in het hagelpistool deed, waarna hij aan mij demonstreerde hoe je met het naar achter brengen van de haan van het wapen een enkel en dubbel shot af kon vuren. [medeverdachte] haalde de patronen uit het wapen en legde het hagelpistool op tafel; waarbij ik zag dat op het achterste gedeelte van de linkerzijde boven de handgreep het wapens was beschadigd door krassen in het staal. [medeverdachte] zei tegen mij dat het wapen niet beschadigd was, maar dat degene van wie het wapen af kwam het nummer eruit had gekrast omdat hij bang was dat het anders misschien te herleiden was. Ik zei tegen [medeverdachte] dat ik dit wapen ook wel mee wilde nemen en vroeg of er ook nog patronen bij zaten. [medeverdachte] zei dat hij alleen die twee patronen had die op tafel lagen en dat dit rubber kogels waren. Ik zei tegen [medeverdachte] dat hij alles maar even bij elkaar moest optellen voor mij. [medeverdachte] maakte een berekening en zei dat het bij elkaar 6500 euro was. Ik overhandigde [medeverdachte] het geldbedrag. [medeverdachte] zei dat hij er zojuist ook nog even met [verdachte] over had gesproken en dat [verdachte] had gezegd dat het wel mogelijk was om die twee wapens die nog moesten komen binnen 8 dagen te regelen. [medeverdachte] sloot de beide koffers van de voornoemde Smith & Wesson en Safari Amis pistolen, alsmede de zwarte enveloppentas met daarin de Styer Mannlicher, rolde het hagelpistool wederom in shirts en deed dit alles met inbegrip van de door [medeverdachte] bij de wapens gestopte munitie in een kartonnen doos. Ik liep vervolgens met [medeverdachte] naar mijn auto en opende de kofferbak, waarna [medeverdachte] de doos daarin plaatste.
54. het proces-verbaal van politie Haaglanden/Hollands Midden, onderzoek 06-190, nummer 0701 NPD, d.d. 13 juni 2007, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven – als relaas van deze opsporingsambtenaar (ZD/FOGGIA/AH/66 tot en met ZD/FOGGIA/AH/77):
Door het Politieel Infiltratieteam Haaglanden/ Hollands Midden werd gedurende dit onderzoek de opsporingsambtenaar A-3018 als politiële pseudo-koper ingezet tegen de verdachten [medeverdachte] en [verdachte]. Gedurende het onderzoek werd de opsporingsambtenaar voortdurend begeleid door B 1193 en/of B 1194. A- 3018 staat bij de verdachten bekend onder de naam 'Nancy'. (...)"
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Het hof acht de voor het bewijs gebezigde processen-verbaal opgemaakt door politiële pseudokoper 'Nancy' die door de rechter-commissaris als beperkt anonieme getuige is aangemerkt betrouwbaar nu deze processen-verbaal steun vinden in de overige bewijsmiddelen en de verdachte de juistheid van het daarin gerelateerde ook overigens niet wezenlijk heeft betwist."
2.3.
Bij de beoordeling van het middel is het volgende juridisch kader van belang.
- Art. 190 Sv:
"1. De rechter-commissaris stelt de identiteit van de verdachten, getuigen en deskundigen vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin. (...).
2. Indien de verdachte bekend is, vraagt de rechter-commissaris de getuigen en deskundigen, of zij bloed- of aanverwant zijn van de verdachte en zo ja, in welke graad.
3. De rechter-commissaris kan hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte of van de getuige, bepalen dat het vragen naar een gegeven als bedoeld in het eerste of tweede lid, achterwege zal worden gelaten, indien er gegrond vermoeden bestaat dat de getuige in verband met het afleggen van zijn verklaring overlast zal ondervinden of in de uitoefening van zijn beroep zal worden belemmerd. De rechter-commissaris neemt de maatregelen die redelijkerwijs nodig zijn om onthulling van dit gegeven te voorkomen.
4. De rechter-commissaris maakt in zijn proces-verbaal melding van de redenen waarom het bepaalde in het derde lid toepassing heeft gevonden.
5. (...)
6. (...)"
- Art. 344a Sv:
"1. (...).
3. Een schriftelijk bescheid houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt, kan, buiten het geval omschreven in het tweede lid, alleen meewerken tot het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, indien ten minste aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. de bewezenverklaring vindt in belangrijke mate steun in andersoortig bewijsmateriaal, en
b. door of namens de verdachte is niet op enig moment in het geding de wens te kennen gegeven om de in de aanhef bedoelde persoon te ondervragen of te doen ondervragen.
4. (...)."
- Art. 360 Sv:
"1. Van het gebruik als bewijsmiddel van het proces-verbaal van een verhoor bij de rechter-commissaris of rechtbank, houdende de verklaring
(...)
- van de getuige verhoord op de wijze als voorzien in de artikelen 190, derde lid, en 290, derde lid, of van schriftelijke bescheiden als bedoeld in artikel 344a, derde lid, geeft het vonnis in het bijzonder reden.
(...)
4. Alles op straffe van nietigheid."
- De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 11 november 1993 (Wet getuigenbescherming; Stb. 1993, 603), houdt ten aanzien van de art. 190 en 360 Sv het volgende in:
"In de voorgestelde artikelen 190, tweede lid, en 284, eerste lid, tweede volzin, is een regeling getroffen die het mogelijk maakt getuigen een beperkte anonimiteit te garanderen. Het gaat hier om gewone getuigen, geen bedreigde getuigen. Krachtens genoemde bepalingen kan de rechter-commissaris onderscheidenlijk de rechter ter terechtzitting, wanneer hij van oordeel is dat de getuige in verband met het afleggen van zijn verklaring overlast zal ondervinden of in de uitoefening van zijn beroep zal worden belemmerd, het vragen naar bepaalde persoonsgegevens achterwege laten.
(...).
Door toedoen van deze beperkte anonimiteit behoeft geen inbreuk te worden gemaakt op het recht van de verdediging op een rechtstreekse en onbeperkte ondervraging van de getuige. (...) De getuige kan worden geïndividualiseerd. (...)
Ik merk ten slotte nog op dat een dergelijke, beperkt anoniem verhoorde, getuige niet kan worden beschouwd als een persoon wiens identiteit niet blijkt, zoals bedoeld in de voorgestelde artikelen 342, tweede lid, en 344, derde lid. (...)
Uit de motivering van de rechter, die met de einduitspraak is belast, dient allereerst de reden voor toekenning van de beperkte anonimiteit te blijken. Voorts zal uit de motivering moeten blijken dat de toekenning van de beperkte anonimiteit geen afbreuk heeft gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdediging."
(Kamerstukken II, 1991–1992, 22483, nr.3, blz. 36–39)
2.4.1.
Vooropgesteld moet worden dat de in art. 344a, derde lid, Sv gebezigde term "personen wier identiteit niet blijkt" niet omvat een geval als het onderhavige waarin personen wier persoonsgegevens niet (volledig) zijn vermeld in het proces-verbaal waarin hun verklaringen zijn opgenomen, maar van wie vaststaat dat zij wel zodanig kunnen worden geïndividualiseerd dat de verdediging desgewenst hun verhoor als getuige door de rechter-commissaris of ter terechtzitting kan verzoeken.
2.4.2.
De omstandigheid dat in het onderhavige geval de betrokkene, een bevoegd opsporingsambtenaar behorende tot het aangegeven politieonderdeel, naderhand door de Rechter-Commissaris is gehoord op de voet van art. 190, derde lid, Sv, brengt mee dat aan het gebruik van het proces-verbaal, houdende de verklaring van A 3018 dezelfde eisen dienen te worden gesteld als aan het gebruik van verklaringen van beperkt anoniem verhoorde getuigen. Uit de ingevolge art. 360, eerste lid, Sv vereiste motivering van het gebruik van een aldus afgelegde verklaring dient allereerst de reden voor de beperkte anonimiteit te blijken. Voorts moet uit die motivering blijken dat de beperkte anonimiteit geen afbreuk heeft gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdediging (vgl. HR 23 september 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0799, NJ 1998/135).
2.5.
Het Hof heeft het gebruik van de desbetreffende processen-verbaal gemotiveerd met de hiervoor onder 2.2.3 weergegeven overweging. Het Hof heeft met de aanduiding van de getuige als politiële pseudokoper kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat de reden voor de beperkte anonimiteit voortvloeit uit de functie van een onder codenummer aangeduide opsporingsambtenaar die deel uitmaakt van een politieel infiltratieteam. Ook voor zover het middel klaagt dat het Hof niet heeft doen blijken dat de beperkte anonimiteit geen afbreuk heeft gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdediging, kan het niet tot cassatie leiden, in aanmerking genomen dat de verdediging de gelegenheid heeft gehad deze getuige ten overstaan van de Rechter-Commissaris over de inhoud van deze processen-verbaal te ondervragen en het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte de juistheid van het daarin gerelateerde niet wezenlijk heeft betwist.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van drie jaren en zes maanden.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze drie jaren en vier maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, W.F. Groos, Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 februari 2014.
Conclusie 17‑09‑2013
Inhoudsindicatie
Artt. 190, 344a, 360 Sv. De in art. 344a.3 Sv gebezigde term “personen wier identiteit niet blijkt” omvat niet een geval als i.c. waarin het gaat om personen wier persoonsgegevens niet (volledig) zijn vermeld in het p-v waarin hun verklaringen zijn opgenomen, maar van wie vaststaat dat zij wel zodanig kunnen worden geïndividualiseerd dat de verdediging desgewenst hun verhoor als getuige door de RC of ttz. kan verzoeken. De omstandigheid dat i.c. de betrokkene, een bevoegd opsporingsambtenaar behorende tot het aangegeven politieonderdeel, naderhand door de RC is gehoord ex art. 190.3 Sv brengt mee dat aan het gebruik van het p-v, houdende diens verklaring dezelfde eisen dienen te worden gesteld als aan het gebruik van verklaringen van beperkt anoniem verhoorde getuigen. Uit de ex 360.1 Sv vereiste motivering van het gebruik van een aldus afgelegde verklaring dient allereerst de reden voor de beperkte anonimiteit te blijken. Voorts moet daaruit blijken dat de beperkte anonimiteit geen afbreuk heeft gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdediging (vgl. ECLI:NL:HR:1997:ZD0799). Het Hof heeft met de aanduiding van de getuige als politiële pseudokoper kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat de reden voor de beperkte anonimiteit voortvloeit uit de functie van een onder codenummer aangeduide opsporingsambtenaar die deel uitmaakt van een politieel infiltratieteam. Ook v.zv. het middel klaagt dat het Hof niet heeft doen blijken dat de beperkte anonimiteit geen afbreuk heeft gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdediging, kan het niet tot cassatie leiden, in aanmerking genomen dat de verdediging de gelegenheid heeft gehad deze getuige t.o.v. de RC over de inhoud van deze p-v’s te ondervragen en het Hof heeft vastgesteld dat verdachte de juistheid van het daarin gerelateerde niet wezenlijk heeft betwist.
Nr. 12/00003 Zitting 17 september 2013 | Mr. Jörg Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Bij arrest van 10 oktober 2011 is de verdachte door het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage wegens verschillende overtredingen van de Wet wapens en munitie (feiten 1 tot en met 13) en valsheid in geschrift (feit 14) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en zes maanden. Voorts heeft het Hof beslist ten aanzien van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Namens de verdachte heeft mr. C.W. Noorduyn, advocaat te ‘s-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgedragen.
3. Het middel klaagt dat het Hof de bewezenverklaring van de feiten 2, 3, 6, 7 en 8 mede heeft doen steunen op door A3018 (‘Nancy’) opgemaakte processen-verbaal, zonder voldoende de bijzondere redenen te vermelden op grond waarvan het die processen-verbaal voor het bewijs heeft gebruikt.
4. Deze zaak is eerder bij de Hoge Raad aan de orde geweest (HR 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO1726). Het zevende middel in die zaak komt in grote lijnen overeen met het voorgestelde middel in de onderhavige zaak. Mijn collega Hofstee overwoog naar aanleiding daarvan het volgende:
“46. Het zevende middel klaagt dat het hof de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten 2, 3, 6, 7 en 8 mede heeft doen steunen op door A3018 (‘Nancy’) opgemaakte processen-verbaal zonder in de bestreden uitspraak de bijzondere redenen te vermelden op grond waarvan het die processen-verbaal voor het bewijs heeft gebruikt. (…)
47. Gebezigd voor het bewijs zijn drie processen-verbaal die zijn opgemaakt door verbalisant A3018 (bewijsmiddelen 3, 48 en 53), bij verzoeker dus bekend onder de naam ‘Nancy’. Blijkens de stukken van het geding is bedoelde verbalisant op 26 oktober 2007 met inachtneming van art. 190, tweede lid, Sv, en met gebruikmaking van middelen om haar herkenning te voorkomen, door de rechter-commissaris gehoord. Voorts zijn drie processen-verbaal van de hand van opsporingsambtenaar B1193 tot het bewijs gebezigd (bewijsmiddelen 4, 49 en 54).
48. Het is wellicht verhelderend vooraf te wijzen op het strafvorderlijke onderscheid tussen enerzijds de met codenummer aangeduide verbalisanten en anderzijds de personen wier identiteit niet blijkt (de bedreigde getuige en de afgeschermde getuige). Voor de laatstgenoemde personen gelden de bijzondere bewijsregels van art. 344a Sv en de nadere motiveringsverplichting als bedoeld in art. 360 Sv. De processen-verbaal van een onder codenummer aangeduide verbalisant zijn op zichzelf geen schriftelijke bescheiden houdende verklaringen van een persoon wiens identiteit niet blijkt in de zin van art. 344a, tweede en derde lid, Sv. De desbetreffende verbalisant kan immers worden geïndividualiseerd, zodat de verdediging in beginsel zijn verhoor als getuige door de rechter-commissaris of ter terechtzitting kan verzoeken. Artikel 360, eerste lid, Sv is alsdan in zoverre niet van toepassing en voor het gebruik van dergelijke processen-verbaal voor het bewijs geldt dus in beginsel geen afzonderlijk motiveringsvereiste. Voor zover in de toelichting op het middel wordt gesteld dat uit de jurisprudentie van de Hoge Raad zou volgen dat een dergelijk motiveringsvereiste wel geldt, berust dit mijns inziens op een onjuiste lezing van de drie daarbij genoemde arresten. Twee daarvan (welke tevens zijn genoemd in mijn noot 32) houden beide expliciet in dat ten aanzien van processen-verbaal die zijn opgemaakt door een met codenummer aangeduide verbalisant de motiveringsplicht als bedoeld in art. 360, eerste lid, Sv niet van toepassing is. En in de derde, in de toelichting op het middel genoemde uitspraak van de Hoge Raad ging het niet om een proces-verbaal van een (enkel) met codenummer aangeduide verbalisant, maar om het gebruik tot bewijs van een ter terechtzitting bij het hof afgelegde verklaring van een opsporingsambtenaar die aldaar als beperkt anonieme getuige was gehoord.
(…)
50. Aanhakend bij punt 48, is het evenwel allerminst uitgesloten dat de aanvankelijk onder codenummer bekende opsporingsambtenaar (op verzoek van de verdediging) als getuige dient te worden gehoord en in dat verband de status van bedreigde of afgeschermde getuige verkrijgt. Deze (gewijzigde) omstandigheid belet op zichzelf niet dat zijn eerder en enkel onder codenummer opgemaakte proces-verbaal voor het bewijs kan worden gebruikt. Maar wél moet dan daarbij worden voldaan aan de eisen van art. 344a Sv en art. 360 Sv. Dat betekent onder meer dat de rechter in zijn uitspraak, op straffe van nietigheid, het gebruik van een dergelijk proces-verbaal in het bijzonder dient te motiveren (art. 360, eerste en derde lid, Sv).
51. In casu is verbalisant ‘Nancy’ na het opmaken van haar tot het bewijs gebezigde processen-verbaal door de rechter-commissaris met inachtneming van art. 190, tweede lid, Sv gehoord. Zij is dus bij die gelegenheid door de rechter-commissaris aangemerkt als beperkt anonieme getuige. Deze status is minder ‘zwaar’ dan die van de bedreigde of de afgeschermde getuige. Maar dat neemt naar mijn inzicht niet weg dat ook in het geval een onder codenummer bekende opsporingsambtenaar later als beperkt anonieme getuige is aangemerkt en gehoord, het gebruik van een door die opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal in het bijzonder dient te worden gemotiveerd. Ingevolge art. 360, eerste lid, Sv geldt voor het gebruik tot bewijs van een verklaring van een getuige verhoord op de wijze als voorzien in art. 190, tweede lid, Sv immers dezelfde bijzondere motiveringsplicht als voor het gebruik als bewijs van een verklaring van een bedreigde of afgeschermde getuige. Het hof had derhalve het gebruik tot bewijs van de door A3018 (‘Nancy’) opgemaakte processen-verbaal dienen te motiveren, hetgeen het ten onrechte niet heeft gedaan.
52. Het zevende middel slaagt derhalve.”
5. De situatie in de onderhavige zaak verschilt in zoverre van de toenmalige situatie dat het Hof ditmaal het gebruik van de door A3018 (‘Nancy’) opgemaakte processen-verbaal wel heeft gemotiveerd. Het Hof heeft, voor zover van belang, het volgende overwogen:
“Het hof acht de voor het bewijs gebezigde processen-verbaal opgemaakt door politiële pseudokoper ‘Nancy’ die door de rechter-commissaris als beperkt anonieme getuige is aangemerkt betrouwbaar nu deze processen-verbaal steun vinden in de overige bewijsmiddelen en de verdachte de juistheid van het daarin gerelateerde ook overigens niet wezenlijk heeft betwist.”
6. De Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 11 november 1993, Stb. 603, houdt met betrekking tot de motiveringsplicht van art. 360, eerste lid, Sv onder meer in (Kamerstukken II, 1991–1992, 22483, nr. 3, blz. 38, 39):
“Ik zou deze motiveringsplicht voorts willen uitbreiden tot verklaringen van beperkt anoniem verhoorde getuigen. (…) Uit de motivering van de rechter, die met de einduitspraak is belast, dient allereerst de reden voor toekenning van de beperkte anonimiteit te blijken. Voorts zal uit de motivering moeten blijken dat de toekenning van de beperkte anonimiteit geen afbreuk heeft gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdediging.”
7. Het Hof heeft, door te overwegen dat het de processen-verbaal van A3018 (‘Nancy’) betrouwbaar acht nu deze processen-verbaal steun vinden in de overige bewijsmiddelen en de juistheid van de inhoud ervan door de verdachte ook niet is betwist, zich aldus niet uitgelaten over de reden voor toekenning van de beperkte anonimiteit noch of deze status al dan niet afbreuk heeft gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdediging, terwijl de verdediging blijkens de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnotities heeft aangevoerd dat de verdediging bij de ondervraging van A3018 (‘Nancy’) werd belemmerd (zie pleitnota, p. 2 onder punt 13). Aldus houdt het bestreden arrest wat betreft het gebruik van de door A3018 (‘Nancy’) opgemaakte processen-verbaal niet een redengeving als bedoeld in art. 360, eerste lid, Sv in, zodat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed (vgl. HR 18 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3300; HR 12 mei 2009, ECLI:NL: HR:2009: BG6608, NJ 2009/239; HR 23 september 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0799, NJ 1998/135).
8. Het middel slaagt.
9. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft het onder 2, 3, 6, 7 en 8 bewezenverklaarde en de strafoplegging, en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaalbij de Hoge Raad der Nederlanden
Waarnemend A-G
Beroepschrift 10‑04‑2012
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienummer: 12/00003
SCHRIFTUUR HOUDENDE EEN MIDDEL VAN CASSATIE
Van : Mr. C.W. Noorduyn
Dossiernummer: 1615215
Inzake:
[verzoeker],
verzoeker tot cassatie van een door het Gerechtshof te 's‑Gravenhage op 10 oktober 2011, onder rolnummer 22-005567-10 gewezen arrest.
Middel
1.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormschriften. In het bijzonder zijn geschonden de artikelen 359 en 360 (jo. 415) Sv, doordat het Hof de bewezenverklaring van feit 2., 3., 6., 7. en 8. mede heeft doen steunen op door A3018 (‘Nancy’) opgemaakte processen-verbaal (te weten de bewijsmiddelen 3., 48. en 53.), zonder in de bestreden uitspraak voldoende de bijzondere redenen te vermelden op grond waarvan het die processen-verbaal voor het bewijs heeft gebruikt. De bewezenverklaring van feit 2., 3., 6., 7. en 8. is daarom niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2. Toelichting
2.1
Verzoeker is veroordeeld ter zake van 13 feiten betreffende overtreding van de Wet Wapens en Munitie en een maal ter zake van valsheid in geschrift. De respectieve bewezenverklaringen zijn te vinden op de pagina's 14 t/m 21 van 's Hofs arrest.
2.2
Uit pagina 22 van het arrest volgt dat het Hof de bewijsmiddelen uit het vernietigde vonnis van de Rechtbank heeft overgenomen. In dat vonnis is als bewijsmiddel 3., 48. en 53. een drietal processen-verbaal opgenomen van de politiële infiltrant A3018 (‘Nancy’).
2.3
Het Hof heeft daar in zijn arrest de volgende motivering aan gewijd (p.22):
‘Het Hof acht de voor het bewijs gebezigde processen-verbaal opgemaakt door politiële pseudokoper ‘Nancy’ die door de rechter-commissaris als beperkt anonieme getuige is aangemerkt betrouwbaar nu deze processen-verbaal steun vinden in de overige bewijsmiddelen en de verdachte de juistheid van het daarin gerelateerde ook overigens niet wezenlijk heeft betwist.’
2.4
Het is vaste jurisprudentie van uw Raad dat de processen-verbaal van een onder codenummer aangeduide verbalisant op zichzelf geen schriftelijke bescheiden houdende verklaringen van een persoon wiens identiteit niet blijkt in de zin van art. 344a, tweede en derde lid, Sv zijn. De desbetreffende verbalisant kan immers worden geïndividualiseerd, zodat de verdediging in beginsel zijn verhoor als getuige door de rechter-commissaris of ter terechtzitting kan verzoeken. Artikel 360, eerste lid, Sv is alsdan in zoverre niet van toepassing en voor het gebruik van dergelijke processen-verbaal voor het bewijs geldt dus in beginsel geen afzonderlijk motiveringsvereiste.1.
2.5
Dat wordt anders indien de onder codenummer bekende opsporingsambtenaar als getuige wordt gehoord en in dat verband de status van bedreigde of afgeschermde getuige verkrijgt. Die omstandigheid belet op zichzelf niet dat zijn of haar eerder en enkel onder codenummer opgemaakte proces-verbaal voor het bewijs kan worden gebruikt, maar dan dient wel te worden voldaan aan de eisen van art. 344a Sv en art. 360 Sv.
Dat brengt met zich mee dat de rechter in zijn uitspraak, op straffe van nietigheid, het gebruik van een dergelijk proces-verbaal in het bijzonder dient te motiveren (art. 360, eerste en derde lid, Sv).2.
2.6
In casu is A3018 (‘Nancy’) door de Rechter-Commissaris na het opstellen van haar tot het bewijs gebruikte processen-verbaal niet als bedreigde getuige in de zin van artikel 136c en 226a Sv e.v. gehoord. Wél is ze op de voet van artikel 190, tweede lid, Sv als beperkt anonieme getuige gehoord.
Ter zake van het gebruik als bewijsmiddel van de verklaring van een beperkt anonieme getuige kent artikel 360, eerste lid, Sv dezelfde bijzondere motiveringsplicht als die welke geldt bij het gebruik als bewijsmiddel van de verklaring van een bedreigde getuige.
2.7
Gelet op het bepaalde in artikel 360, eerste lid, Sv betekent het feit dat A3018 (‘Nancy’) is verhoord als beperkt anonieme getuige dan ook dat aan het gebruik van de door A3018 (‘Nancy’) opgemaakte processen-verbaal dezelfde eisen dienen te worden gesteld als aan het gebruik van verklaringen van beperkt anonieme getuigen. Dit impliceert dat de bijzondere motiveringsplicht van artikel 360, eerste lid, Sv voor het gebruik van de door A3018 (‘Nancy’) opgemaakte processen-verbaal geldt.3.
2.8
Die bijzondere motiveringsplicht houdt vooreerst in dat daaruit de reden voor toekenning van beperkte anonimiteit dient te volgen. Voorts zal uit die motivering moeten blijken dat de toekenning van de beperkte anonimiteit geen afbreuk heeft gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdediging.4.
2.9
In 's Hofs arrest (alsmede in de delen van het vonnis van de Rechtbank die door het Hof zijn overgenomen) ontbreekt een dergelijke motivering van het gebruik van de door A3018 (‘Nancy’) opgemaakte processen-verbaal.
De onder 2.3. opgenomen motivering van het Hof voldoet in elk geval niet aan de hierboven weergegeven eisen. Dat klemt temeer nu de raadsman van verzoeker meermalen heeft geklaagd over het feit dat hij A3018 (‘Nancy’) slechts beperkt heeft kunnen ondervragen omdat hij daarbij herhaaldelijk in zijn ondervragingsrecht werd belemmerd.
2.10
De bewezenverklaring feit 2., 3., 6., 7. en 8., die mede steunt op de bewijsmiddelen 3., 48. en 53., is daarom niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.11
Het arrest kan niet in stand blijven.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door C.W. Noorduyn, advocaat te Den Haag, die verklaart dat verzoeker haar daartoe bepaaldelijk heeft gevolmachtigd.
C.W.Noorduyn
Den Haag, 10 april 2012
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 10‑04‑2012
Zie HR 28 maart 2006, LJN AU5471, NJ 2007, 38 m.nt. Schalken en HR 18 mei 1999, LJN ZD1334, NJ 2000, 106 m.nt. Schalken.
Dit vloeit tevens voort uit HR 28 maart 2006, LJN AU5471, NJ 2007, 38 m.nt. Schalken en HR 18 mei 1999, LJN ZD1334, NJ 2000, 106 m.nt. Schalken
Vgl. Kamerstukken II 1991/92, 22 483, nr. 3, p. 39; HR 23 september 1997, NJ 1998, 135 en HR 12 mei 2009, NJ 2009, 239.