Zie het arrest van het hof van 13 december 2017, p. 5-9.
HR, 12-11-2019, nr. 18/00583
ECLI:NL:HR:2019:1736
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-11-2019
- Zaaknummer
18/00583
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1736, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑11‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:848
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2017:5513, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2019:848, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑09‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1736
Beroepschrift, Hoge Raad, 03‑10‑2018
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0380 met annotatie van J.H.J. Verbaan
NJ 2020/36 met annotatie van N. Jörg
NbSr 2019/357
NbSr 2020/357
Uitspraak 12‑11‑2019
Inhoudsindicatie
Eendaadse samenloop van poging tot verleiding tot ontuchtige handelingen van 15-jarige leerling door leraar op middelbare school, art. 248a Sr en poging tot grooming, art. 248e Sr. 1. Is bewezenverklaring van poging tot verleiding toereikend gemotiveerd? 2. Is poging tot grooming strafbaar? Ad 1. Hof heeft o.m. vastgesteld dat verdachte, een leraar op een middelbare school, meermalen SMS-berichten aan leerling (A) heeft gestuurd die gaan over het hebben van seks met A, dat hij nagellak, een ketting en oorbellen aan haar cadeau heeft gegeven, dat hij meermalen heeft aangedrongen op het maken van een seksafspraak, waaronder op korte termijn in Limburg, en dat verdachte heeft aangegeven het, mede op de ondersteuning van A gerichte, contact te zullen verbreken als zij niet zou ingaan op de voorgestelde seksafspraken. ’s Hofs daarop gebaseerde oordeel dat verdachtes gedragingen strafbare poging opleveren omdat deze naar de uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op de voltooiing van het bewegen ontuchtige handelingen te plegen of te dulden en dat deze dus moeten worden aangemerkt als een begin van uitvoering van het misdrijf van art. 248a Sr, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Ad 2. Art. 248e Sr is in WvSr opgenomen ter uitvoering van art. 23 Verdrag van Lanzarote. Nederland heeft geen gebruik gemaakt van mogelijkheid om zich het recht voor te behouden om poging tot het plegen van in art. 23 omschreven gedragingen niet strafbaar te stellen. In art. 248e Sr is ook niet bepaald dat poging tot dit misdrijf niet strafbaar is, terwijl wetsgeschiedenis evenmin blijk geeft van opvatting dat poging tot misdrijf van art. 248e Sr niet strafbaar zou zijn. ’s Hofs oordeel dat poging tot art. 248e Sr strafbaar is, is derhalve juist. Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/00583
Datum 12 november 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 13 december 2017, nummer 20/004016-14, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.G. van den Biezenbos, advocaat te Eindhoven, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de verdachte heeft gepoogd een persoon waarvan hij redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk te bewegen ontuchtige handelingen te plegen, althans dat de bewezenverklaring in zoverre niet kan volgen uit de gebezigde bewijsmiddelen.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder A overeenkomstig de tenlastelegging bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 januari 2012 tot en met 21 juni 2013 te [plaats] en/of [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om meermalen door giften en misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, bestaande uit:
- het geven van een zilveren halsketting en oorringen en nagellak aan die [benadeelde partij] en
- het aanzienlijke leeftijdsverschil en
- de afhankelijkheidsrelatie tussen hem, verdachte, in de hoedanigheid van docent en die [benadeelde partij] als scholiere van [B] een persoon, te weten [benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum] 1997, van wie verdachte wist dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk te bewegen ontuchtige handelingen, te weten seks te hebben en/of vrijen en/of (tong)zoenen en/of aanraken en/of betasten van/met die [benadeelde partij] , te plegen of zodanige handelingen van verdachte te dulden, opzettelijk:
- met die [benadeelde partij] contact heeft gezocht en/of een of meermalen contact heeft gehad via de sms en/of
- met die [benadeelde partij] meermalen gesprekken heeft gevoerd en/of
- [benadeelde partij] heeft gevraagd hem een foto van haar in bikini te sturen aan
hem, verdachte, en/of
- die [benadeelde partij] per sms heeft voorgesteld en/of gezegd “en als je echt iets met me wil opbouwen, dan wil ik over een paar jaar je weet wel wat ik bedoel” en/of “en je aanraken en dat jij mij aanraakt” en/of “en ja met jou wil ik vroeg of laat naar bed daar kijk ik nu al naar uit” en/of “je hoeft nergens bang voor te zijn ook niet voor het tongen” en/of “met z'n tweetjes in een heet bad te zitten en lekker met elkaar te vrijen” en/of “ik doe echt wel voorzichtig bij jou de eerste keer” en/of “het lijkt me geweldig om aan je te mogen komen, om je te proeven, om met je te vrijen” en/of
- die [benadeelde partij] heeft getracht te bewegen alleen met hem, verdachte, weg te gaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 26 augustus 2013 (pg. 21-34), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van aangeefster [benadeelde partij] :
Ik wil aangifte doen tegen [verdachte] , omdat hij sms’jes heeft gestuurd met seksueel getinte dingen erin en de dingen die hij daarbij heeft gezegd.
A: Ik ben [benadeelde partij] en ik ben geboren op [geboortedatum] 1997. Ik woon in [woonplaats] . Ik zit nu in Havo 4 op [B] in [plaats] .
(pg. 25-26)
V: Hoe is het contact met [verdachte] ontstaan?
A: Ik zat in de tweede klas en had les van hem. Mijn vriendin zat in de derde klas en had ook les van hem. Mijn vriendin heet [betrokkene 1] . Hij vertelde in de klas eens dat hij een meisje kende dat zichzelf sneed en dat hij haar hielp en mijn vriendin vertelde me dat toen. Ze stelde voor dat ik eens met hem zou moeten gaan praten. Zij heeft er toen voor gezorgd dat ik met hem kon praten. Zij is naar hem toegegaan en heeft gezegd dat ze een vriendin had die zich ook sneed. Hij had al gevraagd in welke klas haar vriendin zat en toen ze dat vertelde wist hij al wie ik was. We hebben toen een tijdstip uitgezocht waarop we met elkaar konden praten. Ik heb eerst twee gesprekken met hem en [betrokkene 1] samen gehad en in de daarop volgende week nog een keer en toen heb ik met [verdachte] alleen een gesprek gehad.
(...)
Het voorstel van [betrokkene 1] om met [verdachte] te gaan praten was ergens in januari 2012.
V: Je hebt gesproken over het feit dat [betrokkene 1] jou en [verdachte] in contact had gebracht. Ze is met je meegegaan en daarna ben jij een keer gegaan.
A: Ik ben daarna voortaan altijd alleen met hem gaan praten.
V: Hoe verloopt het contact tussen jou en [verdachte] dan precies?
A: In het begin was het gewoon in de pauze op woensdag en na mijn les. Ik gaf hem na de les een brief en als er iets was kon ik in de pauze met hem gaan praten. Hij liet me dan weten wanneer we samen konden praten.
(...)
In het begin was het dus alleen op woensdag. Ik vertelde hem na de les wat er was en dan keek hij wanneer hij tijd had en dan spraken we samen af in de pauze.
(pg. 26-27)
V: Waar gingen die gesprekken dan over?
A: In het begin over mijn problemen. Ergens in december gaf hij zijn telefoonnummer. Ik moest het weekend hockeyen en hij zei dat ik moest sms’en hoe het gegaan was en ook hoe het weekend verder verlopen was. Ik had hem vervolgens in het weekend een sms gestuurd, maar daar had hij niet op gereageerd. Ik zou die maandag in de pauze naar hem toe gaan. Hij sprak me ’s maandags aan en zei tegen me dat hij wel met mij wilde sms’en, maar hij zei daarbij dat ik mijn telefoon aan niemand mocht uitlenen of laten zien en dat ik elke avond alle sms’en moest wissen.
Ik moest die dag naar de GGZ en ik moest laten weten hoe dat was gegaan. Hij zou me een sms sturen als hij klaar was met les geven. Ik kreeg ’s avonds een sms waarin stond dat hij [betrokkene 1] niet zo erg vertrouwde. Eigenlijk stond er ‘ [...] ’, want hij had gezegd dat we alleen de voorletter van de naam moesten gebruiken als we over personen spraken, zodat men niet zou weten over wie het sms’je ging. Ik mocht ook niet zeggen pauze, maar ik moest zeggen ‘p’ en ik mocht ook niet zeggen na de les, want dan zou men weten dat hij leraar was ofzo. Hij wilde gewoon dat niemand wist over wie het ging en ik mocht ook niet zeggen dat ik hem als leraar kende.
De volgende dag had ik met hem afgesproken om in de pauze even te komen. Hij zei toen dat hij er ’s avonds nog bij had willen zetten ‘een dikke knuffel en slaap lekker’, maar dat hij niet wist hoe ik daarop zou reageren en hij dat maar niet gedaan had. Ik heb toen gezegd dat me dat niet uitmaakte en dus kreeg ik die avond een sms met ‘slaap lekker en dikke knuffel’.
(pg. 28)
V: Vertrouwde je hem?
A: Op dat moment wel.
V: Wanneer niet?
A: Toen hij die seksuele dingen ging zeggen. In de derde ging ik elke dag in de pauze met hem praten. Op woensdag gingen we ook nog praten, omdat zijn vrouw er dan niet was.
V: Waarom als zijn vrouw er niet was?
A: Hij vond het niet fijn als zijn vrouw binnenkwam als wij samen aan het praten waren. Een keer kwam zijn vrouw eraan en toen zei hij dat hij het over profielkeuze ging hebben. Hij vroeg dus, toen zij binnenkwam, welk profiel ik wilde kiezen.
A: Ik kwam bijna elke pauze dat hij er was.
V: De afspraken voor de gesprekken kwamen dus altijd van jou af?
A: In het begin wel, maar op een gegeven moment vroeg hij na een gesprek of ik de volgende pauze weer kwam om te praten.
V: Je zei dat je het niet meer leuk vond als hij over seksuele dingen ging praten.
A: Het eerste sms was: ‘Ik zit in bad, kom je erbij zitten.’ Of ‘Ik wil je een kusje geven.’ Hij zei ook ‘ik wil wel graag een kusje van je hebben’.
(pg. 29)
V: Wat voelde je toen hij die sms’en stuurde?
A: Ik vond dat echt vervelend.
A: Hij werd boos als ik de dingen die ik van hem had gekregen niet aandeed of gebruikte. Ik had nagellak, een ketting en oorbellen van hem gekregen.
(...)
Hij zei dat ik mijn ouders voor moest gaan liegen en dan met de trein naar hem toe komen. Hij zou me op het station op komen halen en dan zouden we samen naar Limburg ofzo rijden. We zouden daar dan samen zitten, wandelen in de bossen en praten. Hij zei dat hij, als ik niet binnen drie maanden met hem af zou spreken, hij niet kon begrijpen wat het voor zin had om samen contact te hebben. Hij zei dat hij, als we afspraken, met mij wilde knuffelen, zoenen en vrijen. Hij zei dat ik te mooi was om alleen mee te praten. Hij wilde met me zoenen en vrijen en daarbij zei hij dat hij dat binnen drie maanden wilde, omdat het anders geen zin had om met mij te praten.
(pg. 30)
V: Die voorstellen om naar Limburg te gaan. Hoe vaak heeft hij dat geprobeerd?
A: Hij begon daar wel elke dag over.
A: Hij wilde ook foto’s van mij in bikini.
(pg. 30-31)
V: Hoe komt het dat het contact nu is gestopt?
A: Hij zei dat hij in mij klaar wilde komen, dat hij geil op mij was en toen dacht ik dat dit echt te ver ging en dat ik dit echt niet wilde. Ik werd boos op hem en zei dat ik dit echt niet wilde. Ik zei dat ik dan liever geen contact wilde dan dat dit het gevolg zou zijn. Toen is het contact verbroken en negeerde hij mij.
(pg. 32)
V: Je hebt van hem cadeautjes gekregen. Hoe ging dat?
A: Hij heeft een kast in zijn lokaal. De cadeautjes lagen daar ook in. Ik moest mijn etui geven. Hij deed daar dan een cadeautje in en ik moest thuis kijken wat hij in mijn etui had gedaan. Ik kreeg die cadeautjes altijd in de pauze als wij die gesprekken hadden.
(pg. 33)
V: Wanneer heb jij voor het laatst met hem contact gehad?
A: Ik geloof dat ik 10 juni 2013 het laatste smsje van hem kreeg.
V : Hoe gaat het dan verder?
A: Ik negeerde hem op de sms. Ik heb hem geloof ik nog een of twee keer gezien op school.
2. Het proces-verbaal onderzoek Iphone [benadeelde partij] (pg. 19-20A) met bijlagen (pg. 120‑122A), voor zover inhoudende:
Ik, [verbalisant 1] , hoofdagent van de politie Oost-Brabant, stelde in verband met het onderzoek onder BVH zaaknummer 2013-104624, een nader onderzoek in naar de gegevens van de GSM telefoon (Apple Iphone 4/A1332) van betrokkene [benadeelde partij] .
Mij werd verzocht dit toestel nader te onderzoeken op aanwezigheid van de in dit toestel of de daarin aanwezige simkaart en/of geheugenkaart opgeslagen gegevens. Met daarvoor geschikte apparatuur en programmatuur heb ik de opgeslagen gegevens overgenomen.
(pg. 120-122A)
Bijlagen Apple Iphone 4 GSM (A1332):
Van [0001]
Index 2171
Tijd 21-2-2013 11:24:14
Bericht
Ik hoop dat je de moeite wilt nemen om thuis zo nu en dan alleen weg te gaan. Zodat als wij willen afspreken dat het niet opvalt!!! Ik wil echt heeeeel graag met je weg!!!!! Lekker samen zijn!!!! Ik hou van je!!!!
Van [0001]
Index 3802
Tijd 28-3-2013 10:31:40
Bericht
(...)
En die afspraak, ik wil hoe dan ook in de zomer afspreken, met alles erop en eraan (...) En als je echt iets met me wil opbouwen, dan wil ik over een paar jaar.....Je weet wel wat ik bedoel. Dit zijn geen grapjes, dit wil ik echt zo!!!!!
Van [0001]
Index 3803
Tijd 28-3-2013 10:48:50
Bericht
Je bent gewoon bang, omdat.....Ik ga dat niet uitspreken, want dat weten we allebei!!!! Zo iets hoort gewoon fijn te zijn en hoor je naar uit te kijken!!!!! Je bent gewoon een schijtert daarin!!! En als er zo’n afspraak staat is het voor mij ook makkelijker om jou te helpen. Anders heb ik het idee dat je me aan het lijntje houdt.
Bevestig nou die afspraak maar door drie hartjes onder je volgend smsje te zetten, en gewoon doen, want dat is gewoon fijn om te doen zeker als je veel om elkaar geeft!!!!! Dus gewoon doen, ik doe echt wel voorzichtig bij jou eerste keer!!!!
Aan [0001]
Index 3804
Tijd 28-3-2013 10:50:12
Bericht
Ik ben ook bang dat geef ik ook gewoon toe hoor... Ik vind daarom ook moeilijk om er een afspraak over te maken want ik weet niet wanneer ik er klaar voor ben. (...) En ik vind niet dat ik je aan het lijntje hou want ik zeg dat ik nog niet weet wanneer ik er klaar voor ben... Maar jij denkt daar blijkbaar anders over...En ik weet ook wel dat dit geen grapjes zijn...Maar ik weet gewoon niet wanneer ik er klaar voor ben en ik weet ook wel dat je dat gezeik vindt van mij...Dat snap ik allemaal ook best en het zou fijn zijn als je mij ook een beetje zou snappen...
Van [0001]
Tijd 28-3-2013 12:05:07
Bericht
Nee snappen doe ik je niet, en ja ik vind het gezeik van jou. Maar je antwoord is duidelijk. Je bent zoals nu blijkt van in je smsjes de n vergeten, je bedoelde noooooit in plaats van ooooit.
Van [0001]
Index 3818
Tijd 29-3-2013 14:44:50
Bericht
En zijn er al van jouw leeftijd die met verschillende jongens naar bed zijn geweest en die regelmatig staan te tongen met iemand. En dat zijn er meer dan 1 dat weet jij ook!!! Dat eerste ja dat zou ik graag willen, en je aanraken, en dat jij mij aanraakt, en waarom omdat je speciaal bent voor elkaar!! Ik weet dat je bang bent en dat je het daarom voor je uit schuift!!! (...) Wil je iets opbouwen of wil je het maar voor tussendoor?!?!? Ik hoop eerlijk gezegd dat het snel beter met je gaat, voor jou, voor mij, voor ons!!!!!
Aan [0001]
Index 3820
Tijd 29-3-2013 14:59:29
Bericht
Ik hoor genoeg verhalen van mensen die zelfs nog jonger zijn dan ik en die dit allemaal al doen... (...) En ik ben inderdaad bang en dat heb ik eerder ook al gezegd... Ik wil wel iets opbouwen maar ik weet gewoon nog niet wanneer ik er klaar voor ben... En jij geeft mij die tijd niet... Tenminste ik denk dat je me die tijd niet geeft... Want je wil nu iets concreets afspreken en dat kan ik niet.... Nog niet...
Van [0001]
Index 3821
Tijd 29-3-2013 15:21:57
Bericht
Ik heb ook meermaals de kans gehad om met iemand naar bed te gaan, maar nee dank je!!!!! Ik moet veel meer voelen voor iemand anders hoeft het voor mij niet. En ja met jou wil ik vroeg of laat naar bed daar kijk ik nu al naar uit!!!! En je hoeft nergens bang voor te zijn ook niet voor het tongen, ik weet zeker dat je ervan geniet!!!! Ik wil je die tijd best gunnen, als het van jou kant geen spelletje is!!!! En wil iets voor langere tijd, jij ook hoop ik?!?!?
Van [0001]
Index 2007
Tijd 16-2-2013 11:40:30
Bericht
Ik heb het nu al warm. Ik had toch liever gehad dat jij me warm had gemaakt!!
Heb je een foto in bikini van jezelf?? Zou ik die mogen zien???
3. Het proces-verbaal van bevindingen nummer PL2233-2013104624-13 d.d. 22 januari 2014 met bijlagen (pg. 1-5), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Ik heb een onderzoek ingesteld naar het SMS-verkeer tussen [verdachte] en [benadeelde partij] waarbij het volgende is bevonden. De SMS-berichten zijn geplaatst in een afzonderlijk document dat als bijlage bij dit proces-verbaal is gevoegd.
Tijd: 7-3-2013 19:15:17;
Index: 3010;
Van: [0001] .
Bericht
Je hebt geen idee hoe een grote straf het voor me is, dat ik nog niet aan je mag komen van je, en dat in nog niet met je mag vrijen van je. Wat zal het een feest zijn voor me als het zo ver zal zijn!!!!!!
Tijd: 7-3-2013 19:36:11;
Index: 3012;
Van: [0001] .
Bericht
Ik hou van je, daarom blijf ik graag op je wachten!!!! Het lijkt me geweldig om aan je te mogen komen, om je te proeven, om met je te vrijen!!!!!!
Tijd: 8-3-2013 18:56:30;
Index: 3042;
Van: [0001] .
Klote dat je keelpijn steeds erger wordt, het is maar goed dan dat we van de week niet hebben staan vrijen. Hou je nog van me???? Ik hou van jou, heel veel zelfs!!!
Tijd: 8-3-2013 20:06:46;
Index: 3044;
Van: [0001] .
Bericht
Ja ik hou nog wel van je, zegje. Dat klinkt niet veelbelovend, alsof het snel over zal zijn. Je hebt over het vrijen niets gezegd van mijn vorige smsje, ik heb toch niet op je teentjes gestaan. En ja wil nog steeds super graag met je vrijen, jij ook met mij????
Tijd: 13-3-2013 16:22:33;
Index: 3236;
Van: [0001] .
Als je niet met mij wil afspreken, als je niet met mij wil vrijen, als je niet wil dat ik aan je lichaam kom, moet je er mee kappen!!! Ik twijfel absoluut niet aan mijn gevoelens voor jou, absoluut niet!!! Hoe lastig ook ik wil er voor gaan!!!! Jij wil er voor gaan maar dat ik vanmorgenvroeg niet echt gebleken. Als jij ervoor wil gaan mag zo iets niet meer voorkomen en moet je het begin van dit smsje ook willen. Anders zijn je gevoelens niet zoals het hoor voor mij!!!!!! En daar heb ik geen zin in!!!
Tijd: 13-3-2013 21:00:00;
Index: 3277;
Van: [0001] .
Bericht
Goede morgen schat, ik hoop dat je lekker hebt kunnen slapen. Misschien heb je wel een beetje over mij gedroomd. Wat ik vergeten ben gisteren je had leuke kleren aan. Buiten is het weer wit. Het is weer om met z’n tweetjes in een heet bad te zitten, en lekker met elkaar te vrijen, maarja........
Tijd: 22-3-2013 20:27:41;
Index: 3615;
Van: [0001] .
Bericht
Als ik zo je smsje lees bekruipt me weer het gevoel dat je er nooooit klaar voor zult zijn. Ik vraag me dan ook nu weer af of je wel van me houdt. Dat je om me geeft weet ik wel, maar dat is me niet genoeg!!!!! Je schijt gewoon in je broek om met me af te spreken, bang dat ik je aanraak, bang dat ik met je wil vrijen. Ja alles wat hierboven staat wil ik met je!!!! Leeftijdsgenoten doen dit elke maand met een ander, en jij durft het niet eens met degene van wie je houdt, tenminste je zegt dat je van me houdt. Ik twijfel of je er oooit inderdaad klaar voor zult zijn!!!!!! Je zegt als laatste dat je heel veel om me geeft meer dan dat zelfs, wat betekend dat eigenlijk voor jou?????
Tijd: 23-3-2013 15:11:04;
Index: 3638;
Van: [0001] .
Bericht
Gelukkig dat het tussen ons goed komt, ik kan niet wachten!!! Het lijkt me geweldig om met jou te vrijen enzo!!!!!!
Tijd: 23-3-2013 15:45:43;
Index: 3640;
Van: [0001] .
Echt heel fijn dat je zegt, tussen ons komt het wel goed hoor!! Ik meen het echt hoor, en zo voelt het ook van binnen, ik kan niet wachten. En ja, het lijkt me geweldig om met je te vrijen. Als het eenmaal zover is zal ik er intens van genieten, en jij ook!!!!!
Tijd: 24-3-2013 11:53:00;
Index: 3663;
Van: [0001] .
Bericht
Ik zou het fijn vinden als je zo nu en dan wat laat zien wat je in de zomer aantrekt als ik er niet bij ben. Dat kun jij wel regelen toch? En dat snijden, je moet echt proberen zo snel mogelijk te stoppen. Ik ben anders bang dat het tussen ons niet goed komt!!!! Want als je blijft snijden denk ik niet dat je gevoel het toelaat om met elkaar te vrijen enzo.....!!!! Ik hoop echt dat het goed komt tussen ons, en dat ik geen halfjaar meer moet wachten. Dit is geen spelletje voor mij, ik wil dit niet zomaar voor even!!!! Ik wil echt iets opbouwen!!!
Tijd: 25-3-2013 17:51:25;
Index: 3712;
Naam: [benadeelde partij] ;
Van: [0001] ;
Aan: [0002] .
Bericht
Ik hoop dat het snel goed komt tussen ons!!!!!! Je weet wat ik wil!!!! Samen iets opbouwen. Ik hoop ooit met je te kunnen vrijen, een eerste keer binnen een paar maanden.
4. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 25 november 2013 (pg. 47-119), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van verdachte wonende aan de [a-straat 1] te [woonplaats] :
(pg. 48)
A: Ik ben op [geboortedatum] 1964 geboren. (...) In augustus 1989 ben ik op [B] in [plaats] gaan werken.
(pg. 50-51)
A: Ik had alles met [benadeelde partij] besproken. In de tijd dat ik uitgenodigd ben bij de rector heeft hij me twee sms’jes laten zien en toen ging ik door de grond en had ik er spijt van.
V: U zit bij de politie. Waarom is dat?
A: Vanwege het groomen. Ik weet de indruk van mijn sms’jes, maar als ik ze nu lees gaat het nergens over. Dat doe je toch niet.
(...)
Ik had het sms’en nooit moeten doen. Toen het sms’en begon is het uit de hand gelopen.
(pg. 52)
V: Hoe komt u er bij om de weg te kiezen van de seksuele kant en niet een andere kant.
A: Ik werd er gewoon in meegezogen. Ik weet gewoon niet hoe ik die kant heb kunnen kiezen.
(...)
Alles bij elkaar heeft mijn contact met [benadeelde partij] ongeveer twee jaar in beslag genomen, mondeling, schriftelijk en via sms. Ik heb [benadeelde partij] in de eerste klas gehad. In de tweede klas heb ik ze ook gehad en toen is dit begonnen.
(pg. 53)
A: Ik heb haar een zilveren hangertje met ketting en oorbellen cadeau gedaan. Ook heb ik nagellak gekocht.
V: Ik heb een mailtje van haar waarin u vraagt naar een foto van haar in bikini en of u die mag zien?
A: Ik denk dat het was in de periode dat ze zo fel aan het afvallen was.
(pg. 55-56)
V: Afspraken, daar doet [benadeelde partij] altijd afwijzend op. Waarom dringt u dan toch zo aan? Ik geef u een voorbeeld.
Voorgelezen worden de volgende sms’jes:
28-03-2013 10.31 uur: ‘En de afspraak,.... dit wil ik echt zo!!!!!’
28-03-2013 10:48 uur: ‘Je bent gewoon bang.... bij je eerste keer!!!!’
28- 03-2013 12.05 uur: ‘Nee snappen doe ik het niet.... ‘
Die komen over alsof u toch wel heel erg doorduwt.
A: Ik heb er erg spijt van.
V: Ik lees u nog wat sms’jes voor.
Voorgelezen worden:
29- 03-2013 14:44 uur: ‘Er zijn er al van jouw leeftijd.... of wil je het maar voor tussendoor?!!’
29-03-2013 15.21 uur: ‘Ik hoor dat graag.....voor jou, voor mij, voor ons!!!
A: Dit gaat allemaal veel en veel te ver.
V: En toch is het gebeurd.
A: En toch is het gebeurd. Ik hoor dit nu en ik krijg het er zelf ook koud van. Volledig doorgeslagen.
V: Er is er maar een die er niets van begrijpt en dat is volgens ons, [benadeelde partij] . U blijft echter aandringen en zij wijst af. U noemt haar zelfs een zeikerd. U zegt: ‘Ik vind het heerlijk om in jou klaar te komen. Ik ben een beetje geil, geil op jou.’
A: Ja, dat heb ik op school ook gehoord. Daar is het helemaal doorgeslagen. Helemaal doorgeslagen. Ik schaam me er ook diep voor.
V: Wat vind u er nu van dat een officier dat poging grooming noemt.
A: Dat snap ik helemaal. Daarom ben ik ook hier.”
2.2.3
Het Hof heeft, voor zover in cassatie van belang, een door de raadsman gevoerd verweer als volgt samengevat en verworpen:
“De verweren van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit van beide feiten en daartoe kort gezegd het volgende aan gevoerd:
(...)
c. er is geen begin van uitvoering (feit A)
De ten laste gelegde gedragingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet reeds gericht op voltooiing van het delict als bedoeld in artikel 248a Sr. De sms- berichten met een seksuele connotatie zijn onvoldoende voor het aannemen van een begin van uitvoering van het voornemen tot het plegen van ontuchtige handelingen.
(...)
De overwegingen van het hof dienaangaande
(...)
Ten tijde van de handeling die verdachte heeft gepleegd was het slachtoffer nog geen zestien jaar oud en dat was verdachte bekend. Dat de ontmoeting na haar zestiende verjaardag zou kunnen gaan plaatsvinden is in deze niet relevant.
Anders dan de verdediging stelt, staat het feit dat verdachte en [benadeelde partij] elkaar al kenden voordat de strafbare feiten werden gepleegd en zij naast de sms-contacten elkaar ook in het echt ontmoetten, naar het oordeel van het hof niet aan een bewezenverklaring van poging tot grooming in de weg. Verdachte heeft, zoals eerder opgemerkt, sms-berichten aan [benadeelde partij] gestuurd die gaan over het hebben van seks met [benadeelde partij] . Waar de bestaande contacten in de werkelijke wereld tussen verdachte en [benadeelde partij] hun oorsprong vonden in de wens van verdachte haar te ondersteunen, heeft hij parallel daaraan juist in de digitale wereld een andere werkelijkheid laten zien en ernaar gestreefd daadwerkelijk een situatie te creëren waarin hij seksueel contact met haar zou kunnen hebben. Daarmee is voldaan aan de delictsomschrijving van poging tot grooming.
Voorts is het hof, evenals de rechtbank, van oordeel dat de inhoud van de door verdachte aan [benadeelde partij] gestuurde sms-berichten, zoals die in de tenlastelegging staan vermeld, in onderling verband bezien, blijk geven van het opzet [benadeelde partij] te bewegen ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handelingen van verdachte te dulden (feit A) en van het oogmerk om ontuchtige handelingen met [benadeelde partij] te plegen (feit B). De teksten van de sms-berichten gaan immers over het hebben van seks met [benadeelde partij] , het met elkaar vrijen, tongzoenen en betasten. Het is mogelijk dat verdachte, zoals door de verdediging is gesteld, aanvankelijk en gedurende enige tijd van plan was [benadeelde partij] door een moeilijke periode te helpen en haar te weerhouden zichzelf te beschadigen, maar op enig moment is deze intentie omgeslagen in een niet mis te verstane uitnodiging tot seksuele handelingen.
Uit de inhoud van de sms-berichten die verdachte aan [benadeelde partij] heeft verzonden, kan niet alleen worden afgeleid dat bij verdachte het voornemen bestond [benadeelde partij] te verleiden, maar ook dat het versturen van de sms-berichten erop was gericht dat voornemen te voltooien. In de sms-berichten dringt verdachte steeds meer aan op een seksafspraak op korte termijn. Daarnaast blijkt uit de verklaring van [benadeelde partij] dat verdachte heeft voorgesteld dat zij binnen drie maanden met de trein naar hem toe zou komen, dat hij haar zou komen ophalen op het station en dat ze samen naar Limburg zouden rijden om te knuffelen, zoenen en vrijen. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat het voornemen van verdachte [benadeelde partij] te verleiden ontuchtige handelingen te plegen of van verdachte te dulden zich zo door een begin van uitvoering heeft openbaard.
De verweren worden verworpen.”
2.3
Het onder A tenlastegelegde en bewezenverklaarde is toegesneden op art. 248a Sr. Dit artikel luidde ten tijde van het bewezenverklaarde:
“Hij die door giften of beloften van geld of goed, misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of misleiding een persoon waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk beweegt ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handelingen van hem te dulden, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.”
2.4
Het Hof heeft blijkens de bewijsvoering onder meer vastgesteld dat de verdachte, een leraar op een middelbare school, in de bewezenverklaarde periode meermalen SMS‑berichten aan [benadeelde partij] , een leerling van de school, heeft gestuurd die gaan over het hebben van seks met haar, dat hij nagellak, een ketting en oorbellen aan haar cadeau heeft gegeven, dat hij meermalen heeft aangedrongen op het maken van een seksafspraak met [benadeelde partij] , waaronder op korte termijn in Limburg, en dat de verdachte heeft aangegeven het, mede op de ondersteuning van [benadeelde partij] gerichte, contact te zullen verbreken als [benadeelde partij] niet zou ingaan op de door hem voorgestelde seksafspraken. Het daarop gebaseerde oordeel van het Hof dat de gedragingen van de verdachte een strafbare poging opleveren omdat deze naar de uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op de voltooiing van – kort gezegd – het bewegen ontuchtige handelingen te plegen of te dulden en dat deze dus moeten worden aangemerkt als een begin van uitvoering van het misdrijf van art. 248a Sr, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
2.5
Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat een poging tot het misdrijf van art. 248e Sr strafbaar is.
3.2.1
Het Hof heeft de verdachte, onder aanhaling van art. 45 Sr en art. 248e Sr, veroordeeld ter zake van onder meer “poging tot door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst een persoon van wie hij weet dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, een ontmoeting voorstellen met het oogmerk ontuchtige handelingen met die persoon te plegen, terwijl hij enige handeling onderneemt gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting” (feit B).
3.2.2
Het Hof heeft het verweer van de raadsman dat ertoe strekt dat poging tot het misdrijf van art. 248e Sr niet strafbaar is, als volgt samengevat en verworpen:
“De verweren van de verdediging
(...)
Met betrekking tot feit B heeft de verdediging (...) aangevoerd dat poging tot grooming niet strafbaar is. Zulks volgt uit de wetsgeschiedenis met betrekking tot de algemene strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen en de strafbaarstelling van grooming. De wetgever heeft grooming strafbaar willen stellen vanaf het moment dat het zich concretiseert tot een voorstel voor een ontmoeting met het kind, gevolgd door ‘material acts leading to a meeting’. Een verdere verschuiving van de strafbaarheid naar de voorfase zou betekenen dat het loutere internetcontact strafbaar zou zijn en dat zou te ver voeren. Het beschermde belang van onze zedelijkheidswetgeving en van het Verdrag van Lanzarote is de bescherming van de minderjarige tegen daadwerkelijk fysiek misbruik. Uit het gegeven dat Nederland geen gebruik heeft gemaakt van de in het Verdrag van Lanzarote gegeven mogelijkheid poging tot grooming niet strafbaar te stellen (opt out regeling), mag niet de conclusie worden verbonden dat de wetgever, in afwijking van de eigen parlementaire geschiedenis, bedoeld heeft poging tot grooming strafbaar te stellen, aldus de verdediging.
De overwegingen van het hof dienaangaande
Het debat heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep toegespitst op de vraag of poging tot grooming strafbaar is. Hierin ziet het hof aanleiding het volgende op te merken over grooming en een poging daartoe.
Grooming
Artikel 248e Sr stelt grooming strafbaar. Het wetsartikel is gebaseerd op artikel 23 van het op 25 oktober 2007 te Lanzarote tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Trb. 2008, 58) (Verdrag van Lanzarote). Bedoeling was de digitalisering en de ontwikkelingen in de techniek in ogenschouw nemend, op adequate wijze bescherming te bieden aan minderjarigen tegen bedoelingen van pedoseksuelen om daadwerkelijk een situatie te creëren waarin zij seksueel contact met die minderjarigen kunnen hebben.
Artikel 23 van het Verdrag van Lanzarote luidt:
Elke Partij neemt de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn voor het strafbaar stellen van het doen van een voorstel, door middel van informatie- en communicatietechnologie, door een volwassene aan een kind dat de ingevolge artikel 18, tweede lid, vastgestelde leeftijd niet heeft bereikt, tot een ontmoeting met als vooropgezet doel het plegen van een overeenkomstig artikel 18, eerste lid, onderdeel a, of artikel 20, eerste lid, onderdeel a, strafbaar gesteld feit tegen hem of haar, wanneer dit voorstel is gevolgd door materiële handelingen die tot een dergelijke ontmoeting leiden.
In het implementatietraject heeft de wetgever gesteld dat de gedraging zoals omschreven in artikel 248e Sr ‘in feite’ een voorbereidingshandeling is, een bijzondere vorm van het voorbereiden van een ander zedendelict (Kamerstukken II 2008/09, 31 810, nr. 3 p. 9 en nr. 7, p. 8), en is er benadrukt dat de uitvoeringshandeling − de finaliserende handeling van grooming − van wezenlijk belang is voor zowel de handhaving als de strafwaardigheid van het handelen:
‘De strafbaarstelling in het Verdrag vereist wel dat het gedrag van de dader zich concretiseert tot een voorstel voor een ontmoeting met het kind gevolgd door ‘material acts leading to a meeting’. Er is voor strafbaarheid derhalve meer nodig dan het uitsluitend op internet communiceren met een kind en het daarbij maken van seksuele toespelingen. Een zodanige verschuiving van de strafbaarheid naar de voorfase zou te ver voeren en is bovendien niet goed handhaafbaar. Voor de strafwaardigheid is het wezenlijk dat de communicatiefase uitmondt in een voorstel voor een ontmoeting en het verrichten van een handeling gericht op het realiseren van die ontmoeting. Deze gedragingen onderstrepen de vastheid van het voornemen van de dader om zijn digitaal misbruik daadwerkelijk om te zetten in het plegen van fysiek misbruik. Vanuit het oogpunt van een effectieve bescherming van kinderen is het zaak dat tegen deze gedragingen strafrechtelijk kan worden opgetreden.’ (Kamerstukken II 2008/09, 31810, nr. 3, p. 6-7).
Blijkens de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 2008-2009, 31 810, nr. 3) is voor strafbaarheid van “grooming” ex artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht dus vereist dat de communicatiefase, waarbij de dader het kind verleidt tot het delen van intimiteiten en op die wijze het kind in de digitale wereld vatbaar maakt voor seksueel misbruik in de fysieke wereld, uitmondt in een voorstel voor een ontmoeting en het verrichten van een handeling gericht op het realiseren van die ontmoeting.
Deze bevindingen en de jurisprudentie (zoals ECLI:NL:HR:2014:3140) leiden kort gezegd tot de conclusie dat vereist is, wil er sprake zijn van een voltooide grooming, een ontmoeting wordt voorgesteld met het oogmerk op het plegen van ontuchtige handelingen en dat voorbereidingen, gericht op het verwezenlijken van de ontmoeting, zijn getroffen. Deze voorbereidingen moeten concrete vormen hebben aangenomen, maar niet is vereist dat ieder onderdeel van de afspraak volledig is ingevuld. Onder omstandigheden, bijvoorbeeld als betrokkenen elkaars telefoonnummer hebben, kunnen ook op onderdelen globale afspraken voldoende zijn.
Poging tot grooming
Vervolgens ligt de vraag voor of grooming in een pogingsvorm kan bestaan.
Met betrekking tot de commune vorm van strafbare voorbereiding zoals neergelegd in artikel 46 Sr, wordt aangenomen dat deze niet in de vorm van een poging kan worden begaan.
Door de hierboven al aangehaalde zinsnede dat de gedraging zoals omschreven in artikel 248e Sr ‘in feite’ een voorbereidingshandeling is, een bijzondere vorm van het voorbereiden van een ander zedendelict, is discussie ontstaan over de vraag of poging tot grooming kan bestaan.
Het hof heeft ter beantwoording van deze vraag acht geslagen op het volgende:
In Kamerstukken II 2015/16, 34 372, nr. 3, p. 91 (Wet computercriminaliteit III, MvT) wordt het volgende voorbeeld aangehaald:
‘Er kan sprake zijn van een strafbare poging tot grooming als de communicatie heeft geleid tot het voorstel voor een ontmoeting maar geen handeling is ondernomen gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een voorstel voor een ontmoeting met het oogmerk ontuchtige handelingen te verrichten, waarbij de minderjarige of degene die zich voordoet als minderjarige daar niet op in gaat of waarbij een ouder bijtijds heeft ingegrepen. Het voorstel voor de ontmoeting met het oogmerk ontuchtige handelingen te plegen of een afbeelding van een seksuele gedraging te vervaardigen waarbij het slachtoffer is betrokken, vormt dan het begin van uitvoering van het delict grooming.’
In het nader rapport (Kamerstukken II 2015/16, 34 372, nr. 4 (Wet computercriminaliteit III)) schrijft de minister:
‘(...) ben ik van mening dat voor de strafbaarstelling van een poging tot grooming geen uitdrukkelijke wettelijke regeling noodzakelijk is. Artikel 24 van het op 25 oktober 2007 te Lanzarote tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Trb. 2008, 58) verplicht verdragspartijen tot het strafbaar stellen van poging tot (onder andere) grooming, tenzij een partij zich het recht heeft voorbehouden de poging niet toe te passen (artikel 24, derde lid). Nederland heeft zich in het kader van het ratificatietraject van het verdrag (Kamerstukken II 31 808, nr. 3; artikelsgewijze toelichting bij artikel 24), onder verwijzing naar artikel 45 Sr, op het standpunt gesteld dat poging tot het plegen van misdrijven in Nederland strafbaar is. Er is geen gebruik gemaakt van de uitzonderingsmogelijkheid die het verdrag biedt. Bij wet is de strafbaarheid van de poging tot grooming derhalve niet uitgesloten.’
Het voorgaande kan naar het oordeel van het hof tot geen andere conclusie leiden dan dat de parlementaire geschiedenis een strafbare poging tot grooming niet uitsluit. Wet en het Verdrag van Lanzarote doen dat naar het oordeel van het hof evenmin. Grooming is weliswaar door de wetgever aangemerkt als ‘in feite’ een voorbereidingshandeling, maar artikel 248e Sr is niet als specifiek voorbereidingsdelict aangemerkt. In het Wetboek van Strafrecht wordt een (strafbare) poging tot grooming niet uitgesloten. Volgens artikel 24 van het Verdrag van Lanzarote dient de poging tot het plegen van de in het Verdrag strafbaar gestelde feiten strafbaar te worden gesteld. De wetgever heeft geen gebruik gemaakt van de ter zake geboden opt out regeling.
Het hof komt aldus tot het oordeel dat poging tot grooming strafbaar is.”
3.3.1
Art. 248e Sr is op 1 januari 2010 in het Wetboek van Strafrecht opgenomen ter uitvoering van art. 23 van het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (hierna: Verdrag van Lanzarote) (Trb. 2008, 58).
3.3.2
De volgende bepalingen zijn voor de beoordeling van het middel van belang.
- Art. 45, eerste lid, Sr luidt:
“Poging tot misdrijf is strafbaar, wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard.”
- Art. 248e Sr luidde ten tijde van het bewezenverklaarde:
“Hij die door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst een persoon van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, een ontmoeting voorstelt met het oogmerk ontuchtige handelingen met die persoon te plegen of een afbeelding van een seksuele gedraging waarbij die persoon is betrokken, te vervaardigen wordt, indien hij enige handeling onderneemt gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.”
- Art. 23 Verdrag van Lanzarote luidt in de Nederlandse vertaling:
“Benaderen van kinderen voor seksuele doeleinden
Elke Partij neemt de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn voor het strafbaar stellen van het doen van een voorstel, door middel van informatie- en communicatietechnologie, door een volwassene aan een kind dat de ingevolge artikel 18, tweede lid, vastgestelde leeftijd niet heeft bereikt, tot een ontmoeting met als vooropgezet doel het plegen van een overeenkomstig artikel 18, eerste lid, onderdeel a, of artikel 20, eerste lid, onderdeel a, strafbaar gesteld feit tegen hem of haar, wanneer dit voorstel is gevolgd door materiële handelingen die tot een dergelijke ontmoeting leiden.”
- Art. 24, tweede en derde lid, Verdrag van Lanzarote luidt in de Nederlandse vertaling, voor zover van belang:
“Medeplichtigheid of uitlokking en poging
(...)
2. Elke Partij neemt de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om een poging tot het plegen van een van de overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten, indien zulks opzettelijk geschiedt, strafbaar te stellen.
3. Elke Partij kan zich het recht voorbehouden het tweede lid gedeeltelijk of in het geheel niet toe te passen op de overeenkomstig artikel (...) 23 strafbaar gestelde feiten.”
- Art. 48 Verdrag van Lanzarote luidt in de Nederlandse vertaling, voor zover van belang:
“Ten aanzien van de bepalingen van dit Verdrag kunnen geen voorbehouden worden gemaakt, met uitzondering van de uitdrukkelijk vastgestelde voorbehouden.”
3.3.3
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Rijkswet van 26 november 2009 tot goedkeuring van het op 25 oktober 2007 te Lanzarote tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Trb. 2008, 58), Stb. 2009, 543, houdt onder meer het volgende in:
“Enkele van de in het Verdrag opgenomen strafbaarstellingsverplichtingen nopen tot uitvoeringswetgeving in Nederland. Deze wetgeving is opgenomen in het voorstel van wet tot uitvoering van het Verdrag.
Op grond van artikel 48 van het Verdrag kunnen geen voorbehouden bij het Verdrag worden gemaakt, met uitzondering van de bepalingen waarbij het Verdrag nadrukkelijk in die mogelijkheid voorziet. Nederland is voornemens om van die mogelijkheden geen gebruik te maken.
(...)
Artikel 24 (Medeplichtigheid of uitlokking en poging)
Poging tot het plegen van misdrijven, medeplichtigheid daaraan en het uitlokken van een strafbaar feit zijn strafbaar in Nederland (artikelen 45, 46 en 48 Sr).”
(Kamerstukken II 2008/09, 31 808 (R1872), nr. 3, p. 3, 13)
3.3.4
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 26 november 2009 tot uitvoering van het op 25 oktober 2007 te Lanzarote totstandgekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Trb. 2008, 58), Stb. 2009, 544, waarbij art. 248e in het Wetboek van Strafrecht is ingevoegd, houdt onder meer het volgende in:
“De strafbaarstelling in het Verdrag vereist (...) dat het gedrag van de dader zich concretiseert tot een voorstel voor een ontmoeting met het kind gevolgd door «material acts leading to a meeting». Er is voor strafbaarheid derhalve meer nodig dan het uitsluitend op internet communiceren met een kind en het daarbij maken van seksuele toespelingen. Een zodanige verschuiving van de strafbaarheid naar de voorfase zou te ver voeren en is bovendien niet goed handhaafbaar. Voor de strafwaardigheid is het wezenlijk dat de communicatiefase uitmondt in een voorstel voor een ontmoeting en het verrichten van een handeling gericht op het realiseren van die ontmoeting. Deze gedragingen onderstrepen de vastheid van het voornemen van de dader om zijn digitaal misbruik daadwerkelijk om te zetten in het plegen van fysiek misbruik. Vanuit het oogpunt van een effectieve bescherming van kinderen is het zaak dat tegen deze gedragingen strafrechtelijk kan worden opgetreden. Van strafbaarheid kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de dader zich begeeft naar de voor de ontmoeting afgesproken plek, het slachtoffer van een routebeschrijving naar die plek voorziet of anderszins concrete voorbereidingen treft gericht op het verwezenlijken van de ontmoeting.”
(...)
«Grooming» kan in feite als een voorbereidingshandeling worden aangemerkt. Gelet op het voorbereidend karakter acht ik de voorgestelde strafbedreiging van ten hoogste twee jaar gevangenisstraf of een geldboete van de vierde categorie passend.”
(Kamerstukken II 2008/09, 31 810, nr. 3, p. 6-7, 9)
3.4
Blijkens de hiervoor onder 3.3.3 weergegeven memorie van toelichting bij de Rijkswet tot goedkeuring van het Verdrag van Lanzarote heeft Nederland geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zich overeenkomstig art. 24, derde lid, Verdrag van Lanzarote het recht voor te behouden om de poging tot het plegen van de in art. 23 van dat Verdrag omschreven gedragingen niet strafbaar te stellen. In art. 248e Sr is ook niet bepaald dat poging tot dit misdrijf niet strafbaar is. De onder 3.3.4 weergegeven geschiedenis van de totstandkoming van art. 248e Sr, waarop het middel een beroep doet, geeft evenmin blijk van de opvatting dat poging tot het misdrijf van art. 248e Sr niet strafbaar zou zijn. De daarin gemaakte opmerkingen over de strekking van het misdrijf van art. 248e Sr houden immers verband met de strafwaardigheid van het (voltooide) misdrijf, terwijl daarin tevens tot uitdrukking wordt gebracht dat de strafbaarstelling van art. 248e Sr betrekking heeft op gedragingen die aan seksueel misbruik voorafgaan.
3.5
Het oordeel van het Hof dat een poging tot het misdrijf van art. 248e Sr strafbaar is, is gelet op wat onder 3.4 is overwogen - juist. Het middel faalt derhalve.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2019.
Conclusie 03‑09‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie plv. AG. Poging tot verleiding (art. 248a Sr) en poging tot grooming (art. 284e Sr) (in eendaadse samenloop). Eerste middel klaagt tevergeefs dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van een begin van uitvoering van verleiding. Conclusie draait met name om de vraag of grooming ook in de pogingsvariant strafbaar is. Tweede middel klaagt dat daar geen wettelijke basis voor bestaat, onder meer omdat grooming een voorbereidingshandeling betreft. Een strafbare poging tot grooming is, gezien de wetsgeschiedenis en literatuur, volgens de plv. AG echter niet uitgesloten. Ook het tweede middel faalt. Conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/00583
Zitting 3 september 2019
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1964,
hierna: de verdachte.
Het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft de verdachte bij arrest van 13 december 2017 wegens “poging tot door giften en misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht een persoon van wie hij weet dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen of van hem te dulden” en “poging tot door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst een persoon van wie hij weet dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, een ontmoeting voorstellen met het oogmerk ontuchtige handelingen met die persoon te plegen, terwijl hij enige handeling onderneemt gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting, in eendaadse samenloop gepleegd” veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 50 dagen hechtenis. Voorts heeft het hof op de vordering van de benadeelde partij beslist en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd zoals in het arrest omschreven.
Er bestaat samenhang met de zaak 18/03020. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. A.G. van den Biezenbos, advocaat te Eindhoven, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt over de bewezenverklaring van een ‘poging tot verleiding van een minderjarige tot ontucht’ als bedoeld in art. 248a Sr en de motivering daarvan. Het tweede middel klaagt over ‘s hofs oordeel dat ‘poging tot grooming’ strafbaar is. De middelen lenen zich voor een (deels) gezamenlijke behandeling.
Ten laste van de verdachte is onder A bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 januari 2012 tot en met 21 juni 2013 te [plaats 1] en/of [plaats 2] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om meermalen door giften en misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, bestaande uit:
- het geven van een zilveren halsketting en oorringen en nagellak aan die [benadeelde partij] en
- het aanzienlijke leeftijdsverschil en
- de afhankelijkheidsrelatie tussen hem, verdachte, in de hoedanigheid van docent en die [benadeelde partij] als scholiere van [B] een persoon, te weten [benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum 2] 1997, van wie verdachte wist dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk te bewegen ontuchtige handelingen, te weten seks te hebben en/of vrijen en/of (tong)zoenen en/of aanraken en/of betasten van/met die [benadeelde partij] , te plegen of zodanige handelingen van verdachte te dulden, opzettelijk:
- met die [benadeelde partij] contact heeft gezocht en/of een of meermalen contact heeft gehad via de sms en/of
- met die [benadeelde partij] meermalen gesprekken heeft gevoerd en/of
- [benadeelde partij] heeft gevraagd hem een foto van haar in bikini te sturen aan hem, verdachte, en/of
- die [benadeelde partij] per sms heeft voorgesteld en/of gezegd "en als je echt iets met me wil opbouwen, dan wil ik over een paar jaar je weet wel wat ik bedoel" en/of "en je aanraken en dat jij mij aanraakt" en/of "en ja met jou wil ik vroeg of laat naar bed daar kijk ik nu al naar uit" en/of "je hoeft nergens bang voor te zijn ook niet voor het tongen " en/of "met z'n tweetjes in een heet bad te zitten en lekker met elkaar te vrijen" en/of "ik doe echt wel voorzichtig bij jou de eerste keer" en/of "het lijkt me geweldig om aan je te mogen komen, om je te proeven, om met je te vrijen" en/of
- die [benadeelde partij] heeft getracht te bewegen alleen met hem, verdachte, weg te gaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
B:
hij in de periode van 1 januari 2012 tot 21 juni 2013 te [plaats 1] en/of [plaats 2] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst een ontmoeting voor te stellen met een persoon, te weten [benadeelde partij] (geboren [geboortedatum 2] 1997), van wie hij weet dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, met het oogmerk ontuchtige handelingen met die persoon te plegen en ter verwezenlijking van dat voorstel enige handeling te verrichten:
- via sms-berichten contact heeft gelegd/gezocht met die [benadeelde partij] en/of die [benadeelde partij] heeft benaderd via sms en/of
- aan die [benadeelde partij] seksueel getinte sms-berichten heeft gezonden en/of
- die [benadeelde partij] heeft gevraagd een foto van haar in bikini te sturen aan hem, verdachte, en/of
- aan die [benadeelde partij] heeft voorgesteld seksuele handelingen met hem, verdachte, te plegen en/of dulden en/of met die [benadeelde partij] te vrijen en/of aan te raken/betasten en/of te (tong)zoenen en/of
- die [benadeelde partij] duidelijk heeft gemaakt dat hij haar graag zou willen ontmoeten en/of (alleen) met haar weg zou willen gaan en/of
- aan die [benadeelde partij] heeft voorgesteld samen naar Limburg te gaan en/of
- binnen een periode samen weg te gaan en/of
- aan die [benadeelde partij] verzocht de afspraak te bevestigen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
6. De bewezenverklaring steunt op de (4) bewijsmiddelen als genoemd in de aanvulling bewijsmiddelen van 16 juni 2018 bij het (verkort) arrest. Voorts heeft het hof − voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang − het volgende overwogen (schuingedrukt en vetgedrukt in het origineel):
“De verweren van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit van beide feiten en daartoe kort gezegd het volgende aan gevoerd:
[….]
c. er is geen begin van uitvoering (feit A)
De ten laste gelegde gedragingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet reeds gericht op voltooiing van het delict als bedoeld in artikel 248a Sr. De sms- berichten met een seksuele connotatie zijn onvoldoende voor het aannemen van een begin van uitvoering van het voornemen tot het plegen van ontuchtige handelingen.
d. er is geen sprake van grooming als door de wetgever bedoeld (feit B)
Bij grooming gaat het om het op internetsites of in chatrooms, nieuwsgroepen of msn-groepen benaderen en verleiden van een kind met als uiteindelijk doel het plegen van seksueel misbruik van dat kind. Grooming is een instrument in de digitale wereld, een proces om de uiteindelijke seksafspraak mogelijk te maken. Zonder het digitale proces zou het kind niet vatbaar zijn voor dit contact en zou de afspraak niet tot stand zijn gekomen.
In dit geval gaat het om een situatie, waarin reeds jarenlang dagelijks lijfelijke ontmoetingen plaatsvinden tussen verdachte en [benadeelde partij] . De aard van de handelingen van verdachte is dermate ver verwijderd van de bedoeling van de wetgever bij het strafbaar stellen van grooming, dat daar hier geen sprake van kan zijn.
Met betrekking tot feit B heeft de verdediging voorts ontslag van alle rechtsvervolging bepleit en daartoe aangevoerd dat poging tot grooming niet strafbaar is. Zulks volgt uit de wetsgeschiedenis met betrekking tot de algemene strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen en de strafbaarstelling van grooming. De wetgever heeft grooming strafbaar willen stellen vanaf het moment dat het zich concretiseert tot een voorstel voor een ontmoeting met het kind, gevolgd door ‘material acts leading to a meeting’. Een verdere verschuiving van de strafbaarheid naar de voorfase zou betekenen dat het loutere internetcontact strafbaar zou zijn en dat zou te ver voeren. Het beschermde belang van onze zedelijkheidswetgeving en van het Verdrag van Lanzarote is de bescherming van de minderjarige tegen daadwerkelijk fysiek misbruik. Uit het gegeven dat Nederland geen gebruik heeft gemaakt van de in het Verdrag van Lanzarote gegeven mogelijkheid poging tot grooming niet strafbaar te stellen (opt out regeling), mag niet de conclusie worden verbonden dat de wetgever, in afwijking van de eigen parlementaire geschiedenis, bedoeld heeft poging tot grooming strafbaar te stellen, aldus de verdediging.
De overwegingen van het hof dienaangaande
Het debat heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep toegespitst op de vraag of poging tot grooming strafbaar is. Hierin ziet het hof aanleiding het volgende op te merken over grooming en een poging daartoe.
Grooming
Artikel 248e Sr stelt grooming strafbaar. Het wetsartikel is gebaseerd op artikel 23 van het op 25 oktober 2007 te Lanzarote tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Trb. 2008, 58) (Verdrag van Lanzarote). Bedoeling was de digitalisering en de ontwikkelingen in de techniek in ogenschouw nemend- op adequate wijze bescherming te bieden aan minderjarigen tegen bedoelingen van pedoseksuelen om daadwerkelijk een situatie te creëren waarin zij seksueel contact met die minderjarigen kunnen hebben.
Artikel 23 van het Verdrag van Lanzarote luidt:
Elke Partij neemt de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn voor het strafbaar stellen van het doen van een voorstel, door middel van informatie- en communicatietechnologie, door een volwassene aan een kind dat de ingevolge artikel 18, tweede lid, vastgestelde leeftijd niet heeft bereikt, tot een ontmoeting met als vooropgezet doel het plegen van een overeenkomstig artikel 18, eerste lid, onderdeel a, of artikel 20, eerste lid, onderdeel a, strafbaar gesteld feit tegen hem of haar, wanneer dit voorstel is gevolgd door materiële handelingen die tot een dergelijke ontmoeting leiden.
In het implementatietraject heeft de wetgever gesteld dat de gedraging zoals omschreven in artikel 248e Sr ‘in feite’ een voorbereidingshandeling is, een bijzondere vorm van het voorbereiden van een ander zedendelict (Kamerstukken II 2008/09, 31 810, nr. 3 p. 9 en nr. 7, p. 8), en is er benadrukt dat de uitvoeringshandeling − de finaliserende handeling van grooming − van wezenlijk belang is voor zowel de handhaving als de strafwaardigheid van het handelen:
‘De strafbaarstelling in het Verdrag vereist wel dat het gedrag van de dader zich concretiseert tot een voorstel voor een ontmoeting met het kind gevolgd door ‘material acts leading to a meeting’. Er is voor strafbaarheid derhalve meer nodig dan het uitsluitend op internet communiceren met een kind en het daarbij maken van seksuele toespelingen. Een zodanige verschuiving van de strafbaarheid naar de voorfase zou te ver voeren en is bovendien niet goed handhaafbaar. Voor de strafwaardigheid is het wezenlijk dat de communicatiefase uitmondt in een voorstel voor een ontmoeting en het verrichten van een handeling gericht op het realiseren van die ontmoeting. Deze gedragingen onderstrepen de vastheid van het voornemen van de dader om zijn digitaal misbruik daadwerkelijk om te zetten in het plegen van fysiek misbruik. Vanuit het oogpunt van een effectieve bescherming van kinderen is het zaak dat tegen deze gedragingen strafrechtelijk kan worden opgetreden.’ (Kamerstukken II 2008/09,31810, nr. 3, p. 6-7).
Blijkens de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 2008-2009, 31 810, nr. 3) is voor strafbaarheid van “grooming” ex artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht dus vereist dat de communicatiefase, waarbij de dader het kind verleidt tot het delen van intimiteiten en op die wijze het kind in de digitale wereld vatbaar maakt voor seksueel misbruik in de fysieke wereld, uitmondt in een voorstel voor een ontmoeting en het verrichten van een handeling gericht op het realiseren van die ontmoeting.
Deze bevindingen en de jurisprudentie (zoals ECLI:NL:HR:2014:3140) leiden kort gezegd tot de conclusie dat vereist is, wil er sprake zijn van een voltooide grooming, een ontmoeting wordt voorgesteld met het oogmerk op het plegen van ontuchtige handelingen en dat voorbereidingen, gericht op het verwezenlijken van de ontmoeting, zijn getroffen. Deze voorbereidingen moeten concrete vormen hebben aangenomen, maar niet is vereist dat ieder onderdeel van de afspraak volledig is ingevuld. Onder omstandigheden, bijvoorbeeld als betrokkenen elkaars telefoonnummer hebben, kunnen ook op onderdelen globale afspraken voldoende zijn.
Poging tot grooming
Vervolgens ligt de vraag voor of grooming in een pogingsvorm kan bestaan.
Met betrekking tot de commune vorm van strafbare voorbereiding zoals neergelegd in artikel 46 Sr, wordt aangenomen dat deze niet in de vorm van een poging kan worden begaan.
Door de hierboven al aangehaalde zinsnede dat de gedraging zoals omschreven in artikel 248e Sr ‘in feite’ een voorbereidingshandeling is, een bijzondere vorm van het voorbereiden van een ander zedendelict, is discussie ontstaan over de vraag of poging tot grooming kan bestaan.
Het hof heeft ter beantwoording van deze vraag acht geslagen op het volgende:
In Kamerstukken II 2015/16, 34 372 nr. 3, p. 91 (Wet computercriminaliteit III, MvT) wordt het volgende voorbeeld aangehaald:
‘Er kan sprake zijn van een strafbare poging tot grooming als de communicatie heeft geleid tot het voorstel voor een ontmoeting maar geen handeling is ondernomen gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een voorstel voor een ontmoeting met het oogmerk ontuchtige handelingen te verrichten, waarbij de minderjarige of degene die zich voordoet als minderjarige daar niet op in gaat of waarbij een ouder bijtijds heeft ingegrepen. Het voorstel voor de ontmoeting met het oogmerk ontuchtige handelingen te plegen of een afbeelding van een seksuele gedraging te vervaardigen waarbij het slachtoffer is betrokken, vormt dan het begin van uitvoering van het delict grooming.”
In het nader rapport (Kamerstukken II 2015/16, 34 372, nr. 4 (Wet computercriminaliteit III)) schrijft de minister:
“(...) ben ik van mening dat voor de strafbaarstelling van een poging tot grooming geen uitdrukkelijke wettelijke regeling noodzakelijk is. Artikel 24 van het op 25 oktober 2007 te Lanzarote tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Trb. 2008, 58) verplicht verdragspartijen tot het strafbaar stellen van poging tot (onder andere) grooming, tenzij een partij zich het recht heeft voorbehouden de poging niet toe te passen (artikel 24, derde lid). Nederland heeft zich in het kader van het ratificatietraject van het verdrag (Kamerstukken II 31 808, nr. 3; artikelsgewijze toelichting bij artikel 24), onder verwijzing naar artikel 45 Sr, op het standpunt gesteld dat poging tot het plegen van misdrijven in Nederland strafbaar is. Er is geen gebruik gemaakt van de uitzonderingsmogelijkheid die het verdrag biedt. Bij wet is de strafbaarheid van de poging tot grooming derhalve niet uitgesloten.’
Het voorgaande kan naar het oordeel van het hof tot geen andere conclusie leiden dan dat de parlementaire geschiedenis een strafbare poging tot grooming niet uitsluit. Wet en het Verdrag van Lanzarote doen dat naar het oordeel van het hof evenmin. Grooming is weliswaar door de wetgever aangemerkt als ‘in feite’ een voorbereidingshandeling, maar artikel 248e Sr is niet als specifiek voorbereidingsdelict aangemerkt. In het Wetboek van Strafrecht wordt een (strafbare) poging tot grooming niet uitgesloten. Volgens artikel 24 van het Verdrag van Lanzarote dient de poging tot het plegen van de in het Verdrag strafbaar gestelde feiten strafbaar te worden gesteld. De wetgever heeft geen gebruik gemaakt van de ter zake geboden opt out regeling.
Het hof komt aldus tot het oordeel dat poging tot grooming strafbaar is.
De onderhavige feiten
In deze zaak overweegt het hof dat verdachte gedurende een geruime periode door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst contact heeft gehad met [benadeelde partij] en via die kanalen seksueel getinte berichten heeft verstuurd en uitnodigingen met het oogmerk op ontuchtige handelingen heeft gedaan. Er zijn echter geen concrete handelingen ondernomen gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting.
Daarom acht het hof in deze zaak poging tot grooming bewezen.
Ten tijde van de handeling die verdachte heeft gepleegd was het slachtoffer nog geen zestien jaar oud en dat was verdachte bekend. Dat de ontmoeting na haar zestiende verjaardag zou kunnen gaan plaatsvinden is in deze niet relevant.
Anders dan de verdediging stelt, staat het feit dat verdachte en [benadeelde partij] elkaar al kenden voordat de strafbare feiten werden gepleegd en zij naast de sms-contacten elkaar ook in het echt ontmoetten, naar het oordeel van het hof niet aan een bewezenverklaring van poging tot grooming in de weg. Verdachte heeft, zoals eerder opgemerkt, sms-berichten aan [benadeelde partij] gestuurd die gaan over het hebben van seks met [benadeelde partij] . Waar de bestaande contacten in de werkelijke wereld tussen verdachte en [benadeelde partij] hun oorsprong vonden in de wens van verdachte haar te ondersteunen, heeft hij parallel daaraan juist in de digitale wereld een andere werkelijkheid laten zien en ernaar gestreefd daadwerkelijk een situatie te creëren waarin hij seksueel contact met haar zou kunnen hebben. Daarmee is voldaan aan de delictsomschrijving van poging tot grooming.
Voorts is het hof, evenals de rechtbank, van oordeel dat de inhoud van de door verdachte aan [benadeelde partij] gestuurde sms-berichten, zoals die in de tenlastelegging staan vermeld, in onderling verband bezien, blijk geven van het opzet [benadeelde partij] te bewegen ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handelingen van verdachte te dulden (feit A) en van het oogmerk om ontuchtige handelingen met [benadeelde partij] te plegen (feit B). De teksten van de sms-berichten gaan immers over het hebben van seks met [benadeelde partij] , het met elkaar vrijen, tongzoenen en betasten. Het is mogelijk dat verdachte, zoals door de verdediging is gesteld, aanvankelijk en gedurende enige tijd van plan was [benadeelde partij] door een moeilijke periode te helpen en haar te weerhouden zichzelf te beschadigen, maar op enig moment is deze intentie omgeslagen in een niet mis te verstane uitnodiging tot seksuele handelingen.
Uit de inhoud van de sms-berichten die verdachte aan [benadeelde partij] heeft verzonden, kan niet alleen worden afgeleid dat bij verdachte het voornemen bestond [benadeelde partij] te verleiden, maar ook dat het versturen van de sms-berichten erop was gericht dat voornemen te voltooien. In de sms-berichten dringt verdachte steeds meer aan op een seksafspraak op korte termijn. Daarnaast blijkt uit de verklaring van [benadeelde partij] dat verdachte heeft voorgesteld dat zij binnen drie maanden met de trein naar hem toe zou komen, dat hij haar zou komen ophalen op het station en dat ze samen naar Limburg zouden rijden om te knuffelen, zoenen en vrijen. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat het voornemen van verdachte [benadeelde partij] te verleiden ontuchtige handelingen te plegen of van verdachte te dulden zich zo door een begin van uitvoering heeft openbaard.
De verweren worden verworpen.”1.
7. Het eerste middel klaagt dat geen sprake is van een strafbare poging tot verleiding, aangezien het voornemen tot de verleiding zich niet door een begin van de uitvoering daarvan heeft geopenbaard en dat ’s hofs overwegingen hieromtrent een onjuiste uitleg van het begrip ‘begin van uitvoering’ behelzen. Voorts wordt geklaagd dat ’s hofs overweging inzake de poging tot grooming en die over de poging tot verleiding strijdig zijn met elkaar. Waar het hof ten aanzien van de poging tot verleiding overweegt dat uit de sms-berichten afgeleid kan worden dat bij de verdachte het voornemen bestond om het kind te verleiden, overweegt het ten aanzien van de poging tot grooming dat er ‘geen concrete handelingen zijn ondernomen gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting’.
8. Art. 248a [verleiding van minderjarige tot ontucht], luidde ten tijde van het wijzen van het arrest als volgt:
“Hij die door giften of beloften van geld of goed, misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of misleiding een persoon waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk beweegt ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handelingen van hem te dulden, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.”2.
9. Bij de beoordeling van het eerste middel stel ik het volgende voorop. In de kern klaagt het middel dat ’s hofs vaststellingen, te weten de door de verdachte verzonden seksueel getinte sms-berichten, onvoldoende zijn voor het aannemen van een begin van uitvoering van het voornemen tot het plegen van ontuchtige handelingen. Ingevolge art. 45, eerste lid, Sr is een poging tot een misdrijf strafbaar wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van de uitvoering heeft geopenbaard. In de huidige jurisprudentie wordt hieromtrent het criterium gebezigd dat de gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf.3.Wanneer feitelijk sprake is of kan zijn van een ‘begin van uitvoering’ wordt bepaald door de delictsomschrijving van het misdrijf zelf.4.Per delict dient derhalve te worden vastgesteld wat de karakteristieke handelingen zijn die naar hun uiterlijke verschijningsvorm voldoende zijn om een begin van uitvoering aan te kunnen nemen. In het onderhavige geval betreft dat delict ‘verleiding’ als bedoeld in art. 248a Sr. Het gaat hierbij om het bewegen van een ander, waarvan de dader weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, ontuchtige handelingen te dulden of te begaan.
10. Het hof heeft, voor zover relevant voor de beoordeling van het middel, onder meer het volgende vastgesteld:
(i) De verdachte wist dat het kind de leeftijd van 16 jaren nog niet had bereikt;
o De verdachte betrof de (meerderjarige) middelbare schooldocent van het (minderjarige) slachtoffer (bewijsmiddel 1 en bewijsmiddel 4);
o De verdachte kende het slachtoffer al sinds de eerste klas en de seksueel getinte berichten zijn begonnen toen het slachtoffer in de tweede klas zat (bewijsmiddel 1 en 4);
(ii) De verdachte heeft met zijn telefoon seksueel getinte SMS-berichten verstuurd aan het slachtoffer;
o Het slachtoffer verklaart onder meer dat zij hem vertrouwde tot het moment dat hij ‘seksuele dingen ging zeggen’ (bewijsmiddel 1);
o De verdachte sms’te het slachtoffer dingen als ‘Ik zit in bad, kom je erbij zitten.’ en ‘Ik wil je een kusje geven’ (bewijsmiddel 1);
o De verdachte heeft het slachtoffer gevraagd om foto’s van haar in bikini (bewijsmiddel 1);
o Het slachtoffer verklaart voorts dat de verdachte haar heeft ge-sms’t dat hij in haar klaar wilde komen en dat hij geil op haar was (bewijsmiddel 1 en bewijsmiddel 4);
(iii) De verdachte heeft door onder meer giften het slachtoffer tot ontuchtige handelingen trachten te bewegen;
o ‘Ik (het slachtoffer, D.P.) had nagellak, een ketting en oorbellen van hem gekregen.’ (bewijsmiddel 1);
o Op de vraag hoe de verdachte cadeautjes aan het slachtoffer gaf, verklaart zij dat hij die in een kast in zijn lokaal had liggen en dat zij haar etui aan hem moest geven waar hij die cadeautjes in deed. Zij verklaart voorts dat ‘Ik die cadeautjes altijd [kreeg] in de pauze als wij die gesprekken hadden’ (bewijsmiddel 1);
o De verdachte verklaart dat hij het slachtoffer een zilveren hangertje met ketting, oorbellen en nagellak cadeau had gedaan. (bewijsmiddel 4);
(iv) Die berichten geven blijk van het opzet van de verdachte om het slachtoffer te bewegen ontuchtige handelingen te plegen of van hem te dulden;
o Uit de sms-berichten die door het hof tot het bewijs zijn gebezigd, blijkt onder meer dat de verdachte sms’t dat ‘En ja met jou wil ik vroeg of laat naar bed daar kijk ik nu al naar uit!!! En je hoeft nergens bang voor te zijn ook niet voor het tongen, ik weet zeker dat ervan geniet!!!’ en ‘ik het nu al warm. Ik had toch liever dat jij me warm had gemaakt!!! Heb je een foto in bikini van jezelf?? Zou ik die mogen zien?? (bewijsmiddel 2);
o De verdachte sms’t voorts dat hij zo snel mogelijk met het slachtoffer wil vrijen, haar wil proeven en dat als het slachtoffer dat niet wil, zij er mee moet kappen want dan zouden haar gevoelens niet zijn zoals die van hem, dat zij dan niet van hem zou houden. De verdachte sms’t dat hij dan geen zin meer heeft in het contact met het slachtoffer. (bewijsmiddel 3);
o Ook sms’t de verdachte dat hij graag wil dat het slachtoffer ‘zo nu en dan wat laat zien wat je in de zomer aantrekt als ik er niet bij ben. Dat kun je wel regelen toch?’ (bewijsmiddel 3);
(v) Uit de verstuurde berichten kan voorts worden afgeleid dat de verdachte erop gericht was vorenbedoeld (iv) voornemen te voltooien;
o Het slachtoffer verklaart onder meer dat ‘Hij (de verdachte, D.P.) zei dat ik mijn ouders voor moest gaan liegen en dan met de trein naar hem toe komen. Hij zou me op het station komen halen en dan zouden we samen naar Limburg ofzo rijden. (…) Hij zei dat hij, als ik niet binnen drie maanden met hem af zou spreken, hij niet kon begrijpen wat het voor zin had om samen contact te hebben. Hij zei dat hij, als we afspraken, met mij wilde knuffelen, zoenen en vrijen. (…)” (bewijsmiddel 1);
o Uit de sms-berichten die door het hof tot het bewijs zijn gebezigd, blijkt dat de verdachte het slachtoffer onder druk heeft gezet om een afspraak te maken om ontuchtige handelingen te plegen. Zo heeft de verdachte het slachtoffer onder andere ge-sms’t dat ‘En die afspraak, ik wil hoe dan ook in de zomer afspreken, met alles erop en eraan (…)’ en ‘En als er zo’n afspraak staat is het voor mij ook makkelijker om je te helpen. Anders heb ik het idee dat je me aan het lijntje houdt.’ Het slachtoffer heeft onder andere ge-sms’t dat ‘(…) Maar ik weet gewoon niet wanneer ik er klaar voor ben en ik weet ook wel dat je dat gezeik vindt van mij… (…)’ (bewijsmiddel 2);
o De verdachte verklaart op een vraag van de verbalisant dat hij erg veel spijt heeft van de omstandigheid dat hij het slachtoffer onder druk heeft gezet om een afspraak te maken. (bewijsmiddel 4);
11. De vraag is of het hof voldoende begrijpelijk en toereikend gemotiveerd heeft geoordeeld dat sprake is van een poging tot verleiding als bedoeld in art. 248a Sr. Het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte door giften en misbruik uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht een minderjarige er opzettelijk toe heeft bewogen ontuchtige handelingen te dulden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. Zoals ik reeds vooropstelde, luidt het wettelijk criterium inzake de poging als bedoeld in art. 45 Sr dat het voornemen van de dader zich door een begin van de uitvoering moet hebben geopenbaard. Uit de jurisprudentie volgt dat dit voornemen naar uiterlijke verschijningsvorm dient te worden beoordeeld. Het voornemen van de dader als bedoeld in art. 45 Sr mag in beginsel worden gelijkgesteld met opzet en dient dus te zijn gericht op alle bestanddelen die in de delictsomschrijving door het woord opzet of een vergelijkbare term taalkundig worden beheerst.5.Derhalve draait het in het onderhavige geval om de vraag of verdachtes gedragingen er naar hun uiterlijke verschijningsvorm op waren gericht het kind er opzettelijk toe te bewegen ontuchtige handelingen te dulden.6.De term ‘bewegen’ betekent het brengen tot iets of het breken van de psychische weerstand door het aanwenden van de in de delictsomschrijving genoemde middelen.7.Onder ontuchtige handelingen worden verstaan handelingen van seksuele aard die in strijd zij met de sociaal-ethische norm. Het gaat daarbij om méér dan een puur seksuele handeling. Seksueel gedrag dat in de huidige tijd als normaal wordt ervaren, levert dan ook geen ontucht op.8.Het begrip ‘ontuchtige handelingen’ is voorts onvoldoende feitelijk, er moet een nadere omschrijving zijn van de feitelijke gedragingen.9.Daaraan is in het onderhavige geval, gezien s’ hofs bewezenverklaring, overigens ook voldaan.
12. Uit de door het hof vastgestelde bewijsmiddelen, te weten de verklaringen van de verdachte en het slachtoffer en het berichtenverkeer tussen hen beiden, volgt onder meer dat de verdachte met het slachtoffer wilde gaan vrijen en zoenen, dat hij geil op haar was en in haar klaar wilde komen. Ook zette de verdachte gezien ’s hofs vaststellingen het slachtoffer onder druk om elkaar zo snel mogelijk te gaan ontmoeten zodat zij de voornoemde seksuele handelingen konden gaan verrichten. Hij gaf haar cadeautjes en schreef haar dat als zij echt van hem hield en/of met hem verder wilde, zij die handelingen van hem zou moeten dulden. Verder trachtte hij haar over te halen om hem op korte termijn alleen te ontmoeten om die seksuele handelingen te dulden en te verrichten en beschreef hij hoe die seksafspraak er dan uit zou gaan zien. Dat het hof derhalve tot het oordeel is gekomen dat de verdachte het slachtoffer wilde bewegen tot het dulden van die ontuchtige handelingen en dat die gedragingen aldus moeten worden aangemerkt als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf van art. 248a Sr acht ik, mede in aanmerking genomen hetgeen ik heb hieromtrent heb vooropgesteld, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. In zoverre faalt het middel.
13. De in het eerste middel geuite klacht over de strijdigheid van de overwegingen inzake de poging verleiding en de poging grooming komt in het navolgende aan bod.
14. Het tweede middel klaagt dat het hof ten onrechte een poging tot grooming heeft bewezenverklaard. Er bestaat immers geen uitdrukkelijk wettelijke regeling voor de pogingsvariant van dit delict, aldus het middel. De steller van het middel betoogt hiertoe dat de wetgever grooming als bedoeld in art. 248e Sr heeft aangemerkt als voorbereidingshandeling en dat een poging tot voorbereiding en/of voorbereiding tot voorbereiding van een misdrijf geen strafbaarheid oplevert. De wetgever heeft daarbij duidelijk aangegeven vanaf welk moment grooming strafbaar is, te weten vanaf het moment dat een voorstel voor een ontmoeting wordt gedaan, gevolgd door een handeling die leidt tot de verwezenlijking van die ontmoeting. Verdere verschuiving van de strafbaarheid naar de voorfase is onder ogen gezien en door de wetgever verworpen, aldus het middel.
15. Bij de beoordeling van het middel stel ik het volgende voorop.
16. Art. 248e Sr [grooming] luidde ten tijde van het wijzen van het arrest als volgt:
“Hij die door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst een persoon van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, een ontmoeting voorstelt met het oogmerk ontuchtige handelingen met die persoon te plegen of een afbeelding van een seksuele gedraging waarbij die persoon is betrokken, te vervaardigen wordt, indien hij enige handeling onderneemt gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.”10.
“Elke Partij neemt de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn voor het strafbaar stellen van het doen van een voorstel, door middel van informatie- en communicatietechnologie, door een volwassene aan een kind dat de ingevolge artikel 18, tweede lid, vastgestelde leeftijd niet heeft bereikt, tot een ontmoeting met als vooropgezet doel het plegen van een overeenkomstig artikel 18, eerste lid, onderdeel a, of artikel 20, eerste lid, onderdeel a, strafbaar gesteld feit tegen hem of haar, wanneer dit voorstel is gevolgd door materiële handelingen die tot een dergelijke ontmoeting leiden..”11.
18. Grooming als bedoeld in art. 248e Sr is ingevoerd ter uitvoering van het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik. “Grooming”, ook wel aangeduid als ‘digitaal kinderlokken’, betreft het fenomeen dat minderjarigen op het internet worden benaderd met seksueel getinte communicatie, dikwijls door vreemden die zich online aan hen opdringen.12.De strafbaarstelling van “grooming tracht hiertegen (effectieve) bescherming te bieden. Het artikel richt zich nadrukkelijk op de fase waarin het kind op het internet in chat- en e-mailverkeer door de dader wordt bewerkt en verleid, maar waarin nog geen sprake is van het plegen van daadwerkelijk seksueel misbruik.13.
19. Uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot invoering van het Verdrag van Lanzarote blijkt ten aanzien van grooming het volgende:
“De strafbaarstelling in het Verdrag vereist wel dat het gedrag van de dader zich concretiseert tot een voorstel voor een ontmoeting met het kind gevolgd door «material acts leading to a meeting». Er is voor strafbaarheid derhalve meer nodig dan het uitsluitend op internet communiceren met een kind en het daarbij maken van seksuele toespelingen. Een zodanige verschuiving van de strafbaarheid naar de voorfase zou te ver voeren en is bovendien niet goed handhaafbaar. Voor de strafwaardigheid is het wezenlijk dat de communicatiefase uitmondt in een voorstel voor een ontmoeting en het verrichten van een handeling gericht op het realiseren van die ontmoeting. Deze gedragingen onderstrepen de vastheid van het voornemen van de dader om zijn digitaal misbruik daadwerkelijk om te zetten in het plegen van fysiek misbruik. Vanuit het oogpunt van een effectieve bescherming van kinderen is het zaak dat tegen deze gedragingen strafrechtelijk kan worden opgetreden. Van strafbaarheid kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de dader zich begeeft naar de voor de ontmoeting afgesproken plek, het slachtoffer van een routebeschrijving naar die plek voorziet of anderszins concrete voorbereidingen treft gericht op het verwezenlijken van de ontmoeting.
(…)
«Grooming» kan in feite als een voorbereidingshandeling worden aangemerkt. Gelet op het voorbereidend karakter acht ik de voorgestelde strafbedreiging van ten hoogste twee jaar gevangenisstraf of een geldboete van de vierde categorie passend.”14.
20. Voor voltooiing van het delict “grooming” is derhalve meer nodig dan alleen een seksuele inhoud van de (woordelijke) communicatie en de enkele uitnodiging tot een ontmoeting in persoon. Er moet aanvullend door de verdachte enige handeling worden verricht, gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting met het kind.15.Het verschil tussen grooming en verleiding in dit opzicht is dat voor grooming niet is vereist dat de voorgestelde seksuele handeling daadwerkelijk is gevolgd, noch dat daartoe een begin van uitvoering is gemaakt. Indien zo’n handeling wel is gevolgd (of daarvan een begin van uitvoering is gemaakt) kan sprake zijn van een eendaadse samenloop met verleiding als bedoeld in art. 248a Sr.16.
21. De vraag die thans voorligt is of grooming als bedoeld in art. 248e Sr ook in de pogingsvariant bewezenverklaard kan worden. De wetgever heeft gezien het voorgaande citaat grooming immers aangemerkt als “in feite een voorbereidingshandeling” en met betrekking tot de commune vorm van strafbare voorbereiding zoals neergelegd in art. 46 Sr wordt aangenomen dat een poging tot voorbereiding straffeloos is om een combinatie van onvolkomen delictsvormen te voorkomen.17.In de feitenrechtspraak is een aantal keer geoordeeld dat een poging tot grooming niet strafbaar is en dat daarom ontslag van alle rechtsvervolging moest volgen.18.Daarbij is aansluiting gezocht bij de wetsgeschiedenis met betrekking tot de algemene strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen, waaruit blijkt dat poging tot voorbereiding van een misdrijf geen strafbaarheid kan vestigen, en bij de wetsgeschiedenis van art. 248e Sr.19.Daaruit kan worden afgeleid dat de wetgever grooming strafbaar heeft willen stellen vanaf het moment dat het zich concretiseert tot een voorstel voor een ontmoeting met het kind gevolgd door “material acts leading to a meeting” en dat een verdere verschuiving van de strafbaarheid naar de voorfase zou betekenen dat het loutere internetcontact, hoe laakbaar ook, strafbaar zou zijn, hetgeen te ver zou voeren. In de zaak die leidde tot Rb. Oost-Brabant 24 juli 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:4757 was naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan dat de verdachte concrete (uitvoerings)handelingen had verricht die waren gericht op het daadwerkelijk realiseren van een ontmoeting, waarop de verdachte is ontslagen van alle rechtsvervolging omdat het bewezenverklaarde gelet op de bedoeling van de wetgever niet strafbaar is geacht. In Rb. Amsterdam 2 juli 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:4000 was de verdachte begonnen met het via MSN en sms’jes aansturen op een ontmoeting met een 15-jarige met het oogmerk om met haar ontuchtige handelingen te plegen en had de rechtbank ook bewezenverklaard dat de verdachte (enige) handelingen heeft ondernomen gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting, maar deze heeft de rechtbank kennelijk niet aangemerkt als de voor strafbaarheid vereiste “material acts leading to a meeting”. Geen van deze zaken is uiteindelijk bij de Hoge Raad terechtgekomen.
22. Bij de beoordeling van de vraag of een poging tot grooming strafwaardig is, is het navolgende van belang.
23. Art. 24 van het Verdrag van Lanzarote luidt als volgt (schuingedrukt in het origineel):
“Medeplichtigheid of uitlokking en poging
1. Elke Partij neemt de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om medeplichtigheid aan of uitlokking van een van de overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten, indien zulks opzettelijk geschiedt, strafbaar te stellen.
2. Elke Partij neemt de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om een poging tot het plegen van een van de overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten, indien zulks opzettelijk geschiedt, strafbaar te stellen.
3. Elke Partij kan zich het recht voorbehouden het tweede lid gedeeltelijk of in het geheel niet toe te passen op de overeenkomstig artikel 20, eerste lid, onderdelen b, d, e en f, artikel 21, eerste lid, onderdeel c, en de artikelen 22 en 23 strafbaar gestelde feiten.”20.
24. Uit de memorie van toelichting bij de goedkeuring van het Verdrag van Lanzarote blijkt, voor zover relevant voor de beoordeling van het middel, het volgende (schuingedrukt in het origineel):
“Artikel 24 (Medeplichtigheid of uitlokking en poging)
Poging tot het plegen van misdrijven, medeplichtigheid daaraan en het uitlokken van een strafbaar feit zijn strafbaar in Nederland (artikelen 45, 46 en 48 Sr).”21.
25. Uit de memorie van toelichting bij de Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en Strafvordering (waaronder de wijziging van art. 248e Sr) in verband met de verbetering en versterking van de opsporing en vervolging van computercriminaliteit (computercriminaliteit III) blijkt, voor zover relevant voor de beoordeling van het middel, het volgende:
“(…)
In de jurisprudentie wordt poging tot grooming steeds vaker niet strafbaar geacht. Artikel 24 van het eerdergenoemde Verdrag van Lanzarote verplicht tot het strafbaar stellen van poging tot (onder andere) grooming, tenzij een partij zich het recht heeft voorbehouden de poging niet toe te passen (artikel 24, derde lid). Nederland heeft zich in het kader van het ratificatietraject van het verdrag (Kamerstukken II 2008/09, 31 808 (R1872), nr. 3; artikelsgewijze toelichting bij artikel 24) op het standpunt gesteld, onder verwijzing naar artikel 45 Sr, dat poging tot het plegen van misdrijven in Nederland strafbaar is. Er is geen gebruik gemaakt van de uitzonderingsmogelijkheid die het verdrag biedt. Bij wet is de strafbaarheid van de poging tot grooming derhalve niet uitgesloten. Er kan sprake zijn van een strafbare poging tot grooming als de communicatie heeft geleid tot het voorstel voor een ontmoeting maar geen handeling is ondernomen gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een voorstel voor een ontmoeting met het oogmerk ontuchtige handelingen te verrichten, waarbij de minderjarige of degene die zich voordoet als minderjarige daar niet op in gaat of waarbij een ouder bijtijds heeft ingegrepen. Het voorstel voor de ontmoeting met het oogmerk ontuchtige handelingen te plegen of een afbeelding van een seksuele gedraging te vervaardigen waarbij het slachtoffer is betrokken, vormt dan het begin van uitvoering van het delict grooming.”22.
26. Uit art. 24, eerste lid, van het Verdrag volgt dus de verplichting om de in het Verdrag strafbaar gestelde feiten ook in (onder andere) de pogingsvariant strafbaar te stellen. Ten aanzien van grooming wordt in het derde lid van art. 24 van het Verdrag van Lanzarote weliswaar de mogelijkheid geboden om die verplichting niet toe te passen, maar van die mogelijkheid heeft onze wetgever geen gebruik gemaakt. Uit de hiervoor geciteerde wetsgeschiedenis blijkt bovendien dat de wetgever een poging tot grooming niet uitgesloten acht.
27. Daarbij merk ik op dat naast het algemene leerstuk met betrekking tot de strafbare voorbereiding, dat slechts van toepassing is op bepaalde ernstige misdrijven en niet in de pogingsvariant kan bestaan, de wetgever verschillende bijzondere voorbereidingshandelingen als zelfstandig delict strafbaar heeft gesteld. Een bekend voorbeeld daarvan betreft art. 10a van de Opiumwet [strafbare voorbereidingshandelingen], waarbij in beginsel ook een poging tot de in dat artikel bedoelde voorbereidingshandelingen mogelijk wordt geacht. Recent ingevoerde materiële wetgeving betreft daarbij steeds vaker de strafbaarstelling van een delict met een voorbereidingscomponent, waaronder ook het onderhavige delict grooming.23.Dat grooming in de wetsgeschiedenis “in feite als een voorbereidingshandeling” wordt aangemerkt, kan derhalve zo worden begrepen dat de wetgever hierbij doelt op de strekking van het gronddelict.24.
28. Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de wetgever ook heeft beoogd een poging tot grooming strafbaar te stellen. Daarmee faalt reeds het tweede middel.
29. In zoverre behandel ik ten overvloede de vraag of het hof in het onderhavige geval heeft kunnen oordelen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot grooming. Zoals ik reeds bij de beoordeling van het eerste middel besprak, dient bij een strafbare poging per delict te worden vastgesteld wat de karakteristieke handelingen zijn die naar hun uiterlijke verschijningsvorm voldoende zijn om een begin van uitvoering daarvan aan te kunnen nemen. Inzake grooming volgt uit de wetsgeschiedenis dat het artikel bescherming tracht te bieden tegen het in de digitale wereld vatbaar maken van kinderen voor misbruik in de fysieke wereld. De wetgever heeft daarbij expliciet aangegeven dat voor de strafbaarheid (en handhaving) van grooming meer nodig is dan uitsluitend het op internet communiceren met een kind en het daarbij maken van seksuele toespelingen. Derhalve zal ook voor een pogingsvariant van grooming moeten blijken dat het voornemen van de dader er naar uiterlijke verschijningsvorm op was gericht het kind in de digitale wereld vatbaar te maken voor misbruik in de fysieke wereld. Met andere woorden: dat het zijn voornemen was om het kind daadwerkelijk te ontmoeten met het oogmerk om ontuchtige handelingen te verrichten of door het kind te laten dulden, terwijl er – bijvoorbeeld – onduidelijkheden over die ontmoeting waren en/of geen of nog slechts vage handelingen ten aanzien van die ontmoeting zijn ondernomen. De grens tussen een voltooide grooming en een poging tot grooming is erg dun. Indien uit de communicatie tussen de dader en het kind echter blijkt dat over seksuele zaken wordt gesproken, maar nergens uit blijkt dat de dader het voornemen had het kind ook te ontmoeten, zal geen sprake kunnen zijn van een strafbare poging tot grooming.
30. In het onderhavige geval heeft het hof bewezenverklaard dat de verdachte het kind met het oogmerk ontuchtige handelingen te plegen wilde ontmoeten. Het hof overweegt hiertoe dat:
“(…) verdachte gedurende een geruime periode door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst contact heeft gehad met [benadeelde partij] en via die kanalen seksueel getinte berichten heeft verstuurd en uitnodigingen met het oogmerk op ontuchtige handelingen heeft gedaan. Er zijn echter geen concrete handelingen ondernomen gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting.
Daarom acht het hof in deze zaak poging tot grooming bewezen.”25.
31. In ’s hofs oordeel ligt, gezien de gebezigde bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen, in samenhang bezien, kennelijk besloten dat hoewel er door de verdachte enige handelingen zijn ondernomen waaruit blijkt dat de verdachte een ontmoeting wilde gaan hebben met het slachtoffer, daartoe nog geen concrete handelingen zijn ondernomen en dat het hof het feitencomplex daarom als poging tot grooming aanmerkt. Uit de vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt immers onder meer dat de verdachte het slachtoffer meerdere keren heeft uitgenodigd voor een ontmoeting om ontuchtige handelingen te plegen, dat hij het slachtoffer aanspoort om op korte termijn naar Limburg af te reizen, en beschrijft hij ook overigens hoe hij die seksafspraak zou willen gaan organiseren, zie de (mede onder randnummer 10 van deze conclusie geciteerde) vaststellingen van het hof. Tot de bepaling van een concrete dag en tijd was de verdachte echter nog niet gekomen. Mede in aanmerking genomen de uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgende (ruime) interpretatie van “het ondernemen van enige handeling gericht op het verwezenlijken van een ontmoeting” als bedoeld in art. 248e Sr en hetgeen ik hieromtrent heb vooropgesteld, meen ik dan ook dat het hof in dit specifieke geval heeft kunnen oordelen dat sprake is van een poging tot grooming.26.
32. Over de in het eerste middel geuite klacht over de strijdigheid van de overwegingen inzake de poging tot verleiding en die inzake de poging tot grooming merk ik nog het volgende op. De steller van het middel betoogt dat ’s hofs overweging inzake de bewezenverklaarde poging tot verleiding, kort gezegd dat de verdachte aandringt op een ontmoeting gericht op het plegen van ontuchtige handelingen, strijdig is met de overweging inzake de poging tot grooming, te weten dat de verdachte nog geen concrete handelingen heeft ondernomen gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting. Die klacht slaagt niet. Het hof heeft immers overwogen dat hoewel de verdachte geen concrete handeling heeft verricht, hij wel enige handeling heeft verricht tot het verwezenlijken van die ontmoeting, te weten het meerdere keren uitnodigen van het kind voor een ontmoeting om ontuchtige handelingen te plegen etc. Die overweging acht ik niet strijdig met zijn overweging inzake de verleiding, te weten dat de verdachte aandringt ‘op een seksafspraak op korte termijn’.
33. Beide middelen falen.
34. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
35. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑09‑2019
Art. 248a Sr is in verband met de verbetering en versterking van de opsporing en vervolging van computercriminaliteit bij wet van 27 juni 2018 (computercriminaliteit III, Stb. 2018, 322) gewijzigd (inwerkingtreding op 1 maart 2019, Stb 2019, 67). Met de wijziging is verleiding van een minderjarige tot ontucht (en grooming) ook strafbaar als de dader iemand die zich voordoet als een minderjarige benadert voor seksuele doeleinden.
Zie: J. de Hullu, Materieel Strafrecht, Wolters Kluwer: Deventer 2018, p. 393 e.v. Zie voorts HR 24 oktober 1978, ECLI:NL:HR:1978:AC6373, (uitzendbureau Cito) en HR 8 september 1987, ECLI:NL:HR:1987:AC0501, (Grenswisselkantoor).
Zie de noot van P.A.M. Mevis onder HR 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:579.
Dit betreft alle gradaties van opzet, inclusief voorwaardelijk opzet, zie bijvoorbeeld HR 17 december 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZD0597.
Zie bijvoorbeeld HR 26 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:1013, met name r.o. 2.5.
Zie: Kamerstukken II 1988/1989, 20 930, nr. 5, p. 4 en 5 en Kamerstukken II 2001/2002, 27 745, nr. 6, p. 18.
Zie: HR 21 februari 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD0623.
Art. 248e Sr is in verband met de verbetering en versterking van de opsporing en vervolging van computercriminaliteit bij wet van 27 juni 2018 (computercriminaliteit III, Stb. 2018, 322) gewijzigd (inwerkingtreding op 1 maart 2019, Stb 2019, 67). Met de wijziging is het bestanddeel aangaande het redelijkerwijs moeten vermoeden van het nog niet bereikt hebben van de leeftijd van zestien jaar komen te vervallen.
Zie: Trb 2008, 58.
Zie: Kamerstukken II 2008/2009, 31 810, nr. 3, p. 6 (MvT).
Zie: Kamerstukken II 2008/2009, 31 810, nr. 3, p. 6-7 en 9 (MvT).
Zie: Kamerstukken II 2008/2009, 31 810, nr. 3, p. 6
Zie: J. de Hullu, Materieel Strafrecht, Wolters Kluwer: Deventer 2018, p. 415.
Zie bijvoorbeeld Rb. Amsterdam 2 juli 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:4000 en in navolging daarvan Rb. Oost-Brabant 9 december 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:7494. Zie voorts Rb. Oost-Brabant 24 juli 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:4757.
Zie: Kamerstukken II, 2008-2009, 31 810, 3, p. 6-7 (MvT). Zie hieromtrent randnummer 19.
Zie: Trb 2008, 58, p. 67 – 68.
Zie: Kamerstukken II, 2015-2016, 31 828 (R1872), nr. 3, p. 13.
Zie: Kamerstukken II 2015/2016, 34 372, nr. 3, p. 91.
Zie hieromtrent uitgebreid: J. de Hullu, Materieel Strafrecht, Wolters Kluwer: Deventer 2018, VI.3.5 ‘Voorbereidingshandelingen in bijzondere delicten’, p. 422 e.v. De Hullu noemt grooming overigens expliciet in deze context. Zie voorts HR 29 april 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0697 en HR 20 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1114.
Zie wederom: K. Lindenberg, ‘De strafbaarheid van seksueel getint communiceren met minderjarigen in woord of geschrift: over sexting, poging tot grooming en andere toenaderingen’, DD 2016/4. Zie ook K. Lindenberg en A.A. van Dijk, Herziening van de zedendelicten?, Zutphen: Uitgeverij Paris 2016, p. 183 e.v.
Zie het arrest van het hof van 13 december 2017, p. 8.
Zie bijvoorbeeld HR 14 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9941, r.o. 2.4, HR 11 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3140. Zie ook A.J. Machielse in Noyon/Langemeijer/Remmelink Strafrecht, art. 248e Sr, aant. 5 (online bijgewerkt tot 15 augustus 2018). Ik bespreek deze jurisprudentie in de zaak 18/03020 die, vanwege de materie, samenhangt met de onderhavige zaak.
Beroepschrift 03‑10‑2018
Hoge Raad der Nederlanden
Griffienr. S 18/00583
CASSATIESCHRIFTUUR
in de strafzaak tegen
[verzoeker]
raadsman: mr. A.G. van den Biezenbos
Hoogedelachtbaar College,
Namens de heer [verzoeker], wordt door mr. A.G. van den Biezenbos, advocaat te Eindhoven, die door verzoeker bepaaldelijk is gevolmachtigd om deze cassatieschriftuur op te stellen, te ondertekenen en in te dienen, de navolgende middelen van cassatie voorgedragen.
Middel I:
Verzuim van vormen waarvan de niet in achtneming nietigheid medebrengt en/of schending van het recht in het bijzonder van de rechtsregels neergelegd in de artikelen 45 Sr., 248 a Sr. en artikel 359 Sv. in verbinding met artikel 415 Sv. doordat het hof op onjuiste gronden de poging tot door giften en misbruik vanuit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht een persoon van wie hij weet dat deze de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen of van hem te dulden, bewezen heeft verklaard, althans dat de bewezenverklaring van de poging ontoereikend is gemotiveerd.
Toelichting.
In hoger beroep heeft de verdediging gemotiveerd gesteld dat geen sprake is van een strafbare poging, nu het voornemen — welk voornemen overigens eveneens werd betwist — zich niet door een begin van de uitvoering heeft geopenbaard. Gedragingen vormen een begin van uitvoering van een misdrijf als bedoeld in artikel 45 lid 1 Sr., wanneer zij naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op voltooiing van het voorgenomen misdrijf. De verdediging heeft gesteld dat hiervan geen sprake is.
In navolging van de geciteerde uitspraak van het gerechtshof Den Bosch van 11 maart 2013, heeft de verdediging gesteld dat het uiten van het voornemen moet worden onderscheiden van het begin van uitvoering van dit voornemen. Het enkel voeren van gesprekken via de chat (in onderhavig geval sms), waarbij over seks wordt gesproken, niet inhoudt feitelijke gedragingen van verdachte die naar hun uiterlijke verschijningsvorm reeds zijn gericht op voltooiing van het misdrijf.
Het hof verwerpt het verweer met de navolgende overweging.
‘Uit de inhoud van de sms-berichten die verdachte aan [benadeelde partij] heeft verzonden, kan niet alleen worden afgeleid dat bij verdachte het voornemen bestond [benadeelde partij] te verleiden, maar ook dat het versturen van de sms-berichten er op was gericht dat voornemen te voltooien. In de sms-berichten dringt de verdachte steeds meer aan op een seksafspraak op korte termijn. Daarnaast blijkt uit de verklaring van [benadeelde partij] dat verdachte heeft voorgesteld dat zij binnen drie maanden met de trein naar hem toe zou komen, dat hij haar zou komen ophalen op het station en dat ze samen naar Limburg zouden rijden, om te knuffelen, zoenen en vrijen’.
Het hof ziet hierin een begin van uitvoering.
Het hof geeft hiermee een onjuiste uitleg van het begrip begin van uitvoering. De bewezenverklaring door het hof is bovendien strijdig met de overweging van het hof op pagina 8 van het arrest, waarin het hof stelt: ‘Er zijn echter geen concrete handelingen ondernomen gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting’.
Naar het oordeel van verzoeker openbaart zich hier een tegenstrijdigheid, althans een onverenigbaarheid tussen poging tot grooming enerzijds en poging tot verleiding anderzijds.
De strafbaarstelling van grooming is naar haar aard subtieler en verder verwijderd van daadwerkelijk gepleegd seksueel misbruik dan de strafbare verleiding ex artikel 248 a. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de digitale wereld waarin de minderjarigen ‘slechts’ wordt voorbereid, gegroomed op een eventueel later daadwerkelijk seksueel misbruik. Strafbare verleiding is direct gericht op daadwerkelijk seksueel misbruik.
Enkel een voltooide grooming kan — en alleen in geval van bijkomende omstandigheden — tegelijkertijd een poging tot verleiding opleveren. Hiervan zal enkel sprake kunnen zijn indien de voorgestelde seksuele handeling ook daadwerkelijk wordt gevolgd door een begin van uitvoering van deze seksuele handeling.
In casu acht het gerechtshof het mindere niet bewezen, (hoewel niet ten laste gelegd overweegt het hof dat er geen concrete handelingen ondernomen zijn gericht op verwezenlijken van die ontmoeting) en veroordeelt voor het meerdere. Daargelaten de tegenstrijdigheid in de motivering van het hof wordt hiermee tot uitdrukking gebracht dat de facto van een begin van uitvoering geen sprake is.
Middel II:
Verzuim van vormen waarvan de niet in achtneming nietigheid medebrengt en/of schending van het recht in het bijzonder van de rechtsregels neergelegd in de artikelen 45 Sr., 248 e Sr. en artikel 3592e lid Sv. in verbinding met artikel 415 Sv. doordat het hof ten onrechte heeft beoordeeld dat poging tot rooming strafbaar is.
Toelichting.
De verdediging heeft op gronden, zoals weergegeven in de pleitnotitie en onder verwijzing naar relevante jurisprudentie, betoogd dat poging tot grooming ex artikel 248 e Sr. niet strafbaar is.
Grooming is een specifieke voorbereidingshandeling. Uit de wetsgeschiedenis met betrekking tot de algemene strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen blijkt dat poging tot voorbereiding en voorbereiding tot voorbereiding van een misdrijf geen strafbaarheid kunnen vestigen. Gelet op de wetsgeschiedenis van artikel 248 e Sr. geldt het zelfde voor poging tot grooming. De wetgever heeft grooming strafbaar willen stellen vanaf het moment dat het zich concretiseert tot een voorstel voor een ontmoeting met het kind, gevolgd door ‘material acts leading to a meeting’. Een verdere verschuiving van de strafbaarheid naar de voorfase zou betekenen dat het loutere internetcontact, hoe laakbaar ook, strafbaar zou zijn en dat zou te ver voeren.
Het hof heeft het verweer verworpen met een verwijzing naar het verdrag van Lanzarote, alsmede met een citaat uit de kamerstukken betreffende de Wet computer criminaliteit III.
Naar het oordeel van verzoeker is het verweer ten onrechte verworpen.
De strafbaarstelling van artikel 248 e Sr. is juist het resultaat van het verdrag van Lanzarote. De wetgever heeft blijkens de wetsgeschiedenis duidelijk aangegeven vanaf welk moment grooming strafbaar is, te weten een voorstel voor een ontmoeting met een kind, gevolgd door ‘material acts leading to a meeting’. Een verdere verschuiving van de strafbaarheid naar de voorfase is onder ogen gezien en door de wetgever expliciet verworpen. De bedoeling van de wetgever is daarmee beantwoord. Dit standpunt is geheel in lijn met ons wettelijk systeem.
In het hierboven genoemde citaat uit de kamerstukken wordt enkel een mening geventileerd door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, 6 jaar na de inwerkingtreding van artikel 248 e, dat aanpassing van de wettekst niet nodig zou zijn. Dit standpunt ziet niet op de bedoeling van de wetgever bij de totstandkoming van artikel 248 e, althans is hiermee in strijd. De eerder aangehaalde parlementaire geschiedenis van artikel 248 e Sr. laat aan duidelijkheid niets te wensen over.
Bovendien is het standpunt van de staatssecretaris een reactie op het advies van de Afdeling Advisering van de Raad van State. De afdeling merkt over de invloed van het wetsvoorstel (wet computercriminaliteit III) in samenhang met de strafbaarheid poging tot grooming het navolgende op:
‘De afdeling merkt op dat het voorliggende wetsvoorstel geen wijziging aanbrengt die ziet op de strafbaarheid van poging tot grooming. De toelichting op het huidige voorstel kan voor al dan niet strafbaar zijn van poging tot grooming dan ook geen bepalende rol spelen’.
De afdeling bespreekt de jurisprudentie op dit punt en merkt voorts op:
‘De afdeling merkt op dat de strafbaarstelling van grooming ziet op de intentie van de dader en niet op de initiële communicatie tussen de dader en het slachtoffer. Hoewel het ontuchtig oogmerk van de voorgestelde ontmoeting vast te stellen moet zijn, hoeft deze communicatie op zich zelf geen ontuchtig karakter te hebben. Dit is dan ook de achtergrond van het feit dat het voorstellen van een ontmoeting zonder aanvullende handelingen niet strafbaar is gesteld. Het strafbaar stellen van een poging tot grooming, hetgeen in zich zelf reeds een strafbare poging tot ontucht betreft, zou in wezen leiden tot een strafbaarstelling van een poging tot een poging. Daarmee raakt men dermate ver verwijderd van hetgeen als strafwaardig gedrag kan worden aangemerkt, dat hiervoor een dragende motivering en een uitdrukkelijke wettelijke regeling noodzakelijk is. Beiden ontbreken vooralsnog1.’.
Verzoeker meent dat bij gebreke van hierboven omschreven uitdrukkelijke wettelijke regeling poging tot grooming niet strafbaar is.
Het arrest kan om bovengenoemde redenen niet in stand blijven.
Eindhoven, 3 oktober 2018
[A.G. van den Biezenbos]
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 03‑10‑2018
Tweede kamer, vergaderjaar 2015–2016, 34 372, nummer 4.