Wet tot uitvoering van het op 25 oktober 2007 te Lanzarote tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Trb. 2008, 58), in werking getreden per 1 januari 2010. Zie hierover ook HR 14 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9941.
HR, 11-11-2014, nr. 13/01999
ECLI:NL:HR:2014:3140, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-11-2014
- Zaaknummer
13/01999
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:3140, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑11‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1418, Contrair
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ2577, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2014:1418, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑05‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:3140, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 04‑02‑2014
- Wetingang
art. 248e Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NJ 2015/73 met annotatie van N. Keijzer
VA 2015/14
JIN 2014/227 met annotatie van M.L.C.C. de Bruijn-Lückers
SR-Updates.nl 2014-0432
NbSr 2015/21 met annotatie van mr. drs. M.J.N. Vermeij
VA 2015/14
JIN 2014/227 met annotatie van M.L.C.C. de Bruijn-Lückers
Uitspraak 11‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Art. 248e Sr. Grooming. Voor strafbaarheid van ‘grooming’ is naast de in art. 248e Sr genoemde overige vereisten o.m. vereist dat verdachte “een ontmoeting voorstelt”, alsmede dat hij “enige handeling onderneemt gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting”. Het Hof heeft zijn oordeel dat is voldaan aan deze vereisten gebaseerd op o.m. de volgende vaststellingen: (i) verdachte heeft bij herhaling bij so. aangedrongen op een ontmoeting en daartoe voorgesteld elkaar te ontmoeten in het bos, in het winkelcentrum en bij haar thuis, waarbij hij een concrete middag, avond dan wel een tijdstip heeft genoemd; (ii) verdachte heeft er bij so. herhaaldelijk op aangedrongen dat de ontmoetingen snel zouden plaatsvinden en hij heeft haar onder druk gezet; en (iii) verdachte heeft so. i.h.k.v. het concretiseren van een afspraak zijn telefoonnummer gegeven. Het Hof heeft geoordeeld dat de onder (ii) en (iii) bedoelde handelingen waren gericht op het verwezenlijken van de voorgestelde ontmoeting zoals bedoeld onder (i). Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
Partij(en)
11 november 2014
Strafkamer
nr. 13/01999
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 27 februari 2013, nummer 20/000086-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch om de zaak opnieuw te berechten.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de verdachte enige handeling heeft ondernomen gericht op het verwezenlijken van een ontmoeting als bedoeld in art. 248e Sr dan wel dat dit oordeel onbegrijpelijk is. Daartoe is betoogd dat het in art. 248e Sr voorkomende begrip handeling gericht op het verwezenlijken van een ontmoeting ziet op een uitvoeringshandeling, gericht op het realiseren van een voorgestelde ontmoeting.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 september 2010 tot en met
20 juni 2011 in Nederland, door middel van een geautomatisee d werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst met een persoon van wie hij, verdachte, weet dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, te weten [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1999, ontmoetingen heeft voorgesteld met het oogmerk ontuchtige handelingen (gemeenschap) met [slachtoffer] te plegen, terwijl hij, verdachte, daarbij enige handeling heeft ondernomen gelet op het verwezenlijken van die ontmoeting, immers heeft hij, verdachte, [slachtoffer] concrete voorstellen gedaan wat betreft tijd en/of plaats (het bos en winkelcentrum Woensel) van die ontmoeting."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. de aangifte van [betrokkene 1], voor zover inhoudende als verklaring van deze [betrokkene 1]
d.d. 19 april 2011:
Ik ben de moeder van de 11-jarige [slachtoffer]. In september 2010 bemerkte ik dat mijn dochter [slachtoffer], via het internet, aan het chatten was met een jongen, die [verdachte] heette. In oktober 2010 heeft [slachtoffer] tegen mij verteld dat die jongen 20 jaar oud was. Ook hoorde ik dat die [verdachte] nu in Eindhoven woonde. Ik heb toen op het hyves-account van die [verdachte] gekeken en hier stond hij met een foto op.
Op 8 april 2011 zat [slachtoffer] achter de computer. Toen zij weg was heb ik haar g-mail nagekeken. Ik las toen de geschiedenis door van [slachtoffer], dat is [emailadres]@.live.nl.
Zij was toen bezig geweest met chatten met die [verdachte]. Ook las ik toen dat die [verdachte] persoonlijke afspraakje probeerde te maken met [slachtoffer]. Ook las ik dat die [verdachte] probeerde om seks te hebben met [slachtoffer].
De volgende dag, 9 april 2011, heb ik [slachtoffer] met mijn bevindingen geconfronteerd.
[slachtoffer] vertelde tegen mij dat zij op aandringen van die [verdachte] al haar msn-berichten moest wissen en ook bleek later dat hij hierom vroeg via een sms-berichtje op de zwarte GSM van [slachtoffer].
Ik heb de bewaarde smsjes en de bewaarde chatmails ook daadwerkelijk gezien op de computer thuis en op de oranje en zwarte GSM. Ik kon hieruit opmaken dat [verdachte] maar aan bleef dringen op een snelle ontmoeting en het hebben van seks.
Ik las de chatgesprekken tussen [slachtoffer] en [verdachte]. Ik heb gelezen dat die [verdachte] om naaktfoto's van [slachtoffer] vroeg.
[slachtoffer] is een normaal meisje dat nog op de basisschool zit, in groep 8. [slachtoffer] is licht autistisch (pddnos). Zij neemt wel bepaalde dingen van mij aan, maar zij begrijpt niet waarom zij dat aanneemt. Zij is heel erg naïef en kwetsbaar.
Ik weet dat [verdachte] nog steeds contact wil met [slachtoffer]. Eergisteren zei [slachtoffer] tegen mij dat zij op het chatprogramma E-buddy zat en dat [verdachte] toen weer aan haar vroeg om contact te maken.
2. een akte van geboorte, opgemaakt te Eindhoven op 15 juli 1999 door de ambtenaar van de burgerlijke stand, voor zover inhoudende:
kind:
geslachtsnaam: [achternaam slachtoffer]
voornamen: [voornamen slachtoffer]
dag van geboorte: [geboortedatum] 1999.
3. een studioverhoor, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
Op 10 mei 2011 vond het studioverhoor van [slachtoffer], wonende te Eindhoven, plaats. Het onderstaande is een samenvatting van de verklaring die [slachtoffer] in de verhoorstudio aflegde.
Op de vraag aan [slachtoffer] wie [verdachte] is, verklaarde [slachtoffer] dat hij een man is en 20 jaar oud is. Zij heeft hem een keer aan de telefoon gesproken. [slachtoffer] verklaarde dat [verdachte] in Eindhoven woont.
[slachtoffer] verklaarde dat zij op Hyves met [verdachte] in contact is gekomen. Zij had hem toegevoegd aan Hyves. Zij verklaarde verder dat zij hem moest verwijderen. Dat dat van hem moest. Dat zij ook op een site genaamd E-buddy zat. Dat [verdachte] had gezegd dat ze op E-buddy verder zouden praten en dat de reden hiervan was dat anderen dan hun gesprekken niet konden zien. [slachtoffer] verklaarde verder dat zij ook via MSN en via de telefoon (ook sms) contact met [verdachte] had.
Aan [slachtoffer] werd gevraagd wat [verdachte] van haar weet. [slachtoffer] verklaarde dat ze tegen [verdachte] heeft verteld dat ze elf jaar oud is. Dat ze in Eindhoven in de wijk Woensel woont. [slachtoffer] verklaarde verder dat [verdachte] aan haar voorstelde om in het winkelcentrum Woensel met elkaar af te spreken. [slachtoffer] verklaarde dat [verdachte] elke keer als zij met elkaar contact hadden hij met haar wilde afspreken, dat hij dit elke keer aan haar vroeg. [slachtoffer] heeft een keer aan [verdachte] verteld dat ze was gaan wandelen in het bos. Nadat zij dit tegen hem had verteld vroeg [verdachte] telkens aan haar om in het bos af te spreken.
[slachtoffer] gaf meerdere keren aan dat ze al haar problemen tegen hem vertelde.
Desgevraagd verklaarde [slachtoffer] dat [verdachte] om foto's van haar heeft gevraagd. Dat hij ook om foto's van haar zonder of met minder kleren heeft gevraagd. Dat [verdachte] tegen haar zei dat ze mooi en lief was.
[verdachte] heeft tegen [slachtoffer] verteld dat hij met een meisje had genaamd [betrokkene 2] van 12 jaar oud en een ander meisje van 13 jaar oud seks heeft gehad en dat zij zich geen zorgen hoeft te maken.
[verdachte] heeft tegen [slachtoffer] gezegd dat hij haar eerste wil zijn en dat dit niet raar is.
Ze vond dat [verdachte] snel over seks begon te praten met haar.
Een paar dagen geleden heeft [verdachte] nog contact met haar gezocht.
4. het relaas van de verbalisant omtrent de aanhouding van de verdachte, voor zover inhoudende:
Op 21 juni 2011 hield ik te Eindhoven aan als verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
wonende te [woonplaats].
4. het relaas van bevindingen van de verbalisant [verbalisant 1]:
Vanaf 12 april 2011 tot en met 12 juni 2011 werden vanaf de e-mail adressen [emailadres] at gmail.com en [emailadres] at gmail.com diverse oudere berichten door gestuurd.
Ik bekeek de berichten en ik zag ondermeer dat deze e-mails onder meer als inhoud hadden:
-chatberichten tussen [slachtoffer] ([emailadres] at gmail.com) met [verdachte];
-door [slachtoffer] gestuurde berichten aan [verdachte]
-door [slachtoffer] ontvangen berichten van [verdachte]. (het hof begrijpt: het laatste smsbericht dat de verbalisant zag was;)
-een bericht van e-buddy d.d. 12 juni 2011 11:44 uur van [verdachte] ([emailadres] at hotmail.com) "Hee lief meisje.." waarop [slachtoffer] schrijft: "hee ik kan nie prate ff okee..? ander x.. xx".
5. een aantal zich in het dossier bevindende uitgewerkte chat-gesprekken tussen verdachte en [slachtoffer], voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Chatgesprek van 5 februari 2011
Verdachte: mag ik een foto van jou in je onderbroek? (blz. 61)
Verdachte: mag ik van jou spannende foto's maken?
(blz. 62)
Verdachte: echt niet schatje? Samen leuke foto's maken.. (blz. 63)
Verdachte: ik wil je zo graag op foto schatje..
(blz. 63)
[slachtoffer]: hihi waarom dan? (blz. 63)
Verdachte: het liefst naakt! (blz. 63)
Verdachte: ik vind jou zo leuk en sexy schatje.!
(blz. 63)
Verdachte: ik wil met je vrijen? Daarom wil ik een foto zodat ik weet hoe jij bent.. (blz. 64)
Verdachte: wil je er toch over nadenken om naakt foto te sturen? Want zo leer ik je weer beter kennen.. zodat als we sex gaan hebben ik veel van je weet.. (blz. 64)
Verdachte: haha.. met je vinger bij je poesje zitten.. (blz. 70)
[slachtoffer]: da klinkt gwn egt ranzig.. (blz. 70)
Verdachte: echt lekker hoor.. heb je dat al wel is je zus gevraagd? (blz. 70)
[slachtoffer]: neej.. die dat da nie hoor (blz. 70)
Verdachte: is echt niet ranzig want dat ga je straks echt doen. (blz. 70)
Verdachte: (..) ik denk dat jij eerder sex gaat hebben hoor.. denk op je 11de of 12de (blz. 71)
[slachtoffer]: egt?? (blz. 71)
Verdachte: ja ik denk het wel lieverd.. ik denk dat wij snel gaan uitproberen (blz. 71)
Chatgesprek van 10 maart 2011
Verdachte: hoe is je cito gegaan? (blz. 76)
[slachtoffer]: uh, gewoon, 540 (blz. 76)
Verdachte: ontmoet ik je van het weekend? (blz. 77)
[slachtoffer]: denk het niet. (blz. 77)
Verdachte: waarom niet? Nog steeds eng? (blz. 77)
[slachtoffer]: nee, kan niet en misschien een beetje eng. (blz. 77)
Verdachte: dan zien we nog wel even. (blz. 77)
Verdachte: kan toch gewoon ons geheim zijn.. (blz. 78)
Verdachte: zou je het al willen? (blz. 82)
[slachtoffer]: geen idee (blz. 82)
Verdachte: beetje voelen enzo, of alles? (blz. 82)
Verdachte: zullen we snel proberen? Binnenkort mooi weer, we bos in. (blz. 82)
Verdachte: goed plan? Ik wil je echt. (blz. 83)
Verdachte. wil met je vrijen, lief vind ik jou, super voorzichtig, (blz. 83)
Verdachte: ik blijf hopen ooit sex met je te hebben, (blz. 83)
Verdachte: Hoe denk jij erover? (blz. 84)
[slachtoffer]: ik weet t niet, ik vind niet egt bij mij passe ofzow, Ik ken jou via hyves, je bent een stuk ouder...snapje?? Miss beetje gek?? (blz. 84)
Verdachte: vind je echt..
Sex is erg leuk en lekker hoor..
Samen genieten. (blz. 84)
Verdachte: En ben een jongen die dat kan ik goed zonder pijn.. (blz. 84)
[slachtoffer]: miss is het raar datje ongeveer het dubbele van mijn leeftijd bent? (blz. 84)
Verdachte: nee joh.. (blz. 84)
Verdachte: het is maar een getal toch., en ben geen opa.. Valt nog best mee hoor.. (blz. 84)
Verdachte: Ik hoop echt datje me gaat vertrouwen.. als je ouder bent ga je het wel snappen..
[slachtoffer]: jaa, ik snap het wel.. (blz. 84)
Verdachte: ik vind jongere miesje wel erg leuk., ik wil met jou ontdekken wat sex is.. (blz 84)
Verdachte: ik wil met je oefenen om het zo te zeggen.. (blz. 84)
[slachtoffer]: ahhah, maar ik snap niej helemaal dat jij dat wilt, jij kan toch genoeg meisjes krijgen?? (blz. 84)
Verdachte: Nee ik vind jou speciaal.. bij jou moet alles nog zo voorzichtig snapje (blz. 84)
Verdachte: je weet nog net veel en dat wil ik je leren.. (blz. 85)
[slachtoffer]: oow.. (blz. 85)
Verdachte: maak je x spannende foto...? (blz. 87)
Verdachte: dan zien we elkaar snel in bos oke (blz. 88)
[slachtoffer]: isgoed (blz. 88)
Verdachte: hoef niet gelijk sex hoor.. (blz. 88)
Eerst elkaar leren kennen (blz. 88)
[slachtoffer]: Uhm oke. (blz. 88)
Verdachte: maar dan wel durven oke.. (blz. 89)
Je hoeft echt niet bang te zijn..8 (blz. 89)
Chatgesprek van 13 maart 2011
Verdachte: zin om met mij naar buiten te gaan..?
Waar ben je zo dan..?(blz. 98)
[slachtoffer]: ik weet niet, gwn 8er in bos.. (blz. 98)
Verdachte: waar is dat..? kom ik ook.. (blz. 98)
[slachtoffer]: hahah, da durf ik niet egt. (blz. 98)
[verdachte]: moet toch een x gebeuren,, mooi moment ervoor toch.. (blz. 98)
[slachtoffer]: ik vind beetje engig. (blz. 98)
Verdachte: waar is dat lieverd.. (blz. 98)
als je niet meer wilt ga ik weer weg hoor.. (blz. 99) leg is uit waar dat bos is..? (blz. 99)
langs het spoor..? (blz. 99)
[slachtoffer]: uh neej.. maar uhm, ik vind eng sry/ (blz. 99)
Verdachte: plz kom op.. (blz. 99)
[slachtoffer]: wrm dan.? (blz. 99)
Verdachte: ik wil je ontmoeten.. (blz. 99)
Verdachte: over 4 maanden is het ook nog steeds eng (blz. 99)
Verdachte: mooi moment ervoor (blz. 99)
Verdachte: doen..? Hoelaat en waar..? (blz. 100)
[slachtoffer]: rob plz, ik durf egt niet. (blz. 100)
Verdachte: sms me vanavond maar oke (blz. 101)
[slachtoffer]: ik weet nummer niet. (blz. 101)
Verdachte: [telefoonnummer] (blz. 101)
Chatgesprek van 20 maart 2011
[slachtoffer]: hoe ist met [betrokkene 2]? (blz. 105)
Verdachte: goed hoor.. (blz. 105)
[slachtoffer]: maar ik snap niet helemaal.. hebbe jullie me elkaar (blz. 105)
Verdachte; nee hebben niks.. (blz. 105)
Verdachte: alleen beetje sexe (blz. 105)
[slachtoffer]: dus dat doe je maar gwn met iedereen.? Das toch raar.? (blz. 106)
Verdachte: nee niet met iedereen! Alleen speciale meisjes.. (blz. 106)
Verdachte: jij bent net zo speciaal als haar.. maar jij durft nog niet zo goed.. Ze is 12 (blz. 106)
[slachtoffer]: hoeveel mensen vind jij dan nie speciaal (blz. 106)
Verdachte: alleen jou en [betrokkene 2] (blz. 106)
Verdachte: eens moet je ergens beginnen toch.. (blz. 107)
Verdachte: zou je al willen? (blz. 107)
[slachtoffer]: miss wel,.. ik weet niet, alleen het is miss beetje raar.. (blz. 107)
Verdachte: miss wel beetje, mja wel super lekker.! (blz. 107)
[slachtoffer]: da weet ik niet hea (blz. 107)
Verdachte: weet ik wel, [betrokkene 2] vind ook super lekker.. ieder meisje hoor.. (blz. 107)
Verdachte: binnenkort alleen thuis.? (blz. 107)
[slachtoffer]: weet ik niet.. vast wel (blz. 107)
Verdachte: je moet het ervaren en niet luisteren naar anderen.. volg je gevoel.. ik vind wel dat er klaar voor bent.. (blz. 107)
[slachtoffer]: egt.? (blz. 107)
Verdachte: als je alleen bent sms je me dan? (blz. 107)
[slachtoffer]: jah is goed (blz. 107)
Verdachte: ik vind van wel., maar voel jij dat je er klaar voor bent...
Oké, gezellig durf je wel dan?
Ik hoef echt niet gelijk sex of piemel erin hoor... alleen beetje kriebelen.. (blz 107)
Chatgesprek van 29 maart 2011
Verdachte: ik vind dat 't afspreken wel snel mag gebeuren, (blz. 114)
[slachtoffer]: ik ook wel eigenlijk... maar ik ben bang... egt zo kut (blz. 114)
Verdachte: hoeft echt niet.. Wat denk je dat er kan gebeuren..? (blz. 114)
[slachtoffer]: geen idee eigenlijk.. ben gewoon bang (blz. 114)
Verdachte: mag ik wel wat proberen dan..? (blz. 114)
[slachtoffer]: wat bedoel je? (blz. 114)
Verdachte: bij jou.. (blz. 114)
[slachtoffer]: ...(blz. 114)
Verdachte: is dat een jah..? (blz. 115)
Verdachte: laten we morgen middag doen.. (blz. 115) in het bos afspreken.. (blz. 115)
[slachtoffer]: morgen ben ik smiddags bij Maarten.. (blz. 115)
Verdachte: oke en de avond dan? (blz. 115)
Verdachte: haha doen dan..? even 15 min (blz. 115)
Verdachte oke ik kan eigenlijk niet langer wachten., (blz. 116)
Verdachte: ik wel het weet over sex hebben.. maar dat moet ik niet doen (blz. 117)
[slachtoffer]: hoezo?? (blz. 117)
Verdachte: weet niet.. ik vind je aantrekkelijk.. wil sex met jou.. wil jou eerste zijn.. (blz. 117)
Verdachte: wil jou laten weten hoe lekker dat is (blz. 117)
Verdachte: ook al ben je nog jong. leer ik het je (blz. 117)
Verdachte: mja als ik sex met jou zou hebben stop ik met [betrokkene 2] hoor.. (blz. 120)
[slachtoffer]: egt? (blz. 120)
Verdachte: jah echt (blz. 120)
[slachtoffer]: is dat niet beetje gemeen..?? (blz. 120)
Verdachte: weet niet.. kan toch niet met twee meisjes sex hebben enzo.. (blz. 120)
Verdachte: wanneer denk je sex te willen..? (blz. 120)
[slachtoffer]: geen idee., nu vink da alleen maar eng eigenlijk. Maar ja komt wel denk ik
Verdachte: denk wel.. eerst maar afspreken deze week oke.. (blz. 121)
[slachtoffer]: uh, als ik durf oke (blz. 121)
Verdachte: gewoon doen.. (blz. 121)
6. het relaas van bevindingen van de verbalisant [verbalisant 2], voor zover inhoudende:
Op 12 en 19 april 2011 werd een GSM, merk Alcatel, kleur oranje met het 06 nummer [telefoonnummer] in beslag genomen. Deze GSM was van [slachtoffer].
Ik heb onderzoek verricht en uit het Device Rapport van deze GSM kwam de navolgende relevante informatie naar voren:
Onder het item gesprekken, inhoudende: gemaakte, ontvangen, gemiste gesprekken naar of vanaf het apparaat, kwam de informatie '[verdachte]' met nummer '+[telefoonnummer]' naar voren.
Onder het item SMS, inhoudende: SMS berichten van of naar het apparaat, kwam naar voren dat met het nummer +[telefoonnummer] diverse SMS berichten verzonden waren naar het 06 nummer [telefoonnummer]. Het betreft de volgende berichten:
Bericht dd. 6-12-2010 17:27:55: Heb je woensdag avond nog vrij gehouden voor ons? Knuffel xx (blz. 165)
Bericht dd. 6-12-2010 17:46:30: (..) en gaat woensdag avond lukken dan? Xx denk aan je!! (blz. 165)
Bericht dd. 6-12-2010 17:52:04: Hoop dat je durft, je hoeft echt niet bang te zijn.. Gewoon elkaar een x zien.. (blz. 165)
Bericht dd. 7-12-2010 14:46:16: (..) ben je toevallig zo in het bos of wordt dat morgen? (blz. 165)
Bericht dd. 7-12-2010 16:10:47: (..) Ik hoop dat je morgenavond naar het bos gaat, vroeg in de avond toch.? 1 uurtje is genoeg hoor., misje Xx (blz. 165)
Bericht dd. 8-12-2010 12:31:36: Hee lief meisje.! Ik wil echt niet zeuren, maar weetje al meer over straks.? Zullen we het gewoon doen, afspreken. 18 uur doen? Hoop datje durft. Xxxx (blz. 165)
Bericht dd. 19-12-2010 12:18:14: (...) Zou echt graag sex met je willen.. Xx (blz. 166)
7. het proces-verbaal van verhoor van verdachte, wonende te [woonplaats], voor zover inhoudende:
Volgens mij is het contact met [slachtoffer] via Hyves ontstaan. Volgens mij heb ik dat contact als eerste gelegd.
Ik vroeg wat ze had gedaan. Ze vertelde wat ze bijvoorbeeld op school deed.
Ik kan me herinneren dat we het over de cito uitslag hebben gehad.
Ik ben wat ouder dan [slachtoffer]. Volgens mij heb ik verteld dat ik 20 was.
Als ik mijn echte leeftijd zou hebben gezegd dan wilde ze misschien geen contact met mij.
We hebben het wel eens over sex gehad.
U vraagt waarom ik het met zo een jong meisje heb over seks. Het is niet normaal. Het trekt me aan. Ik weet dat het niet kan.
Het hoort gewoon niet op die jonge leeftijd.
Ik weet dat ze vaak naar het bos ging om daar tot rust te komen. Het klopt dat [slachtoffer] een afspraakje heeft afgehouden, anders was het er wel van gekomen.
8. het proces-verbaal van verhoor van verdachte, voor zover inhoudende:
Ik zocht vooral 's avonds contact met [slachtoffer]. Volgens mij was [slachtoffer] rond 19.00 uur online en dan maakte ik contact. Dit was vooral doordeweeks.
Ik heb [slachtoffer] wel gevraagd om een foto in haar ondergoed en of ze er toch over wil nadenken om een naaktfoto te sturen.
We zaten op msn.
Verder verliep het contact via de telefoon.
[slachtoffer] zat vaak op E-Buddy. Ik heb gezegd dat we daar verder konden chatten.
Ik gebruik de volgende hotmailadressen:
[emailadres]@hotmail en [emailadres]@hotmail, welke laatste ik nog steeds gebruik.
Ik voelde me wel tot [slachtoffer] aangetrokken.
U vraagt mij wie [betrokkene 2] is. Dat is verzonnen.
9. het proces-verbaal van verhoor van verdachte, voor zover inhoudende:
U vraagt mij naar mijn reactie op hetgeen mij wordt verweten. Ja, ik heb bekend. Wat ik heb gedaan kan niet door de beugel.
10. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 13 februari 2013, voor zover inhoudende:
Het is juist dat ik in de periode van 1 september 2010 tot en met 20 juni 2011 seksueel getinte gesprekken heb gehad met [slachtoffer], die toen 11 jaar oud was. Dat heeft ze me zelf verteld. We hadden contact via msn en sms. Als je naar de tekst van de berichten kijkt zie je dat er wordt gesproken over het maken van afspraken tussen haar en mij. Ik woonde destijds in Eindhoven op het terrein van de Grote Beek. Ik ben in die periode niet in het buitenland geweest."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"a.
Van de zijde van de verdediging is -kort gezegd- aangevoerd dat, mede gelet op de wetsgeschiedenis van artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht, voor strafbaarheid in het kader van "grooming" niet alleen sprake moet zijn van een voorstel voor een ontmoeting, maar ook van een uitvoeringshandeling gericht op het realiseren van de ontmoeting. Dat wijst dus al snel in de richting van een concrete datum, tijd en plaats. Daarvan is in deze zaak echter geen sprake. [slachtoffer] heeft niet verteld in welk bos zij ging wandelen. Ook is niet bekend waar in winkelcentrum Woensel zou worden afgesproken.
Gelet daarop kan het primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend worden bewezen verklaard en moet verdachte worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
b.
Blijkens de Memorie van Toelichting is voor strafbaarheid van 'grooming' ex artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht vereist dat de communicatiefase, waarbij de dader in een langer lopend proces door veelvuldig chat- en e-mailcontact langzaam het vertrouwen wint van het kind, het kind verleidt tot het delen van intimiteiten en op die wijze het kind in de digitale wereld vatbaar maakt voor seksueel misbruik in de fysieke wereld, uitmondt in een voorstel voor een ontmoeting en het verrichten van een handeling gericht op het realiseren van die ontmoeting. Er dient aldus sprake te zijn van het treffen van concrete voorbereidingen gericht op het verwezenlijken van de ontmoeting.
c.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt van de navolgende feiten en/of omstandigheden:
- de gesprekken die verdachte met [slachtoffer] voerde, gingen veelal over seksuele onderwerpen, in het bijzonder dat hij hoopte met haar te vrijen en seks met haar te hebben. Hij heeft haar ook gevraagd om aan hem een naaktfoto te sturen, zodat hij, als ze seks zouden hebben, veel van haar wist. Hij spiegelde het slachtoffer daarbij voor dat het normaal zou zijn om seks te hebben op haar leeftijd. Hij noemde als voorbeeld het feit dat hij ook seks had met een meisje van 12 jaar, [betrokkene 2] genaamd;
- verdachte heeft bij herhaling bij [slachtoffer] aangedrongen op een ontmoeting. Hij heeft daartoe voorgesteld om elkaar te ontmoeten, in het bos, in het winkelcentrum
Woensel en bij haar thuis. Hij heeft een concrete middag, avond dan wel tijdstip genoemd.
- verdachte heeft er bij [slachtoffer] op aangedrongen dat zij een plaats voor de ontmoeting zou noemen en heeft er herhaaldelijk op aangedrongen dat de ontmoetingen snel zouden plaatsvinden. Hij heeft haar kort samengevat onder druk gezet;
- verdachte en [slachtoffer] woonden allebei in Eindhoven; zij wisten dat ook van elkaar.
Daarbij wist verdachte dat zij in de wijk Woensel woonde. Ze hadden elkaars telefoonnummers. In het kader van het concretiseren van een afspraak geeft verdachte haar zijn telefoonnummer.
Gelet op voormelde feiten en/of omstandigheden is het hof van oordeel dat aan bovengenoemd vereiste van 'een voorstel voor een ontmoeting en het verrichten van een handeling gericht op het realiseren van die ontmoeting' is voldaan, nu verdachte voldoende concrete plaatsen en tijdstippen voor het hebben van ontmoetingen met [slachtoffer] heeft voorgesteld en voorts het verwezenlijken van deze afspraak heeft getracht af te dwingen door de nodige druk op [slachtoffer] uit te oefenen, haar daartoe zijn telefoonnummer te geven en haar voor te spiegelen dat seks op haar leeftijd normaal was. Verdachte heeft alles in het werk gesteld een ontmoeting te realiseren. Het doel van verdachte daarbij was het plegen van ontuchtige handelen (gemeenschap) met [slachtoffer]. Het is enkel aan [slachtoffer] te danken dat er geen feitelijke ontmoeting heeft plaatsgevonden.
Het enkele feit dat de plaats van de ontmoeting nog globaal was doet aan vorenstaande niet af. Daarbij acht het hof nog van belang dat verdachte en [slachtoffer] elkaars telefoonnummer hadden, zodat op elk gewenst moment deze ontmoetingsplaats bekend kon worden.
Het hof heeft bij vorenstaand oordeel gelet op het doel en strekking van artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht, te weten het op adequate wijze bescherming bieden aan minderjarigen tegen bedoelingen van pedoseksuelen om daadwerkelijk een situatie te creëren waarin zij seksueel contact met die minderjarigen kunnen hebben.
Het verweer wordt derhalve verworpen."
2.3.
De tenlastelegging en bewezenverklaring zijn toegesneden op art. 248e Sr, welk artikel op 1 januari 2010 in het Wetboek van Strafrecht is opgenomen ter uitvoering van art. 23 van het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Trb. 2008, 58; Verdrag van Lanzarote).
2.4.1.
Art. 248e Sr luidt:
"Hij die door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst een persoon van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, een ontmoeting voorstelt met het oogmerk ontuchtige handelingen met die persoon te plegen of een afbeelding van een seksuele gedraging waarbij die persoon is betrokken, te vervaardigen wordt, indien hij enige handeling onderneemt gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie."
2.4.2.
De geschiedenis van de totstandkoming van art. 248e Sr houdt onder meer het volgende in:
"Artikel 23 van het Verdrag verplicht tot strafbaarstelling van 'grooming'. (...) Het gaat om het op internetsites (in het bijzonder sociale netwerk- en profielsites), of in chatrooms, nieuwgroepen of MSN-groepen benaderen en verleiden van een kind met als uiteindelijk doel het plegen van seksueel misbruik met dat kind. 'Grooming' is veelal een langerlopend proces waarbij de dader door veelvuldig chat- en e-mailcontact langzaam het vertrouwen wint van het kind, het kind verleidt tot het delen van intimiteiten en op die wijze het kind in de digitale wereld vatbaar maakt voor seksueel misbruik in de fysieke wereld. (...)
Thans kunnen bepaalde vormen van 'grooming' onder de delictsomschrijving van art. 248a Sr worden gebracht. (...) Gedragingen die niet resulteren in het plegen van een feitelijke seksuele handeling of een begin van uitvoering daartoe, vallen evenwel buiten de reikwijdte van artikel 248a Sr.
De in het Verdrag opgenomen strafbaarstelling richt zich nadrukkelijk op het grijze gebied waarin nog geen sprake is van het plegen van daadwerkelijk seksueel misbruik, maar waar wel misbruik wordt gemaakt van de open communicatiemogelijkheden op internet om kinderen te benaderen en tot misbruik te verleiden. Voor strafbaarheid is niet vereist dat het contact op internet daadwerkelijk leidt tot fysiek contact tussen kind en dader, of een feitelijk door het kind gepleegde seksuele handeling, bijvoorbeeld voor een webcam. De nadruk ligt meer op de communicatiefase; de fase waarin het kind op internet in chat- en emailverkeer door de dader wordt bewerkt en verleid. Uit de inhoud van de desbetreffende chat- en emailberichten zal veelal het oogmerk van de dader op het plegen van seksueel misbruik kunnen worden afgeleid.
De strafbaarstelling in het Verdrag vereist wel dat het gedrag van de dader zich concretiseert tot een voorstel voor een ontmoeting met het kind gevolgd door «material acts leading to a meeting». Er is voor strafbaarheid derhalve meer nodig dan het uitsluitend op internet communiceren met een kind en het daarbij maken van seksuele toespelingen. Een zodanige verschuiving van de strafbaarheid naar de voorfase zou te ver voeren en is bovendien niet goed handhaafbaar. Voor de strafwaardigheid is het wezenlijk dat de communicatiefase uitmondt in een voorstel voor een ontmoeting en het verrichten van een handeling gericht op het realiseren van die ontmoeting. Deze gedragingen onderstrepen de vastheid van het voornemen van de dader om zijn digitaal misbruik daadwerkelijk om te zetten in het plegen van fysiek misbruik. Vanuit het oogpunt van een effectieve bescherming van kinderen is het zaak dat tegen deze gedragingen strafrechtelijk kan worden opgetreden. Van strafbaarheid kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de dader zich begeeft naar de voor de ontmoeting afgesproken plek, het slachtoffer van een routebeschrijving naar die plek voorziet of anderszins concrete voorbereidingen treft gericht op het verwezenlijken van de ontmoeting.
(...)
'Grooming' kan in feite als een voorbereidingshandeling worden aangemerkt. Gelet op het voorbereidend karakter acht ik de voorgestelde strafbedreiging van ten hoogste twee jaar gevangenisstraf of een geldboete van de vierde categorie passend."
(Kamerstukken II 2008-2009, 31 810, nr. 3, p. 6-7, 9)
2.5.
Voor strafbaarheid van 'grooming' is naast de in art. 248e Sr genoemde overige vereisten onder meer vereist dat de verdachte "een ontmoeting voorstelt", alsmede dat hij "enige handeling onderneemt gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting". Alleen om deze vereisten gaat het in cassatie.
2.6.
Het Hof heeft zijn oordeel dat is voldaan aan deze vereisten gebaseerd op onder meer de volgende vaststellingen:
(i) de verdachte heeft bij herhaling bij het slachtoffer aangedrongen op een ontmoeting en daartoe voorgesteld elkaar te ontmoeten in het bos, in het winkelcentrum en bij haar thuis, waarbij hij een concrete middag, avond dan wel een tijdstip heeft genoemd;
(ii) de verdachte heeft er bij het slachtoffer herhaaldelijk op aangedrongen dat de ontmoetingen snel zouden plaatsvinden en hij heeft haar onder druk gezet; en
(iii) de verdachte heeft het slachtoffer in het kader van het concretiseren van een afspraak zijn telefoonnummer gegeven.
2.7.
Het Hof heeft geoordeeld dat de onder (ii) en (iii) bedoelde handelingen waren gericht op het verwezenlijken van de voorgestelde ontmoeting zoals bedoeld onder (i). Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
2.8.
Het middel faalt.
3. Het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan zeven maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze veertien maanden en twee weken, waarvan zeven maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan, Y. Buruma en V. van den Brink in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 november 2014.
Conclusie 27‑05‑2014
Inhoudsindicatie
Art. 248e Sr. Grooming. Voor strafbaarheid van ‘grooming’ is naast de in art. 248e Sr genoemde overige vereisten o.m. vereist dat verdachte “een ontmoeting voorstelt”, alsmede dat hij “enige handeling onderneemt gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting”. Het Hof heeft zijn oordeel dat is voldaan aan deze vereisten gebaseerd op o.m. de volgende vaststellingen: (i) verdachte heeft bij herhaling bij so. aangedrongen op een ontmoeting en daartoe voorgesteld elkaar te ontmoeten in het bos, in het winkelcentrum en bij haar thuis, waarbij hij een concrete middag, avond dan wel een tijdstip heeft genoemd; (ii) verdachte heeft er bij so. herhaaldelijk op aangedrongen dat de ontmoetingen snel zouden plaatsvinden en hij heeft haar onder druk gezet; en (iii) verdachte heeft so. i.h.k.v. het concretiseren van een afspraak zijn telefoonnummer gegeven. Het Hof heeft geoordeeld dat de onder (ii) en (iii) bedoelde handelingen waren gericht op het verwezenlijken van de voorgestelde ontmoeting zoals bedoeld onder (i). Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
Nr. 13/01999
Zitting: 27 mei 2014 (bij vervroeging)
Mr. Spronken
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is bij arrest van 27 februari 2013 door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch wegens
door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst een ontmoeting voorstellen aan iemand van wie hij weet dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, met het oogmerk ontuchtige handelingen te plegen met die persoon, welk voorstel tot ontmoeting is gevolgd door enige handeling gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting
veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden waarvan zeven maanden voorwaardelijk. Aan het voorwaardelijk deel van de straf heeft het hof een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden, te weten een contactverbod met het slachtoffer en reclasseringstoezicht, verbonden. Tevens heeft het hof respectievelijk de verbeurdverklaring en de onttrekking aan het verkeer uitgesproken van een aantal in beslag genomen voorwerpen. Ten slotte heeft het hof de tenuitvoerlegging bevolen van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden.
2. Mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft namens verdachte twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt dat het oordeel van het hof dat verdachte enige handeling heeft ondernomen gericht op het verwezenlijken van een ontmoeting als bedoeld in art. 248e Sr blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en/of onbegrijpelijk is. In het middel wordt betoogd dat het contact tussen verdachte en het slachtoffer is blijven steken in de communicatiefase en dat er bij gebrek aan vervolgstappen gericht op het daadwerkelijk realiseren van een ontmoeting geen sprake is geweest van een begin van uitvoering.
4. Ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat
“hij in de periode van 1 september 2010 tot en met 20 juni 2011 in Nederland, door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst met een persoon van wie hij, verdachte, weet dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, te weten [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1999, ontmoetingen heeft voorgesteld met het oogmerk ontuchtige handelingen (gemeenschap) met [slachtoffer] te plegen, terwijl hij, verdachte, daarbij enige handeling heeft ondernomen gelet op het verwezenlijken van die ontmoeting, immers heeft hij, verdachte, [slachtoffer] concrete voorstellen gedaan wat betreft tijd en/of plaats (het bos en winkelcentrum Woensel) van die ontmoeting.”
5. De in het middel verwoorde klacht ziet op de volgende overweging van het hof:
“a.Van de zijde van de verdediging is -kort gezegd- aangevoerd dat, mede gelet op de wetsgeschiedenis van artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht, voor strafbaarheid in het kader van "grooming" niet alleen sprake moet zijn van een voorstel voor een ontmoeting, maar ook van een uitvoeringshandeling gericht op het realiseren van de ontmoeting. Dat wijst dus al snel in de richting van een concrete datum, tijd en plaats. Daarvan is in deze zaak echter geen sprake. [slachtoffer] heeft niet verteld in welk bos zij ging wandelen. Ook is niet bekend waar in winkelcentrum Woensel zou worden afgesproken.
Gelet daarop kan het primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend worden bewezen verklaard en moet verdachte worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
b.Blijkens de Memorie van Toelichting [voetnoot: Memorie van Toelichting tweede kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31 810, nr 3] is voor strafbaarheid van "grooming" ex artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht vereist dat de communicatiefase, waarbij de dader in een langer lopend proces door veelvuldig chat- en e-mailcontact langzaam het vertrouwen wint van het kind, het kind verleidt tot het delen van intimiteiten en op die wijze het kind in de digitale wereld vatbaar maakt voor seksueel misbruik in de fysieke wereld, uitmondt in een voorstel voor een ontmoeting en het verrichten van een handeling gericht op het realiseren van die ontmoeting. Er dient aldus sprake te zijn van het treffen van concrete voorbereidingen gericht op het verwezenlijken van de ontmoeting.
c.Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt van de navolgende feiten en/of omstandigheden:
- de gesprekken die verdachte met [slachtoffer] voerde, gingen veelal over seksuele onderwerpen, in het bijzonder dat hij hoopte met haar te vrijen en seks met haar te hebben. Hij heeft haar ook gevraagd om aan hem een naaktfoto te sturen, zodat hij, als ze seks zouden hebben, veel van haar wist. Hij spiegelde het slachtoffer daarbij voor dat het normaal zou zijn om seks te hebben op haar leeftijd. Hij noemde als voorbeeld het feit dat hij ook seks had met een meisje van 12 jaar, [betrokkene 2] genaamd;
- verdachte heeft bij herhaling bij [slachtoffer] aangedrongen op een ontmoeting. Hij heeft daartoe voorgesteld om elkaar te ontmoeten, in het bos, in het winkelcentrum Woensel en bij haar thuis. Hij heeft een concrete middag, avond dan wel tijdstip genoemd.
- verdachte heeft er bij [slachtoffer] op aangedrongen dat zij een plaats voor de ontmoeting zou noemen en heeft er herhaaldelijk op aangedrongen dat de ontmoetingen snel zouden plaatsvinden. Hij heeft haar kort samengevat onder druk gezet;
- verdachte en [slachtoffer] woonden allebei in Eindhoven; zij wisten dat ook van elkaar. Daarbij wist verdachte dat zij in de wijk Woensel woonde. Ze hadden elkaars telefoonnummers. In het kader van het concretiseren van een afspraak geeft verdachte haar zijn telefoonnummer.
Gelet op voormelde feiten en/of omstandigheden is het hof van oordeel dat aan bovengenoemd vereiste van "een voorstel voor een ontmoeting en het verrichten van een handeling gericht op het realiseren van die ontmoeting" is voldaan, nu verdachte voldoende concrete plaatsen en tijdstippen voor het hebben van ontmoetingen met [slachtoffer] heeft voorgesteld en voorts het verwezenlijken van deze afspraak heeft getracht af te dwingen door de nodige druk op [slachtoffer] uit te oefenen, haar daartoe zijn telefoonnummer te geven en haar voor te spiegelen dat seks op haar leeftijd normaal was. Verdachte heeft alles in het werk gesteld een ontmoeting te realiseren. Het doel van verdachte daarbij was het plegen van ontuchtige handelen (gemeenschap) met [slachtoffer]. Het is enkel aan [slachtoffer] te danken dat er geen feitelijke ontmoeting heeft plaatsgevonden.
Het enkele feit dat de plaats van de ontmoeting nog globaal was doet aan vorenstaande niet af. Daarbij acht het hof nog van belang dat verdachte en [slachtoffer] elkaars telefoonnummer hadden, zodat op elk gewenst moment deze ontmoetingsplaats bekend kon worden.
Het hof heeft bij vorenstaand oordeel gelet op het doel en strekking van artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht, te weten het op adequate wijze bescherming bieden aan minderjarigen tegen bedoelingen van pedoseksuelen om daadwerkelijk een situatie te creëren waarin zij seksueel contact met die minderjarigen kunnen hebben.
Het verweer wordt derhalve verworpen.”
6. Blijkens de bewoordingen is de tenlastelegging toegesneden op art. 248e Sr, dat luidt:
“Hij die door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst een persoon van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, een ontmoeting voorstelt met het oogmerk ontuchtige handelingen met die persoon te plegen of een afbeelding van een seksuele gedraging waarbij die persoon is betrokken, te vervaardigen wordt, indien hij enige handeling onderneemt gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.”
7. Dit artikel is ingevoerd bij Wet van 26 november 2009,1.ter uitvoering van art. 23 van het Verdrag van Lanzarote. Dit artikel luidt als volgt:
“Elke Partij neemt de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn voor het strafbaar stellen van het doen van een voorstel, door middel van informatie- en communicatietechnologie, door een volwassene aan een kind dat de ingevolge artikel 18, tweede lid, vastgestelde leeftijd niet heeft bereikt, tot een ontmoeting met als vooropgezet doel het plegen van een overeenkomstig artikel 18, eerste lid, onderdeel a [het aangaan van seksuele handelingen met een kind dat, volgens de relevante bepalingen van het nationale recht, nog niet de leeftijd van seksuele meerderjarigheid heeft bereikt, AG], of artikel 20, eerste lid, onderdeel a [het vervaardigen van kinderpornografie, AG], strafbaar gesteld feit tegen hem of haar, wanneer dit voorstel is gevolgd door materiële handelingen die tot een dergelijke ontmoeting leiden.”
8. In de onderhavige zaak heeft verdachte, blijkens de gebezigde bewijsmiddelen, gedurende meer dan een half jaar via chatgesprekken en sms-berichten op indringende wijze geprobeerd een ontmoeting met het slachtoffer te bewerkstelligen. Het slachtoffer heeft verklaard dat verdachte elke keer dat zij contact hadden met haar wilde afspreken. Daarbij is concreet gesproken over ontmoetingen die op (zeer) korte termijn zouden moeten plaatsvinden bij het slachtoffer thuis, in het bos of in het winkelcentrum Woensel. Daarbij is weliswaar grote druk uitgeoefend op het slachtoffer, maar uit de sms-berichten en chatgesprekken die in de bewezenverklaring zijn opgenomen blijkt dat zij steeds aarzelde en dat het tot een concrete afspraak niet is gekomen.2.Dat blijkt ook uit het de door het hof voor het bewijs gebezigde verklaring van verdachte in bewijsmiddel 7:
“Het klopt dat [slachtoffer] een afspraakje heeft afgehouden, anders was het er wel van gekomen.”
9. Uit de sms-berichten en chatgesprekken kan zonder meer worden afgeleid dat verdachte erg vasthoudend is geweest om het slachtoffer daadwerkelijk te ontmoeten en seks met haar te hebben. Maar of deze chatberichten ook kunnen worden aangemerkt als handelingen die gericht zijn op het realiseren van een dergelijke ontmoeting is de vraag die centraal staat in het cassatiemiddel. Behoren deze nog tot activiteiten die plaatsvonden in de communicatiefase of kon het hof deze beschouwen als uitvoeringshandelingen voor het realiseren van de ontmoeting?
10. De Memorie van Toelichting bij art. 248e Sr houdt hieromtrent onder meer het volgende in:3.
“De in het Verdrag opgenomen strafbaarstelling richt zich nadrukkelijk op het grijze gebied waarin nog geen sprake is van het plegen van daadwerkelijk seksueel misbruik, maar waar wel misbruik wordt gemaakt van de open communicatiemogelijkheden op internet om kinderen te benaderen en tot misbruik te verleiden. Voor strafbaarheid is niet vereist dat het contact op internet daadwerkelijk leidt tot fysiek contact tussen kind en dader, of een feitelijk door het kind gepleegde seksuele handeling, bijvoorbeeld voor een webcam. De nadruk ligt meer op de communicatiefase; de fase waarin het kind op internet in chat- en emailverkeer door de dader wordt bewerkt en verleid. Uit de inhoud van de desbetreffende chat- en emailberichten zal veelal het oogmerk van de dader op het plegen van seksueel misbruik kunnen worden afgeleid.
De strafbaarstelling in het Verdrag vereist wel dat het gedrag van de dader zich concretiseert tot een voorstel voor een ontmoeting met het kind gevolgd door ‘material acts leading to a meeting’. Er is voor strafbaarheid derhalve meer nodig dan het uitsluitend op internet communiceren met een kind en het daarbij maken van seksuele toespelingen. Een zodanige verschuiving van de strafbaarheid naar de voorfase zou te ver voeren en is bovendien niet goed handhaafbaar. Voor de strafwaardigheid is het wezenlijk dat de communicatiefase uitmondt in een voorstel voor een ontmoeting en het verrichten van een handeling gericht op het realiseren van die ontmoeting. Deze gedragingen onderstrepen de vastheid van het voornemen van de dader om zijn digitaal misbruik daadwerkelijk om te zetten in het plegen van fysiek misbruik. Vanuit het oogpunt van een effectieve bescherming van kinderen is het zaak dat tegen deze gedragingen strafrechtelijk kan worden opgetreden. Van strafbaarheid kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de dader zich begeeft naar de voor de ontmoeting afgesproken plek, het slachtoffer van een routebeschrijving naar die plek voorziet of anderszins concrete voorbereidingen treft gericht op het verwezenlijken van de ontmoeting.”
11. Over de vraag wanneer er nu sprake is van concrete voorbereidingen in de zin van art. 248e Sr, kan naast het hiervoor geciteerde voorbeeld, dat genoemd is in de wetsgeschiedenis nog een voorbeeld worden gevonden in de toelichting op art. 23 van het Verdrag van Lanzarote, waarop de strafbaarstelling van grooming is gebaseerd. Daarin staat:
‘In addition to the elements specified above the offence is only complete if the proposal to meet “has been followed by material acts leading to such a meeting”. This requires concrete actions, such as, for example, the fact of the perpetrator arriving at the meeting place.’5
12. Hieruit kan worden afgeleid dat er in ieder geval concrete afspraken moeten zijn gemaakt. Maar dat is nog niet genoeg. Naar aanleiding van een concrete afspraak moet ook nog of actie worden ondernomen om een ontmoeting daadwerkelijk te laten plaatsvinden. Blijkens zijn hierboven onder 5 aangehaalde overweging ten aanzien van het bewijs onderkent het hof dit ook door te stellen dat een voorstel voor een ontmoeting gevolgd moet worden door het verrichten van een handeling gericht op het realiseren van die ontmoeting.
13. Wat merkt het hof nu aan als een handeling, gericht op het realiseren van die ontmoeting? Uit de overwegingen van het hof blijkt dat het de volgende handelingen als zodanig aanmerkt:
- -
de druk die verdachte op [slachtoffer] heeft uitgeoefend om het verwezenlijken van de afspraak af te dwingen,
- -
dat hij haar zijn telefoonnummer heeft gegeven en
- -
dat hij haar heeft voorgespiegeld dat seks op haar leeftijd normaal was.
14. De vraag is echter of deze handelingen nog behoren tot de zogenaamde communicatiefase, nog afgezien van de vraag of de voorstellen voor een ontmoeting in casu wel specifiek genoeg waren. Over hoe concreet de handelingen gericht op het realiseren van de afspraak moeten zijn, is nog weinig jurisprudentie voorhanden.4.
15. Op 14 mei 2013 wees de Hoge Raad het eerste arrest waarin een oordeel werd gegeven over art. 248e Sr en oordeelde de Hoge Raad dat een situatie waarbij de verdachte, met het slachtoffer concrete afspraken had gemaakt om elkaar op 9 of 10 februari 2010 te ontmoeten en voor haar een reisschema had opgesteld en haar geïnstrueerd had op welke wijze zij naar hem moest reizen kon worden gekwalificeerd als "het ondernemen van enige handeling gericht op het verwezenlijken van een ontmoeting".5.Andere uitspraken van de Hoge Raad heb ik hierover niet gevonden.
16. Uit de feitenrechtspraak kunnen nog de navolgende relevante uitspraken worden genoemd. Rechtbank Oost-Brabant achtte op 13 juni 2013 wettig en overtuigend bewezen dat verdachte meermalen had geprobeerd door middel van chatsessies een ontmoeting met het slachtoffer, een jongetje, te regelen met het oogmerk ontuchtige handelingen met hem te plegen, maar achtte, nu het niet gekomen was tot concrete uitvoeringshandelingen, poging tot grooming wettig en overtuigend bewezen.6.Daartegenover staat een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 2 juli 2013 waarin de rechtbank weliswaar vaststelt dat de verdachte had voorgesteld het slachtoffer te ontmoeten in het weekend van 17 februari 2012 tot en met 19 februari 2012, maar dit een dermate vaag voorstel vond, terwijl de verdachte geen uitvoeringshandeling had verricht op het realiseren van die ontmoeting, dat zij niet bewezen achtte dat verdachte zich schuldig had gemaakt aan grooming zoals bedoeld in artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht. Ook hier was poging tot grooming subsidiair tenlastegelegd. Dat achtte de rechtbank wel bewezen, maar anders dan de Rechtbank Oost-Brabant in de hiervoor genoemde uitspraak werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat volgens de Rechtbank Amsterdam het bewezenverklaarde niet strafbaar is. De rechtbank verwijst daarbij naar de wetsgeschiedenis van artikel 248e Sr en leidt daaruit af:
‘dat de wetgever grooming strafbaar heeft willen stellen vanaf het moment dat het zich concretiseert tot een voorstel voor een ontmoeting met het kind gevolgd door “material acts leading to a meeting”. Een verdere verschuiving van de strafbaarheid naar de voorfase zou betekenen dat het loutere internetcontact, hoe laakbaar ook, strafbaar zou zijn en dat zou te ver voeren.’7.
Dan is er nog een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 juli 20138.waarin de rechtbank wel heeft aangenomen dat er sprake was van voldoende concretisering omdat er over en weer adressen waren uitgewisseld, concrete ontmoetingsdagen waren voorgesteld (zaterdag, zondag en woensdag) en gesproken was over het tijdstip dat het slachtoffer weer thuis moest zijn. Verder had de verdachte ter zitting verklaard dat hij speciaal een woensdag vrij had genomen van zijn werk met de bedoeling om het slachtoffer te ontmoeten en te vervoeren. Hij zou het slachtoffer halen en weer naar huis brengen. Uit de bewijsmiddelen blijkt bovendien dat het slachtoffer met de afspraken had ingestemd.
17. Hoewel de rechtspraak summier is, kan hieruit worden afgeleid dat er naast het doen van specifieke voorstellen voor een afspraak toch nog meer concrete gedragingen vereist zijn die gericht zijn op het realiseren van een ontmoeting, dan het maken van die afspraak alleen, zoals het maken van een reisschema en het geven van instructies voor de reis en het nemen van een vrije dag.
18. Naar mijn mening kan het onder druk zetten en manipuleren van het slachtoffer gedurende het chatten en sms’en, zoals in onderhavige zaak is gebeurd om tot een afspraak van een ontmoeting te komen, niet onder de categorie concrete gedragingen worden geschaard die gericht zijn op het realiseren van een ontmoeting. Daarvan kan mijns inziens pas sprake zijn als er handelingen worden verricht nadat er een concrete ontmoeting is afgesproken. Dat is in onderhavige zaak niet het geval.
19. Gelet hierop getuigt naar mijn mening het oordeel van het hof, dat ondanks het feit dat geen concrete ontmoeting was gepland en de plaats van de ontmoeting nog globaal was, het contact niet is blijven steken in de communicatiefase maar dat de uitvoeringsfase was bereikt omdat verdachte daadwerkelijk ‘enige handeling heeft ondernomen gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting’ zoals bedoeld in art. 248e Sr, van een onjuiste rechtsopvatting.
20. Het middel slaagt.
21. Het tweede middel klaagt over schending van de redelijke termijn in de cassatiefase. Het cassatieberoep is op 7 maart 2013 ingesteld en de stukken van het geding zijn pas op 4 december 2013 door de Hoge Raad ontvangen.
22. De door de steller van het middel vermelde gegevens zijn juist. Dit brengt mee dat de door de Hoge Raad op acht maanden gestelde inzendtermijn9.met 27 dagen is overschreden. Het middel is dan ook terecht voorgesteld.
23. Bovendien zijn nu al bijna zestien maanden verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep en zal de overschrijding van de inzendtermijn waarschijnlijk niet meer door een voortvarende behandeling in cassatie kunnen worden gecompenseerd.
24. Indien de Hoge Raad de strekking van deze conclusie volgt en het bestreden arrest casseert, en indien de rechter die zich opnieuw over de zaak moet buigen tot strafoplegging komt, zal de schending van de redelijke termijn in de cassatiefase in de op te leggen straf moeten worden verdisconteerd.
25. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
26. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch om de zaak opnieuw te berechten.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑05‑2014
Zie bewijsmiddelen 5 en 6.
Tweede Kamer, 2008-2009, 31 810 nr. 3, p. 6-7.
Zie in dit verband ook het overzichtsartikel van S. van der Hof, Online grooming – een geval van technopaniek, Strafblad maart 2014, p.19-25.
HR 14 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9941, rov. 2.4.
Rb Oost-Brabant 13 juni 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:CA2959.
Rb Amsterdam 2 juli 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:4000.
Rb Zeeland-West-Brabant 11 juli 2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:5231.
HR 3 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7309, NJ 2000, 721, m.nt. De Hullu; HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008, 358, m.nt. Mevis.
Beroepschrift 04‑02‑2014
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Kamer voor Strafzaken
Postbus 20303
2500 EH 's‑Gravenhage
Namens verzoeker, [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, wonende te [woonplaats], draag ik de volgende cassatiemiddelen voor tegen het arrest van het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch, uitgesproken op 27 februari 2013, onder parketnummer 20-000086-12, waarbij verzoeker wegens ‘door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst een ontmoeting voorstellen aan iemand van wie hij weet dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, met het oogmerk ontuchtige handelingen te plegen met die persoon, welk voorstel tot ontmoeting is gevolgd door enige handeling gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting’ is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden, waarvan een gedeelte, groot 7 (zeven) maanden, voorwaardelijk (proeftijd 2 jaren):
Middel 1:
Er is sprake van schending van het recht en / of van verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO. Het oordeel van het hof dat verzoeker ‘enige handeling heeft ondernomen gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting’, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot uitleg van het overeenkomstige bestanddeel van artikel 248e Sr en / of is onbegrijpelijk.
Om tot een bewezenverklaring ter zake van ‘grooming’ (art. 248e Sr) te kunnen komen, dient wettig en overtuigend bewezen te kunnen worden dat de verdachte één of meer ontmoetingen met een jeugdige beneden de leeftijd van 16 jaren heeft voorgesteld met het oogmerk ontuchtige handelingen te plegen met die jeugdige, welk voorstel tot ontmoeting(en) is gevolgd door enige handeling gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting(en). De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat in de onderhavige zaak aan deze laatste voorwaarde niet is voldaan. Het is (telkens) bij een voorstel tot ontmoeting gebleven. Uitvoeringshandelingen hebben er niet plaatsgevonden. Het andersluidende oordeel van het hof geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting en / of is onbegrijpelijk.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen komt naar voren dat verzoeker herhaaldelijk chat- en sms-contacten heeft gehad met de (destijds) 11-jarige [slachtoffer]. In die contacten probeerde verzoeker (telkens) een afspraakje met het meisje te maken en drong hij (telkens) aan op een snelle ontmoeting. Omdat het meisje zo verstandig was om niet op de voorstellen (c.q. het aandringen) van verzoeker in te gaan, zijn er geen concrete stappen gezet om een ontmoeting te realiseren en is het ook nimmer tot een daadwerkelijke ontmoeting gekomen. Er zijn — anders gezegd — geen handelingen ondernomen die gericht waren op de verwezenlijking van een ontmoeting.
Het hof heeft naar aanleiding van het door de verdediging gevoerde verweer hieromtrent het volgende overwogen:
‘Blijkens de Memorie van Toelichting is voor strafbaarheid van ‘grooming’ ex artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht vereist dat de communicatiefase, waarbij de dader in een langer lopend proces door veelvuldig chat- en e-mailcontact langzaam het vertrouwen wint van het kind, het kind verleidt tot het delen van intimiteiten en op die wijze het kind in de digitale wereld vatbaar maakt voor seksueel misbruik in de fysieke wereld, uitmondt in een voorstel voor een ontmoeting en het verrichten van een handeling gericht op het realiseren van die ontmoeting. Er dient aldus sprake te zijn van het treffen van concrete voorbereidingen gericht op het verwezenlijken van de ontmoeting.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt van de navolgende feiten en / of omstandigheden:
- —
de gesprekken die verdachte met [slachtoffer] voerde, gingen veelal over seksuele onderwerpen, in het bijzonder dat hij hoopte met haar te vrijen en seks met haar te hebben. Hij heeft haar ook gevraagd om aan hem een naaktfoto te sturen, zodat hij, als ze seks zouden hebben, veel van haar wist. Hij spiegelde het slachtoffer daarbij voor dat het normaal zou zijn om seks te hebben op haar leeftijd. Hij noemde als voorbeeld het feit dat hij ook seks had met een meisje van 12 jaar, [betrokkene 2] genaamd;
- —
verdachte heeft bij herhaling bij [slachtoffer] aangedrongen op een ontmoeting. Hij heeft daartoe voorgesteld om elkaar te ontmoeten, in het bos, in het winkelcentrum Woensel en bij haar thuis. Hij heeft een concrete middag, avond dan wel tijdstip genoemd;
- —
verdachte heeft er bij [slachtoffer] op aangedrongen dat zij een plaats voor de ontmoeting zou noemen en heeft er herhaaldelijk op aangedrongen dat de ontmoetingen snel zouden plaatsvinden. Hij heeft haar kort samengevat onder druk gezet;
- —
verdachte en [slachtoffer] woonden allebei in [a-plaats]; zij wisten dat ook van elkaar. Daarbij wist verdachte dat zij in de wijk [wijk] woonde. Ze hadden elkaars telefoonnummers. In het kader van het concretiseren van een afspraak geeft verdachte haar zijn telefoonnummer.
Gelet op voormelde feiten en / of omstandigheden is het hof van oordeel dat aan bovengenoemd vereiste van ‘een voorstel voor een ontmoeting en het verrichten van een handeling gericht op het realiseren van die ontmoeting’ is voldaan, nu verdachte voldoende concrete plaatsen en tijdstippen voor het hebben van ontmoetingen met [slachtoffer] heeft voorgesteld en voorts het verwezenlijken van deze afspraak heeft getracht af te dwingen door de nodige druk op [slachtoffer] uit te oefenen, haar daartoe zijn telefoonnummer te geven en haar voor te spiegelen dat seks op haar leeftijd normaal was. Verdachte heeft alles in het werk gesteld een ontmoeting te realiseren. Het doel van verdachte daarbij was het plegen van ontuchtige handelingen (gemeenschap) met [slachtoffer]. Het is enkel aan [slachtoffer] te danken dat er geen feitelijke ontmoeting heeft plaatsgevonden.
Het enkele feit dat de plaats van de ontmoeting nog globaal was doet aan vorenstaande niet af. Daarbij acht het hof nog van belang dat verdachte en [slachtoffer] elkaars telefoonnummer hadden, zodat op elk gewenst moment deze ontmoetingsplaats bekend kon worden.
Het hof heeft bij vorenstaand oordeel gelet op het doel en strekking van artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht, te weten het op adequate wijze bescherming bieden aan minderjarigen tegen bedoelingen van pedoseksuelen om daadwerkelijk een situatie te creëren waarin zij seksueel contact met die minderjarigen kunnen hebben.
Het verweer wordt derhalve verworpen.’
Het hof bevestigt in deze overwegingen dat verzoeker en [slachtoffer] veelvuldig hebben gecommuniceerd en dat in die contacten door verzoeker herhaaldelijk werd aangedrongen op een ontmoeting. Voor de zogenoemde ‘communicatiefase’ zijn in de bewijsmiddelen voldoende aanwijzingen te vinden. Maar tot een begin van uitvoering (in de vorm van het verrichten van handelingen die gericht waren op het realiseren van de voorgestelde ontmoeting) is het nimmer gekomen. Het contact is in de communicatiefase blijven steken. Er werden geen vervolgstappen gezet. De omstandigheden die door het hof worden genoemd:
- —
het bij herhaling aandringen op een ontmoeting;
- —
het suggereren van een ontmoetingsplaats;
- —
het onder druk zetten van [slachtoffer] tijdens de chatgesprekken; en
- —
het uitwisselen van telefoonnummers,
kunnen stuk voor stuk worden beschouwd als activiteiten die plaatsvonden in de communicatiefase. Zij kunnen als zodanig niet worden beschouwd als uitvoeringshandelingen (gericht op het realiseren van de ontmoeting). De fase van uitvoering werd niet bereikt, omdat [slachtoffer] consequent en resoluut geen enkele ruimte gaf aan verzoeker.
Het andersluidende oordeel van het hof geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting (met betrekking tot het delictsbestanddeel ‘[het ondernemen van] enige handeling gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting’) en / of is onbegrijpelijk.
Middel 2:
Er is sprake van schending van het recht en / of van verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO. De redelijke termijn (zoals bedoeld in artikel 6 EVRM) is overschreden. Tussen het instellen van het cassatieberoep en het insturen van het dossier naar de griffie van de Hoge Raad is te veel tijd verstreken.
Verzoeker heeft op 7 maart 2013 beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het Gerechtshof van 27 februari 2013. De stukken van het geding zijn op 4 december 2013 op de griffie van de Hoge Raad ontvangen. Dit betekent dat er op dat moment al ongeveer negen (9) maanden waren verstreken. Uw Raad hanteert als uitgangspunt een maximale inzendingstermijn van acht (8) maanden.
Het is op dit moment nog niet bekend wanneer de zaak voor de eerste maal ter terechtzitting van de Hoge Raad zal worden behandeld en evenmin wanneer de Hoge Raad uitspraak zal doen.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat er door het tijdsverloop na de uitspraak van het Gerechtshof jegens hem een inbreuk is gemaakt op het in artikel 6 EVRM gegarandeerde recht op berechting binnen een redelijke termijn. Deze overschrijding van de redelijke termijn zal aanleiding moeten zijn voor een compensatie in de straftoemeting.
Afronding:
Uw Raad heeft in de arresten van 11 september 2012 (o.a. NJ 2013/243) aangegeven dat de ambtshalve cassatie tegenwoordig bijzonder spaarzaam wordt toegepast en dat ervan wordt uitgegaan dat het achterwege blijven van klachten die zijn toegespitst op misslagen in de bestreden uitspraak of op fouten in de aan die uitspraak voorafgegane procedure, berust op een weloverwogen keuze. Ondergetekende hecht eraan op te merken dat het beslist niet zijn bedoeling is om (kansrijke) cassatieklachten te laten liggen. Hij kan echter niet uitsluiten dat hij onbedoeld iets over het hoofd ziet. Mocht het zo zijn dat Uw Raad constateert dat over een bepaald punt dat tot cassatie zou moeten leiden, niet is geklaagd, dan mag U er vanuit gaan dat dit niet berust op een weloverwogen keuze van verzoeker. Verzocht wordt in dat geval gebruik te maken van Uw bevoegdheid om ambtshalve te casseren. Aldus kunt U inhoud geven aan de taak die U heeft op het terrein van de ‘rechtsbescherming’ (naast die op het terrein van de ‘rechtseenheid’ en de ‘rechtsontwikkeling’).
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, kantoorhoudende te Leeuwarden, aan de Ossekop 11 (Postbus 324, 8901 BC), die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker.
Leeuwarden, 4 februari 2014
J. Boksem