Rb. Amsterdam, 02-07-2013, nr. 13/660236-12
ECLI:NL:RBAMS:2013:4000
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
02-07-2013
- Zaaknummer
13/660236-12
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2013:4000, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 02‑07‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
NJFS 2013/192
Uitspraak 02‑07‑2013
Inhoudsindicatie
Vrijspraak poging tot misleiding en grooming. Poging tot grooming wel bewezen. Ontslag van alle rechtsvervolging omdat het bewezenverklaarde niet strafbaar is. De rechtbank acht het bewezene – de poging tot grooming – hoe laakbaar en kwalijk het ook mag zijn, niet strafbaar. Verdachte dient ter zake daarvan dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Grooming (artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht) is een (specifieke) voorbereidingshandeling. Uit de wetgeschiedenis met betrekking tot de algemene strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen (Handelingen II 1990/91, 22 268 nr. 3, blz. 13) blijkt dat poging tot voorbereiding en voorbereiding tot voorbereiding van een misdrijf geen strafbaarheid kunnen vestigen. De rechtbank is gelet op de wetsgeschiedenis van artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht (Handelingen II 2008/9, 31 810 nr. 3, blz. 6-7) van oordeel dat hetzelfde geldt voor poging tot grooming. Uit die wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat de wetgever grooming strafbaar heeft willen stellen vanaf het moment dat het zich concretiseert tot een voorstel voor een ontmoeting met het kind gevolgd door “material acts leading to a meeting”. Een verdere verschuiving van de strafbaarheid naar de voorfase zou betekenen dat het loutere internetcontact, hoe laakbaar ook, strafbaar zou zijn en dat zou te ver voeren.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/660236-12
Datum uitspraak: 2 juli 2013
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1986],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [GBA-adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
1.1
Dit verkorte vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 juni 2013.
1.2
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Sondermeijer en van wat de gemachtigde raadsman mr. V. van Oosteren naar voren heeft gebracht.
2. Tenlastelegging
2.1
Aan verdachte is bij dagvaarding van 22 februari 2013 (primair) ten laste gelegd dat hij in of omstreeks de periode van 11 februari 2012 tot en met 19 februari 2012 te Ridderkerk en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meermalen door giften of beloften van geld of goed of misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding (gelet onder meer op het leeftijdsverschil en/of het meermalen verklaren van de liefde aan die [A]), een of meerdere perso(o)n(en), te weten [A], geboren op [1996], waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen, te weten het ontmaagden en/of masseren van die [A], te plegen of zodanige handelingen van verdachte te dulden, met dat opzet:
- -
met die [A] contact heeft gezocht en/of een of meermalen contact heeft gehad via de sms en/of msn en/of
- -
die [A] heeft gevraagd hoe oud zij was en/of (vervolgens)
- -
een foto van zijn piemel heeft gestuurd en/of haar heeft gevraagd hem (een) naaktfoto(s) van haar te sturen en/of
- -
die [A] per sms heeft voorgesteld “ik wil je ontmaagden als we samen slapen” en/of “ik heb zin” en/of “ik wil met je slapen, ik wil lekker gemasseerd worden door jou van top tot teen” en/of “ik wil dat je me bewijst dat je echt zoveel van me houdt als ik bij je ben en we samen in bed liggen”
terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid;
Art 248a van het Wetboek van Strafrecht, artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht
en/of
hij in of omstreeks de periode van 11 februari 2012 tot en met 19 februari 2012 te Ridderkerk en/of Amsterdam, althans in Nederland, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst [A] (geboren op [1996]) van wie hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, een ontmoeting heeft voorgesteld met het oogmerk ontuchtige handelingen met die [A] te plegen, terwijl hij (enige) handelingen heeft ondernomen gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting, een en ander hierin bestaande, dat verdachte
- -
die [A] smsje’s heeft verstuurd en/of
- -
via internet msn/chatcontact met die [A] heeft gezocht, althans gehad in welk sms- en/of msn/chatcontact verdachte die [A] heeft voorgesteld haar te ontmoeten in het weekend van 17 februari 2012 tot en met 19 februari 2012;
Artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht.
2.2
Subsidiair is aan verdachte ten laste gelegd dat hij in of omstreeks de periode van 11 februari 2012 tot en met 19 februari 2012 te Ridderkerk en/of Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst [A] (geboren op [1996]) van wie hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, een ontmoeting heeft voorgesteld met het oogmerk ontuchtige handelingen met die [A] te plegen, terwijl hij (enige) handelingen heeft ondernomen gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting, een en ander hierin bestaande, dat verdachte
- -
die [A] smsje’s heeft verstuurd en/of
- -
via internet msn/chatcontact met die [A] heeft gezocht, althans gehad in welk sms- en/of msn/chatcontact verdachte die [A] heeft voorgesteld haar te ontmoeten in het weekend van 17 februari 2012 tot en met 19 februari 2012;
Artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht, artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
2.3
De rechtbank is – mede gelet op het requisitoir en het pleidooi en de verwijzing naar de in de dagvaarding opgenomen wetsartikelen – van oordeel dat ten aanzien van het als tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde (poging tot grooming) sprake is van een kennelijke misslag in de tenlastelegging aangezien subsidiair ook (voor de tweede maal) poging tot grooming is ten laste gelegd en gebruikelijk is om grooming (artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht) als alternatief van poging tot verleiding (artikel 248a van het Wetboek van Strafrecht) ten laste te leggen. De rechtbank zal de tenlastelegging verbeterd lezen met dien verstande dat in het primair als tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde de zinsnede “ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf” komt te vervallen en dat aldus aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot verleiding en/of grooming subsidiair een poging tot grooming. De verdachte wordt door het herstellen van deze kennelijke misslag niet in zijn verdediging geschaad.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Uit de wettige bewijsmiddelen volgt dat verdachte via MSN de 15-jarige [A] heeft benaderd. Hij heeft haar vervolgens naaktfoto’s gestuurd en oneerbare voorstellen gedaan zoals dat hij haar wilde ontmaagden. Vervolgens heeft hij aangestuurd op een ontmoeting en gezegd van haar te houden. Een ontmoeting heeft echter niet plaatsgevonden omdat [A] het contact heeft verbroken. Er is aldus sprake van een poging tot verleiding. De ten laste gelegde grooming kan eveneens worden bewezen. Verdachte heeft met [A], van wie hij wist dat zij nog geen 16 jaar was, afgesproken haar te willen ontmoeten en haar in het kader van die ontmoeting een aantal sms’jes gestuurd. Het bewezenverklaarde levert de eendaadse samenloop van poging tot verleiding en grooming op, aldus de officier van justitie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
4.2.1
In de kern wordt verdachte beschuldigd van poging tot het verleiden van een minderjarige en (poging) grooming. Verdachte stelt niets met deze verdenkingen te maken te hebben. Het enige bewijs voor deze verdenking is een verklaring van het vermeende slachtoffer en zes sms-berichten die verdachte zou hebben verstuurd. Het vermeende slachtoffer heeft ook verklaard over chatgesprekken, maar deze zitten niet in het dossier. Hierdoor is niet meer te achterhalen of en hoe deze gesprekken zijn verlopen.
4.2.2
Voor een veroordeling is van poging tot verleiding is vereist dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat [A] de leeftijd van 18 nog niet was gepasseerd. Dit onderdeel van de tenlastelegging is van essentieel belang en kan dan ook niet door slechts één bewijsmiddel worden bewezen (Rechtbank Alkmaar 12 juli 2012, ECLI:NL:RBALK:2012:BZ5885). Het vermeende slachtoffer stelt dat zij tijdens een chatgesprek heeft gemeld dat zij 15 jaar was. Dit wordt door verdachte ontkend. Meer bewijs is er niet.
4.2.3
Voor poging verleiding is vereist dat iemand door misleiding heeft geprobeerd een minderjarige persoon opzettelijk te bewegen ontuchtige handelingen te plegen. Er is door het vermeende slachtoffer geen enkel gevolg gegeven aan de sms-berichten. Sterker nog, zij stelt het niet spannend te vinden en dat zij daar niet oud genoeg voor is. Er is dan ook sprake van een ondeugdelijke poging. Zij stelt immers zelf dat dit middel haar niet zal kunnen bewegen. Als de poging al deugdelijk zou zijn dan is sprake van een vrijwillige niet voltooiing. Op een gegeven moment kreeg het vermeende slachtoffer geen berichten meer. Dit terwijl er nog steeds contact per telefoon mogelijk was. Hieruit kan worden afgeleid dat sprake is geweest van vrijwillige terugtred. Er was immers geen externe factor waarom de poging werd gestaakt. Het was mogelijk om door te gaan met de poging. Dit is echter niet gebeurd.
4.2.4
Voor grooming zijn uitvoeringshandelingen gericht op het realiseren van een ontmoeting vereist. Uit jurisprudentie blijkt dat het dient te gaan om concrete afspraken zoals datum, tijd en plaats. Verder dient dit voorstel te zijn gevolgd “door enige handeling gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting.” In het dossier zit slechts de verklaring van het slachtoffer dat er eenmaal voorgesteld zou zijn een keer in het weekend af te spreken. Mocht dit al zijn aan te merken als een concreet ontmoetingsvoorstel dan is dit voorstel in ieder geval niet gevolgd door een handeling gericht op het verwezenlijken van een ontmoeting.
4.2.5
Ook van een poging grooming is geen sprake. Van een poging is sprake wanneer de verdachte is begonnen met handelingen gericht op de verwezenlijking van een ontmoetingvoorstel. Als al sprake van een voorstel zou zijn dan is niet gestart met handelingen gericht op de verwezenlijking van een ontmoetingsvoorstel. Er kan dan ook geen sprake zijn van een poging tot grooming. Indien er sprake zou zijn van een poging dan heeft verdachte zich vrijwillig teruggetrokken. Hoewel hij in de mogelijkheid was een handeling gericht op het verwezenlijken van een ontmoeting te verrichten, heeft hij dit nagelaten.
4.2.6
De conclusie is dat verdachte moet worden vrijgesproken subsidiair dat hij van alle rechtsvervolging moet worden ontslagen ten aanzien van de ten laste gelegde pogingen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De aangifte van [A], destijds 15 jaar oud, houdt onder meer het volgende in. Verdachte heeft op 11 februari 2012 contact met haar gezocht door haar via de messenger MSN onder de naam [naam 1] een berichtje te sturen. Aangezien [A] ooit een [naam 2] had leren kennen, heeft zij “[naam 1]” toegevoegd en hem begroet. Hij antwoordde hierop met: “Durf je me een knietje in mijn ballen geven”. Vervolgens is tussen beiden een chatcontact ontstaan. [A] heeft verdachte tijdens dat contact desgevraagd meegedeeld dat zij 15 jaar was. Verdachte heeft [A] ook gevraagd of zij een foto van zichzelf wilde sturen. Hij heeft zelf een aantal foto’s gestuurd waaronder foto’s van zijn blote onderlichaam en ontblote geslachtsdeel. [A] heeft kort na het eerste chatcontact een aantal sms’jes ontvangen die verstuurd zijn met een telefoon met het nummer van verdachte. Op 12 februari 2012 heeft [A] een sms ontvangen met de volgende inhoud: “Ik ben op de MSN hoor ik zie je niet eens en ik zie niks hoor dus ik weet niet wat jij praat”. Op 13 februari 2013 om 00.21 uur heeft zij de tweede sms ontvangen met de tekst: “Schatje ik hou van jou ik wil samen met jou slapen liefje kusje”. Om 01:49 uur die dag heeft [A] de derde sms ontvangen met de tekst: “Ja ik slaap al schatje ik wil je ontmaagden als we samen slapen ik heb zin wil dat het snel weekend is [naam 1]”. Diezelfde dag om 11.40 uur heeft [A] weer een sms ontvangen, ditmaal met de tekst: “Schatje ik sliep ben net wakker ik wil ook bij jou zijn ik wil met je slapen ik wil lekker gemaseerd (sic) worden door jou van top tot teen” en om 14.33 uur de vijfde sms: “Vind je lief en lekker heb zin in je wil bij je zijn.” Op dinsdag 14 februari 2012 om 02:08 uur heeft [A] de zesde en laatste sms ontvangen. De inhoud van die sms luidde: “Ik wil dat je me bewijst dat je echt zoveel van mij houd als ik bij je ben en we samen in bed liggen”. Op die dag heeft verdachte, aldus de aangifte van [A], ook gevraagd of zij in het weekend met hem wilde afspreken. Hij heeft toen, aldus [A] in haar aangifte, gezegd dat als zij elkaar zouden ontmoeten hij haar dan van top tot teen wilde masseren en dat hij [A] wilde ontmaagden. Van een afspraak is het niet gekomen omdat [A] toen het contact heeft verbroken en heeft gezegd dat zij aangifte zou gaan doen bij de politie. De reactie van verdachte was: “Boeit me niks opkankeren hoer.” In het weekend van zaterdag en zondag 18 en 19 februari 2012 hebben [A] en verdachte voor het laatst via MSN contact gehad en heeft [A] verdachte uiteindelijk geblokkeerd.
4.3.2
De rechtbank is van oordeel dat zowel de poging tot verleiding als grooming, zoals primair (cumulatief en alternatief) ten laste gelegd, niet is bewezen. Uit de aangifte van [A], zoals hiervoor weergegeven, blijkt niet dat van misleiding door verdachte sprake was. Verdachte heeft één keer ge-sms’t dat hij van [A] hield en was voor het overige volstrekt duidelijk over zijn intenties zoals blijkt uit de inhoud van de door hem gestuurde sms’jes en zijn profielnaam [profielnaam]. Met betrekking tot grooming is ten laste gelegd dat verdachte ter verwezenlijking van de door hem voorgestelde ontmoeting in het weekend van 17 tot en met 19 februari 2012 [A] sms’jes heeft verstuurd en MSN-contact heeft gehad. Uit de verklaring van [A] volgt dat verdachte haar op 14 februari 2012 heeft gevraagd of zij met hem in het weekend wilde afspreken. Uit het dossier volgt echter niet dat verdachte na 14 februari 2012 sms’jes heeft gestuurd of via MSN contacten heeft gehad of andere handelingen heeft verricht die waren gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting. Aangezien sprake is van een dermate vaag voorstel tot een ontmoeting terwijl verdachte geen uitvoeringshandeling heeft verricht op het realiseren van die ontmoeting kan niet worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan grooming zoals bedoeld in artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht.
4.3.3
De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde poging tot grooming wel bewezen. Verdachte is begonnen met het via MSN en sms’jes aansturen op een ontmoeting met de 15-jarige [A] met het oogmerk om met haar ontuchtige handelingen te plegen. Zij grondt haar beslissing dat verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het (onder het tweede cumulatief/alternatief) subsidiair ten laste gelegde heeft begaan met dien verstande dat hij in de periode van 11 februari 2012 tot en met 19 februari 2012 te Ridderkerk en Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door middel van een geautomatiseerd werk en met gebruikmaking van een communicatiedienst [A], geboren op [1996], van wie hij wist dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, een ontmoeting heeft voorgesteld met het oogmerk ontuchtige handelingen met die [A] te plegen, terwijl hij (enige) handelingen heeft ondernomen gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting, een en ander hierin bestaande, dat verdachte
- -
die [A] sms’jes heeft verstuurd en
- -
via internet msn/chatcontact met die [A] heeft gehad in welk sms- en/of msn/chatcontact verdachte die [A] heeft voorgesteld haar te ontmoeten in het weekend van 17 februari 2012 tot en met 19 februari 2012.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. Ontslag van alle rechtsvervolging
De rechtbank acht het bewezene – de poging tot grooming – hoe laakbaar en kwalijk het ook mag zijn, niet strafbaar. Verdachte dient ter zake daarvan dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Grooming (artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht) is een (specifieke) voorbereidingshandeling. Uit de wetgeschiedenis met betrekking tot de algemene strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen (Handelingen II 1990/91, 22 268 nr. 3, blz. 13) blijkt dat poging tot voorbereiding en voorbereiding tot voorbereiding van een misdrijf geen strafbaarheid kunnen vestigen. De rechtbank is gelet op de wetsgeschiedenis van artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht (Handelingen II 2008/9, 31 810 nr. 3, blz. 6-7) van oordeel dat hetzelfde geldt voor poging tot grooming. Uit die wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat de wetgever grooming strafbaar heeft willen stellen vanaf het moment dat het zich concretiseert tot een voorstel voor een ontmoeting met het kind gevolgd door “material acts leading to a meeting”. Een verdere verschuiving van de strafbaarheid naar de voorfase zou betekenen dat het loutere internetcontact, hoe laakbaar ook, strafbaar zou zijn en dat zou te ver voeren.
7. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair (cumulatief en alternatief) is ten laste gelegd niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezene niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. V. Zuiderbaan en E. Dinjens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juli 2013.
De jongste rechter is buiten staat
dit verkorte vonnis mede te ondertekenen.