Vgl. onder meer HR 13 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4372 en HR 19 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1560.
HR, 15-02-2022, nr. 20/01131
ECLI:NL:HR:2022:189
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
15-02-2022
- Zaaknummer
20/01131
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:189, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑02‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:1205
ECLI:NL:PHR:2021:1205, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑12‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:189
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Medeplichtigheid hennepteelt en aanwezigheid hennep (in uitoefening van bedrijf) door het huren en ter beschikking stellen van een garagebox voor de opslag van hennepgerelateerde goederen, art. 3.B, 3.C en 11.3 Opiumwet. Kan uit de bewijsvoering worden afgeleid dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 20/01134 en 20/01136 P.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/01131
Datum 15 februari 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 maart 2020, nummer 21-006300-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 februari 2022.
Conclusie 21‑12‑2021
Inhoudsindicatie
Concl. plv-AG. Het hof heeft zijn bewijsoverweging onder meer gebaseerd op een bij de politie afgelegde verklaring van de verdachte die niet in het arrest en ook niet in de aanvulling op het arrest is opgenomen. Daarover wordt in het middel terecht geklaagd. Het verzuim behoeft niet tot cassatie te leiden omdat de betreffende verklaring van de verdachte op de terechtzitting van het hof aan de orde is geweest. Geen belang bij cassatie omdat een hernieuwde behandeling van de zaak niet tot een andere uitkomst ten aanzien van de bewezenverklaring zal leiden. Conclusie strekt tot verwerping.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/01131
Zitting 21 december 2021
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
hierna: de verdachte.
1. Het cassatieberoep
1.1.
De verdachte is bij arrest van 12 maart 2020 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, voor “medeplichtigheid aan/tot opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod, gepleegd in de uitoefening van een beroep of bedrijf, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel”, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand met een proeftijd van twee jaren en tot een taakstraf voor de duur van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27 Sr.
1.2.
Er bestaat samenhang met de zaken 20/01134 en 20/01136. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
1.3.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
2. Het middel
2.1.
In het middel wordt geklaagd dat het bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. “Met name kan daaruit niet het opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de behulpzaamheid van het bewezenverklaarde feit worden afgeleid.”
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“ [medeverdachte] op 7 juni 2016 te Apeldoorn, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [a-straat 1] een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 320 hennepplanten en 182 (zogenaamde) moederplanten (hennep) en 1477 hennepstekken en ongeveer 1200 gram [hennep, PF], zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, terwijl dit gepleegde feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 320 hennepplanten en 182 (zogenaamde) moederplanten (hennep) en 1477 hennepstekken en ongeveer 1200 gram hennep);
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op 7 juni 2016 te Apeldoorn, meermalen telkens opzettelijk behulpzaam is geweest door een garagebox aan de [b-straat 1] te [plaats] te huren en een sleutel van voornoemde garagebox te verstrekken aan [medeverdachte] en voornoemde garagebox aan [medeverdachte] ter beschikking te stellen voor de opslag van hennepgerelateerde goederen.”
2.3.
Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij (als bijlage op pagina ’s 271 e.v. van het proces-verbaal, genummerd PL0600-2016276309-1), door [verbalisant 1] , brigadier van politie, voor zover inhoudende:
In de woning op het adres [a-straat 1] te [plaats] werd op dinsdag 7 juni 2016 binnengetreden.
In totaal werden vier kweekruimten aangetroffen verdeeld over de eerste en tweede etage. In totaal werden er 182 moederplanten aangetroffen, 1477 hennepstekken, 320 hennepplanten en een kweekruimte die reeds was geoogst.
Er werd een zak met, na later bleek, 1,2 kilo henneptoppen aangetroffen die in het midden van kweekruimte 3 (ruimte C) stond.
Ik, verbalisant, ben al enkele jaren taakaccenthouder hennep. In mijn dagelijkse werkzaamheden coördineer ik de aanpak van hennepteelt in de gemeente Apeldoorn. Jaarlijks ben ik betrokken bij tientallen ontmantelingen. Ik constateerde op grond van mijn kennis en ervaring, opgedaan bij eerdere ontmantelingen van hennepkwekerijen, dat het hennepplanten waren. Ik constateerde, gezien de waargenomen uiterlijke kenmerken, kleur en vorm, en daarnaast de herkenbare geur, dat de aangetroffen planten hennepplanten betroffen.
Met hennep wordt bedoeld elk deel van de plant van het geslacht Cannabis (hennep), waaraan de hars niet is onttrokken, met uitzondering van de zaden.
2. Het proces-verbaal aanhouding (als bijlage op pagina ’s 468-469 van het proces-verbaal, genummerd PL0600 - 2016276309-6), door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , beiden hoofdagent van politie, voor zover inhoudende:
Op dinsdag 7 juni 2016 omstreeks 08:45 uur, hielden wij op de locatie [a-straat 1] , [plaats] , als verdachte aan:
Verdachte
Achternaam : [verdachte]
Voornaam : [verdachte]
Geboren : [geboortedatum] 1975
Geboorteplaats : [plaats] in Nederland
Op dinsdag 7 juni 2016 omstreeks 08:40 uur waren wij verbalisanten, in uniform gekleed en belast met een inval in een woning, gelegen aan de [a-straat 1] in [plaats] , waar zich vermoedelijk een hennepkwekerij bevond. Collega’s [verbalisant 4] , hoofdagent van politie, en [verbalisant 5] , aspirant van politie, hebben de woning aan de achterzijde betreden. De achterdeur werd geopend door verdachte [medeverdachte] . In de woning was ook verdachte [verdachte] aanwezig.
Wij, verbalisanten zijn via de trap naar de eerste verdieping gegaan en wij troffen daar een in werking zijnde hennepkwekerij. Hierop hebben wij beide verdachte aangehouden ter zake het overtreden van de Opiumwet.
3. Het proces-verbaal van observatie woensdag 1 juni 2016 (als bijlage op pagina’s 77 e.v. van het proces-verbaal, genummerd OTPV.20160601. [c-straat 1] , door [verbalisant 6] , inspecteur van politie, en meerdere niet met naam genoemde verbalisanten, voor zover inhoudende:
Wij hebben op woensdag 1 juni 2016 geobserveerd en daarbij hebben wij de volgende waarnemingen, bevindingen gedaan en/of handelingen verricht:
07.00: 07.00: Ik zag dat onder de carport achter perceel [a-straat 1] te [plaats] een zwarte Ford Transit voorzien van kenteken [kenteken 1] geparkeerd stond.
07.00: 08.08: Ik zag dat de Ford [kenteken 1] vertrok vanaf de achterzijde van perceel [a-straat 1] te [plaats] .
07.00: 09.14: Ik zag dat de Ford [kenteken 1] vertrok vanaf de [d-straat] te [plaats] . Ik zag dat er 2 personen in de Ford zaten. Ik herkende de bijrijder van een door het team verstrekte foto als [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1975 te [plaats] en wonende aan de [d-straat 1] te [plaats] .
07.00: 12.13: Ik zag dat de Ford [kenteken 1] vanaf het plein aan de achterzijde van de [a-straat ] waar ook de nummers [a-straat 1] , [001] en [002] liggen de [e-straat] te [plaats] op reed. Ik zag dat er 2 personen in de Ford zaten. Ik herkende de passagier als [verdachte] .
07.00: 12.35: Ik zag dat [verdachte] en NN1 weer in de Ford [kenteken 1] stapten en vertrokken vanaf de [f-straat] te [plaats] .
07.00: 12.43: Ik zag de Ford [kenteken 1] achterwaarts onder de carport aan de achterzijde van [a-straat 1] werd geparkeerd.
07.00: 4. Het proces-verbaal van observatie maandag 06 juni 2016 (als bijlage op pagina’s 82 e.v. van het proces-verbaal, genummerd OTPV.20160606. [c-straat 1] ), door [verbalisant 6] , inspecteur van politie, en meerdere niet met naam genoemde verbalisanten, voor zover inhoudende:
Wij hebben op maandag 06 juni 2016 geobserveerd en daarbij hebben wij de volgende waarnemingen, bevindingen gedaan en/of handelingen verricht:
09.18: 09.18: Ik zag dat de scooter, merk Sym Mio, kleur wit/zwart en voorzien van het kenteken [kenteken 2] , geparkeerd stond op de [e-straat] , aan de achterzijde van de woningen [a-straat 1] en [001] te [plaats] .
09.18: 11.04: Ik zag dat de Ford [kenteken 1] vertrok vanaf het parkeerterrein gelegen aan de achterzijde van de woning [c-straat 1] te [plaats] . Ik zag dat [medeverdachte] de bestuurder was.
09.18: 11.27: Wij zagen dat de Ford [kenteken 1] het terrein opreed van Shurgard, [b-straat 1] te [plaats] .
09.18: 11.31: Wij zagen dat de Ford [kenteken 1] stilstond bij een geopende roldeur aan de achterzijde van Shurgard, [b-straat 1] te [plaats] .
09.18: 11.32: Wij zagen dat [medeverdachte] , bij Shurgard, [b-straat 1] te [plaats] , ongeveer 20 zwart kleurige zakken, formaat: ongeveer 50 liter zakken, vanuit de geopende roldeur inlaadde in de Ford [kenteken 1] .
09.18: 11.45: Ik zag dat de Ford [kenteken 1] de [e-straat] te [plaats] opreed, het gedeelte achter de woningen [a-straat 1] , [001] en [002] .
09.18: 12.51: Ik zag dat de Ford [kenteken 1] vertrok vanuit de carport van de woning [a-straat 1] te [plaats] .
09.18: 5. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de. meervoudige kamer van de rechtbank Gelderland van 23 oktober 2017, voor zover inhoudende:
De scooter van het merk Sym Mio is van mij.
6. Het proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 454, van het proces-verbaal, genummerd PL0600-2016225599-16), door [verbalisant 1] , brigadier van politie, voor zover inhoudende:
Ik, verbalisant, [verbalisant 1] , verklaar het volgende:
Op 14 juni 2016 belde ik met het hoofdkantoor van Shurgard gevestigd te Utrecht. Ik kreeg desgevraagd een plattegrond met de nummers van de opslagboxen van de vestiging aan de [b-straat 1] te [plaats] . Ik zag op de plattegrond dat het Team Observatie [medeverdachte] had waargenomen in de garagebox met nummer [003] .
Ik vroeg om de identiteit van de huurder van de garagebox met nummer [003] . Ik hoorde dat de box werd gehuurd sinds augustus 2015 door [verdachte] .
7. Het proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op p. 455 e.v., bij het proces-verbaal, genummerd PL0600-2016225599-180), door [verbalisant 7] , hoofdagent van politie en [verbalisant 8] , aspirant van politie, voor zover inhoudende:
Op woensdag 22 juni 2016, omstreeks 10.00 uur, kreeg ik, verbalisant [verbalisant 7] , het verzoek van collega [verbalisant 1] om te gaan naar de [b-straat 1] [het hof begrijpt: [b-straat 1]] te [plaats] . Aldaar zit een bedrijf gevestigd die opslagboxen verhuurd.
Wij, verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 7] , gingen samen naar bovengenoemd bedrijf. Wij werden door een medewerkster binnengelaten op het terrein dat toegang verschaft tot de voorzijde van de verschillende opslagboxen. Wij liepen naar de opslagbox voorzien van nummer [003] .
Ik zag dat 1 (een) van de sleutels paste op het slot van de opslagbox.
Toen de opslagbox open was zagen wij, verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 7] , direct dat er veel materiaal in lag wat gebruikt kan worden voor het opzetten van een hennepplantage. Wij zagen onder andere: een slakkenhuis, koolstoffilters, potgrond, plantenbakken, bamboestokken en isolatiemateriaal.
8. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 27 februari 2020:
Het klopt dat ik die garagebox bij Shurgard in [plaats] heb gehuurd. Iemand had mij daarvoor benaderd, ik zou daar een kleine vergoeding van vijftig euro per maand voor krijgen.
9. Het proces-verbaal van veiligstellen en overdracht DNA-sporendrager(s) (als bijlage op pagina’s 339 e.v. van het proces-verbaal, genummerd 2016276309) door [verbalisant 4] , hoofdagent van politie, voor zover inhoudende:
Naar aanleiding van een hennep stekkerij-kwekerij op het adres [a-straat 1] te [plaats] heb ik op 07-06-2016 te 10:58 uur de navolgende DNA-sporendrager(s) veiliggesteld:
DNA-kit 2: 629658
(omschrijving sporendrager) Thee glas
(plaats van aantreffen) Kweek ruimte C
10. Het proces-verbaal ontvangen DNA-kit (als bijlage op pagina’s 337 e.v., van het proces-verbaal, genummerd 2016276309-28) door [verbalisant 9] , surveillant van politie en [verbalisant 10] , medewerker van politie, voor zover inhoudende:
Op donderdag 16 juni 2016 ontvingen wij 2 DNA-kits met daarin een sporendrager die was veiliggesteld tijdens het onderzoek ingevolge het vervaardigen van softdrugs op het adres [a-straat 1] , [plaats] .
De ontvangen sporendragers, hieronder afzonderlijk beschreven, werden door ons bemonsterd cq veiliggesteld.
SIN : AAIE7169NL
Afkomstig uit DNA-kit : 629658
Bijzonderheden : Theeglas
11. Het proces-verbaal onderzoek stuk van overtuiging (als bijlage op pagina’s 340 e.v., van het proces-verbaal, genummerd 2016276309-53), door [verbalisant 11] , forensisch onderzoeker, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar van politie, voor zover inhoudende:
Op maandag 22 augustus 2016 ontving ik de volgende stukken van overtuiging:
Sporendragers
SIN : AAIE7169NL
Bijzonderheden : Theeglas
Ik heb de drinkrand van het glas bemonsterd met behulp van een wattenstaafje + demiwater op mogelijk aanwezige gebruikssporen. Ik heb de bemonstering veiliggesteld in een envelop, gewaarmerkt met SIN AAJQ0771NL en verzegeld.
12. Het proces-verbaal identificatie n.a.v. DNA-sporen, met bijlage (als bijlage op pagina’s 342 e.v., van het proces-verbaal, genummerd 2016276309-53), door [verbalisant 12] , buitengewoon opsporingsambtenaar van politie, voor zover inhoudende:
Uit het door het Nederlands Forensisch Instituut ingesteld vergelijkend onderzoek bleek dat het hieronder genoemde spoor is geïdentificeerd op het DNA profiel onder de volgende personalia:
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboren : [geboortedatum] 1975
Geboorteplaats : [plaats] in Nederland
Plaats veiligstellen : Rand theeglas”
2.4.
Het bestreden arrest bevat, voor zover van belang, de volgende bewijsoverweging:
“Feiten en omstandigheden
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt het hof de volgende feiten en omstandigheden af. Op 7 juni 2016 zijn aan de [a-straat 1] te [plaats] vier kweekruimten aangetroffen. Het pand bestaat uit vier woonlagen en alle vier de woonlagen van het pand werden gebruikt ten behoeve van de hennepteelt. In totaal werden in de kweekruimtes 320 hennepplanten, 1477 hennepstekken, 182 moederplanten en 1200 gram henneptoppen aangetroffen. Verdachte was samen met [medeverdachte] aanwezig in de woning toen verbalisanten op 7 juni 2016 het pand betraden. Verdachte en/of zijn scooter zijn daarbij ook vóór 7 juni 2016, namelijk op 1 juni 2016 en 6 juni 2016, rondom de woning gezien. Daarnaast is in kweekruimte C een theeglas aangetroffen. Uit onderzoek van het NFI is gebleken dat het hierop aangetroffen DNA van verdachte is.
Door verdachte is per augustus 2015 een garagebox van Shurgard in [plaats] gehuurd, waarin door verbalisanten op 22 juni 2016 een grote hoeveelheid hennepgerelateerd materiaal werd aangetroffen. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij door iemand is benaderd en gevraagd om de garagebox te huren en dat hij hiervoor een vergoeding van 50 euro per maand heeft ontvangen. Verdachte heeft tevens verklaard dat hij vermoedde dat de garagebox werd gebruikt ten behoeve van de hennepteelt. [medeverdachte] werd op 6 juni 2016 door een observatieteam bij de betreffende garagebox gezien, terwijl hij ongeveer 20 zakken vanuit de garagebox in zijn auto (Ford Transit) laadde. [medeverdachte] reed vervolgens vanaf de garagebox naar de woning aan de [a-straat 1] , waar hij zijn auto parkeerde.
Op 21 juni 2016 werd in de garage van een woning aan de [c-straat 1] te [plaats] een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Verdachte is in de ochtend van 3 juni 2016 in de woning geweest, waarna hij de woning via de garagedeur heeft verlaten en deze met een sleutel heeft afgesloten. Verdachte heeft verklaard dat hij door iemand is benaderd en gevraagd om in de woning te overnachten, met als doel de woning bewoonbaar te doen lijken. Verdachte heeft twee keer in de woning geslapen en heeft daarvoor, per keer, 50 euro ontvangen.
In beide woningen werd geconstateerd dat de zegels van de hoofd-aansluitkast van de elektriciteitsvoorziening waren verbroken en dat aan de onder- dan wel bovenzijde van de zekeringhouders een illegale elektriciteitsaansluiting was gemaakt, waardoor de afgenomen elektriciteit niet via de meter werd geregistreerd.
Ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde
[…]
Het hof is van oordeel dat wel sprake is van medeplichtigheid. Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid is vereist dat verdachte zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, was gericht op het (door de dader gepleegde) misdrijf alsook op enigerlei vorm van behulpzaamheid daarbij. Uit de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden volgt dat verdachte meerdere keren in de woning aan de [a-straat 1] – die in zijn geheel werd gebruikt ten behoeve van de hennepteelt – is geweest, dat hij (in ruil voor een vergoeding) een garagebox heeft gehuurd die vol stond met hennepgerelateerde goederen die werden gebruikt voor de hennepkwekerij aan de [a-straat 1] en dat hij wel vermoedde dat deze garagebox werd gebruikt ten behoeve van de hennepteelt. Het hof is, gelet op deze omstandigheden, van oordeel dat verdachte wist dat zich in de betreffende woning een hennepkwekerij bevond en dat hij een ondersteunende, faciliterende rol heeft vervuld bij het (opzetten en) in bedrijf hebben van deze kwekerij. Het hof verwerpt daarbij het verweer van de raadsman dat uit het dossier niet blijkt dat de door verdachte gehuurde garagebox is gebruikt ten behoeve van de hennepteelt aan de [a-straat 1] , nu uit het dossier (wel degelijk) volgt dat [medeverdachte] met de aan hennepteelt gerelateerde goederen uit de garagebox naar deze woning is gereden.”
2.5.
Het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest bij het plegen van een misdrijf, te weten het in de uitoefening van een beroep of bedrijf telen en aanwezig hebben van hennep. Voor een dergelijke bewezenverklaring is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op het behulpzaam zijn als bedoeld in art. 48, aanhef en onder 1º Sr, maar ook dat het opzet van de verdachte al dan niet in voorwaardelijke vorm was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf.1.Opzet op de precieze wijze van uitvoering van het misdrijf is daarbij geen vereiste.2.
2.6.
In de onderhavige zaak hebben de bewezen verklaarde gedragingen van de medeplichtige o.a. bestaan uit het huren van een garagebox en het aan de teler/kweker ter beschikking stellen van die garagebox voor de opslag van hennepgerelateerde goederen. Uit de bewezenverklaring blijkt dat de kwekerij in een andere, elders gelegen ruimte was ingericht.
Er is veel jurisprudentie over zaken waarin de voor medeplichtigheid veroordeelde verdachte aan de teler/kweker een ruimte ter beschikking stelt waarin later een kwekerij wordt aangetroffen. Uit die jurisprudentie blijkt dat voor de bewezenverklaring van die vorm van medeplichtigheid is vereist dat de medeplichtige voldoende wetenschap heeft (of had moeten hebben) van hetgeen zich in die door hem beschikbaar gestelde ruimte afspeelt.3.Soms kan die wetenschap uit door de feitenrechter vastgestelde, en in onderling verband en samenhang beschouwde, feiten en omstandigheden worden afgeleid.4.De enkele omstandigheid dat het ter beschikking stellen van de ruimte in meer of mindere mate onder dubieuze omstandigheden heeft plaatsgevonden, is in de regel niet toereikend voor het vaststellen van het voor medeplichtigheid vereiste opzet.5.Er is geen reden om aan te nemen dat deze in de jurisprudentie uitgezette lijnen niet ook zouden gelden voor zaken als de onderhavige, waarin de voor medeplichtigheid veroordeelde verdachte aan de teler/kweker een ruimte ter beschikking stel met behulp waarvan de later, elders aangetroffen kwekerij kon worden gefaciliteerd.
2.7.
In het middel wordt allereerst geklaagd dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet blijkt dat de verdachte vermoedde dat de garagebox werd gebruikt ten behoeve van de hennepteelt, “terwijl het hof niet met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging heeft aangeduid aan welk bewijsmiddel het dit vermoeden heeft ontleend (…).”
2.8.
Het hof heeft in zijn bewijsoverweging inderdaad overwogen dat de verdachte heeft verklaard dat hij vermoedde dat de garagebox werd gebruikt ten behoeve van de hennepteelt. Een verklaring met die inhoud is echter niet in het bewijsmiddelenoverzicht van het hof opgenomen. Uit de bewijsoverweging van het hof blijkt evenmin welke specifieke verklaring van de verdachte het hof op het oog heeft gehad.6.Op zichzelf wordt hierover in het middel terecht geklaagd.7.
2.9.
Een blik achter de papieren muur leert echter dat de verdachte tussen de behandeling in eerste en tweede aanleg op eigen initiatief een aanvullende verklaring heeft afgelegd bij de politie. In het van dat verhoor opgemaakte proces-verbaal heeft de verdachte over de door hem (bij Shurgard) gehuurde garagebox onder meer verklaard:8.
(pag. 2)
“V: En verder?
A: Die box stond op mijn naam.
V: De Box bij?
A: Shurgard. Dat is een beetje het zelfde verhaal. Ik werd door een jongen benaderd om die box op mijn naam te zetten en daar zou ik een paar tientjes per maand voor krijgen. Ik wist misschien wel wat er in zat.
[…]
- -
pag. 8)
- -
Shurgard, [b-straat ] [plaats]
- -
[…]
O: U zei net dat u misschien wel wist wat er stond, waarom wist u dat?
A: Omdat ik wel een vermoeden had waar die mensen mee bezig waren.
V: Waarom had u dat vermoeden?
A: Gewoon. Ik had gewoon het vermoeden.
V: Wat voor een vermoeden had u precies?
A: Gewoon het vermoeden waar die mensen mee bezig waren.
V: Wat voor een spullen zouden er moeten staan dan?
A: Ja, ik neem aan spullen voor hennepteelt...
V: Waarom had u dat vermoeden dat die mensen daar mee bezig waren?
A: Gewoon, ik dacht dat die personen dat deden.”
2.10.
Mijns inziens kan er geen twijfel over bestaan dat het hof de omstandigheid dat de verdachte heeft verklaard dat hij vermoedde dat de garagebox werd gebruikt ten behoeve van de hennepteelt heeft ontleend aan dit proces-verbaal. Het hof heeft kennelijk abusievelijk verzuimd deze verklaring tot het bewijs te bezigen. Aangezien op de terechtzitting van het hof de stukken van de zaak zijn voorgehouden en de advocaat-generaal in haar requisitoir specifiek naar deze verklaring van de verdachte heeft verwezen, is er in dit geval ruimte voor het oordeel dat een nieuwe behandeling van de zaak niet tot een andere uitkomst ten aanzien van de bewezenverklaring zal leiden, zodat de verdachte in cassatie niet een voldoende in rechte te respecteren belang heeft bij deze klacht over de toereikendheid van de bewijsvoering.9.Het middel faalt in zoverre.
2.11.
In het middel wordt voorts geklaagd dat het bewezenverklaarde opzet – al dan niet in voorwaardelijke zin – op de behulpzaamheid van het bewezenverklaarde feit niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
2.12.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt, voor zover van belang, het volgende:
Op 1 juni 2016 zat de verdachte om 9.14u als bijrijder in een Ford Transit die vertrok vanaf de straat waarin hij woonde, de [d-straat] te [plaats] . Om 12.13u zat de verdachte als bijrijder in diezelfde auto op het moment waarop deze auto vanaf het plein aan de achterzijde van de [a-straat ] vertrok. Om 12.35 stapten de verdachte en een andere persoon weer in deze Ford en vertrokken vanaf de [f-straat] te [plaats] . Om 12.43u parkeerde deze Ford achterwaarts onder de carport aan de achterzijde van de [a-straat 1] .
Op 6 juni 2016 om 9.18u stond de scooter van de verdachte geparkeerd aan de achterzijde van de woning aan de [a-straat 1] . Om 11.27u reed [medeverdachte] in de eerder genoemde Ford Transit naar de door de verdachte gehuurde garagebox en laadde vanuit de geopende roldeur van de garagebox ongeveer 20 zwart kleurige zakken (formaat ongeveer 50 liter zakken) in de Ford. De Ford reed vervolgens het gedeelte achter de woning [a-straat 1] in en vertrok ruim een uur later weer.
De verdachte is op 7 juni 2016 om 8.45 aangehouden in de woning aan de [a-straat 1] in [plaats] . In deze woning bevonden zich vier kweekruimten, verdeeld over de eerste en tweede etage. In totaal werden in de woning 182 moederplanten, 1477 hennepstekken, 320 hennepplanten en een kweekruimte die reeds was geoogst aangetroffen. In het midden van kweekruimte C werd een zak met 1,2 kg henneptoppen aangetroffen. Om 10.58u werd in kweekruimte C een theeglas veiliggesteld. Het spoor dat werd veiliggesteld aan de rand van het theeglas is geïdentificeerd op het DNA-profiel van de verdachte.
Op 22 juni 2016 werd door de politie in de door de verdachte gehuurde garagebox materiaal aangetroffen dat kan worden gebruikt voor het opzetten van een hennepplantage, te weten onder andere een slakkenhuis, koolstoffilters, potgrond, plantenbakken, bamboestokken en isolatiemateriaal.
De verdachte is benaderd om de garagebox te huren. Hij zou daar een vergoeding van € 50 per maand voor krijgen.
2.13.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van een hennepplantage in de woning aan de [a-straat ] . Daaruit blijkt tevens dat de verdachte is benaderd om de garagebox te huren en dat hij daarvoor een vergoeding van € 50 per maand zou krijgen. Uit deze bewijsmiddelen blijkt voorts van een rechtstreekse link tussen de in de door de verdachte gehuurde garagebox opgeslagen goederen en de kwekerij aan de [a-straat ] . Medeverdachte [medeverdachte] heeft immers uit deze garagebox 20 grote zakken gehaald, heeft deze in een auto geladen en is daarmee naar de woning aan de [a-straat ] gereden. Uit die bewijsmiddelen blijkt echter niet dat de verdachte is gesignaleerd in of bij de garagebox die hij huurde, terwijl daaruit evenmin blijkt dat hij op een andere wijze een vermoeden moet hebben gekregen van de aanwezigheid van de voorwerpen die in die garagebox werden opgeslagen. Dit vermoeden blijkt echter wel uit de hiervoor onder 2.9. weergegeven verklaring van de verdachte, welke verklaring het hof in zijn bewijsoverwegingen heeft betrokken.
2.14.
Het bewezenverklaarde (voorwaardelijke) opzet op het behulpzaam zijn bij het plegen van het bewezenverklaarde misdrijf is dan ook toereikend gemotiveerd. In het middel wordt hierover tevergeefs geklaagd.
2.15.
De steller van het middel betoogt ten slotte dat aan de omstandigheid dat het opzet ontoereikend is gemotiveerd (quod non; PF) niet afdoet dat DNA-materiaal van de verdachte is aangetroffen op een theeglas dat in kweekruimte C is aangetroffen, temeer nu het hof het verweer van de verdachte dat dit glas misschien door [medeverdachte] mee naar boven is genomen in het midden heeft gelaten en geen beslissing heeft genomen op dit alternatieve scenario.
2.16.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 27 februari 2020 houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“Op vragen van de voorzitter antwoordt de verdachte:
[…]
U houdt mij voor dat ik een aantal keren bij het pand aan de [a-straat ] ben gezien en dat er DNA-materiaal is aangetroffen op een theekop die in een van de kweekruimtes is aangetroffen. Dat zou kunnen, maar ik weet niet hoe die theekop daar is gekomen. [medeverdachte] is een vriend van mij. Ik ben wel eens bij hem op bezoek geweest, dan dronken we een kopje koffie of rookten we een jointje. Misschien heeft [medeverdachte] een keer een door mij gebruikt glas mee naar boven genomen. Ik ben in ieder geval nooit in de kwekerij geweest.”
2.17.
Het hof heeft de omstandigheid dat DNA-materiaal van de verdachte is aangetroffen op een theekop die in een van de kweekruimtes is aangetroffen tot het bewijs gebezigd. Daaruit leid ik af dat het hof de hiervoor weergegeven alternatieve verklaring van de verdachte voor die omstandigheid kennelijk ongeloofwaardig acht. Dat oordeel is ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk. Anders dan de steller van het middel meent, behoefde dit ‘alternatieve scenario’ geen nadere weerlegging door het hof.
2.18.
Het middel faalt.
3. Slotsom
3.1.
Het middel faalt.
3.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
3.3.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv-AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑12‑2021
Vgl. HR 4 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC0780, NJ 2008/156, HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4471, NJ 2011/342 en HR 23 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:67.
Vgl. HR 3 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ6931, NJ 2010/335 m.nt. Borgers, HR 16 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN8363 , NJ 2010/639, HR 28 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ1961, NJ 2011/319, HR 25 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4845, en HR 14 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:226, NJ 2017/107.
Vgl. HR 19 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:681.
Noot Borgers onder 2 bij HR 3 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ6931, NJ 2010/335 (en 336 en 337).
In het middel wordt – ten onrechte – gesuggereerd dat het zou gaan om een verklaring die de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd en dat het hof die verklaring onjuist zou hebben geïnterpreteerd.
Vgl. HR 24 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7985, NJ 2004/165 m.nt. Reijntjes en bijvoorbeeld HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:192, NJ 2021/110 m.nt. Vellinga.
Proces-verbaalnummer 2018.07.05.1030 d.d. 5 juli 2018, p. 8.
Vgl. HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:202, waarbij de Hoge Raad verwijst naar HR 2 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5960 , NJ 2013/383, rov. 2.4.