Vgl. HR 24 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT1856, NJ 2012/82.
HR, 12-05-2015, nr. 14/00311
ECLI:NL:HR:2015:1232, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-05-2015
- Zaaknummer
14/00311
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1232, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑05‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:580, Contrair
ECLI:NL:PHR:2015:580, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑03‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:1232, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 15‑04‑2014
- Wetingang
art. 422 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NJ 2015/371 met annotatie van Prof. mr. B.F. Keulen
JIN 2015/114 met annotatie van C.J.A. de Bruijn
SR-Updates.nl 2015-0224
JIN 2015/114 met annotatie van C.J.A. de Bruijn
Uitspraak 12‑05‑2015
Inhoudsindicatie
Beraadslaging n.a.v. ottz. Art. 422.1 Sv. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2006:AY9214 m.b.t. het feit dat niet-naleving van het voorschrift dat de rechter beraadslaagt n.a.v. het ottz. in de wet niet uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd en zodanige nietigheid evenmin voortvloeit uit de aard van het voorschrift. Niet-naleving leidt eerst dan tot nietigheid indien verdachte door het verzuim in enig belang is geschaad. I.c. heeft het Hof o.b.v. een na de sluiting van het ottz. gedaan onderzoek naar de personalia van de persoon die de verdediging als getuige wilde doen horen, vastgesteld dat deze reeds voor het tlgd. feit is overleden. Op grond hiervan heeft het Hof geoordeeld dat verdachte geen belang meer heeft bij heropening van het onderzoek en is het door de verdediging gedane verzoek tot het horen van de getuige aanstonds afgewezen. ’s Hofs oordeel dat i.c. heropening van het ottz. achterwege kon blijven geeft geen blijkt van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het voorschrift dat de rechter beraadslaagt n.a.v. het ottz. Gelet op het feit dat het Hof daarbij kennelijk in aanmerking heeft genomen dat het de verdediging te doen was om het horen van de betreffende getuige die blijkt te zijn overleden, is ’s Hofs oordeel dat verdachte geen belang heeft bij heropening van het onderzoek niet onbegrijpelijk. Conclusie AG: anders.
Partij(en)
12 mei 2015
Strafkamer
nr. 14/00311
Hoge Raad der Nederlandne
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 20 december 2013, nummer 21/005145-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel bevat de klacht dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep aan nietigheid lijdt nu het Hof de beraadslaging mede heeft gebaseerd op de uitkomst van een door het Hof na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting gelast onderzoek, zonder dat het Hof het onderzoek ter terechtzitting heeft heropend en op een nader te bepalen terechtzitting de bevindingen van het onderzoek heeft voorgelezen of de korte inhoud daarvan heeft medegedeeld.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
"op 24 november 2010 te Nieuwegein, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan personen genaamd [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en personen die wegwerkwerkzaamheden verrichtten, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met hoge/verhoogde snelheid met een voertuig, BMW, is ingereden op die personen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.3.
Het bestreden arrest houdt het volgende in:
"Verdachte is op 30 januari 2012 door de politie gehoord. Tijdens dat verhoor heeft verdachte bekend de bestuurder van de auto geweest te zijn ten tijde van het tenlastegelegde. Eerst ter terechtzitting bij de politierechter heeft verdachte verklaard dat niet hij maar een andere persoon - van wie hij de naam niet wilde noemen - heeft gereden.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 8 november 2013 heeft verdachte verklaard dat de naam van de bestuurder [betrokkene 3] was. Verdachte heeft [betrokkene 4] en [betrokkene 3] opgehaald. Ze zaten met zijn drieën in de auto, aldus verdachte.
De raadsman heeft bij appelschriftuur, ingekomen op 23 mei 2013, onder meer verzocht om als getuigen te horen de bestuurder van de auto alsmede [betrokkene 4], omdat deze getuige kan verklaren wie de bestuurder van de auto tijdens het tenlastegelegde is geweest. Ter terechtzitting van het hof op 8 november 2013 heeft de raadsman het verzoek tot het horen van [betrokkene 4] gehandhaafd. De overige in het appelschriftuur genoemde verzoeken heeft de raadsman ingetrokken. Het hof heeft het verzoek van de raadsman toegewezen en op 13 november 2013 is getuige [betrokkene 4] door de raadsheer-commissaris gehoord. Uit de verklaring van deze getuige valt af te leiden dat [betrokkene 3], wonende in [A], de bestuurder van de auto ten tijde van het tenlastegelegde zou zijn geweest.
Het verzoek tot het horen van getuigen
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof op 6 december 2013 voorwaardelijk verzocht getuige [betrokkene 3] als getuige te doen horen gelet op de door de getuige [betrokkene 4] afgelegde verklaring bij de raadsheer-commissaris. Nadere adresgegevens c.q. personalia van de getuige heeft verdachte noch diens raadsman aan het hof verstrekt. De advocaat-generaal heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof waarbij de advocaat-generaal heeft verzocht om - indien het door de verdediging gedane voorwaardelijke verzoek wordt toegewezen - de wegwerkers, [betrokkene 1], [betrokkene 5] en [betrokkene 2] eveneens als getuigen te doen horen. De raadsman heeft zich bij het voorstel van de advocaat-generaal aangesloten.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting van 6 december 2013 heeft de griffie in opdracht van het hof onderzoek gedaan naar de personalia van de door de getuige [betrokkene 4] genoemde persoon, [betrokkene 3], van wie de verdediging ter terechtzitting van 6 december 2013 heeft verzocht hem alsnog ook als getuige te (doen) horen. Uit het GBA-uittreksel van 10 december 2013 is gebleken dat een persoon bekend onder de naam [betrokkene 3], geboren op [geboortedatum] 1991, sinds 23 februari 2010 woonachtig is in Utrecht, [a-straat 1]. Uit openbare bron (Google maps) is gebleken dat voornoemde straat in [A], te Utrecht ligt, zijnde ook de wijk waarin de genoemde [betrokkene 3] zou wonen. Uit het voormelde GBA-uittreksel blijkt echter ook dat [betrokkene 3] op 10 november 2010 is overleden.
Gelet op het vorenstaande is het horen van [betrokkene 3] als getuige niet meer mogelijk. Verdachte heeft om die reden ook geen belang meer bij heropening van het onderzoek, zodat het hof het verzoek om deze getuige te horen reeds aanstonds zal afwijzen.
Het verzoek van de advocaat-generaal om de wegwerkers als getuigen te horen behoeft geen verdere bespreking meer nu dat verzoek, waarbij de raadsman zich heeft aangesloten, afhankelijk is gesteld van toewijzing van het verzoek van de raadsman om de getuige [betrokkene 3] te horen, welk verzoek het hof zal afwijzen.
Verweer
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde, gelet op zijn verklaring dat hij niet de bestuurder van de auto is geweest hetgeen wordt bevestigd door de verklaring van getuige [betrokkene 4]. Daarbij heeft de raadsman ook aangevoerd dat de wegwerkers weliswaar hebben verklaard twee mannen in de auto te hebben gezien, maar dat die waarneming, mede gegeven het feit dat de zijruiten van de BMW donker waren gekleurd, het donker was en in de auto geen binnenverlichting brandde, nog niet betekent dat er niet ook een derde persoon in de auto heeft gezeten. De politie had de getuigen over hun waarneming nader dienen te bevragen.
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen alsmede de aanvulling daarop, zoals hieronder is opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Het hof houdt verdachte aan zijn verklaring zoals door hem bij de politie is afgelegd en door de politierechter in het vonnis waarvan beroep als bewijsmiddel is opgenomen onder 4 en hierna door het hof is aangevuld.
Weliswaar lijkt de verklaring van [betrokkene 4], afgelegd bij de raadsheer-commissaris, de verklaring van verdachte dat niet hij maar [betrokkene 3] de bestuurder van de auto is geweest te bevestigen maar uit onderzoek van het hof volgt dat deze door getuige [betrokkene 4] nader aangeduide en bedoelde persoon, [betrokkene 3], reeds vóór het tenlastegelegde is overleden. Gelet hierop en het gegeven dat de wegwerkers afzonderlijk van elkaar hebben verklaard dat zij twee personen in de auto hebben gezien en verdachte kort voor het tenlastegelegde is staande gehouden als bestuurder van de auto houdt het hof de verklaring van verdachte, zoals afgelegd bij de politie voor de waarheid.
Daarbij merkt het hof op dat er, gelet op de verklaring van verdachte bij de politie dat hij de bestuurder is geweest, voor de politie geen reden was de wegwerkers nader te horen over de vraag of er toch niet ook een derde persoon in de auto had gezeten."
2.4.
Het Hof heeft op basis van een na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting gedaan onderzoek naar de personalia van de persoon die de verdediging als getuige wilde doen horen, te weten de door de getuige [betrokkene 4] genoemde persoon [betrokkene 3], vastgesteld dat deze op 10 november 2010 reeds voor het tenlastegelde feit is overleden, zodat het horen van [betrokkene 3] als getuige niet meer mogelijk is. Op grond hiervan heeft het Hof geoordeeld dat de verdachte geen belang meer heeft bij heropening van het onderzoek en is het door de verdediging gedane verzoek tot het horen van [betrokkene 3] als getuige aanstonds afgewezen.
2.5.
Niet-naleving van het voorschrift - dat onder meer besloten ligt in art. 422, eerste lid, Sv - dat de rechter beraadslaagt naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting, is in de wet niet uitdrukkelijk met nietigheid bedreigd en zodanige nietigheid vloeit evenmin voort uit de aard van dat voorschrift. Niet-naleving leidt eerst dan tot nietigheid indien de verdachte door het verzuim in enig belang is geschaad (vgl. HR 5 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY9214, NJ 2006/666).
2.6.
Het Hof heeft overwogen dat in het onderhavige geval een heropening van het onderzoek ter terechtzitting achterwege kan blijven. Aldus heeft het Hof niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het in 2.5 bedoelde voorschrift.
Bij zijn oordeel dat de verdachte in het onderhavige geval geen belang heeft bij heropening van het onderzoek heeft het Hof kennelijk in aanmerking genomen dat het de verdediging te doen was om het horen als getuige van de persoon die genoemd is door de getuige [betrokkene 4] en dat gezien de door de verdediging gegeven informatie omtrent deze persoon en gelet op de persoonsgegevens uit het GBA-register ervan moet worden uitgegaan dat daarmee gedoeld werd op [betrokkene 3] die blijkt te zijn overleden. Gelet daarop is het oordeel van het Hof dat de verdachte geen belang heeft bij heropening van het onderzoek niet onbegrijpelijk.
2.7.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 mei 2015.
Conclusie 10‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Beraadslaging n.a.v. ottz. Art. 422.1 Sv. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2006:AY9214 m.b.t. het feit dat niet-naleving van het voorschrift dat de rechter beraadslaagt n.a.v. het ottz. in de wet niet uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd en zodanige nietigheid evenmin voortvloeit uit de aard van het voorschrift. Niet-naleving leidt eerst dan tot nietigheid indien verdachte door het verzuim in enig belang is geschaad. I.c. heeft het Hof o.b.v. een na de sluiting van het ottz. gedaan onderzoek naar de personalia van de persoon die de verdediging als getuige wilde doen horen, vastgesteld dat deze reeds voor het tlgd. feit is overleden. Op grond hiervan heeft het Hof geoordeeld dat verdachte geen belang meer heeft bij heropening van het onderzoek en is het door de verdediging gedane verzoek tot het horen van de getuige aanstonds afgewezen. ’s Hofs oordeel dat i.c. heropening van het ottz. achterwege kon blijven geeft geen blijkt van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het voorschrift dat de rechter beraadslaagt n.a.v. het ottz. Gelet op het feit dat het Hof daarbij kennelijk in aanmerking heeft genomen dat het de verdediging te doen was om het horen van de betreffende getuige die blijkt te zijn overleden, is ’s Hofs oordeel dat verdachte geen belang heeft bij heropening van het onderzoek niet onbegrijpelijk. Conclusie AG: anders.
Nr. 14/00311 Zitting: 10 maart 2015 | Mr. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zitting houdende te Arnhem, heeft bij arrest van 20 december 2013 het vonnis van de Rechtbank Midden-Nederland van 16 mei 2013 met aanvulling van gronden bevestigd. De Rechtbank heeft verdachte wegens (primair) “poging tot zware mishandeling” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis. Voorts heeft de Rechtbank de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd en heeft de Rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder aan verdachte voorwaardelijk opgelegde straf, een en ander op de wijze als in het bevestigde vonnis is vermeld.
2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld. Namens verdachte heeft mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel bevat de klacht dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep aan nietigheid lijdt, nu het Hof heeft beraadslaagd mede naar aanleiding van de uitkomsten van het door het Hof na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting aan de griffie gelast nader onderzoek, zonder dat het onderzoek ter terechtzitting is heropend en zonder de uitkomsten van dat nader onderzoek op een nader bepaalde terechtzitting voor te lezen of de korte inhoud daarvan mede te delen. In de toelichting op het middel is aangevoerd dat het Hof de verdediging aldus niet in de gelegenheid heeft gesteld zich uit te laten over de uitkomsten van het onderzoek en, zo nodig, naar aanleiding daarvan onderzoekswensen te formuleren, terwijl de uitkomsten van dat nader onderzoek bovendien ten bezware van de verdachte zijn gebezigd door deze ten grondslag te leggen aan de beslissing om het voorwaardelijk getuigenverzoek af te wijzen en het door de verdediging gevoerde bewijsverweer te passeren.
4. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 6 december 2013 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“(…)
De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van de zaak, waaronder:
1. het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0960 2010282348, gesloten en getekend op 13 februari 2012, door [verbalisant], hoofdagent van de politie Utrecht, met bijlagen (pagina 1 tot en met 32);
2. het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 16 mei 2013, tevens inhoudende het vonnis waarvan beroep;
3. het proces-verbaal ter terechtzitting van dit hof van 8 november 2013;
4. het proces-verbaal van verhoor getuige door de raadsheer-commissaris in strafzaken in dit hof van [betrokkene 4] op 13 november 2013;
5. een verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 18 november 2013;
6. de stukken met betrekking tot de vordering tenuitvoerlegging (21 -000805-09);
7. de stukken met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij.
De verdachte verklaart vervolgens - zakelijk weergegeven -:
De voorzitter houdt mij voor dat getuige [betrokkene 4] bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat [betrokkene 3] gereden zou hebben tijdens het tenlastegelegde. Als [betrokkene 4] heeft gezegd dat [betrokkene 3] de achternaam van [betrokkene 3] is, zal dat wel kloppen. Ik ken [betrokkene 3] verder niet. Ik kan mij niet alles meer herinneren, maar ik ben blij dat [betrokkene 4] heeft bevestigd dat ik niet degene ben die heeft gereden.
(…)
(…)
De raadsman voert het woord tot verdediging, zakelijk weergegeven:
(…)
Al met al is er genoeg ruimte voor twijfel zodat cliënt dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. (…)
Mocht er bij u geen ruimte voor twijfel bestaan dan persisteer ik in voorwaardelijke zin bij het in het appelschriftuur gedane verzoek om de bestuurder van de auto, waarvan inmiddels is gebleken dat dit mogelijk [betrokkene 3] is geweest, als getuige te horen. De stelling van de advocaat-generaal dat deze persoon niet zou bestaan, durf ik niet aan.
Desgevraagd merkt de raadsman op - zakelijk weergegeven -:
Ik heb geen adres van de getuige. Ook cliënt weet niet precies waar de getuige woonachtig is. Ik heb wel naar de getuige gezocht, maar kon de getuige niet traceren vanwege mijn beperkte mogelijkheden daartoe.
De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven -:
Ik heb geen navraag gedaan naar de adresgegevens van [betrokkene 3] bij [betrokkene 4].
(…)
Het hof verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 20 december 2013 te 14:00 uur.
(…)”
5. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
“primair
Op 24 november 2010 te Nieuwegein, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan personen genaamd [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en personen die wegwerkwerkzaamheden verrichtten, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met hoge/verhoogde snelheid met een voertuig, BMW, is ingereden op die personen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid (…).”
6. In zijn arrest heeft het Hof, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“Inleiding
Verdachte is op 30 januari 2012 door de politie gehoord. Tijdens dat verhoor heeft verdachte bekend de bestuurder van de auto geweest te zijn ten tijde van het tenlastegelegde. Eerst ter terechtzitting bij de politierechter heeft verdachte verklaard dat niet hij maar een andere persoon - van wie hij de naam niet wilde noemen - heeft gereden.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 8 november 2013 heeft verdachte verklaard dat de naam van de bestuurder [betrokkene 3] was. Verdachte heeft [betrokkene 4] en [betrokkene 3] opgehaald. Ze zaten met zijn drieën in de auto, aldus verdachte.
De raadsman heeft bij appelschriftuur, ingekomen op 23 mei 2013, onder meer verzocht om als getuigen te horen de bestuurder van de auto alsmede [betrokkene 4], omdat deze getuige kan verklaren wie de bestuurder van de auto tijdens het tenlastegelegde is geweest. Ter terechtzitting van het hof op 8 november 2013 heeft de raadsman het verzoek tot het horen van [betrokkene 4] gehandhaafd. De overige in het appelschriftuur genoemde verzoeken heeft de raadsman ingetrokken. Het hof heeft het verzoek van de raadsman toegewezen en op 13 november 2013 is getuige [betrokkene 4] door de raadsheer-commissaris gehoord. Uit de verklaring van deze getuige valt af te leiden dat [betrokkene 3], wonende in [A], de bestuurder van de auto ten tijde van het tenlastegelegde zou zijn geweest.
Het verzoek tot het horen van getuigen
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof op 6 december 2013 voorwaardelijk verzocht getuige [betrokkene 3] als getuige te doen horen gelet op de door de getuige [betrokkene 4] afgelegde verklaring bij de raadsheer-commissaris. Nadere adresgegevens c.q. personalia van de getuige heeft verdachte noch diens raadsman aan het hof verstrekt. De advocaat-generaal heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof waarbij de advocaat-generaal heeft verzocht om - indien het door de verdediging gedane voorwaardelijke verzoek wordt toegewezen - de wegwerkers, [betrokkene 1], [betrokkene 5] en [betrokkene 2] eveneens als getuigen te doen horen. De raadsman heeft zich bij het voorstel van de advocaat-generaal aangesloten.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting van 6 december 2013 heeft de griffie in opdracht van het hof onderzoek gedaan naar de personalia van de door de getuige [betrokkene 4] genoemde persoon, [betrokkene 3], van wie de verdediging ter terechtzitting van 6 december 2013 heeft verzocht hem alsnog ook als getuige te (doen) horen. Uit het GBA-uittreksel van 10 december 2013 is gebleken dat een persoon bekend onder de naam [betrokkene 3], geboren op [geboortedatum] 1991, sinds 23 februari 2010 woonachtig is in Utrecht, [a-straat 1]. Uit openbare bron (Google maps) is gebleken dat voornoemde straat in [A], te Utrecht ligt, zijnde ook de wijk waarin de genoemde [betrokkene 3] zou wonen. Uit het voormelde GBA-uittreksel blijkt echter ook dat [betrokkene 3] op 10 november 2010 is overleden.
Gelet op het vorenstaande is het horen van [betrokkene 3] als getuige niet meer mogelijk. Verdachte heeft om die reden ook geen belang meer bij heropening van het onderzoek, zodat het hof het verzoek om deze getuige te horen reeds aanstonds zal afwijzen.
Het verzoek van de advocaat-generaal om de wegwerkers als getuigen te horen behoeft geen verdere bespreking meer nu dat verzoek, waarbij de raadsman zich heeft aangesloten, afhankelijk is gesteld van toewijzing van het verzoek van de raadsman om de getuige [betrokkene 3] te horen, welk verzoek het hof zal afwijzen.
Verweer
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde, gelet op zijn verklaring dat hij niet de bestuurder van de auto is geweest hetgeen wordt bevestigd door de verklaring van getuige [betrokkene 4]. Daarbij heeft de raadsman ook aangevoerd dat de wegwerkers weliswaar hebben verklaard twee mannen in de auto te hebben gezien, maar dat die waarneming, mede gegeven het feit dat de zijruiten van de BMW donker waren gekleurd, het donker was en in de auto geen binnenverlichting brandde, nog niet betekent dat er niet ook een derde persoon in de auto heeft gezeten. De politie had de getuigen over hun waarneming nader dienen te bevragen.
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen alsmede de aanvulling daarop, zoals hieronder is opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Het hof houdt verdachte aan zijn verklaring zoals door hem bij de politie is afgelegd en door de politierechter in het vonnis waarvan beroep als bewijsmiddel is opgenomen onder 4 en hierna door het hof is aangevuld.
Weliswaar lijkt de verklaring van [betrokkene 4], afgelegd bij de raadsheer-commissaris, de verklaring van verdachte dat niet hij maar [betrokkene 3] de bestuurder van de auto is geweest te bevestigen maar uit onderzoek van het hof volgt dat deze door getuige [betrokkene 4] nader aangeduide en bedoelde persoon, [betrokkene 3], reeds vóór het tenlastegelegde is overleden. Gelet hierop en het gegeven dat de wegwerkers afzonderlijk van elkaar hebben verklaard dat zij twee personen in de auto hebben gezien en verdachte kort voor het tenlastegelegde is staande gehouden als bestuurder van de auto houdt het hof de verklaring van verdachte, zoals afgelegd bij de politie voor de waarheid.
Daarbij merkt het hof op dat er, gelet op de verklaring van verdachte bij de politie dat hij de bestuurder is geweest, voor de politie geen reden was de wegwerkers nader te horen over de vraag of er toch niet ook een derde persoon in de auto had gezeten.
(…)
BESLISSING
Het hof:
Wijst af het verzoek van de raadsman tot het horen van een getuige.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
(…)”
7. Art. 301, vierde lid, Sv luidt:
“Ten bezware van de verdachte wordt geen acht geslagen op stukken, die niet zijn voorgelezen of waarvan de korte inhoud niet overeenkomstig het derde lid is meegedeeld.”
8. Art. 301 Sv, dat krachtens art. 415, eerste lid, Sv ook in hoger beroep toepasselijk is, waarborgt, wat betreft schriftelijk materiaal, dat de verdachte in de uitspraak niet wordt geconfronteerd met op de terechtzitting niet ter sprake gekomen en voor hem nadelige gegevens1.en is een onderdeel van de interne openbaarheid: alle betrokkenen moeten gelijkelijk via het onderzoek ter terechtzitting over de zaak zijn geïnformeerd.2.De rechter kan eerst stukken ten bezware van de verdachte aan zijn beslissing doen meewerken indien ook de verdediging de gelegenheid heeft gehad zich daaromtrent bij de behandeling van de zaak uit te laten.3.Onder stukken waarop ten bezware van de verdachte geen acht mag worden geslagen dan voor zover zij zijn voorgelezen of hun korte inhoud is medegedeeld, als bedoeld in art. 301, vierde lid, Sv, moeten worden verstaan stukken die van invloed kunnen zijn op het bewijs van het tenlastegelegde, de strafbaarheid van het bewezene en van de verdachte of de oplegging van straf of maatregel. Het betreft hier dus stukken die van betekenis zijn in het schema van de beslissingen op de materiële vragen van art. 350 Sv.4.In elk geval zijn stukken die voor het bewijs worden gebruikt en stukken die de verwerping van een door de verdachte gevoerd verweer ondersteunen stukken die ten bezware van de verdachte zijn te achten.5.Verzuim van de regel van art. 301, vierde lid, Sv leidt doorgaans tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting.6.De substantiële nietigheid wordt gerelativeerd indien de verdachte niet in zijn verdediging is geschaad en de interne openbaarheid niet is tekortgekomen.7.
9. Uit het onder 6 weergegeven gedeelte van het arrest volgt dat het Hof op grond van de uitkomsten van het door hem na sluiting van het onderzoek op de terechtzitting aan de griffie gelast nader onderzoek in het GBA-register, heeft vastgesteld dat een persoon bekend onder de naam [betrokkene 3] en sinds 23 februari 2010 woonachtig aan de [a-straat 1] te Utrecht (welke straat blijkens Google maps is gelegen in [A]) op 10 november 2010 (en aldus vóór het tenlastegelegde) is overleden, en dat het Hof de verwerping van het gevoerde bewijsverweer strekkende tot vrijspraak (mede) heeft doen steunen op de uitkomsten van voornoemd nader onderzoek.8.Nu de processen-verbaal van de terechtzittingen in eerste aanleg en hoger beroep niet inhouden dat de omstandigheid dat voornoemde persoon blijkens het GBA-register (reeds vóór het tenlastegelegde) is overleden, ter terechtzitting ter sprake is gebracht, heeft het Hof ten bezware van de verdachte acht geslagen op informatie die niet tot het dossier behoort en niet ter terechtzitting is besproken. Ook is uit het dossier niet gebleken dat de verdediging anderszins (reeds eerder) op de hoogte was van voornoemde omstandigheid. Het Hof had in deze na sluiting van het onderzoek verkregen informatie aanleiding moeten zien om het onderzoek ingevolge art. 346, eerste lid, Sv te heropenen, hetgeen het Hof heeft nagelaten. Een en ander heeft te leiden tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak.
10. Het middel slaagt aldus.
11. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑03‑2015
Zie Corstens/Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, achtste druk, p. 739.
Een en ander wordt bijvoorbeeld ook gewaarborgd in art. 350 Sv (“beraadslaagt de rechtbank (…) naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting”), in art. 422, tweede lid, Sv (“geschiedt de beraadslaging in hoger beroep, bedoeld in de artikelen 348 en 350, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep” en “voorts naar aanleiding van het onderzoek in eerste aanleg”) en in art. 340 Sv, welke bepaling voorschrijft dat de eigen waarneming van de rechter “bij het onderzoek op de terechtzitting” is geschied (zie HR 29 augustus 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX6414, NJ 2007/134 m.nt. J.M. Reijntjes en HR 15 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ2831, NJ 2011/78 m.nt. J.M. Reijntjes).
Vgl. HR 20 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR0403, NJ 2011/607 m.nt. M.J. Borgers. Zie ook: HR 22 juni 1982, ECLI:NL:HR:1982:AC7668, NJ 1983/104 m.nt. ThWvV, HR 26 mei 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1050, NJ 1998/713 en HR 5 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1322, NJ 1999/209. In de oudere genoemde jurisprudentie hanteert de Hoge Raad de woorden “zijn te begrijpen”, terwijl de Hoge Raad in het meest recente arrest van 2011 de woorden “moeten worden verstaan” hanteert. Dat suggereert dat de gegeven opsomming limitatief van aard is. Zie Corstens/Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, achtste druk, p. 705.
Vgl. bijv. HR 24 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT1856, NJ 2012/82. Zie ook Corstens/Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, achtste druk, p. 705 en de daarbij genoemde jurisprudentie.
Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer blijkt dat verdachte het stuk, ondanks het feit dat het niet op de terechtzitting ter sprake is gebracht, toch kende of indien de verdachte blijkens de door hem gevoerde verdediging of door hem tijdens de terechtzitting of in het voorbereidend onderzoek gedane uitlatingen bekend is met de inhoud van bepaalde hem bezwarende stukken. Zie Corstens/Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, achtste druk, p. 706-707 en de daarbij genoemde jurisprudentie. Ook is hiervan bijvoorbeeld sprake indien het stuk een feit van algemene bekendheid behelst (HR 6 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:AB9537, NJ 1998/881).
Tevens heeft het Hof zijn afwijzing van het voorwaardelijk verzoek tot het horen van de getuige [betrokkene 3] doen steunen op de uitkomsten van het nader onderzoek. Mijns inziens heeft het Hof ook hiermee art. 301, vierde lid, Sv geschonden, immers heeft het Hof ook hiermee “ten bezware van de verdachte” acht geslagen op stukken die niet zijn voorgelezen of waarvan de inhoud niet overeenkomstig het derde lid is meegedeeld. Helemaal zeker ben ik daarvan niet. De Hoge Raad lijkt met het arrest HR 20 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR0403, NJ 2011/607 m.nt. M.J. Borgers het toepassingsbereik van art. 301, vierde lid, Sv scherper te hebben willen markeren dan voorheen. Dat is niet vanzelfsprekend. Art. 301, vierde lid, Sv zou beter kunnen worden uitgelegd als de algemene eis dat stukken op grond waarvan een voor de verdachte ongunstige beslissing wordt genomen, moeten zijn voorgehouden. Zo ook Corstens/Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, achtste druk, p. 706. Gelet op de verwerping van het bewijsverweer dat (mede) steunt op de uitkomsten van het nader onderzoek kan dit in onderhavige zaak evenwel in het midden blijven.
Beroepschrift 15‑04‑2014
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienummer: S14/00311
SCHRIFTUUR HOUDENDE MIDDELEN VAN CASSATIE van mr. R.I. Takens die uitdrukkelijk verklaart door nagenoemde Ouazil ter zake uitdrukkelijk bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd
in de zaak van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1991,
verzoeker tot cassatie van de te zijnen laste door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem op 20 december 2013 in de strafzaak onder ressortnummer 21-005145-13 gedane uitspraak.
Middel
1.
Schending en / of onjuiste toepassing van het recht, in het bijzonder van de artikelen 301 lid 5, 346, 350 in verbinding met 415 en 422 lid 2 Sv en / of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het hof de beraadslaging mede heeft gebaseerd op de uitkomsten van door het gerechtshof na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting aan de griffie gelast nader onderzoek, zonder heropening van het onderzoek ter terechtzitting en zonder de uitkomsten van dat nader onderzoek op een nader bepaalde terechtzitting voor te lezen of de korte inhoud daarvan mede te delen.
Toelichting
2.
Verzoeker tot cassatie wordt er (kortweg) van verdacht dat hij op 24 november 2010 te Nieuwegein primair heeft gepoogd om bepaalde personen zwaar te mishandelen, subsidiair hij bepaalde personen heeft bedreigd, door met een voertuig op hen in te rijden c.q. in de richting van hen te rijden.
3.
Uit de stukken van het geding, waaronder het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 16 mei 2013, blijkt dat verzoeker tot cassatie het standpunt heeft ingenomen dat hij weliswaar inzittende was van het betreffende voertuig, maar dat hij niet degene was die achter het stuur zat. In het voertuig zat tevens dhr. [getuige 1], die eveneens niet de bestuurder was.
4.
Bij appelschriftuur is door de verdediging onder meer opgave gedaan van de getuige [getuige 1], alsmede van de persoon die de BMW heeft bestuurd op 24 november 2010 rond 02.24 uur.
5.
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 8 november 2013 blijkt dat verzoeker tot cassatie heeft verklaard dat hij de bestuurder van naam kent en [betrokkene 3] heet. Vervolgens verklaarde verzoeker tot cassatie op de terechtzitting van 6 december 2013 (voor zover hier van belang; zie p. 2 van het proces-verbaal van de terechtzitting):
‘De voorzitter houdt mij voor dat getuige [getuige 1] bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat [betrokkene 3] gereden zou hebben tijdens het tenlastegelegde. Als [getuige 1] heeft gezegd dat [betrokkene 3] de achternaam van [betrokkene 3] is, zal dat wel kloppen. Ik ken [betrokkene 3] verder niet.’
6.
Ter terechtzitting van 6 december 2013 is door de raadsman van verzoeker tot cassatie primair verzocht om vrijspraak. Subsidiair voerde de raadsman aan: ‘Mocht er bij u geen ruimte voor twijfel bestaan dan persisteer ik in voorwaardelijke zin bij het in het appelschriftuur gedane verzoek om de bestuurder van de auto, waarvan inmiddels is gebleken dat dit mogelijk [betrokkene 3] is geweest, als getuige te horen.’
7.
Ter terechtzitting van 6 december 2013 is het onderzoek door het gerechtshof gesloten verklaard en is medegedeeld dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 20 december 2013 te 14:00 uur.
8.
In het arrest van 20 december 2013 overwoog het gerechtshof (voor zover hier van belang) als volgt:
‘Inleiding
Verdachte is op 30 januari 2012 door de politie gehoord. Tijdens dat verhoor heeft verdachte bekend de bestuurder van de auto geweest te zijn ten tijde van het tenlastegelegde. Eerst ter terechtzitting bij de politierechter heeft verdachte verklaard dat niet hij maar een andere persoon — van wie hij de naam niet wilde noemen — heeft gereden. Ter terechtzitting in hoger beroep van 8 november 2013 heeft verdachte verklaard dat de naam van de bestuurder [betrokkene 3] was. Verdachte heeft [getuige 1] en [betrokkene 3] opgehaald. Ze zaten met zijn drieën in de auto, aldus verdachte.
De raadsman heeft bij appelschriftuur, ingekomen op 23 mei 2013, onder meer verzocht om als getuigen te horen de bestuurder van de auto alsmede [getuige 1], omdat deze getuige kan verklaren wie de bestuurder van de auto tijdens het tenlastegelegde is geweest. Ter terechtzitting van het hof op 8 november 2013 heeft de raadsman het verzoek tot het horen van [getuige 1] gehandhaafd. De overige in het appelschriftuur genoemde verzoeken heeft de raadsman ingetrokken. Het hof heeft het verzoek van de raadsman toegewezen en op 13 november 2013 is getuige [getuige 1] door de raadsheer-commissaris gehoord. Uit de verklaring van deze getuige valt af te leiden dat [betrokkene 3] [betrokkene 3], wonende in [a-wijk], [b-wijk], de bestuurder van de auto ten tijde van het tenlastegelegde zou zijn geweest.
Het verzoek tot het horen van getuigen
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof op 6 december 2013 voorwaardelijk verzocht getuige [betrokkene 3] [betrokkene 3] als getuige te doen horen gelet op de door de getuige [getuige 1] afgelegde verklaring bij de raadsheer-commissaris. Nadere adresgegevens c.q. personalia van de getuige heeft de verdachte noch diens raadsman aan het hof verstrekt. De advocaat-generaal heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof waarbij de advocaat-generaal heeft verzocht om — indien het door de verdediging gedane voorwaardelijke verzoek wordt toegewezen — de wegwerkers, [betrokkene 1], [betrokkene 5] en [betrokkene 2] eveneens als getuigen te doen horen. De raadsman heeft zich bij het voorstel van de advocaat-generaal aangesloten.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting van 6 december 2013 heeft de griffie in opdracht van het hof onderzoek gedaan naar de personalia van de door de getuige [getuige 1] genoemde persoon, [betrokkene 3], van wie de verdediging ter terechtzitting van 6 december 2013 heeft verzocht hem alsnog ook als getuige te (doen) horen. Uit het GBA-uittreksel van 10 december 2013 is gebleken dat een persoon bekend onder de naam [betrokkene 3], geboren op [geboortedatum] 1991, sinds 23 februari 2010 woonachtig is in [a-plaats], [a-straat] [1]. Uit openbare bron (Google maps) is gebleken dat voornoemde straat in [a-wijk], [b-wijk], te [a-plaats] ligt, zijnde ook de wijk waarin de genoemde [betrokkene 3] zou wonen. Uit het voormelde GBA-uittreksel blijkt echter ook dat [betrokkene 3] op [overlijdingsdatum] 2010 is overleden.
Gelet op het vorenstaande is het horen van [betrokkene 3] als getuige niet meer mogelijk. Verdachte heeft om die reden ook geen belang meer bij heropening van het onderzoek, zodat het hof het verzoek om deze getuige te horen reeds aanstonds zal afwijzen.
Het verzoek van de advocaat-generaal om de wegwerkers als getuigen te horen behoeft geen verdere bespreking meer nu dat verzoek, waarbij de raadsman zich heeft aangesloten, afhankelijk is gesteld van toewijzing van het verzoek van de raadsman om de getuige [betrokkene 3] te horen, welk verzoek het hof zal afwijzen.
Verweer
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde, gelet op zijn verklaring dat hij niet de bestuurder van de auto is geweest hetgeen wordt bevestigd door de verklaring van getuige [getuige 1].
(…)
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
(…)
Weliswaar lijkt de verklaring van [getuige 1], afgelegd bij de raadsheer-commissaris, de verklaring van verdachte dat niet hij maar [betrokkene 3] de bestuurder van de auto is geweest te bevestigen maar uit onderzoek van het hof volgt dat deze door getuige [getuige 1] nader aangeduide en bedoelde persoon, [betrokkene 3], reeds vóór het tenlastegelegde is overleden.’
9.
Uit de inhoud van het arrest moet worden afgeleid, dat na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting het gerechtshof de noodzaak heeft gezien om zich nader te laten informeren over de personalia van de bestuurder van de auto, waarvan door de raadsman van verzoeker tot cassatie was verzocht om die bestuurder als getuige te (doen) verhoren.
De wet biedt in het geval onder de beraadslaging blijkt dat het onderzoek ter terechtzitting niet volledig is geweest de mogelijkheid dat het gerechtshof bepaalt dat het onderzoek op de terechtzitting op een nader te bepalen terechtzitting wordt hervat (art. 346 juncto 415 Sv). Daarbij kan een onderzoek door de rechter-commissaris doen plaats vinden (art. 347 juncto 347 Sv) en kan zo nodig (ex art. 315 Sv) verhoor van nog niet gehoorde getuigen of de overlegging van bescheiden of stukken van overtuiging, die niet op de terechtzitting aanwezig zijn bevolen worden.
Vervolgens stelt de wet de eis dat ten bezware van de verdachte geen acht wordt geslagen op stukken, die niet zijn voorgelezen of waarvan de korte inhoud niet overeenkomstig het derde lid van art. 301 Sv is meegedeeld.
10.
In strijd met het voorstaande wettelijke systeem heeft het gerechtshof blijkens de inhoud van haar arrest na sluiting van het onderzoek ter zitting van 6 december 2013 de griffie van het gerechtshof opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de personalia van de door de getuige [getuige 1] genoemde persoon, [betrokkene 3], hetgeen in strijd moet worden geacht met artikel 346 juncto 415 Sv.
11.
Vervolgens heeft het gerechtshof bij de beraadslaging acht geslagen op het / de uit dat door de griffie verrichte onderzoek voortvloeiende stuk / stukken, zodat de beraadslaging in hoger beroep niet is geschiedt naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, zoals bedoeld in art. 350 en 422, lid 2, Sv.
12.
Daarbij heeft het gerechtshof ten bezware van de verdachte acht geslagen op een stuk / stukken die niet is / zijn voorgelezen of waarvan de korte inhoud niet overeenkomstig het derde lid van art. 301 Sv is meegedeeld.
Het gerechtshof heeft deze informatie uit het aanvullende onderzoek van de griffie van het hof te bezware van de verdachte gebruikt, door dit ten grondslag te leggen aan de beslissing om het verzochte verhoor van de bestuurder af te wijzen en om het bewijsverweer te passeren en verzoeker tot cassatie te veroordelen.
13.
Het voorgaand moet in strijd worden geacht met de eisen van een behoorlijke procesorde en van een ‘fair trial’ als bedoeld in art. 6 EVRM. Het gerechtshof gebruikt voor de afwijzing van het verzoek van de verdediging om een getuige te horen en bij de bewijsoverwegingen informatie welke niet ter zitting is voorgehouden. Verzoeker tot cassatie en zijn verdediging zijn dan ook niet in de gelegenheid gesteld om te reageren op de uitkomsten van dat onderzoek en, zo nodig, terzake verzoeken te kunnen doen.
Zo meent verzoeker tot cassatie dat thans de inhoud en omvang van het door de griffie verrichte onderzoek naar de personalia van [betrokkene 3] niet duidelijk is, zodat terzake onderzoekswensen geformuleerd hadden kunnen worden. Tevens is er geen gelegenheid geweest om ter terechtzitting aan de orde te stellen de vraag of de door de griffie gevonden inmiddels overleden persoon daadwerkelijk de door getuige [getuige 1] genoemde bestuurder van het voertuig betreft of slechts een naamgenoot. Er is geen gelegenheid geboden aan verzoeker tot cassatie om, desgewenst, ter terechtzitting te kunnen verzoeken om nader verhoor van getuige [getuige 1] teneinde hem te kunnen confronteren met de uitkomsten van het onderzoek van de griffie en [getuige 1] nader te kunnen bevragen omtrent de persoon van de bestuurder, meer in het bijzonder of de door hem bedoelde persoon inmiddels is overleden, of dat dit niet het geval is, danwel om [getuige 1] te kunnen ondervragen of deze nadere informatie aanleiding geeft tot een nadere verklaring (bijvoorbeeld: heeft de getuige zich vergist en, zo ja, wat kan de getuige dan verklaren. Bijvoorbeeld: indiende getuige zich heeft vergist, kan [getuige 1] het aan verzoeker tot cassatie verweten incident beter plaatsen in de tijd wanneer hem voorgehouden wordt dat het incident plaatsvond 2 weken na het overlijden van [betrokkene 3] en, zo ja, kan [getuige 1] zich herinneren met wie hij zich toen in de auto bevond, etc.). Tevens is er geen gelegenheid gesteld aan verzoeker tot cassatie en zijn raadsman om, desnoods, eventuele andere verzoeken te kunnen doen (zoals de eerder bij appelschriftuur omschreven wens van de verdediging om de wegwerkers te kunnen verhoren, danwel om andere verzoeken ter terechtzitting te kunnen doen).
14.
Verzoeker tot cassatie meent dat het onderzoek in hoger beroep aan nietigheid lijdt en dat het arrest van het gerechtshof gelet op het voorstaande dient te worden vernietigd.
Amsterdam, 15 april 2014
Bepaaldelijk gevolmachtigde,
mr. R.I. Takens